Besluit van 19 maart 1998, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de nog niet in werking getreden gedeelten van de Wet van 23 februari 1998 tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten (arbeidsvoorwaarden Rechterlijke Macht 1995/97) (Stb. 120)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 16 maart 1998, nr. 686905/98/6, Directie Wetgeving;

Gelet op artikel XII, derde lid, van de Wet van 23 februari 1998 tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten (arbeidsvoorwaarden Rechterlijke Macht 1995/97) (Stb. 120);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

Artikel I, onderdelen I, O, onder b, en R, en de artikelen II en III van de Wet van 23 februari 1998 tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten (arbeidsvoorwaarden Rechterlijke Macht 1995/97) (Stb. 120) treden in werking met ingang van 1 april 1998.

Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 19 maart 1998

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de zesentwintigste maart 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven