Besluit van 17 maart 1998, houdende regels inzake de opleiding tot en de deskundigheid van de psychotherapeut (Besluit psychotherapeut)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 23 april 1997, CSZ/BO-975644;

Gelet op de artikelen 26, eerste lid, en 27 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

Gezien het advies van de Raad voor de beroepen in de individuele gezondheidszorg van mei 1996;

De Raad van State gehoord (advies van 9 september 1997, no. W13.97.0221);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 16 maart 1998, GVM/GGZ/981396;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet: de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

b. opleidingsinstelling: een rechtspersoon die een opleiding tot psychotherapeut verzorgt;

c. cursorisch onderwijs: theoretisch en praktisch onderwijs dat aan de opleidingsinstelling wordt gevolgd;

d. psychotherapiesessie: contact, strekkende tot het onderzoeken van de psychische klachten van de patiënt of het met behulp van psychotherapie behandelen van een patiënt door een aspirant-psychotherapeut onder supervisie van een door de opleidingsinstelling aangewezen psychotherapeut;

e. supervisiesessie: contact tussen een aspirant-psychotherapeut en een door de opleidingsinstelling aangewezen psychotherapeut, strekkende tot het volgens een didactische methode analyseren en evalueren van de door de aspirant-psychotherapeut verrichte onderzoeken en behandelingen;

f. leertherapiesessie: contact tussen een aspirant-psychotherapeut en een door de opleidingsinstelling aangewezen psychotherapeut die niet is betrokken bij een ander deel van de opleiding van de aspirant-psychotherapeut, ertoe strekkende bij de aspirant-psychotherapeut de ontwikkeling van en het inzicht in het eigen functioneren als psychotherapeut te bevorderen.

Artikel 2

Om in het krachtens artikel 3 van de wet ingestelde register van psychotherapeuten te kunnen worden ingeschreven, is vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene met goed gevolg het examen ter afsluiting van een opleiding tot psychotherapeut heeft afgelegd, uitgereikt door een krachtens artikel 6, eerste lid, aangewezen opleidingsinstelling.

§ 2. Opleidingseisen

Artikel 3

  • 1. De opleiding tot psychotherapeut bestaat uit ten minste 3680 uren, die als volgt zijn verdeeld:

    a. 1280 uren theoretisch en praktisch onderwijs op het gebied van de psychotherapie;

    b. 2400 uren werkervaring op het gebied van de psychotherapie.

  • 2. Het onderwijs, bedoeld in het eerste lid, onder a, is gericht op het leren onderzoeken van psychische klachten en het met behulp van psychotherapie leren behandelen van de volgende categorieën van patiënten:

    a. kinderen en jeugdigen;

    b. volwassenen;

    c. ouderen.

  • 3. De werkervaring, bedoeld in het eerste lid, onder b, is gespreid over ten minste vier jaren en wordt in elk geval opgedaan met onderzoek en behandeling als bedoeld in het tweede lid, van volwassen patiënten en van patiënten, behorende tot één van de twee andere in het tweede lid bedoelde categorieën.

  • 4. De opleiding tot psychotherapeut is voorts gericht op het onderzoeken en behandelen van patiënten in een individuele setting en in een groepssetting dan wel een gezins- en relatiesetting.

Artikel 4

  • 1. Het onderwijs, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, omvat ten minste:

    a. 400 uren cursorisch onderwijs;

    b. 50 uren leertherapiesessies;

    c. 500 uren psychotherapiesessies;

    d. 150 uren supervisiesessies waarvan er ten minste 50 betrekking hebben op de behandeling van individuele volwassen patiënten.

  • 2. Het cursorische onderwijs omvat ten minste de volgende onderwerpen:

    a. algemene aspecten van de psychotherapie;

    b. gespreks- en interactietraining, gericht op de praktische toepassing daarvan in de psychotherapie;

    c. intake en indicatiestelling;

    d. psychopathologie;

    e. specifieke problemen van de verschillende leeftijdsgroepen en maatschappelijke groeperingen, waaronder cultuurgebonden problematiek;

    f. de psychotherapeutische referentiekaders, zijnde de psycho-analytische therapie, de gedragstherapie, de rogeriaanse therapie en de systeemtherapie die zijn gebaseerd op onderscheidelijk de psycho-analytische theorieën, de leer- en cognitieve theorieën, de experiëntiële theorieën en de systeemtheorieën;

    g. inleiding in de toepassing van behandelingsmethoden vanuit de psychotherapeutische referentiekaders;

    h. inleiding in de basisbegrippen en de kenmerken van groepsprocessen;

    i. kenmerken van de ambulante, de dag- en de klinische behandelingssituatie;

    j. beroepsethiek;

    k. recente ontwikkelingen van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de psychotherapie;

    l. kwaliteit van de praktijkvoering en de beroepsuitoefening.

  • 3. De opleiding, bedoeld in artikel 3, bestaat voorts uit ten minste één vervolgcursus over de toepassing van behandelingsmethoden in een door de aspirant-psychotherapeut te kiezen psychotherapeutisch referentiekader.

Artikel 5

  • 1. Tot de opleiding tot psychotherapeut worden slechts toegelaten degenen die in het bezit zijn van een getuigschrift waaruit blijkt dat zij het artsexamen dan wel het doctoraalexamen psychologie, pedagogische wetenschappen of gezondheidswetenschappen met als afstudeerrichting geestelijke gezondheidskunde met goed gevolg hebben afgelegd.

  • 2. Voor zover opleidingsonderdelen als bedoeld in het derde lid geen deel uitmaakten van de opleiding die recht geeft op een getuigschrift als bedoeld in het eerste lid, is voor de toelating tot de opleiding tot psychotherapeut vereist het bezit van een ander bewijsstuk waaruit blijkt dat de betrokkenen voor die onderdelen met goed gevolg een proeve van bekwaamheid op doctoraal niveau hebben afgelegd.

  • 3. De opleidingsonderdelen, bedoeld in het tweede lid, zijn:

    a. persoonlijkheidsleer;

    b. psychofysiologie of psychosomatiek;

    c. psychopathologie;

    d. ontwikkelingspsychologie;

    e. psychofarmacologie;

    f. cultuurgebonden psychische problematiek;

    g. sexuologie;

    h. gespreksvoering;

    i. interactietraining;

    j. stage van 30 werkdagen in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg.

§ 3. Aanwijzing opleidingsinstellingen

Artikel 6

  • 1. Onze Minister kan, op hun daartoe strekkende verzoek, opleidingsinstellingen aanwijzen die een opleiding tot psychotherapeut verzorgen die naar zijn oordeel voldoet aan de artikelen 3 en 4.

  • 2. De aanwijzing geschiedt niet dan nadat Onze Minister de Stichting Coördinerend Orgaan Nascholing en Opleiding in de geestelijke gezondheidszorg heeft uitgenodigd haar standpunt ter zake van de voorgenomen aanwijzing kenbaar te maken binnen een door Onze Minister aan te geven termijn en deze termijn is verstreken.

  • 3. Onze Minister kan een aanwijzing intrekken indien de opleidingsinstelling naar zijn oordeel niet meer voldoet aan artikel 7. Met betrekking tot de intrekking van een aanwijzing is het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Van een aanwijzing of een intrekking van een aanwijzing wordt kennis gegeven in de Staatscourant.

Artikel 7

Voor aanwijzing komen in aanmerking opleidingsinstellingen waarvan in redelijkheid mag worden verwacht dat zij:

a. de artikelen 3, 4, 5, 8, 9 en 10 zullen naleven;

b. zorg dragen voor een evenwichtige verhouding tussen het theoretische en praktische gedeelte van de opleiding enerzijds en de psychotherapeutische werkervaring anderzijds;

c. zorg dragen voor het op systematische wijze bewaken en in stand houden van de kwaliteit van de opleiding.

Artikel 8

  • 1. De opleidingsinstelling stelt jaarlijks een plan vast waarin de in de artikelen 3 en 4 omschreven opleidingsonderdelen nader zijn uitgewerkt.

  • 2. Belanghebbenden kunnen het opleidingsplan, desgevraagd, inzien en daarvan afschrift verlangen.

Artikel 9

  • 1. Voor het afnemen van het examen stelt de opleidingsinstelling een examencommissie in.

  • 2. De opleidingsinstelling stelt een opleidings- en examenreglement vast dat in elk geval bepalingen bevat ter zake van:

    a. de onderdelen van het examen en de wijze waarop deze worden afgenomen en beoordeeld;

    b. een procedure bij verschil van mening in de examencommissie over de toe te kennen beoordeling;

    c. een procedure bij verschil van mening tussen de hoofdopleider en de aspirant-psychotherapeut over de begeleiding tijdens de opleiding;

    d. de behandeling van klachten tegen beslissingen van de examencommissie;

    e. een regeling met betrekking tot het herexamen;

    f. het verlenen van ontheffing van onderdelen van de opleiding.

  • 3. De opleidingsinstelling draagt ervoor zorg dat degenen die tot de opleiding zijn toegelaten tijdig kennis kunnen nemen van het reglement, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 10

  • 1. De opleidingsinstelling wijst een hoofdopleider aan die verantwoordelijk is voor de opleiding van een persoon die tot de opleiding is toegelaten.

  • 2. De hoofdopleider is psychotherapeut en heeft gedurende ten minste vijf jaren ingeschreven gestaan:

    a. in het register, bedoeld in artikel 1 van het Besluit inzake registratie van psychotherapeuten, of

    b. in het krachtens artikel 3 van de wet ingestelde register van psychotherapeuten, of

    c. in de onder a en b bedoelde registers gezamenlijk.

§ 4. Methoden

Artikel 11

  • 1. De methoden, bedoeld in artikel 27 van de wet, houden in:

    a. het ten behoeve van de behandeling tot stand brengen van een relatie met de patiënt door de psychotherapeut alsmede het onderhouden van die relatie;

    b. het tot stand brengen van gedragsveranderingen die leiden tot vermindering van de klachten van de patiënt;

    c. het in contact brengen van de patiënt met diens innerlijke wereld van gevoelens en betekenisverlening;

    d. het beïnvloeden van de positie van de patiënt in de sociale omgeving waarbinnen de stoornis of klacht is ontstaan of die een rol speelt bij het in stand houden ervan.

  • 2. De methoden, bedoeld in het eerste lid, zijn gebaseerd op een of meer van de volgende theorieën:

    a. psycho-analytische theorieën;

    b. leer- en cognitieve theorieën;

    c. experiëntiële theorieën;

    d. systeemtheorieën.

§ 5. Slotbepalingen

Artikel 12

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 13

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit psychotherapeut.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 17 maart 1998

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de vierentwintigste maart 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) heeft onder meer tot doel het bevorderen en bewaken van de kwaliteit van de beroepsuitoefening op het gebied van de individuele gezondheidszorg. Daartoe worden in het kader van deze wet onder meer eisen gesteld aan de opleidingen tot beroepen op dat gebied en worden de deskundigheidsgebieden van de betrokken beroepsbeoefenaren omschreven. Voor beoefenaren van een in artikel 3 van de wet BIG genoemd beroep geldt dat het voldoen aan de gestelde opleidingseisen een voorwaarde is voor registratie.

De onderhavige algemene maatregel van bestuur behelst, ter uitvoering van artikel 26, eerste lid, van de wet, de opleidingseisen waaraan moet zijn voldaan om in het krachtens artikel 3 van de wet BIG ingestelde register van psychotherapeuten te kunnen worden ingeschreven. Tevens behelst deze maatregel, ter uitvoering van artikel 27 van de wet, de behandelingsmethoden die tot het deskundigheidsgebied van de psychotherapeut worden gerekend.

Leidraad bij het formuleren van de in dit besluit opgenomen opleidingseisen is geweest het Besluit inzake registratie van psychotherapeuten (hierna te noemen: de regeling), en de ervaringen die met die regeling in de praktijk zijn opgedaan. Voorts is daarbij betrokken de door het Centraal Orgaan Opleidingen Psychotherapie (COOP) opgestelde «Elementennota Opleiding Psychotherapie», die mij via het Coördinerend Orgaan Nascholing en Opleidingen in de geestelijke gezondheidszorg (CONO) is voorgelegd.

Ten opzichte van de regeling, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het onderhavige besluit komt te vervallen, is er sprake van een sterke mate van deregulering. In de regeling waren de eisen om in het overheidsregister voor psychotherapeuten te worden ingeschreven, in detail en uitputtend beschreven. Het onderhavige besluit beperkt zich daarentegen tot een aantal eisen op hoofdlijnen. Deze eisen zijn zodanig geformuleerd dat zij enerzijds een voldoende waarborg bieden voor de kwaliteit van de opleiding en anderzijds de opleidingsinstellingen voldoende ruimte laten voor een eigen invulling.

Over de in de regeling vervatte opleidingsroute kan nog het volgende worden opgemerkt. Die route was een duidelijke vooruitgang vergeleken met de daarvoor gehanteerde «sprokkelroute». Het was de eerste route die structuur aanbracht in de opleiding tot psychotherapeut en was als zodanig te beschouwen als een historische stap. De op de regeling gebaseerde opleiding vertoonde meer samenhang dan de vroegere route, terwijl tevens van een duidelijke verbreding van de opleiding sprake was. Een keerzijde was dat sprake was van een groot aantal kleine modulen, met elk hun eigen eisen en strikte voorschriften ten aanzien van de onderlinge volgorde. Hoewel een en ander voortvloeide uit de rijke opleidingstraditie van de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie, kan worden gesteld dat de in de regeling vervatte opleiding het karakter had van een keurslijf dat weinig ruimte liet voor flexibiliteit en vernieuwing.

De opleidingseisen die in dit besluit zijn vastgelegd, vormen een minimum waaraan beroepsbeoefenaren moeten voldoen om voor registratie als psychotherapeut in aanmerking te komen. Het totaal aantal uren voor het theoretische en praktische onderwijs wordt gesteld op minimaal 1280 uur. Wanneer men het aantal uren optelt dat als minimumeis geldt voor de specifieke onderdelen van dit deel van de opleiding, komt men evenwel tot een lager aantal uren. Hierdoor wordt het mogelijk binnen de opleiding de gewenste specialisatie of differentiatie aan te brengen. Alleen instellingen die een opleiding bieden die voldoet aan de eisen die ter zake worden gesteld in het onderhavige besluit, komen in aanmerking voor aanwijzing door de minister als opleidingsinstelling die een diploma uitreikt dat aanspraak geeft op inschrijving in het krachtens artikel 3 van de wet BIG ingestelde register van psychotherapeuten.

Alvorens een beslissing over een aanwijzing van een opleidingsinstelling te nemen, wordt het CONO gehoord. In de praktijk zal het zo gaan dat het CONO de vertegenwoordiging van de psychotherapie-opleiding (COOP) in het CONO zal vragen een verslag hierover op te stellen, welk verslag door het CONO aan de minister zal worden aangeboden. Deze opzet garandeert een betrokkenheid van alle bij de opleiding tot psychotherapeut betrokken partijen.

Ten aanzien van de doelstellingen van de opleiding tot psychotherapeut geldt als uitgangspunt dat psychotherapie één van de hulpverleningsvormen in de geestelijke gezondheidszorg is, met overgangen naar en raakvlakken met andere hulpverleningsvormen op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg. De basisopleiding psychotherapie beoogt personen op te leiden tot een zodanig niveau van kennis en met zodanige praktische vaardigheden op het gebied van de psychotherapie dat deze in staat geacht kunnen worden het beroep van psychotherapeut zelfstandig uit te oefenen. Voor het adequaat kunnen uitoefenen van gespecialiseerde vormen van psychotherapie is deze opleiding niet toereikend.

Centraal in de opleiding staat de «meester-gezel»-relatie: het vak leren in de praktijk, onder persoonlijke begeleiding en supervisie van ervaren psychotherapeuten.

Artikel 26, tweede lid, van de wet regelt dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat met een getuigschrift van het met goed gevolg voltooid hebben van de opleiding tot psychotherapeut, wordt gelijkgesteld een bewijs van een krachtens artikel 14 of 16 van de wet verleende erkenning als specialist. Van deze mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt. De voor het tijdstip van inwerkingtreding van de wet BIG door de desbetreffende registratiecommissie van de Koninklijke Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst geregistreerde psychiaters zullen op grond van de overgangsbepalingen van de wet BIG in aanmerking komen voor inschrijving in het register van psychotherapeuten, evenals degenen die vóór dat tijdstip in opleiding tot psychiater waren. Degenen die na dat tijdstip met de opleiding tot psychiater beginnen zullen, indien zij voor inschrijving in het register van psychotherapeuten in aanmerking willen komen, aan de daarvoor alsdan geldende opleidingseisen (in casu die van het onderhavige besluit) moeten voldoen. Gelet op de raakvlakken die er tussen beide opleidingen bestaan, zal een afgestudeerde psychiater die ook de titel van psychotherapeut begeert, voor de opleiding tot psychotherapeut voldoende vrijstellingen kunnen krijgen om binnen een redelijke termijn het diploma van een (aangewezen) instelling die zo'n opleiding verzorgt, te verkrijgen.

Er is derhalve geen noodzaak om van het tweede lid van artikel 26 gebruik te maken.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1

Met betrekking tot de begrippen «psychotherapiesessie», «supervisiesessie» en «leertherapiesessie» wordt opgemerkt dat zulke sessies in de praktijk gemiddeld 50 minuten duren.

De psychotherapiesessies geschieden onder supervisie en worden nadien in een supervisiesessie tussen de aspirant-psychotherapeut en de supervisor geanalyseerd en geëvalueerd.

Artikel 2

Dit artikel stelt dat personen slechts in het register van psychotherapeuten kunnen worden ingeschreven als zij in het bezit zijn van een getuigschrift waaruit blijkt dat zij met goed gevolg het examen ter afsluiting van de opleiding tot psychotherapeut hebben afgelegd. Om een adequaat niveau van functioneren van een beginnend psychotherapeut te kunnen garanderen, is het noodzakelijk dat toetsing van de kennis en vaardigheden door middel van een examen plaatsvindt.

De onderdelen die worden getoetst en de wijze waarop dit geschiedt, worden in dit besluit niet nader gespecificeerd. Binnen het wettelijke kader mag een opleidingsinstelling zelf bepalen hoe het examen wordt ingevuld. Ook de vorm van het examen wordt niet voorgeschreven. Een examen kan dus een eenmalige toetsing aan het einde van de opleiding zijn, maar kan ook bestaan uit meerdere toetsmomenten in de loop der jaren.

Artikel 3

Dit artikel bepaalt dat de opleiding tot psychotherapeut uit ten minste 1280 uren theoretisch en praktisch onderwijs en ten minste 2400 uren psychotherapeutische werkervaring bestaat. In het algemene deel van deze nota van toelichting is reeds het nodige gezegd over de discrepantie tussen het totaal aantal uren van 1280 in relatie tot de afzonderlijke optelling van de theoretische en praktische onderwijsuren.

Wat betreft de spreiding van de uren over de jaren heen, is de opleidingsinstelling met betrekking tot het theoretische en het praktische onderdeel vrij. Dit betekent dat de mogelijkheid van een deeltijdopleiding tot psychotherapeut aanwezig is.

De psychotherapeutische werkervaring betreft het opdoen van ervaring in het uitoefenen van het beroep in de praktijk. De eis om deze ervaring te spreiden over minimaal 4 jaar, hangt samen met de aard van de opleiding. Deze bestaat uit een theoretisch en praktisch gedeelte en het opdoen van psychotherapeutische werkervaring, waardoor een ontwikkelingsproces is te herkennen bij degene die de opleiding volgt.

Artikel 4

De opsomming van de onderwerpen die in het theoretische en praktische onderricht aan de orde moeten komen, is goeddeels overgenomen uit het advies van het CONO van 20 januari 1995. De aspecten die niet zijn meegenomen zijn te specifiek voor een regeling van de opleiding op hoofdlijnen. Het gaat hier onder meer om de accenten die de opleiding op het stuk van de psychotherapiesessie kan leggen ten aanzien van de doelgroep (kinderen en jeugdigen – volwassenen – ouderen), de setting (individu – groep – gezin en relatie) en de vier in artikel 4, tweede lid, onder f, genoemde referentiekaders.

Met betrekking tot het aspect «specifieke problemen», dat onderdeel uitmaakt van het cursorische onderwijs zoals beschreven in het tweede lid van het onderhavige artikel, wordt het volgende opgemerkt.

De psychotherapeut krijgt in de beroepsuitoefening te maken met patiënten die niet alleen een verschillend klachtenpatroon hebben, maar ook verschillen in leeftijd, maatschappelijke of culturele achtergrond. Ingevolge het tweede lid, onder e, van het onderhavige artikel moet in de opleiding aan deze onderwerpen aandacht worden besteed. Uitgangspunt daarbij is dat de aspirant-psychotherapeut leert de patiënt als een uniek individu te beschouwen en onbevooroordeeld en begrijpend om te gaan met alle individuele kenmerken van de patiënt.

Artikel 5

De in het eerste lid vastgelegde voorwaarde dat de vooropleiding van universitair niveau is, heeft te maken met het postdoctorale karakter van de opleiding. In aanmerking komen het diploma van het artsexamen alsmede de diploma's van het doctoraal examen psychologie, pedagogiek en gezondheidswetenschappen met afstudeerrichting geestelijke gezondheidskunde. De keuze van deze diploma's is gedeeltelijk historisch bepaald – het artsexamen en het doctoraalexamen psychologie golden onder het regiem van de regeling reeds als vooropleidingseis – en gedeeltelijk gebaseerd op recentere ontwikkelingen zoals de relatief nieuwe studierichting geestelijke gezondheidskunde van de doctoraalopleiding gezondheidswetenschappen en de omstandigheid dat er steeds meer pedagogen in de individuele gezondheidszorg werkzaam zijn.

Voor de opleiding tot psychotherapeut is het van belang dat de betrokkene voldoende kennis heeft van een aantal (basis)vakken (zie het derde lid van het onderhavige artikel). Dergelijke vakken zitten evenwel niet altijd in de vier vooropleidingsrichtingen. Het tweede lid van dit artikel houdt in dat, indien een of meer van deze vakken in de doctoraalopleiding ontbreken, de betrokkene een bewijs dient te overleggen dat hij van de desbetreffende vakken niettemin de vereiste kennis heeft vergaard.

Artikel 6

Opleidingsinstellingen die psychotherapeuten willen afleveren die in aanmerking komen voor inschrijving in het krachtens artikel 3 van de wet BIG ingestelde register van psychotherapeuten, kunnen dat doel alleen bereiken indien zij door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn aangewezen. Zij dienen zich daarvoor bij de minister te melden. De minister beziet of de geboden opleiding voldoet aan de eisen die zijn neergelegd in de artikelen 3 en 4 van het onderhavige besluit. Aangezien het ministerie van VWS niet die kennis in huis heeft die nodig is om een afgerond beeld van de desbetreffende opleidingsinstelling te verkrijgen, is in het onderhavige artikel bepaald dat de minister, alvorens te beslissen, de organisatie hoort die de desbetreffende kennis wel bezit, te weten de Stichting Coördinerend Orgaan Nascholing en Opleiding in de geestelijke gezondheidszorg.

Zodra een opleidingsinstelling in het bezit is van een aanwijzing, valt zij ingevolge artikel 86 van de wet onder het toezicht van de inspectie voor de gezondheidszorg.

Artikel 7

In dit artikel de zijn criteria neergelegd voor de aanwijzing van opleidingsinstellingen. In aanmerking voor aanwijzing komen instellingen van welke naar het oordeel van de minister niet alleen verwacht wordt dat zij opgeleide personen afleveren die voldoen aan de in dit besluit geformuleerde opleidingseisen, maar van welke ook verwacht wordt dat zij aan de eisen voldoen die met de organisatorische kant van de opleiding te maken hebben.

Artikel 8

Dit artikel bepaalt dat een opleidingsinstelling om in aanmerking te komen voor een aanwijzing krachtens artikel 6, een opleidingsplan moet vaststellen.

Het opleidingsplan biedt zowel de opleidingsinstelling als de psychotherapeut in opleiding duidelijkheid omtrent structuur, vorm en inhoud van het onderwijs.

Artikel 9

Dit artikel houdt in dat een opleidingsinstelling die in aanmerking wenst te komen voor een aanwijzing krachtens artikel 6, moet beschikken over een examencommissie en een opleidings- en examenreglement. De bepalingen in dit artikel zijn van procedurele aard.

Artikel 10

De psychotherapeut in opleiding heeft in de hoofdopleider gedurende de hele opleiding een direct aanspreekbare en voor de opleiding verantwoordelijke persoon.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel dient de hoofdopleider psychotherapeut te zijn, dat wil zeggen dat hij ingeschreven moet staan in het BIG-register van psychotherapeuten. Voorts wordt de eis gesteld dat hij ten minste vijf jaar geregistreerd moet zijn geweest. Daarvoor zijn drie modaliteiten opgenomen: hetzij ten minste vijf jaar in het register voor psychotherapeuten dat in 1986 is ingesteld en gelding heeft gehad tot het tijdstip van inwerkingtreding van het onderhavige besluit, hetzij ten minste vijf jaar in het krachtens de Wet BIG ingestelde register van psychotherapeuten, hetzij ten minste in totaal vijf jaar eerst in het eerstbedoelde en later in het laatstbedoelde register.

Artikel 11

In dit artikel is aangegeven welke de behandelingsmethoden zijn die door psychotherapeuten worden toegepast. De wetenschappelijke basis van deze psychotherapeutische behandelingsmethoden wordt gevonden in de psycho-analytische theorieën, de leer- en cognitieve theorieën, de experiëntiële theorieën en de systeemtheorieën.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 april 1998, nr. 70.

Naar boven