Besluit van 6 maart 1998 tot wijziging van het Asbest-verwijderingsbesluit in verband met de invoering van een regeling voor het alsnog verwerven van een certificaat door niet-gecertificeerde bedrijven en de uitbreiding van vrijstellingen van de certificatieplicht voor de verwijdering van asbest

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 19 september 1997, nr. MJZ 97122.207, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op de artikelen 8, achtste lid, juncto 8, tweede lid, onderdelen d en h, van de Woningwet wat betreft artikel I, onderdelen B, C en D, alsmede op de artikelen 24 en 35, vierde lid, en 39, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen wat betreft artikel I, onderdelen A en F en op de artikelen 24 en 35, vierde lid, en 39, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen wat betreft artikel I, onderdeel E;

De Raad van State gehoord (advies van 18 december 1997, nr. W08/97/0618);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 maart 1998, nr. MJZ98020956, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Asbest-verwijderingsbesluit1 wordt als volgt gewijzigd.

A

1. Artikel 1, onderdeel c, komt te luiden:

c. deskundig bedrijf: bedrijf dat voldoet aan de eisen ter zake van asbestverwijdering onderscheidenlijk asbestonderzoek, zoals die zijn gesteld door een door de Raad voor Accreditatie erkende certificatie-instelling, op grond waarvan het bedrijf is gemachtigd een ingevolge artikel 11 bedoeld merkteken te voeren;

2. In artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, na dat onderdeel een onderdeel ingevoegd, luidende:

e. hechtgebonden asbest: asbest in een product met een kwaliteitsfactor van 0,35 of meer, bepaald volgens de onderzoeksmethode, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van het Warenwetbesluit asbest.

B

Artikel 2, onderdeel h, komt te luiden:

h. Burgemeester en wethouders eisen, voor zover de aanvraag is gericht op het verkrijgen van een sloopvergunning, de overlegging van een door een deskundig bedrijf opgesteld onderzoeksrapport waaruit in elk geval blijkt of en op welke plaatsen in het te slopen bouwwerk zich asbest bevindt en een door een deskundig bedrijf opgesteld onderzoeksrapport niet hoeft te worden overlegd indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is aangetoond of en waar zich asbest in het bouwwerk bevindt.

C

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

In de bouwverordening wordt voorts bepaald dat de artikelen 2 en 3 niet van toepassing zijn, indien het slopen, voor zover dat betrekking heeft op asbest, uitsluitend bestaat uit het in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf:

a. als één geheel verwijderen van:

1°. verwarmingstoestellen waarin zich asbest bevindt,

2°. asbestbevattende warmteblokken van verwarmingstoestellen die een nominale belasting kleiner dan of gelijk aan een bovenwaarde van 130 kilowatt hebben, of

3°. onder verwarmingstoestellen geklemde, asbestbevattende platen waarin de asbestvezels hechtgebonden zijn,

b. geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbestbevattende pakkingen met uitzondering van het:

1°. geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbestbevattende pakkingen uit verwarmingstoestellen die een nominale belasting groter dan een bovenwaarde van 2250 kilowatt hebben, of

2°. in het kader van het verwijderen van verwarmingstoestellen geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbestbevattende pakkingen die zich tussen ketelleden bevinden, of

c. geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbestbevattende rem- en frictiematerialen.

D

Artikel 4, onderdeel c, komt te luiden:

c. Het gestelde onder b niet van toepassing is, indien een mededeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel b of c, is gedaan, of in een geval als bedoeld in artikel 3a. Ingeval werkzaamheden als bedoeld in artikel 3a worden verricht, de werkzaamheden zodanig worden verricht dat verontreiniging van het milieu met asbest wordt voorkomen.

E

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

  • 1. De artikelen 5, 6 en 7 zijn niet van toepassing op het geheel of gedeeltelijk uit elkaar nemen van asbestbevattende waterleidingbuizen, gasleidingbuizen of rioolleidingbuizen alsmede de bij water-, gas- of rioolleidingbuizen behorende asbestbevattende mantelbuizen, voor zover deze deel uitmaken van een ondergronds water-, gas- of rioolleidingnet.

  • 2. De artikelen 5 en 6, tweede lid, zijn niet van toepassing op het:

    a. als één geheel verwijderen van:

    1°. verwarmingstoestellen waarin zich asbest bevindt,

    2°. asbestbevattende warmteblokken van verwarmingstoestellen die een nominale belasting kleiner dan of gelijk aan een bovenwaarde van 130 kilowatt hebben, of

    3°. onder verwarmingstoestellen geklemde, asbestbevattende platen waarin de asbestvezels hechtgebonden zijn,

    b. geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbestbevattende pakkingen met uitzondering van het:

    1°. geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbestbevattende pakkingen uit verwarmingstoestellen die een nominale belasting groter dan een bovenwaarde van 2250 kilowatt hebben, of

    2°. in het kader van het verwijderen van verwarmingstoestellen geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbestbevattende pakkingen die zich tussen ketelleden bevinden, of

    c. geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbestbevattende rem- en frictiematerialen.

  • 3. De breukvlakken van de uit elkaar genomen buizen, bedoeld in het eerste lid, worden ingesmeerd met latex op waterbasis of in niet-luchtdoorlatend verpakkingsmateriaal verpakt, terwijl de genoemde buizen onmiddellijk worden verzameld in een niet-lekkende container.

  • 4. Een container als bedoeld in het derde lid, waarin buizen als bedoeld in het eerste lid, zijn opgeslagen, wordt opgeslagen in een afgesloten opslagplaats.

  • 5. Artikel 7, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op een container als bedoeld in het derde lid.

  • 6. Werkzaamheden als bedoeld in het eerste en tweede lid, worden zodanig verricht dat verontreiniging van het milieu met asbest wordt voorkomen.

F

Na artikel 10, tweede lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Een bedrijf dat niet gemachtigd is een merkteken te voeren als bedoeld in artikel 11, wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden op ten minste twee en ten hoogste drie projectlocaties met een deskundig bedrijf gelijkgesteld, indien:

    a. het bedrijf bij een door de Raad voor Accreditatie erkende certificatie-instelling een schriftelijke aanvraag heeft ingediend voor de verwerving van een procescertificaat voor het verwijderen van asbest onderscheidenlijk voor asbestonderzoek,

    b. het bedrijf voor het tijdstip waarop met de feitelijke uitvoering van de desbetreffende werkzaamheden wordt begonnen, voldoet aan de theoretische eisen ter zake van asbestverwijdering onderscheidenlijk asbestonderzoek als bedoeld in artikel 1, onder c, en

    c. het bedrijf door tussenkomst van de onder a bedoelde certificatie-instelling in het bezit is van een schriftelijke toestemming van de Stichting Bouwkwaliteit te Rijswijk voor het verwijderen van asbest onderscheidenlijk het uitvoeren van asbestonderzoek op in die toestemming aangegeven projectlocaties en het bedrijf uitsluitend asbest verwijdert onderscheidenlijk asbestonderzoek uitvoert op die projectlocaties.

ARTIKEL II

  • 1. Artikel I, onderdelen A, voor zover betrekking hebbend op bouwwerken, B, C, D en F, voor zover betrekking hebbend op bouwwerken, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Artikel I, onderdelen A, voor zover betrekking hebbend op objecten, E en F, voor zover betrekking hebbend op objecten, treedt in werking met ingang van de dag dat vier weken zijn verstreken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 6 maart 1998

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

F. H. G. de Grave

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de eenendertigste maart 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

§ 1. Doel van dit besluit

Eind 1997 is de evaluatie van het milieubeleid voor asbest afgerond. Die evaluatie zal waarschijnlijk uitmonden in voorstellen tot wijziging van het Asbest-verwijderingsbesluit. Er zijn echter twee aspecten die nu reeds een wijziging van het Asbest-verwijderingsbesluit noodzakelijk maken; daartoe strekt het onderhavige besluit. Het betreft:

– vrijstellingen van de certificatieplicht voor de verwijdering van asbest;

– overgangsregeling voor niet-gecertificeerde asbestverwijderings- en asbestonderzoeksbedrijven.

Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de redactie van artikel 2, onderdeel h van het Asbest-verwijderingsbesluit aan te passen, zodat dit onderdeel minder aanleiding geeft tot misverstanden.

Vrijstellingen van de certificatieplicht voor de verwijdering van asbest

In het Asbest-verwijderingsbesluit is geregeld dat het verwijderen van asbest uit bouwwerken en het uit elkaar nemen van asbestbevattende objecten dient te worden opgedragen aan een deskundig asbestverwijderingsbedrijf. Enkele verwijderingswerkzaamheden die een relatief beheersbaar risico voor mens en milieu meebrengen en die een routinematig karakter hebben, zijn van deze verplichting uitgezonderd. Op deze werkzaamheden is de verplichting op grond van het toenmalige Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet, welk besluit is opgegaan in het sinds 1 juli 1997 geldende Arbeidsomstandighedenbesluit, inhoudende dat bij sloop (verwijdering) van asbest een deskundig toezichthouder asbestsloop (DTA) aanwezig dient te zijn, eveneens niet van toepassing.

Tot nu toe zijn uitsluitend de verwijdering van bepaalde materialen uit bouwwerken door particulieren en het uit elkaar nemen van bepaalde objecten (gas- en waterleidingbuizen, pakkingen en rem- en frictiematerialen, voor zover geen onderdeel van een bouwwerk) vrijgesteld van de verplichting een daartoe deskundig asbestverwijderingsbedrijf in te schakelen.

Thans is gebleken dat de verplichting op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit, inhoudende dat bij sloop een DTA aanwezig dient te zijn, niet langer van toepassing hoeft te zijn op enkele andere asbestverwijderingswerkzaamheden. Op grond van objectief, representatief en betrouwbaar onderzoek is gebleken dat bij deze werkzaamheden, die een routinematig karakter hebben, uit oogpunt van arbeidsomstandigheden en milieu een relatief beheersbaar risico van blootstelling aan asbest bestaat. Door nu de op grond van het Asbest-verwijderingsbesluit bestaande verplichting om deze werkzaamheden op te dragen aan een deskundig asbestverwijderingsbedrijf te laten vervallen, blijft het Asbest-verwijderingsbesluit in de pas lopen met het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Een spoedige aanpassing op dit punt is te meer gewenst, nu een asbestverwijderingsbedrijf sinds 1 maart 1996 uitsluitend deskundig in de zin van het Asbest-verwijderingsbesluit is, als het beschikt over een KOMO-procescertificaat asbestverwijdering (artikel 10, tweede lid, van het besluit, juncto de Regeling merktekenasbestverwijdering (Stcrt. 1994, 164)). Voor het verkrijgen van dat certificaat moeten kosten worden gemaakt. Het is daarom van belang met het onderhavige besluit duidelijkheid te scheppen over de vraag in welke gevallen inschakeling van een deskundig asbestverwijderingsbedrijf niet noodzakelijk is. Daarmee wordt voorkomen dat bedrijven onnodig een certificaat behalen.

Met de vrijstellingen wordt tevens ingespeeld op initiatieven die door de betrokken branches zijn genomen.

Het OLC (Stichting opleidings- en ontwikkelingsfonds voor het loodgieters-, fitters- en centrale verwarmingsbedrijf), waarin zowel werkgevers- als werknemersorganisaties zijn vertegenwoordigd, heeft begin 1995 een Handboek Asbest (Intechnium, Woerden, 1995) uitgegeven. In dit handboek zijn onder meer gegevens opgenomen over de aanwezigheid van asbest in verwarmingstoestellen, alsmede werkplannen voor de verwijdering van bepaalde asbestbevattende materialen. Het handboek draagt samen met de OLC-cursus «Verantwoord omgaan met en veilig werken aan asbestbevattende installaties» bij aan het verantwoord uitvoeren van routinematige kleinschalige werkzaamheden door installatiebedrijven.

De VEWIN (Vereniging van Exploitanten van Waterleidingbedrijven in Nederland) heeft, samen met GASTEC, Energiened, de Stichting RIONED en Bolegbo/GWWO, een werkplan voor het verwijderen en afvoeren van astbestcementbuizen uit het openbare gas-, waterleiding- en rioolnet ontwikkeld (VEWIN, EnergieNed, Stichting RIONED, Bolegbo/GWWO, 1997).

Ook de Stichting Arbouw heeft een concept-protocollenboek voor kleinschalige asbestverwijderingswerkzaamheden in de bouwnijverheid ontwikkeld.

De ASPB (Algemene Schoorsteenvegers Patroons Bond) heeft vergelijkbare initiatieven ontwikkeld.

De betrokken branches hebben het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) verzocht op basis van hun initiatieven kleinschalige asbestverwijderingswerkzaamheden met een relatief beheersbaar risico vrij te stellen van de verplichting deze op te dragen aan een deskundig asbestverwijderingsbedrijf. Met de onderhavige wijziging van het Asbest-verwijderingsbesluit wordt gedeeltelijk aan dit verzoek voldaan; alleen routinematige asbestverwijderingswerkzaamheden waarvan door middel van objectief, representatief en betrouwbaar onderzoek is aangetoond dat daarbij uit oogpunt van arbeidsomstandigheden en milieu een relatief beheersbaar risico van blootstelling aan asbest bestaat, zijn van de certificatieplicht vrijgesteld. Het betreft met name werkzaamheden die zijn beschreven in het eerder genoemde handboek van het OLC en het bovengenoemde werkplan van de VEWIN. De meeste asbestverwijderingswerkzaamheden waarvoor door de Stichting Arbouw en de ASPB om vrijstelling van de certificatieplicht is verzocht, zijn hiervan niet vrijgesteld, omdat niet door middel van objectief, representatief en betrouwbaar onderzoek is aangetoond dat het routinematige werkzaamheden met een relatief beheersbaar risico van blootstelling aan asbest betreft.

Overgangsregeling voor niet-gecertificeerde bedrijven

Een asbestonderzoeksbedrijf is deskundig in de zin van het Asbest-verwijderingsbesluit, indien het beschikt over een KOMO-procescertificaat asbestonderzoek (artikel 1, onder c, en artikel 11 van het Asbest-verwijderingsbesluit, juncto de Regeling merkteken asbestonderzoek).

Gemeenten zijn verplicht hun bouwverordening voor 14 juni 1997 in overeenstemming te hebben gebracht met artikel 2, onder h, en 3, onder c, van het Asbest-verwijderingsbesluit, inhoudende voorschriften met betrekking tot onderzoek door een deskundig onderzoeksbedrijf naar de aanwezigheid van asbest in een bouwwerk voorafgaand aan sloop. Deze verplichting voor gemeenten geldt met dien verstande dat, voor zover de bouwverordening voor 1 januari 1997 in overeenstemming is gebracht met deze artikelen, de desbetreffende voorschriften van de bouwverordening eerst op 1 januari 1997 rechtskracht hebben gekregen (artikel 8, negende lid, juncto achtste lid, van de Woningwet, juncto artikel 12, tweede lid, van het Asbest-verwijderingsbesluit, juncto koninklijk besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 2, onder h, en 3, onder c, en 5, tweede en derde lid, van het Asbest-verwijderingsbesluit).

Artikel 5, tweede en derde lid, van het Asbest-verwijderingsbesluit, inhoudende voorschriften met betrekking tot onderzoek door een deskundig onderzoeksbedrijf naar de aanwezigheid van asbest in een object voorafgaand aan het uit elkaar nemen daarvan, is in werking getreden met ingang van 1 januari 1997 (artikel 12, tweede lid, van het Asbest-verwijderingsbesluit, juncto koninklijk besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 2, onder h, en 3, onder c, en 5, tweede en derde lid, van het Asbest-verwijderingsbesluit).

Vanwege de noodzakelijke toegankelijkheid tot de markt voor asbestverwijderings- en asbestonderzoeksbedrijven die nog niet deskundig zijn, dient de mogelijkheid te bestaan om ook na de data van ingang van de certificatieplicht een KOMO-procescertificaat voor het verwijderen van asbest of voor asbestonderzoek te verwerven. De laatste stap in de daarvoor geldende procedure is een beoordeling op twee projectlocaties (waar asbestverwijdering of asbestonderzoek plaatsvindt) door de desbetreffende certificatie-instelling. In dat geval wordt echter het Asbest-verwijderingsbesluit en/of worden daarmee in overeenstemming gebrachte voorschriften van de gemeentelijke bouwverordening overtreden, omdat het asbestverwijderingsbedrijf respectievelijk asbestonderzoeksbedrijf niet beschikt over het vereiste KOMO-procescertificaat.

Onderhavige wijziging van het besluit strekt mede tot het oplossen van het bovengenoemde probleem. De wijziging vervangt, voor zover het de verwijdering van asbest betreft, de interimregeling, die is opgenomen in de «Circulaire uitvoering en handhaving van het Asbest-verwijderingsbesluit» van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer d.d. 27 februari 1996 (kenmerk SVS/96011908; distributienummer 14 397).

§ 2. Structuur van het Asbest-verwijderingsbesluit

Bouwwerken

Voor de sloop van asbest uit een bouwwerk moet in beginsel altijd vooraf toestemming aan burgemeester en wethouders worden gevraagd. Deze geven dan ofwel een sloopvergunning ofwel een mededeling dat geen sloopvergunning vereist is (een zogenoemde mededeling onder voorschriften) af.

De houder van de sloopvergunning draagt de verwijdering van asbest op aan een deskundig bedrijf. Dat bedrijf past de beste bestaande technieken toe om verontreiniging van het milieu met asbest te voorkomen.

Een mededeling onder voorschriften wordt afgegeven voor het door een particulier uit zijn eigen woning verwijderen van bepaalde asbestbevattende materialen (in de regel vinylvloertegels, vinylvloerbedekking en geschroefde hechtgebonden materialen). De particulier neemt daarbij, naast de voorschriften die betrekking hebben op de mededeling, ten minste in acht het gestelde in de Publicatie standaardvoorschriften voor het zelf verwijderen van bepaalde asbestbevattende materialen door particulieren (Stcrt. 1994, 106.). Bij de verwijdering van asbestbevattende vinylvloerbedekking wordt een particulier aangeraden een speciale doe-het-zelfset te gebruiken.

De onderhavige wijziging van het Asbest-verwijderingsbesluit houdt onder meer in dat enkele routinematige kleinschalige asbestverwijderingswerkzaamheden met een relatief beheersbaar risico die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf plaatsvinden, worden vrijgesteld van de verplichting hiervoor vooraf toestemming aan burgemeester en wethouders te vragen, alsmede van de verplichting deze werkzaamheden op te dragen aan een deskundig asbestverwijderingsbedrijf. Het gaat om bepaalde asbestverwijderingswerkzaamheden met betrekking tot verwarmingstoestellen en het geheel of gedeeltelijk verwijderen van bepaalde asbestbevattende pakkingen en van rem- en frictiematerialen. Bij deze routinematige, kleinschalige asbestverwijderingswerkzaamheden dient verontreiniging van het milieu met asbest te worden voorkomen, maar het is niet vereist om daartoe de beste bestaande technieken toe te passen.

Deze werkzaamheden zijn vergelijkbaar met het geheel of gedeeltelijk uit elkaar nemen van asbestbevattende objecten. Voor objecten geldt noch de vergunningprocedure noch de procedure van de mededeling onder voorschriften. Om deze reden is gekozen deze procedures evenmin te laten gelden voor de bovengenoemde vrijgestelde werkzaamheden waarbij asbest wordt verwijderd uit bouwwerken.

Objecten

Ook voor objecten geldt dat asbestbevattende onderdelen in beginsel uit elkaar moeten worden genomen door een deskundig asbestverwijderingsbedrijf dat de beste bestaande technieken toepast. Deze verplichting geldt niet voor bepaalde routinematige werkzaamheden met een relatief beheersbaar risico (het geheel of gedeeltelijk uit elkaar nemen van asbestbevattende gas- en waterleidingbuizen en het verwijderen van asbestbevattende pakkingen en rem- en frictiematerialen). Met het onderhavige besluit zijn aan deze vrijgestelde werkzaamheden het geheel of gedeeltelijk uit elkaar nemen van asbestbevattende rioolleidingbuizen en van bij water-, gas- en rioolleidingbuizen behorende asbestbevattende mantelbuizen, alsmede bepaalde asbestverwijderingswerkzaamheden met betrekking tot verwarmingstoestellen toegevoegd. Voorts is verduidelijkt dat de vrijstellingen voor water-, gas- en rioolleidingbuizen alleen gelden voor buizen die deel uitmaken van een ondergronds water-, gas- of rioolleidingnet, dat de vrijstellingen voor pakkingen niet gelden voor het verwijderen van pakkingen uit verwarmingstoestellen met een nominale belasting groter dan een bovenwaarde van 2250 kilowatt en dat de vrijstellingen voor pakkingen niet gelden voor het in het kader van het verwijderen van verwarmingstoestellen verwijderen van pakkingen die zich tussen ketelleden van die toestellen bevinden. Ten slotte is met het onderhavige besluit bepaald dat de vrijgestelde werkzaamheden zodanig moeten worden verricht dat verontreiniging van het milieu met asbest wordt voorkomen. Het is echter niet vereist om daarbij de beste bestaande technieken toe te passen.

Belangrijkste regels na inwerkingtreding van het onderhavige besluit

Voor het verwijderen van asbest kunnen zich de volgende situaties voordoen (in cursief is de wijziging aangegeven).

Bouwwerken:

a. burgemeester en wethouders verlenen een sloopvergunning (meeste gevallen).

De houder van de sloopvergunning draagt de verwijdering op aan een deskundig asbestverwijderingsbedrijf dat de beste bestaande technieken toepast om verontreiniging van het milieu met asbest te voorkomen, of

b. burgemeester en wethouders geven een mededeling onder voorschriften af.

De houder van de mededeling mag de verwijdering zelf uitvoeren, mits hij zich houdt aan de voorschriften, verbonden aan de mededeling, of

c. degene die voornemens is asbest uit een bouwwerk te (laten) verwijderen, heeft noch een sloopvergunning noch een mededeling onder voorschriften nodig en hoeft de sloop niet aan een deskundig asbestverwijderingsbedrijf op te dragen wanneer het betreft het in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf:

* als één geheel verwijderen van asbestbevattende verwarmingstoestellen;

* als één geheel verwijderen van asbestbevattende warmteblokken van verwarmingstoestellen die een nominale belasting kleiner dan of gelijk aan een bovenwaarde van 130 kilowatt hebben;

* als één geheel verwijderen van onder verwarmingstoestellen geklemde, asbestbevattende platen waarin de asbestvezels hechtgebonden zijn;

* geheel of gedeeltelijk verwijderen van pakkingen, met uitzondering van het verwijderen van pakkingen uit verwarmingstoestellen met een nominale belasting groter dan een bovenwaarde van 2250 kilowatt en met uitzondering van het in het kader van het verwijderen van verwarmingstoestellen verwijderen van pakkingen die zich tussen ketelleden van die toestellen bevinden;

* geheel of gedeeltelijk verwijderen van rem- en frictiematerialen.

Bij deze routinematige kleinschalige asbestverwijderingswerkzaamheden wordt verontreiniging van het milieu met asbest voorkomen, maar toepassing van de beste bestaande technieken is niet verplicht.

Objecten:

a. het geheel of gedeeltelijk uit elkaar nemen hoeft niet opgedragen te worden aan een deskundig asbestverwijderingsbedrijf. Het betreft het:

* geheel of gedeeltelijk uit elkaar nemen van gas- en waterleidingbuizen die deel uitmaken van een ondergronds gas- of waterleidingnet;

* geheel of gedeeltelijk uit elkaar nemen van rioolleidingbuizen die deel uitmaken van een ondergronds rioolleidingnet;

* geheel of gedeeltelijk uit elkaar nemen van bij gas-, water of rioolleidingbuizen behorende mantelbuizen;

* als één geheel verwijderen van asbestbevattende verwarmingstoestellen;

* als één geheel verwijderen van asbestbevattende warmteblokken van verwarmingstoestellen die een nominale belasting kleiner dan of gelijk aan een bovenwaarde van 130 kilowatt hebben;

* als één geheel verwijderen van onder verwarmingstoestellen geklemde, asbestbevattende platen waarin de asbestvezels hechtgebonden zijn;

* geheel of gedeeltelijk verwijderen van pakkingen, met uitzondering van het verwijderen van pakkingen uit verwarmingstoestellen met een nominale belasting groter dan een bovenwaarde van 2250 kilowatt en met uitzondering van het in het kader van het verwijderen van verwarmingstoestellen verwijderen van pakkingen die zich tussen ketelleden van die toestellen bevinden;

* geheel of gedeeltelijk verwijderen van rem- en frictiematerialen.

Bij deze routinematige kleinschalige asbestverwijderingswerkzaamheden wordt verontreiniging van het milieu met asbest voorkomen, maar toepassing van de beste bestaande technieken is niet verplicht.

b. in andere gevallen wordt het geheel of gedeeltelijk uit elkaar nemen opgedragen aan een deskundig asbestverwijderingsbedrijf dat de beste bestaande technieken toepast.

§ 3. Handhaving

Het onderhavige besluit zal, gelet op overleg dat met betrokken partijen is gevoerd, leiden tot vergroting van het draagvlak voor de naleving van de voorschriften van het Asbest-verwijderingsbesluit.

De verplichting om voor de in artikel I, onderdeel C, beschreven asbestverwijderingswerkzaamheden een sloopvergunning bij burgemeester en wethouders aan te vragen komt door middel van het onderhavige besluit te vervallen en wordt niet vervangen door een meldingsplicht aan burgemeester en wethouders. Er geldt namelijk tevens de verplichting op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit dat de uitvoerder van asbestverwijderingswerkzaamheden deze vooraf moet melden aan het districtshoofd van de Arbeidsinspectie. Deze meldingsplicht biedt naar onze mening voldoende mogelijkheden voor een adequaat toezicht op de naleving van de voorschriften.

Het onderhavige besluit voorziet erin dat bepaalde asbestverwijderingswerkzaamheden niet langer als sloopvergunningplichtige werkzaamheden worden aangemerkt waardoor het verrichten van die werkzaamheden niet langer als een overtreding kan worden beschouwd. Het gaat om verwijderingswerkzaamheden die een relatief beheersbaar risico voor mens en milieu meebrengen en die een routinematig karakter hebben. De vraag kan daarbij worden gesteld of en in hoeverre het niet-nakomen van de voorschriften die met dit besluit zijn versoepeld, kan dan wel moet worden gedoogd.

Het «Gezamenlijk beleidskader inzake het terugdringen van milieu-overtredingen», aangeboden aan de Tweede Kamer bij brief van 10 oktober 1991 (kamerstukken II 1991/92, 22 343, nr. 2, p. 7–8) en de algemene nota «Grenzen aan gedogen» (kamerstukken II, 1996/97, 25 085, nrs. 1–2) richten zich vooral tot de omgekeerde situatie waarin er aanmerkelijke risico's voor het milieu in het algemeen optreden. In dat licht bezien, is naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State besloten de door hem gewraakte passage uit de nota van toelichting te schrappen. Deze versoepeling wordt voor bouwwerken eerst effectief nadat de gemeentelijke bouwverordeningen met het onderhavige besluit in overeenstemming zijn gebracht. Snel handelen door gemeenten leidt derhalve tot een snelle doorvoering van bedoelde versoepeling. Daarbij moet worden bedacht dat, overeenkomstig artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, indien gedurende een gerechtelijke procedure de eisen worden versoepeld, in de uitspraak wordt uitgegaan van de op dat moment geldende eisen. Gegeven de doorlooptijd van een gerechtelijke procedure, zal, nu een gemeente haar bouwverordening binnen uiterlijk een jaar met het onderhavige besluit in overeenstemming moet brengen, zich in de regel de situatie voordoen dat de versoepeling in de uitspraak gestalte zal krijgen. Er is dus niet zo zeer sprake van gedogen, als wel van het voorzienbaar rekening houden door de rechter met versoepeling van voorschriften.

Afspraken over taakverdeling, samenwerking en strategie bij de handhaving van het Asbest-verwijderingsbesluit zijn vastgelegd in de «Uitvoerings- en handhavingsbundel Asbest-verwijderingsbesluit», die medio 1996 is uitgebracht. Deze publicatie kan worden besteld bij het Distributiecentrum VROM onder distributienummer 20303.

§ 4. Lasten voor overheid, burger en bedrijfsleven

In dit besluit worden enkele asbestverwijderingswerkzaamheden vrijgesteld van de verplichting deze op te dragen aan een deskundig asbestverwijderingsbedrijf. Deze werkzaamheden worden voorts, voor zover het bouwwerken betreft, vrijgesteld van de verplichting hiervoor een sloopvergunning aan te vragen of deze aan burgemeester en wethouders te melden.

De bovengenoemde vrijstellingen betekenen een vermindering van de lasten voor opdrachtgevers van de vrijgestelde asbestverwijderingswerkzaamheden en voor bedrijven die de betreffende werkzaamheden uitvoeren. Voor gemeenten betekent de vrijstelling van de verplichting voor bepaalde asbestverwijderingswerkzaamheden een sloopvergunning aan te vragen of deze aan burgemeester en wethouders te melden, een vermindering van de administratieve lasten.

Voorts bevat dit besluit een overgangsregeling voor niet-deskundige bedrijven. Door middel van deze regeling worden deze bedrijven in staat gesteld alsnog aan de deskundigheidseisen te voldoen. De procedure die deze bedrijven daartoe moeten doorlopen brengt lasten voor die bedrijven met zich. De regeling in het besluit vervangt echter de interimregeling, die is opgenomen in de «Circulaire uitvoering en handhaving van het Asbest-verwijderingsbesluit» van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer d.d. 27 februari 1996 (kenmerk SVS/96011908; distributienummer 14397). De inhoud van de regeling in het besluit en van de interimregeling in de circulaire zijn vergelijkbaar. De lasten voor de betreffende bedrijven moeten dan ook in dit licht worden bezien.

§ 5. Adviezen en reacties op de voorpublicatie

Dit besluit is, conform artikel 61, eerste lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen voorgepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 1996, 229.).

Tevens is het ontwerp-besluit krachtens artikel 61, eerste lid, aan de Staten-Generaal gezonden.

Naar aanleiding van de voorpublicatie van dit wijzigingsbesluit zijn reacties ontvangen van de Stichting RIONED, de Vereniging van Exploitanten van Waterleidingbedrijven in Nederland, de Vereniging voor Verwijdering van Toxische en gevaarlijke Bouwmaterialen, het VNO-NCW, het Algemeen Verbond Bouwbedrijf, het Grond-, Water- en Wegenbouw Overlegorgaan, de Vereniging van Nederlandse Installatiebedrijven en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De reacties hebben in hoofdlijnen betrekking op de reikwijdte van de vrijstellingen van de verplichting asbestverwijderingswerkzaamheden op te dragen aan een deskundig asbestverwijderingsbedrijf, de reikwijdte van de verplichting, voorafgaand aan sloop, door een deskundig asbestonderzoeksbedrijf te laten onderzoeken waar zich in een bouwwerk of object asbest bevindt, de definitie van bepaalde begrippen, de procedure voor het verkrijgen van een sloopvergunning, de tussenopslag van verwijderde asbestbevattende water-, gas-, riool- en mantelbuizen en de mogelijkheid tot het verwerven van een deelcertificaat voor bepaalde asbestverwijderingswerkzaamheden.

Vrijstellingen van de certificatieplicht voor asbestverwijdering

De Vereniging voor Verwijdering van Toxische en gevaarlijke Bouwmaterialen is van mening dat het reeds een jaar na de invoering van de certificatieplicht voor asbestverwijdering vrijstellen van enkele asbestverwijderingswerkzaamheden van die plicht een economisch nadeel is voor deskundige asbestverwijderingsbedrijven, omdat die veel geld hebben geïnvesteerd in de verwerving van het wettelijk verplichte certificaat voor asbestverwijdering. Wij erkennen dat de vrijstellingen een negatieve invloed hebben op het aanbod van asbestverwijderingswerkzaamheden voor deskundige asbestverwijderingsbedrijven, maar merken op dat deze invloed, gezien de aard en omvang van de vrij te stellen werkzaamheden, beperkt is.

De Vereniging voor Verwijdering van Toxische en gevaarlijke Bouwmaterialen is voorts van mening dat vrijstellingen van de certificatieplicht voor asbestverwijdering in het onderhavige wijzigingsbesluit in strijd zijn met het doel van de invoering van de certificatieplicht, namelijk bescherming van mens en milieu tegen asbest. Daartegenover merken het VNO-NCW en het Algemeen Verbond Bouwbedrijf op dat een aanzienlijk groter aantal asbestverwijderingswerkzaamheden van de certificatieplicht zou moeten worden vrijgesteld. Voorts merken het VNO-NCW en het Algemeen Verbond Bouwbedrijf op dat in het besluit geen rekening zou zijn gehouden met het SER-advies inzake verruiming van vrijstellingen op grond van het Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet, dat een sterke relatie heeft met het Asbest-verwijderingsbesluit. Het Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet is, zoals reeds opgemerkt, inmiddels opgegaan in het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Wij wijzen erop dat de certificatieplicht voor asbestverwijdering is ingevoerd om de naleving van de voorschriften te verbeteren en het toezicht op de naleving ervan te vereenvoudigen; uit de eerste ervaringen sinds de invoering van de certificatieplicht kan worden afgeleid dat dit doel inderdaad bereikt wordt. Wij merken voorts op dat het bovengenoemde SER-advies zich alleen richt op arbeidsomstandighedenaspecten en niet op milieu-aspecten ten aanzien van asbest; bovendien is het SER-advies destijds niet volledig door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid overgenomen.

Gezien de grote risico's van het verwijderen van asbest voor mens en milieu zijn wij van mening dat alleen routinematige asbestverwijderingswerkzaamheden waarvan door middel van objectief, representatief en betrouwbaar onderzoek is aangetoond dat deze een relatief beheersbaar risico hebben, in aanmerking komen voor vrijstelling van de certificatieplicht. Daarmee wordt aangesloten bij het beleid van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ten aanzien van het verlenen van vrijstellingen van bepaalde voorschriften van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

De opmerking van de Stichting RIONED, de Vereniging van Exploitanten van Waterleidingbedrijven in Nederland, het Algemeen Verbond Bouwbedrijf en het Grond-, Water- en Wegenbouw Overlegorgaan dat de verwijdering van bij water-, gas- en rioolleidingbuizen behorende mantelbuizen ook zou moeten worden vrijgesteld van de verplichting deze werkzaamheden op te dragen aan een deskundig asbestverwijderingsbedrijf, is verwerkt. Voorts is de opmerking van de Vereniging van Nederlandse Installatiebedrijven verwerkt dat het als één geheel verwijderen van verwarmingstoestellen en boilers waarvan reeds asbestvrije delen zijn verwijderd eveneens zou moeten worden vrijgesteld van de verplichting deze werkzaamheden op te dragen aan een deskundig asbestverwijderingsbedrijf.

Er is niet door middel van objectief, representatief en betrouwbaar onderzoek aangetoond dat andere asbestverwijderingswerkzaamheden, waarvoor eveneens verzoeken tot vrijstelling van de certificatieplicht zijn ingediend, een routinematig karakter en een relatief beheersbaar risico hebben; verzoeken tot vrijstelling van de certificatieplicht voor deze werkzaamheden wijzen wij daarom af. De mening van het VNO-NCW en het Algemeen Verbond Bouwbedrijf dat onderling sterk overeenkomende initiatieven ten aanzien van beoogde vrijstellingen ongelijk beoordeeld zouden worden, delen wij dan ook niet; wel is de nota van toelichting op dit punt verduidelijkt.

Anders dan de Vereniging van Nederlandse Installatiebedrijven wenst, wordt de verwijdering van asbestbevattende rioolbuizen die zich binnen of op het eigen terrein van een bouwwerk bevinden niet van de certificatieplicht vrijgesteld. Bij de verwijdering van deze buizen zullen in de regel hak- en breekwerkzaamheden moeten plaatsvinden, waardoor de risico's voor mens en milieu niet relatief beheersbaar zijn en aanzienlijk groter zijn dan bij de verwijdering van rioolbuizen die onderdeel zijn van een ondergronds rioolleidingnet. De verwijdering van rioolbuizen binnen een bouwwerk veroorzaakt bovendien extra risico's, omdat de vrijkomende asbestvezels zich in de binnenlucht kunnen ophopen.

Wij delen de vrees van de Vereniging voor Verwijdering van Toxische en gevaarlijke Bouwmaterialen niet dat vrijstellingen zouden leiden tot meer onduidelijkheden, waardoor het illegaal zonder certificaat verwijderen van asbest zou toenemen in gevallen waarin de certificatieplicht wel geldt. De opmerking van het Algemeen Verbond Bouwbedrijf dat het draagvlak voor de acceptatie van regelgeving op de proef gesteld wordt doordat niet alle verzoeken tot vrijstelling van de certificatieplicht gehonoreerd worden, is naar onze mening eerder een argument de certificatieplicht voor deze werkzaamheden te handhaven; daardoor kunnen overtredingen eenvoudiger worden geconstateerd.

In het kader van de uitwerking van eerder bedoelde evaluatie van het milieubeleid voor asbest zal, zoals de Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft voorgesteld, worden bezien of meer asbestverwijderingswerkzaamheden in aanmerking komen voor vrijstelling van de certificatieplicht; eventuele extra vrijstellingen zullen worden opgenomen in een tweede besluit tot wijziging van het Asbest-verwijderingsbesluit. Anders dan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten verzoekt, zijn wij van mening dat het initiatief tot het laten uitvoeren van onderzoek naar de risico's van asbestverwijderingswerkzaamheden waarvoor bepaalde partijen vrijstelling van de certificatieplicht wensen, in beginsel bij de betreffende partijen behoort te liggen.

Anders dan uit de commentaren van het VNO-NCW en het Algemeen Verbond Bouwbedrijf zou kunnen worden afgeleid, heeft het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer niet reeds in het gevoerde overleg met partijen in de bouwnijverheid over protocollen voor asbestwerkzaamheden ingestemd met vrijstelling van de certificatieplicht voor deze werkzaamheden.

Vrijstellingen van de certificatieplicht voor asbestonderzoek

Het VNO-NCW en het Algemeen Verbond Bouwbedrijf merken op dat de verplichting tot het uitvoeren van een asbestonderzoek door een deskundig asbestonderzoeksbedrijf niet zou moeten gelden in de gevallen dat er sprake is van asbestverwijderingswerkzaamheden die zijn vrijgesteld van de certificatieplicht voor asbestverwijdering en in de gevallen waarin er geen twijfel bestaat dat er sprake is van hechtgebonden asbest. Ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten wenst uitzonderingen op de verplichting tot onderzoek door een deskundig asbestonderzoeksbedrijf.

Wij wijzen erop dat zowel in het oorspronkelijke Asbest-verwijderingsbesluit als in het onderhavige wijzigingsbesluit asbestverwijderingswerkzaamheden die zijn vrijgesteld van de certificatieplicht voor asbestverwijdering eveneens zijn vrijgesteld van de certificatieplicht voor asbestonderzoek. Voorts hoeft geen onderzoek door een deskundig asbestonderzoeksbedrijf plaats te vinden in gevallen waarin naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is aangetoond of en waar zich asbest in een te slopen bouwwerk bevindt respectievelijk waarin reeds bekend is waar zich asbest in een uit elkaar te nemen object bevindt; deze uitzonderingen zijn mede gemaakt om de kosten van onderzoek naar de aanwezigheid van asbest in een bouwwerk of object te beperken in gevallen waarin dit uit oogpunt van arbeidsomstandigheden en milieu verantwoord is.

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft in haar Model-bouwverordening 1992, 4e serie wijzigingen van 2 juli 1997, een advies aan gemeenten opgenomen in welke gevallen onderzoek door een deskundig asbestonderzoeksbedrijf naar asbest in een te slopen bouwwerk niet nodig is, maar met andere gegevens over de aanwezigheid van asbest in dat bouwwerk kan worden volstaan. Het gaat daarbij om gevallen waarin met voldoende zekerheid bekend moet zijn of en waar zich asbest in een te slopen bouwwerk bevindt; het door het VNO-NCW en het Algemeen Verbond Bouwbedrijf genoemde criterium van hechtgebondenheid is daarbij niet van belang.

Overige commentaren

Anders dan de Vereniging voor Verwijdering van Toxische en Gevaarlijke Bouwmaterialen meent, behoeft niet in het besluit te worden aangegeven hoe gehandeld dient te worden indien objecten zich in, op of onder bouwwerken bevinden; uit de jurisprudentie vloeit voort in welke gevallen een object als een onderdeel van een bouwwerk moet worden beschouwd. Meer informatie hierover staat in de «Uitvoerings- en handhavingsbundel Asbest-verwijderingsbesluit» en de «Circulaire asbest december 1996», die kunnen worden besteld bij het Distributiecentrum VROM onder distribtienummer 20 303 respectievelijk 14 467.

De opmerking van het Algemeen Verbond Bouwbedrijf ten aanzien van artikel I, onderdeel A, betreft een opmerking op een eerder concept van het besluit en was reeds verwerkt in het ontwerp-besluit dat is voorgepubliceerd in de Staatscourant.

De opmerking van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om de mogelijkheid te bezien om gebouwbeheerders een jaarvergunning voor het slopen van asbest uit een bouwwerk te verlenen, zal worden betrokken bij de uitwerking van de evaluatie van het milieubeleid voor asbest. De uitwerking van de resultaten van de evaluatie zal in een tweede besluit tot wijziging van het Asbest-verwijderingsbesluit worden neergelegd.

De opmerkingen van de Stichting RIONED, de Vereniging van Exploitanten van Waterleidingbedrijven in Nederland, het Algemeen Verbond Bouwbedrijf en het Grond-, Water- en Wegenbouw Overlegorgaan over de voorschriften voor de tussenopslag van verwijderde asbestbevattende water-, gas-, riool- en mantelbuizen zijn verwerkt door de artikelsgewijze toelichting op artikel I, onderdelen C, D en E, aan te vullen.

Uit overleg met de Vereniging van Nederlandse Installatiebedrijven is gebleken dat de noodzaak van deelcertificering voor bepaalde werkzaamheden is vervallen, nu het commentaar van de Vereniging van Nederlandse Installatiebedrijven deels in het besluit is verwerkt.

Ten slotte bleek uit enkele commentaren dat de redactie van de nota van toelichting niet op alle punten even duidelijk was; waar nodig is deze aangepast.

Overleg met de vaste Commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Op 13 maart 1997 heeft overleg over het ontwerp-besluit plaatsgevonden met de vaste Commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (kamerstukken II, 1996/1997, 25 000 XI, nr. 68). De Commissie kon zich vinden in de inhoud van het ontwerp-besluit en verwierp unaniem de commentaren van het VNO-NCW en van het Algemeen Verbond Bouwbedrijf ten aanzien van de vrijstellingen van de certificatieplicht voor asbestverwijdering.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A

Deskundig bedrijf

De definitie van het begrip «deskundig bedrijf» is aangepast, omdat de Stichting Raad voor de Certificatie inmiddels met NKO/Sterin/Sterlab is gefuseerd tot de Raad voor Accreditatie.

Hechtgebonden asbest

In het onderhavige wijzigingsbesluit is het begrip «hechtgebonden» van belang voor onder verwarmingstoestellen geklemde asbestbevattende platen.

Onder verwarmingstoestellen geklemde asbestbevattende platen betreffen veelal asbestcementplaten, die niet of slechts licht verweerd zijn. Van asbestcement dat niet of slechts licht verweerd is, is bekend dat de kwaliteitsfactor, bepaald volgens de onderzoeksmethode, beschreven in bijlage I bij het Warenwetbesluit asbest (waarin opgenomen het voormalige Etiketteringsbesluit asbestbevattende artikelen (Warenwet)), groter is dan 1. Niet of licht verweerde asbestcementplaten onder verwarmingstoestellen zullen derhalve altijd hechtgebonden asbest bevatten.

Het kan zeer incidenteel voorkomen dat zich een zwaar verweerde asbestcementplaat onder een verwarmingstoestel bevindt. De kwaliteitsfactor van zwaar verweerd asbestcement is minder dan 0,35. Zwaar verweerde asbestcementplaten bevatten derhalve niet-hechtgebonden asbest.

De kwaliteitsfactor van asbestbevattend brandwerend board, dat zich eveneens onder of rondom verwarmingsketels kan bevinden, is minder dan 0,35. Asbestbevattend brandwerend board bevat derhalve niet-hechtgebonden asbest.

Op basis van het hierboven gestelde kan in veel gevallen worden vastgesteld of een plaat onder een verwarmingsketel hechtgebonden asbest bevat. Het bepalen van de kwaliteitsfactor van zo'n plaat volgens de onderzoeksmethode, beschreven in bijlage I bij het Warenwetbesluit asbest, hoeft alleen plaats te vinden wanneer er twijfel bestaat over de vraag of het product al dan niet hechtgebonden is.

Onderdeel B

De redactie van artikel 2, onderdeel h, van het vigerende Asbest-verwijderingsbesluit blijkt in de praktijk te leiden tot verschillende interpretaties. Thans is voorzien in een redactionele verbetering van dit artikelonderdeel. Hiermee worden de mogelijkheden van ongewenste interpretatie beperkt. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft een advies aan de gemeenten tot een nadere invulling van artikel 2, onderdeel h, opgenomen in haar Model-bouwverordening 1992, 4e serie wijzigingen van 2 juli 1997.

Onderdelen C, D en E

In artikel 3a is bepaald voor welke asbestverwijderingswerkzaamheden in bouwwerken vooraf geen toestemming aan burgemeester en wethouders gevraagd hoeft te worden en welke asbestverwijderingswerkzaamheden niet hoeven plaats te vinden door een deskundig asbestverwijderingsbedrijf. In artikel 8, eerste en tweede lid, wordt bepaald welke asbestverwijderingswerkzaamheden in of aan objecten niet hoeven plaats te vinden door een deskundig asbestverwijderingsbedrijf. Deze werkzaamheden worden hieronder toegelicht. Naar aanleiding van overleg met de Vereniging van Nederlandse Installatiebedrijven is de formulering van artikel I, onderdelen C en E, op enkele punten aangepast.

Gas-, water- en rioolleidingbuizen en mantelbuizen

Uit onderzoek blijkt dat de risico's voor mens en milieu bij het verwijderen buiten bouwwerken van asbestbevattende gas- en waterleidingbuizen enerzijds en van asbestbevattende rioolleidingbuizen en bij water-, gas-, of rioolleidingbuizen behorende asbestbevattende mantelbuizen anderzijds vergelijkbaar zijn. Vandaar dat de oorspronkelijke vrijstelling is uitgebreid. Toegevoegd is dat de vrijstellingen voor water-, gas- en rioolleidingbuizen alleen gelden voor buizen die deel uitmaken van een ondergronds water-, gasof rioolleidingnet. Deze wijziging betekent geen inperking van de bestaande vrijstellingen voor water- en gasleidingbuizen, maar een verduidelijking van de bestaande situatie.

Bij het verwijderen van gas-, water- en rioolleidingbuizen in bouwwerken is, zoals is aangegeven in paragraaf 5 van het algemene deel van de nota van toelichting, geen sprake van routinematige werkzaamheden met een beheersbaar risico. Het verwijderen van gas-, water- en rioolleidingbuizen in bouwwerken moet derhalve plaatsvinden door een deskundig asbestverwijderingsbedrijf.

Voor de volledigheid wordt er op gewezen dat de vermelding van artikel 7 in het nieuwe eerste lid van artikel 8, zoals neergelegd in artikel I, onderdeel e, geen uitbreiding inhoudt, maar niet meer is dan een samenvoeging van het oude artikel 8, eerste en tweede lid. In het oude tweede lid staat reeds dat artikel 7 niet van toepassing is op het geheel of gedeeltelijk uit elkaar nemen van waterleidingbuizen en gasleidingbuizen, waarin zich asbest bevindt.

Als één geheel verwijderen van asbestbevattende verwarmingstoestellen

Verwarmingstoestellen, waaronder ook begrepen boilers, worden als één geheel verwijderd als die toestellen in hun geheel worden verwijderd, zonder dat er enige verandering wordt aangebracht in de wijze waarop de asbestbevattende materialen in of om die toestellen zijn aangebracht. Verwarmingstoestellen die een zodanig geringe massa en omvang hebben dat zij als één geheel verwijderd kunnen worden, komen zowel voor in bouwwerken (zoals woningen en utiliteitsgebouwen) als in objecten (zoals schepen).

Als één geheel verwijderen van asbestbevattende warmteblokken van verwarmingstoestellen die een nominale belasting kleiner dan of gelijk aan een bovenwaarde van 130 kilowatt hebben

Het kan voorkomen dat verwarmingstoestellen vanwege grote massa of afmetingen niet als één geheel zijn te verwijderen. Dergelijke toestellen bestaan in de regel uit een asbestbevattend warmteblok, dat uit meer ketelleden (ketelonderdelen die door middel van (asbestbevattende) pakkingen aan elkaar zijn verbonden) kan bestaan, en enkele onderdelen die geen asbest bevatten, zoals een besturingskast, een gasbranderslede, een pomp en een rookgaskast. De massa en omvang van deze toestellen kan worden gereduceerd door eerst de asbestvrije onderdelen te verwijderen en daarna het asbestbevattende warmteblok als één geheel te verwijderen. De vrijstelling is beperkt tot toestellen met een nominale belasting van een bovenwaarde van maximaal 130 kilowatt, omdat dit kleinere toestellen betreft die met name in woningen voorkomen. Bij het in delen verwijderen van grotere verwarmingstoestellen is geen sprake meer van routinematige werkzaamheden met een beheersbaar risico.

Als één geheel verwijderen van onder verwarmingstoestellen geklemde, hechtgebonden asbestbevattende platen

Een onder een verwarmingstoestel geklemde hechtgebonden asbestbevattende plaat kan als één geheel worden verwijderd door het verwarmingstoestel «op te lichten» of door het verwarmingstoestel als één geheel te verwijderen en daarna de plaat weg te nemen. Voor een toelichting op het begrip «hechtgebonden» zie de toelichting op onderdeel A.

Een gespijkerde, geschroefde of gelijmde asbestbevattende plaat onder een verwarmingstoestel wordt niet beschouwd als een geklemde plaat. Verwijdering daarvan dient altijd plaats te vinden door een deskundig asbestverwijderingsbedrijf.

Verwijderen van asbestbevattende pakkingen

Van het verwijderen van pakkingen uit een bouwwerk is onder meer sprake als pakkingen worden verwijderd uit een verwarmingstoestel dat duurzaam verbonden is met het bouwwerk of als pakkingen worden verwijderd uit een procesinstallatie. Van het verwijderen van pakkingen uit een object is onder meer sprake als pakkingen worden verwijderd uit een verwarmingstoestel dat niet duurzaam verbonden is met een bouwwerk of als pakkingen worden verwijderd uit een ander object, zoals een auto.

Het verwijderen van pakkingen uit verwarmingstoestellen met een nominale belasting groter dan een bovenwaarde van 2250 kilowatt is niet vrijgesteld van de certificatieplicht; deze toestellen, die met name voorkomen in de industrie en in energiecentrales, zijn zodanig groot en complex dat er geen sprake is van routinematige asbestverwijderingswerkzaamheden met een relatief beheersbaar risico.

Het in het kader van het verwijderen van verwarmingstoestellen verwijderen van pakkingen die zich tussen ketelleden van die toestellen bevinden, is eveneens niet vrijgesteld van de certificatieplicht; de aard van deze werkzaamheden is zodanig dat er geen sprake is van routinematige werkzaamheden met een relatief beheersbaar risico. Het in het kader van onderhoud of reparatie vervangen van een ketellid van een warmteblok van een verwarmingstoestel, waarbij asbestbevattende pakkingen worden verwijderd, is wel vrijgesteld van de certificatieplicht; de aard van deze werkzaamheden is zodanig dat er wel sprake is van routinematige werkzaamheden met een relatief beheersbaar risico.

De bovenstaande wijzigingen betekenen geen inperking van de bestaande vrijstellingen voor het verwijderen van pakkingen uit objecten, maar een verduidelijking van de bestaande situatie.

Asbestbevattende aansluitingen tussen scheidingswanden worden niet beschouwd als pakkingen. Verwijdering daarvan dient altijd plaats te vinden door een deskundig asbestverwijderingsbedrijf.

Verwijderen van asbestbevattende rem- en frictiematerialen

Van het verwijderen van rem- en frictiematerialen uit een bouwwerk is onder meer sprake als rem- en frictiematerialen worden verwijderd uit een liftinstallatie die duurzaam verbonden is met het bouwwerk of uit een bovenloopkraan (hijsinstallatie) in een fabrieksgebouw. Voorts kunnen asbestbevattende rem- en frictiematerialen aanwezig zijn in een hijsinstallatie die onderdeel is van bijvoorbeeld een kantoorgebouw of een flat, die is aangebracht als hulpmiddel voor bedrijven die onderhouds- of schoonmaakwerkzaamheden aan de buitenkant van een dergelijk bouwwerk verrichten.

Van het verwijderen van asbestbevattende rem- en frictiematerialen uit een object is met name sprake wanneer het verwijdering uit een voertuig betreft.

Maatregelen om verontreiniging van het milieu met asbest te voorkomen

Bij «het zodanig verrichten van werkzaamheden dat verontreiniging van het milieu met asbest wordt voorkomen» kan worden gedacht aan:

– voor het verwijderen natmaken van het materiaal;

– voor het verwijderen aanbrengen van een fixeermiddel op het materiaal;

– voor het verwijderen inpakken van het materiaal in plastic;

– het zoveel mogelijk als één geheel verwijderen van het materiaal, voor zover dit niet reeds in artikel 3a van dit besluit is voorgeschreven;

– tijdens en na het verwijderen effectieve stofafzuiging aan de bron.

Als dergelijke maatregelen worden getroffen, zijn de risico's voor mens en milieu bij het verwijderen aanvaardbaar.

Opslag en afvoer van gas-, water- en rioolleidingbuizen

Indien het niet mogelijk is een container met asbestbevattende water, gas-, riool- of mantelbuizen onmiddellijk af te voeren naar een afgesloten opslagplaats, dienen maatregelen te worden getroffen om te voorkomen dat onbevoegden met het asbestbevattende afval in aanraking kunnen komen. Daarbij kan worden gedacht aan het afsluiten of met een dekzeil afdekken en met een spandraad en een hangslot afsluiten van de container en deze voorzien van een waarschuwing dat hij asbestbevattend afval bevat.

Onderdeel F

Wanneer een asbestverwijderingsbedrijf of asbestonderzoeksbedrijf niet in het bezit is van een KOMO-procescertificaat asbestverwijdering respectievelijk asbestonderzoek, wordt het niet als deskundig beschouwd. Onderzoek voorafgaand aan verwijdering en verwijdering van asbest mag in de regel alleen door deskundige bedrijven worden uitgevoerd. Tegen die achtergrond zullen niet-deskundige bedrijven zich moeite getroosten een KOMO-procescertificaat voor asbestverwijdering respectievelijk asbestonderzoek te verwerven.

Voordat een door de Raad voor Accreditatie erkende certificatie-instelling een KOMO-procescertificaat aan een asbestverwijderings- of asbestonderzoeksbedrijf verstrekt, moet de certificatie-instelling hebben vastgesteld dat het bedrijf voldoet aan de eisen ter zake van asbestverwijdering onderscheidenlijk asbestonderzoek. Hiertoe vindt een toelatingsonderzoek door de certificatie-instelling plaats. Dit onderzoek bestaat uit de volgende stappen:

1. beoordeling van de kwaliteitsdocumentatie;

2. voorinspectie op hoofdlijnen op de locatie waar het bedrijf gevestigd is;

3. inspectie op de locatie waar het bedrijf gevestigd is;

4. beoordeling op twee projectlocaties, waar asbestverwijdering respectievelijk asbestonderzoek plaatsvindt.

Ten einde op twee projectlocaties te kunnen toetsen of een bedrijf dat een KOMO-procescertificaat wil verwerven, voldoet aan de eisen ter zake van asbestverwijdering onderscheidenlijk asbestonderzoek, zoals die zijn gesteld door een door de Raad voor Accreditatie erkende certificatie-instelling, wordt een niet-deskundig bedrijf voor de duur van die toets en uitsluitend voor de projectlocaties waar de beoordeling door de certificatie-instelling plaatsvindt, gelijkgesteld met een deskundig bedrijf, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

1. Het bedrijf heeft bij een door de Raad voor Accreditatie erkende certificatie-instelling een schriftelijke aanvraag ingediend voor de verwerving van een KOMO-procescertificaat voor het verwijderen van asbest respectievelijk asbestonderzoek.

2. Het bedrijf voldoet theoretisch aan de eisen ter zake van asbestverwijdering onderscheidenlijk asbestonderzoek, zoals die zijn gesteld door een door de Raad voor Accreditatie erkende certificatie-instelling. Het bedrijf voldoet theoretisch aan deze eisen, indien de eerste drie van de bovengenoemde vier stappen van het toelatingsonderzoek hebben plaatsgevonden en de certificatie-instelling die het toelatingsonderzoek uitvoert, tot het oordeel is gekomen dat het resultaat van de eerste drie stappen van het toelatingsonderzoek voldoende is.

3. Het bedrijf is in het bezit van een schriftelijke toestemming van de Stichting Bouwkwaliteit te Rijswijk voor het verwijderen van asbest respectievelijk uitvoeren van asbestonderzoek op in die toestemming aangegeven projectlocaties en het bedrijf verwijdert uitsluitend asbest respectievelijk voert uitsluitend asbestonderzoek uit op die projectlocaties. De certificatie-instelling die het toelatingsonderzoek bij het bedrijf uitvoert, draagt namens het bedrijf zorg voor het schriftelijk aanvragen van de bedoelde toestemming aan de Stichting Bouwkwaliteit. Indien de certificatie-instelling op één van de twee projectlocaties, waarvoor door de Stichting Bouwkwaliteit toestemming is verleend, tot het oordeel komt dat het bedrijf niet voldoet aan de criteria die voor de praktijkbeoordeling gelden, kan de Stichting Bouwkwaliteit, na een schriftelijk verzoek van de betreffende certificatie-instelling namens het bedrijf, voor één extra projectlockatie schriftelijk toestemming geven voor het verrichten van asbestverwijderingsrespectievelijk asbestonderzoekswerkzaamheden.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft op 28 augustus 1996 een overeenkomst met de Stichting Bouwkwaliteit afgesloten, waarin de procedure is vastgelegd volgens welke een bedrijf een schriftelijke toestemming van de Stichting Bouwkwaliteit als bovengenoemd kan verkrijgen. Deze overeenkomst is terzake van asbestverwijdering met terugwerkende kracht op 1 maart 1996 ingegaan; terzake van asbestonderzoek is de datum van ingang 1 januari 1997.

Artikel II

Bouwwerken

Zodra de op bouwwerken betrekking hebbende onderdelen van artikel I in werking zijn getreden, zullen krachtens artikel 8, negende lid, juncto achtste lid, van de Woningwet, de gemeentelijke bouwverordeningen binnen een jaar daarna met die voorschriften in overeenstemming moeten zijn gebracht. De voorschriften van dit besluit, die betrekking hebben op bouwwerken, neergelegd in artikel I, onderdelen A, B, C, D en F, hebben geen rechtstreeks werkende rechtskracht. Die voorschriften hebben eerst rechtskracht nadat ze in de gemeentelijke bouwverordening zijn opgenomen.

Objecten

De datum van inwerkingtreding van de voorschriften voor objecten is ontleend aan artikel 61, tweede lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen. Een latere datum van inwerkingtreding is niet nodig om een adequate uitvoering en handhaving door de Inspectie Milieuhygiëne te waarborgen.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

F. H. G. de Grave

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers


XNoot
1

Stb. 1993, 290, gewijzigd bij besluit van 14 december 1993, Stb. 675.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 april 1998, nr. 70.

Naar boven