Besluit van 23 februari 1998, houdende wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie, het Besluit rechtspositie vrijwillige politie en het Besluit politieregisters in verband met het antecedentenonderzoek voor de politie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 8 december 1997, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Politie, afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken, kenmerk EA97/U2972, gedaan mede namens Onze Minister van Justitie;

Gelet op artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993, artikel 9, zesde lid, van de LSOP-wet en artikel 18, derde lid, van de Wet politieregisters;

De Raad van State gehoord advies van 21 januari 1998, nummer W04.97.0795;

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 12 februari 1998, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken, kenmerk EA98/U360, uitgebracht mede namens Onze Minister van Justitie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit algemene rechtspositie politie1 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

  • 1. Voor de aanstelling als adspirant, ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en bijzondere ambtenaar van politie komt uitsluitend in aanmerking degene die:

    a. Nederlander is;

    b. de bij regeling van Onze Minister vast te stellen minimum leeftijd heeft bereikt;

    c. voldoet aan bij regeling van Onze Minister te stellen eisen met betrekking tot de geneeskundige en psychologische keuring en het opleidingsniveau;

    d. voldoet aan overige bij regeling van Onze Minister te stellen eisen.

  • 2. Teneinde vast te stellen of de persoon, bedoeld in de aanhef van het eerste lid, in voldoende mate geschikt en bekwaam is voor de vervulling van de functie, kan het bevoegd gezag de gegevens die door de betrokkene desgevraagd zijn verstrekt, verifiëren en zo nodig aanvullen.

  • 3. Onze Minister van Justitie kan ten aanzien van de aanstelling als bijzondere ambtenaar van politie nadere regels vaststellen over het aantal dienstjaren dat deze ambtenaar werkzaam moet zijn geweest als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

B. Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

  • 1. Voor de aanstelling als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie dan wel als ambtenaar werkzaam bij het LSOP komt in aanmerking degene die:

    a. voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen eisen met betrekking tot de geneeskundige en psychologische keuring en het opleidingsniveau;

    b. voldoet aan overige door het bevoegd gezag te stellen eisen die specifiek zijn gerelateerd aan de functie binnen het politiekorps dan wel binnen het LSOP.

  • 2. Teneinde vast te stellen of de persoon, bedoeld in de aanhef van het eerste lid, in voldoende mate geschikt en bekwaam is voor de vervulling van de functie, kan het bevoegd gezag de gegevens die door de betrokkene desgevraagd zijn verstrekt, verifiëren en zo nodig aanvullen.

C. Na artikel 8 wordt ingevoegd een nieuw artikel 8a, dat luidt als volgt:

Artikel 8a

  • 1. Aanstelling als adspirant en bijzondere ambtenaar van politie is slechts mogelijk, indien op grond van een ten aanzien van de betrokkene ingesteld antecedentenonderzoek tegen diens aanstelling geen bezwaar blijkt te bestaan.

  • 2. Aanstelling in een functie waarin technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie worden uitgevoerd dan wel in een functie bij het LSOP als bedoeld in artikel 8, eerste lid, is slechts mogelijk, indien op grond van een ten aanzien van de betrokkene ingesteld antecedentenonderzoek tegen diens aanstelling geen bezwaar blijkt te bestaan.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien het een functie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet veiligheidsonderzoeken, betreft.

  • 4. Het tweede lid is niet van toepassing indien het bevoegd gezag heeft bepaald dat voor de functie slechts een verklaring omtrent het gedrag is vereist.

  • 5. Een antecedentenonderzoek wordt ingesteld, nadat het bevoegd gezag de betrokkene overigens bekwaam en geschikt acht.

D. Na artikel 8a wordt ingevoegd een nieuw artikel 8b, dat luidt als volgt:

Artikel 8b

  • 1. Indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aard van de functie of van de werkzaamheden hiertoe aanleiding geeft, kan ten aanzien van de ambtenaar in de volgende gevallen opnieuw een antecedentenonderzoek worden uitgevoerd:

    a. bij wijziging van werkzaamheden;

    b. bij aanstelling in een andere functie;

    c. bij de vervulling van een functie gedurende ten minste vijf dienstjaren, of

    d. bij een redelijk vermoeden van ernstig plichtsverzuim dat de integriteit of de verantwoordelijkheid van de betrokkene raakt.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het een functie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet veiligheidsonderzoeken, of een functie waarvan het bevoegd gezag heeft bepaald dat slechts een verklaring omtrent het gedrag is vereist, betreft.

E. Na artikel 8b wordt ingevoegd een nieuw artikel 8c, dat luidt als volgt:

Artikel 8c

Onze Minister stelt nadere regels vast ter uitvoering van het antecedentenonderzoek, bedoeld in de artikelen 8a en 8b. Deze nadere regels bevatten in ieder geval waarborgen omtrent een voldoende bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkene.

ARTIKEL II

Het Besluit rechtspositie vrijwillige politie2 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

  • 1. Voor aanstelling als vrijwillige ambtenaar van politie komt uitsluitend in aanmerking degene die:

    a. Nederlander is;

    b. de bij regeling van Onze Minister vast te stellen minimum leeftijd heeft bereikt;

    c. voldoet aan bij regeling van Onze Minister te stellen eisen met betrekking tot de geneeskundige en psychologische keuring en het opleidingsniveau;

    d. voldoet aan overige bij regeling van Onze Minister te stellen eisen.

  • 2. Teneinde vast te stellen of de persoon, bedoeld in de aanhef van het eerste lid, in voldoende mate geschikt en bekwaam is voor de vervulling van de functie, kan het bevoegd gezag de gegevens die door de betrokkene desgevraagd zijn verstrekt, verifiëren en zonodig aanvullen.

B. Na artikel 4 wordt een nieuw artikel 4a ingevoegd, dat luidt als volgt:

Artikel 4a

  • 1. Aanstelling als vrijwillige ambtenaar van politie in opleiding is slechts mogelijk, indien op grond van een ten aanzien van de betrokkene ingesteld antecedentenonderzoek tegen diens aanstelling geen bezwaar blijkt te bestaan.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het een functie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet veiligheidsonderzoeken, betreft.

  • 3. Onze Minister stelt nadere regels vast ter uitvoering van het antecedentenonderzoek, bedoeld in het eerste lid. Deze nadere regels bevatten in ieder geval waarborgen omtrent een voldoende bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkene.

  • 4. Een antecedentenonderzoek wordt ingesteld, nadat het bevoegd gezag de betrokkene overigens bekwaam en geschikt acht.

C. Na artikel 4a wordt ingevoegd een nieuw artikel 4b, dat luidt als volgt:

Artikel 4b

  • 1. Indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aard van de functie of van de werkzaamheden hiertoe aanleiding geeft, kan in de volgende gevallen opnieuw een antecedentenonderzoek worden uitgevoerd:

    a. bij wijziging van werkzaamheden,

    b. bij aanstelling in een andere functie,

    c. bij de vervulling van de functie gedurende ten minste vijf dienstjaren, of

    d. bij een redelijk vermoeden van ernstig plichtsverzuim dat de integriteit of de verantwoordelijkheid van de betrokkene raakt.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het een functie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet veiligheidsonderzoeken, betreft.

ARTIKEL III

Het Besluit politieregisters3 wordt als volgt gewijzigd:

Aan artikel 14, eerste lid, wordt een nieuw onderdeel t toegevoegd, dat luidt als volgt:

t. het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder k, van het Besluit algemene rechtspositie politie en artikel 1, eerste lid, onder e, van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie, voor zover zij deze behoeven voor het verrichten van een antecedentenonderzoek als bedoeld in artikel 8a, eerste en tweede lid, en artikel 8b, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie en artikel 4a, eerste lid, en artikel 4b, eerste lid, van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie, of voor het verrichten van een antecedentenonderzoek ten aanzien van personen die op basis van een arbeidsovereenkomst of anderszins werkzaamheden verrichten voor een politiekorps of het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 23 februari 1998

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de negentiende maart 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Dit besluit strekt tot regeling van het antecedentenonderzoek van ambtenaren van politie.

Het waarborgen van een zorgvuldige en betrouwbare politie is een essentiële voorwaarde voor onze rechtsstaat.

Hieraan is onder meer invulling gegeven door het treffen van voorzieningen in de organisatorische en personele sfeer, waarbij gedacht kan worden aan onder meer de klachtenprocedure, een voorziening voor interne onderzoeken, een goed functionerend leidinggevend kader en het disciplinaire regime. Het antecedentenonderzoek bij de selectie moet eveneens in dit licht bezien worden.

Bij de politie lopen met name de ambtenaren in de executieve functies (voor de uitvoering van de politietaak) risico's met betrekking tot de integriteit, vanwege de belangen die gemoeid zijn bij vooral de strafrechtelijk taakuitvoering. Het bevoegd gezag moet voor deze functies zelf kunnen oordelen over de vraag of aan de justitiële en politiële antecedenten van de betrokkene al dan niet bezwaar moet worden ontleend tegen de vervulling van die functie door betrokkene. Voor de ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, en voor de ambtenaren werkzaam bij het LSOP geldt dit in mindere mate en wordt het aan het oordeel van het bevoegd gezag overgelaten om te bepalen of ten aanzien van deze functies een antecedentenonderzoek wordt uitgevoerd, dan wel of volstaan kan worden met het vragen van een verklaring omtrent het gedrag.

Met dit besluit wordt de bestaande praktijk met betrekking tot het antecedentenonderzoek bij de politie geregeld. De regeling voorziet, zowel in de aanwijzing van functies die bijzondere eisen stellen aan de integriteit of verantwoordelijkheid, als in de raadpleging van de politieregisters ten behoeve van het antecedentenonderzoek. Met dit besluit is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de regeling van het antecedentenonderzoek van de rijksambtenaren in het Algemeen Rijksambtenarenreglement. Evenals de laatstgenoemde regeling vindt deze regeling haar basis in artikel 125 van de Ambtenarenwet. In artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993 is immers bepaald, dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken regels worden gegeven voor de politie over de onderwerpen, genoemd in artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet. Ingevolge artikel 2, onder a en f, van het Besluit inlichtingen justitiële documentatie was het al mogelijk dat de procureurs-generaal inlichtingen verstrekken over de gegevens uit de algemene documentatieregisters aan personen die de bevoegdheid hebben tot het nemen van beslissingen over de benoeming en het ontslag van personeel bij de regionale politiekorpsen en aan de directeur van het LSOP. Daarnaast kan ingevolge artikel 1 van het Besluit inlichtingen strafregisters de justitiële documentatiedienst aan de hiervoor genoemde personen uittreksels uit de strafregisters verstrekken. In de praktijk wordt van deze mogelijkheid tot raadpleging van de justitiële registers bij de aanstelling van adspiranten van politie in alle gevallen gebruik gemaakt.

Verder zij opgemerkt, dat indien het gaat om vertrouwensfuncties bij de politie, die ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet veiligheidsonderzoeken juncto artikel 50, tweede lid, van de Politiewet 1993, door de Minister van Binnenlandse Zaken kunnen worden aangewezen, een veiligheidsonderzoek wordt uitgevoerd. De regeling van het veiligheidsonderzoek is neergelegd in de Wet veiligheidsonderzoeken.

Tot slot wordt opgemerkt dat voor de sector politie wordt nagegaan of de noodzaak aanwezig is om naast het antecedentenonderzoek en het veiligheidsonderzoek, dat mede een milieu-onderzoek omvat, een afzonderlijk milieu-onderzoek mogelijk te maken. Voor een dergelijk milieu-onderzoek dient een formeel-wettelijke grondslag gecreëerd te worden.

2. Aanstellingsvoorwaarden

In het kader van de selectie voor de aanstelling bij de politie vindt een onderzoek plaats, waarbij aan de volgende eisen moet worden voldaan:

– men moet Nederlander zijn;

– de minimumleeftijd van 17 (voor adspirant surveillanten) dan wel 18 jaar (voor de overige adspiranten) moet zijn bereikt;

– eisen met betrekking tot het geneeskundige onderzoek;

– eisen met betrekking tot het psychologische onderzoek;

– eisen met betrekking tot de vooropleiding;

– men mag geen risico met zich mee brengen vanuit justitieel of veiligheidsoogpunt.

De eisen met betrekking tot het geneeskundige en het psychologische onderzoek en de eisen met betrekking tot de vooropleiding zijn uitgewerkt in de Regeling aanstellingseisen politie.

Het selectie-onderzoek is te scheiden in twee fasen. In de eerste fase gaat het om de vraag of de sollicitant op zichzelf bekwaam en geschikt genoeg is voor een functie bij de politie. Het bevoegd gezag komt in deze fase enige vrijheid toe bij de te kiezen wijze van beoordeling. Daarbij valt met name te denken aan het voeren van een of meer sollicitatiegesprekken met betrokkene en het verifiëren en zonodig aanvullen van gegevens die door betrokkene desgevraagd zijn overlegd. Voor dit laatste is de bevoegdheid gegeven in artikel 7, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie en artikel 4, tweede lid, van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie.

In de tweede fase, nadat de geschiktheid en bekwaamheid voor het overige is gebleken, komt het – eventuele – antecedentenonderzoek dan wel, indien het gaat om een vertrouwensfunctie, het veiligheidsonderzoek aan de orde. Het voorkomen van onnodige inbreuken op de privacy van betrokkenen vereist deze volgorde van de onderzoeken. In mindere mate is dit het geval voor het vragen van een verklaring omtrent het gedrag. Deze mag dan ook al worden gevraagd tijdens de eerste fase van het selectie-onderzoek.

3. De verklaring omtrent het gedrag

Voor zover de functie van een ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, geen vertrouwensfunctie betreft, en geen functie die bijzondere eisen stelt aan de integriteit en betrouwbaarheid, wordt een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag (verder te noemen: Wet JD) gevergd. Betrokkene zal deze verklaring aan de burgemeester van zijn woonplaats dienen te vragen. Op grond van de Wet JD wordt de verklaring aan de betrokkene afgegeven indien de burgemeester, na raadpleging van de hem ter beschikking gestelde gegevens, meent dat het justitiële verleden van de betrokkene geen belemmering vormt voor een goede vervulling van de functie waarvoor de verklaring wordt vereist. Indien de burgemeester meent dat zulks wel het geval is, weigert hij de afgifte van de verklaring. De burgemeester mag op grond van artikel 27 van de Wet JD uitsluitend letten op:

– de uittreksels uit de strafregisters;

– de gegevens ontleend aan de politieregisters;

– andere schriftelijke bescheiden die de burgemeester in verband met de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag ter beschikking zijn gesteld.

In de keuze van zijn feitenmateriaal is de burgemeester in beginsel vrij. Het bevoegd gezag krijgt zelf geen inzicht in de justitiële antecedenten van de betrokkene als alleen een verklaring omtrent het gedrag is vereist.

4. Antecedentenonderzoek

Bij het antecedentenonderzoek heeft het bevoegd gezag zelf de mogelijkheid om te oordelen over de vraag of aan de justitiële en politiële antecedenten van de betrokkene al dan niet bezwaar moet worden ontleend tegen de vervulling van die functie door betrokkene. De politie neemt een bijzondere plaats in binnen de overheid, gelet op de vergaande taakstelling en bevoegdheden. Daarbij kunnen risico's met betrekking tot de integriteit worden gelopen vanwege de belangen die gemoeid zijn bij met name de strafrechtelijke taakuitvoering. Vooral de onderlinge gegevensuitwisseling blijkt aanleiding te geven tot belangenverstrengeling en misbruik van bevoegdheden.

Voor het antecedentenonderzoek heeft het bevoegd gezag toegang tot:

– gegevens uit de strafregisters (artikel 1 van het Besluit inlichtingen strafregisters),

– gegevens uit de algemene documentatieregisters (artikel 2, onder a en f, van het Besluit inlichtingen justitiële documentatie),

– gegevens uit de politieregisters (artikel 14 van het Besluit politieregisters).

Opgemerkt zij dat de gegevens die verkregen kunnen worden uit de politieregisters niet beperkt zijn tot antecedenten, als bedoeld in artikel 2 van het Besluit politieregisters. Artikel 14 van het Besluit politieregisters strekt zich uit tot alle gegevens in de politieregisters.

Het raadplegen van de politieregisters ten behoeve van het antecedentenonderzoek biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid om in een vroegtijdig stadium problemen met betrekking tot de integriteit van de betrokkene te onderkennen.

Om zoveel mogelijk te verzekeren dat zowel het rechtstreeks verstrekken van gegevens aan het bevoegd gezag, als het gebruik en de opslag van deze gegevens met voldoende waarborgen omgeven is, worden nadere regels gesteld ter uitvoering van het antecedentenonderzoek. Deze regels zullen waarborgen bevatten omtrent een voldoende bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Zo zullen deze nadere regels aan het bepaalde bij of krachtens de Wet persoonsregistraties moeten voldoen.

5. Rechtsbescherming

Tegen het besluit tot het niet aanstellen van een persoon, omdat tegen de betrokkene na een ingesteld antecedentenonderzoek bezwaar blijkt te bestaan, staat voor de betrokkene de mogelijkheid open om beroep in te stellen bij de burgerlijke rechter. In het geval er na een zogenoemd herhalingsonderzoek, als bedoeld in artikel 8b van het Besluit algemene rechtspositie politie en artikel 4b van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie, disciplinaire maatregelen genomen worden, staat voor de betrokkene de mogelijkheid open om ingevolge de Algemene wet bestuursrecht in beroep te gaan bij de administratieve rechter.

6. Adviezen

Over het concept-besluit is overleg gevoerd met de politievakorganisaties en zij hebben hiermee ingestemd.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Het oude artikel 7 is gesplitst in de nieuwe artikelen 7 en 8. In het nieuwe artikel 7 zijn de aanstellingseisen voor de adspiranten, de ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de bijzondere ambtenaren van politie opgenomen.

In verband met de regeling van het antecedentenonderzoek in het nieuwe artikel 8a van dit besluit is in onderdeel c, van het eerste lid, de delegatiegrondslag voor de regeling van het antecedentenonderzoek geschrapt.

In het tweede lid is bepaald dat voor de vaststelling van de bekwaamheid en geschiktheid gegevens mogen worden geverifieerd en aangevuld. Het doel hiervan is enerzijds dat het oordeel dat men zich gevormd heeft tijdens de sollicitatiegesprekken over de geschiktheid van de kandidaat, getoetst wordt. Dit kan bijvoorbeeld door het natrekken van referenties. Daarnaast kunnen de gegevens die de kandidaat verstrekt heeft, worden geverifieerd en zonodig aangevuld. In het algemeen bestaat dit deel van het onderzoek uit het nagaan of het sollicitatieformulier juist en volledig is ingevuld en of de betrokkene voor wat betreft opleidings- en ervaringseisen voldoet aan de gestelde eisen. De wijze waarop dit gebeurt, wordt bepaald door het tot aanstelling bevoegde gezag.

Onderdeel B

Het vervallen artikel 8 bevatte de grondslag voor een regeling van het veiligheidsonderzoek waaraan politieambtenaren in een vertrouwensfunctie onderworpen moesten worden. Het veiligheidsonderzoek is thans geregeld in de Wet veiligheidsonderzoeken.

In het nieuwe artikel 8 zijn de aanstellingseisen voor de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie dan wel als ambtenaar werkzaam bij het LSOP opgenomen. Deze aanstellingseisen waren voorheen in artikel 7, derde lid, opgenomen.

Onderdeel C

Dit nieuwe artikel bevat de grondslag voor het bevoegd gezag om een antecedentenonderzoek uit te voeren. De risico's die door de politie bij de taakuitvoering met betrekking tot de integriteit of verantwoordelijkheid kunnen worden gelopen, maken een antecedentenonderzoek bij de aanstelling als adspirant en bijzondere ambtenaar van politie noodzakelijk. In het derde lid is bepaald dat het antecedentenonderzoek naar een ambtenaar van politie niet geschiedt indien het een vertrouwensfunctie betreft. De minister van Binnenlandse Zaken wijst deze functies bij de politie aan.

Voor de ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, kan het bevoegd gezag ingevolge het vierde lid bepalen dat een verklaring omtrent het gedrag voldoende is. Bij deze functies bestaat een grotere verscheidenheid aan risico's die gelopen kunnen worden bij de uitvoering van de functie. Een lagere risicograad kan de korpsbeheerder doen besluiten om slechts een verklaring omtrent het gedrag te vereisen.

Onderdeel D

Het bevoegd gezag kan bepalen dat opnieuw een antecedentenonderzoek wordt verricht, indien naar zijn oordeel de aard van de functie of van de werkzaamheden hiertoe aanleiding geeft. Gelet op de verscheidenheid aan functies en werkzaamheden bij de politie en de gevoeligheid van taken, bevoegdheden en informatie, is het aan de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag overgelaten om te bepalen of bij overgang naar een andere functie of bij de toekenning van andere werkzaamheden de betrokkene opnieuw wordt onderworpen aan een antecedentenonderzoek.

Dit geldt ook voor de overgang naar een functie bij een ander korps.

Het bevoegd gezag kan eveneens een nieuw antecedentenonderzoek vereisen in het geval een ambtenaar langer dan vijf jaar eenzelfde functie vervult. De risico's die de verwevenheid met eenzelfde werkterrein mee kunnen brengen, vergen dat een hernieuwd onderzoek mogelijk moet zijn.

Onderdeel d is opgenomen om ten behoeve van het disciplinaire onderzoek het bevoegd gezag een instrument te geven om concrete aanwijzingen ten aanzien van ernstig plichtsverzuim te kunnen bevestigen. In een dergelijk geval kan de integriteit en de verantwoordelijkheid van de betrokkene in het geding zijn. Er is, ingevolge artikel 76, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie, sprake van plichtsverzuim bij overtreding van een voorschrift of bij het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Uit een ingesteld antecedentenonderzoek kunnen gegevens bekend worden die aanleiding zijn voor disciplinaire bestraffing. Het onderzoek als zodanig is echter geen ontslaggrond. De ontslaggronden zijn immers opgenomen in het gesloten systeem van de artikelen 87 tot en met 95 van dat besluit.

Onderdeel E

De minister van Binnenlandse Zaken stelt op basis van dit artikel een regeling met waarborgen voor het antecedentenonderzoek vast. In deze regeling zal onder meer worden ingegaan op de wijze waarop het onderzoek plaatsvindt, de inhoud van het onderzoek en de informatieplicht aan betrokkene.

Andere relevante bepalingen over het antecedentenonderzoek zijn terug te vinden in artikel 14, eerste lid, onder t, van het Besluit politieregisters, in artikel 1 van het Besluit inlichtingen strafregisters en in artikel 2, onder a en f, van het Besluit inlichtingen justitiële documentatie.

Artikel II

De regeling met betrekking tot het antecedentenonderzoek voor vrijwillige ambtenaren van politie houdt hetzelfde in als die voor de executieve ambtenaren van politie.

Artikel III

De aanpassing van het Besluit politieregisters is noodzakelijk om het bevoegd gezag ten behoeve van het antecedentenonderzoek te laten beschikken over gegevens uilt de politieregisters. Het gaat hierbij niet slechts om antecedenten in de zin van artikel 2 van het Besluit politieregisters, maar om alle gegevens met betrekking tot betrokkene in de politieregisters. De toenemende risico's voor infiltratie van criminelen in de politiekorpsen maakt deze vergaande kennisneming van gegevens noodzakelijk. De Registratiekamer steunt deze stellingname in haar advies van 9 juli 1996. De wettelijke grondslag voor het uitvoeren van een antecedentenonderzoek is neergelegd in artikel 125, eerste lid, onder b, van de Ambtenarenwet. Het Besluit politieregisters bevat de complementaire regeling voor de verstrekking van gegevens ten behoeve van dit onderzoek. In tegenstelling tot wat de Registratiekamer meent in haar advies over de basis van de regeling, zijn ondergetekenden van mening dat artikel 18 van de Wet politieregisters voldoende basis biedt voor de onderhavige verstrekkingenregeling. Het is immers niet alleen een intern, maar ook een publiek belang dat de overheid beschikt over een integere politie.

Het verstrekt krijgen van gegevens uit de politieregisters over personeel dat bij de politieregio is aangesteld op basis van een arbeidsovereenkomst, bijvoorbeeld automatiseringspersoneel, is noodzakelijk vanwege de toegang die zij kunnen hebben tot vertrouwelijke informatie. Ditzelfde geldt voor schoonmaakpersoneel dat veelal op basis van een overeenkomst met een schoonmaakbedrijf werkzaamheden verricht. In de overeenkomst met dit personeel of het bedrijf dat zorg draagt voor personeel zal opgenomen moeten worden dat zij met hun instemming onderworpen worden aan een antecedentenonderzoek.

De bevoegdheid om inlichtingen te verkrijgen is beperkt tot de sollicitanten zelf. Zij omvat niet de mogelijkheid informatie in te winnen uit de politieregisters omtrent andere personen, bijvoorbeeld uit de omgeving van betrokkene.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Stb. 1994, 214, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 februari 1998, Stb. 121.

XNoot
2

Stb. 1995, 236, gewijzigd bij besluit van 29 januari 1998, Stb. 89.

XNoot
3

Stb. 1991, 56, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 23 februari 1998, Stb. 111.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven