Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 1998, 136 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 1998, 136 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 17 november 1997, nr. DGG/J-97009546, Directoraat-Generaal Goederenvervoer, gedaan na overleg met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Gelet op de artikelen 5, eerste en derde lid, 10, eerste lid, en 27, zevende lid, van de Binnenschepenwet;
De Raad van State gehoord (advies van 24 december 1997, nr. W09.97.0735);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 2 maart 1998, nr. DGG/J-98000734, Directoraat-Generaal Goederenvervoer, uitgebracht na overleg met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Bijlage VI van het Binnenschepenbesluit1 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1.01 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «hoofdstuk 2» toegevoegd: van deze bijlage.
2. In het tweede lid wordt «hoofdstukken 2, 3 en 4» vervangen door: hoofdstukken 2, 3, 4 en 6 van deze bijlage.
3. In het derde lid wordt «hoofdstukken 2, 3 en 5» vervangen door: hoofdstukken 2, 3, 5 en 6 van deze bijlage.
4. In het vierde lid wordt «hoofdstukken 2, 3 en 4» vervangen door: hoofdstukken 2, 3, 4 en 6 van deze bijlage.
5. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Rijksvaartuigen moeten bovendien voldoen aan de regelen van hoofdstuk 7 van deze bijlage indien zij geschikt zijn om ligplaats te nemen langszijde van de volgende schepen:
a. schepen die ingevolge de desbetreffende bepalingen van de scheepvaartreglementen moeten zijn voorzien van een of meer blauwe lichten dan wel een of meer blauwe kegels of een seinvlag B dan wel een rood licht;
b. schepen die gevaarlijke stoffen als bedoeld in randnummer 6000 (1) van bijlage 1 van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen 1997 (VBG) vervoeren, met uitzondering van de gevaarlijke stoffen, bedoeld in randnummer 6002 (4), maar die niet de verplichting hebben, bedoeld onder a.
6. Onder vernummering van het zesde tot het zevende lid wordt een nieuw zesde lid ingevoegd, luidende:
6. Andere rijksvaartuigen dan bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, welke geschikt zijn om ligplaats te nemen langszijde van de schepen, bedoeld in het vijfde lid, moeten tevens voldoen aan de regelen van bijlage II, met inachtneming van de hoofdstukken 2, 3, 4 en 6 van deze bijlage.
Artikel 7.01 komt te luiden:
1. Rijksvaartuigen die geschikt zijn om ligplaats te nemen langszijde van schepen die een seinvoering met een blauw licht dan wel met een blauwe kegel of een seinvlag B dan wel een rood licht voeren, met uitzondering van tankschepen tijdens het laden, lossen en ontgassen tijdens stilliggen, of langszijde van schepen als bedoeld in artikel 1.01, vijfde lid, onder b, voldoen aan de voorschriften genoemd in randnummer 10 219 (1), tweede volzin, van bijlage 1 van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen 1997 (VBG), met uitzondering van de randnummers 10 260 (1), onder d), 10 260 (2), 110 232 (1), 110 252 (2), 110 271 en 110 274 en met dien verstande dat:
a. indien in een randnummer van naar de laadruimen of de beschermde zone gerichte openingen wordt gesproken hiermede alle openingen van de dienstruimten, de accommodatie of het stuurhuis worden bedoeld;
b. indien in een randnummer van beschermde zone wordt gesproken hiermede het buitendek van het schip wordt bedoeld;
c. indien in een randnummer een afstand wordt vermeld, deze geldt horizontaal gemeten vanaf de scheepshuid;
d. bij een scheepsbreedte van minder dan 4 m de in de randnummers 110 231 (2), 110 234 (1) en 110 241 (1) genoemde openingen zich op het hart van het schip bevinden.
2. De schepen, bedoeld in het eerste lid, worden voorzien van een Certificaat van Goedkeuring als bedoeld in bijlage 1 van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen 1997 (VBG), met de vermelding dat het Certificaat is uitgereikt op grond van randnummer 10 219 (1).
3. Rijksvaartuigen die geschikt zijn om ligplaats te nemen langszijde van tankschepen tijdens het laden, lossen en ontgassen tijdens stilliggen, die een seinvoering met een blauw licht dan wel met een blauwe kegel of een seinvlag B dan wel een rood licht voeren, of langszijde van schepen die een seinvoering met twee of drie blauwe lichten dan wel met twee of drie blauwe kegels of een seinvlag B dan wel een rood licht voeren, voldoen aan de voorschriften genoemd in randnummer 10 219 (1), tweede volzin, van bijlage 1 van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen 1997 (VBG), met uitzondering van de randnummers 10 260 (1), onder d), 10 260 (2), 110 232 (1), 110 252 (2), 110 271 en 110 274 en met dien verstande dat:
a. indien in een randnummer van naar de laadruimen of de beschermde zone gerichte openingen wordt gesproken hiermede alle openingen van de dienstruimten, de accommodatie of het stuurhuis worden bedoeld;
b. indien in een randnummer van beschermde zone wordt gesproken hiermede het buitendek van het schip wordt bedoeld;
c. indien in een randnummer een afstand wordt vermeld, deze geldt horizontaal gemeten vanaf de scheepshuid;
d. bij een scheepsbreedte van minder dan 4 m de in de randnummers 110 231 (2), 110 234 (1) en 110 241 (1) genoemde openingen zich op het hart van het schip bevinden.
4. De schepen, bedoeld in het derde lid, voldoen tevens aan de voorschriften genoemd in de volgende randnummers:
331 200 (3), onder d);
331 210 (1) en (2);
331 212 (5), met dien verstande dat de genoemde afstand geldt horizontaal gemeten vanaf de scheepshuid;
331 217 (3);
331 231 (4), met dien verstande dat met een oppervlaktetemperatuur van maximaal 300°C wordt gerekend;
331 231 (5);
331 250 (1), onder c), en (2);
331 251 (1) en (2);
331 251 (3), met dien verstande dat het hier uitsluitend elektrische toestellen aan dek betreft welke voldoen aan de beperkt explosieveilige uitvoering en een oppervlaktetemperatuur van maximaal 300 °C bezitten;
331 252 (3), met dien verstande dat de genoemde afstand geldt horizontaal gemeten vanaf de scheepshuid; en
331 252 (4) en (5).
5. De schepen, bedoeld in het derde lid, worden voorzien van een Certificaat van Goedkeuring als bedoeld in bijlage 1 van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen 1997 (VBG), met de vermelding dat het Certificaat is uitgereikt op grond van randnummer 10 219 (1) en dat het schip geschikt is om ligplaats te nemen langszijde van tankschepen tijdens het laden, lossen en ontgassen tijdens stilliggen, die een seinvoering met een blauw licht dan wel met een blauwe kegel of een seinvlag B dan wel een rood licht voeren, of langszijde van schepen die een seinvoering met twee of drie blauwe lichten dan wel met twee of drie blauwe kegels of een seinvlag B dan wel een rood licht voeren.
6. Op een geschikte plaats in het stuurhuis van rijksvaartuigen als bedoeld in het eerste lid zijn instructies aanwezig, waarin is vermeld dat tijdens het ligplaats nemen langszijde van schepen als bedoeld in het eerste lid aan boord van het schip:
a. geen vuur of onbeschermd licht aanwezig mag zijn; en
b. het verboden is om aan boord van het schip te roken.
7. Op een geschikte plaats in het stuurhuis van rijksvaartuigen als bedoeld in het derde lid zijn instructies aanwezig, waarin is vermeld dat tijdens het ligplaats nemen langszijde van schepen als bedoeld in het eerste en derde lid aan boord van het schip:
a. geen vuur of onbeschermd licht aanwezig mag zijn; en
b. het verboden is om aan boord van het schip te roken.
8. Op een geschikte plaats in het stuurhuis van rijksvaartuigen als bedoeld in het derde lid zijn instructies aanwezig, waarin is vermeld dat:
a. tijdens het ligplaats nemen langszijde van schepen als bedoeld in het derde lid tevens alle toegangen vanaf dek en alle openingen van ruimten naar de buitenlucht gesloten zijn, met uitzondering van:
1°. aanzuigopeningen van in bedrijf zijnde motoren;
2°. ventilatieopeningen van machinekamers indien de motoren in bedrijf zijn;
3°. ventilatieopeningen van een overdrukinstallatie als bedoeld in randnummer 331 252 (3) onder b); en
4°. ventilatieopeningen, welke zijn voorzien van een gasdetectie-installatie als bedoeld in randnummer 331 252 (3) onder b);
b. na het aanspreken van de in onderdeel a, onder 4°, genoemde gasdetectie-installatie alle apparatuur aan boord welke niet voldoet aan de uitvoering beperkt explosieveilig, wordt uitgeschakeld en de ventilatieopeningen worden gesloten;
c. tijdens het ligplaats nemen langszijde van schepen als bedoeld in het derde lid tevens toegangen en openingen slechts indien noodzakelijk voor korte tijd met toestemming van de schipper mogen worden geopend; en
d. na het verlaten van de ligplaats de van dek af toegankelijke ruimten worden geventileerd op zodanige wijze dat geen gevaar voor de omgeving bestaat.
Artikel 8.01 komt te luiden:
1. In artikel 8.02 en 8.03 wordt onder bestaande rijksvaartuigen verstaan: rijksvaartuigen waarvan op 1 januari 1995
– de bouw is voltooid,
– de kiel is gelegd dan wel de bouw zich in een daarmee vergelijkbaar stadium bevindt, of
– het bouwcontract is afgesloten en binnen een jaar nadien is aangevangen met de bouw.
2. In artikel 8.04 wordt onder bestaande rijksvaartuigen verstaan: rijksvaartuigen waarvoor na 1 januari 1995, doch voor 15 maart 1998 een geldig Certificaat van Goedkeuring als bedoeld in bijlage 1 van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen 1997 (VBG) is afgegeven.
Artikel 8.03 komt te luiden:
1. Bestaande rijksvaartuigen, waarvoor voor 11 oktober 1988 een Certificaat was afgegeven op basis van de bij beschikking van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 7 april 1976, nr. V/Z 121195, van kracht geworden «Veiligheidsnormen en voorschriften voor Rijksvaartuigen 1976», mogen, in afwijking van de overeenkomstige bepalingen van hoofdstuk 2 tot en met 7, voldoen aan de volgende regels:
a. de romp en opbouw of dekhuizen inclusief stuurhuizen kunnen permanent waterdicht gesloten worden, waarbij het gebruik van houten deuren niet is toegestaan;
b. luchtpijpen op droge tanks, met inbegrip van pieken, waarin zich apparatuur bevindt die niet beperkt explosieveilig is uitgevoerd, zijn waterdicht afsluitbaar, waarbij automatische afsluitmiddelen niet zijn toegestaan, tenzij deze tevens met de hand gesloten kunnen worden, en afsluitmiddelen waar nodig van een standaanwijzing zijn voorzien;
c. de schoorstenen van kachels worden tot ten minste 2 m boven het blootgestelde dek opgetrokken;
d. de voor het bedrijf noodzakelijke motoren zuigen hun verbrandingslucht direct van buiten aan, waarbij wordt voorkomen dat bij afsluiting van de luchttoevoer lucht wordt aangezogen via de motorkamer;
e. de inlaatmonden van de voor het bedrijf noodzakelijke motoren zijn beschermd opgesteld en bevinden zich ten minste 1 m hoger dan de voeler van de explosiemeter;
f. in de aanzuigleidingen voor de verbrandingslucht van de voortstuwingsmotoren en eventuele voor het bedrijf noodzakelijke hulpmotoren zijn vanuit het stuurhuis bedienbare afsluitinrichtingen, in de vorm van een klep of een zogenoemde noodstop direct op de motor of motoren, aangebracht, waarbij de voortstuwingsmotoren vanuit het stuurhuis ook weer in bedrijfsconditie kunnen worden gesteld;
g. de door alarmen gecontroleerde temperatuur van de afvoergassen mag bij het verlaten van de uitlaat niet hoger zijn dan:
1°. 100°C indien de uitlaat zich onder het niveau van het vrijboorddek bevindt; en
2°. 200°C indien de uitlaat zich op een hoger niveau bevindt;
h. om te kunnen voldoen aan het bepaalde in onderdeel g, onder 1°, worden watergeïnjecteerde uitlaten toegepast;
i. de elektrische installatie aan dek is beperkt explosieveilig uitgevoerd;
j. ook voor installaties met een spanning van minder dan 50 Volt zijn aan dek de normaal niet onder spanning staande metaaldelen van elektrische apparatuur, alsmede metalen mantels van kabels, geaard, met uitzondering van de onderdelen welke als gevolg van de wijze van aanbrengen met de scheepsromp metallisch zijn verbonden;
k. de elektrische installatie aan dek welke niet nodig is voor de navigatie, behoeft niet beperkt explosieveilig te zijn, wanneer deze vanuit het stuurhuis met één schakelaar spanningloos kan worden gemaakt;
l. de voor de conservering te gebruiken verfsoort voor de romp boven de waterlijn, opbouw en toebehoren, mag bij stootbelasting geen vonken veroorzaken;
m. op dekniveau rondom het vaartuig is ten minste één berghout aanwezig, waarbij berghouten en apostelen vonkvrij zijn uitgevoerd;
n. voor alle aan boord aanwezige personen zijn vluchtmaskers, die zijn voorzien van een gebruiksinstructie, aanwezig;
o. vluchtmaskers voldoen aan de volgende eisen:
1°. de werking is onafhankelijk van de omgevingsatmosfeer;
2°. de werkingsduur is ten minste 15 minuten; en
3°. het masker is van een door het hoofd van de scheepvaartinspectie goedgekeurd type;
p. ter controle op de aanwezigheid van een mogelijk explosief gasmengsel buiten het vaartuig is een explosiemeter aan boord aanwezig die:
1°. vast is aangebracht met zowel optisch als akoestisch alarm nabij de stuurstand;
2°. bij het wegvallen van de normale spanning automatisch op een noodstroomcircuit overschakelt, tenzij de meter wordt gevoed door een batterij; en
3°. van een door het hoofd van de scheepvaartinspectie goedgekeurd type is;
q. de juiste opstellingsplaats van de bij de explosiemeter behorende explosieveilige sensor wordt in overleg met de leverancier vastgesteld;
r. er is een werktuiglijk gedreven brandbluspomp aanwezig met ten minste één brandkraan aan dek met bijbehorende 2½' Storzkoppeling en een brandslang die is voorzien van een straalpijp of sproeier en waarvan de capaciteit en druk zodanig is dat het gehele dek met water kan worden bestreken;
s. meertrossen zijn vervaardigd van plantaardige vezels, met inbegrip van Manilla;
t. duidelijke opschriften met de tekst «Gesloten houden langszijde van schepen met gevaarlijke stoffen» zijn geplaatst bij alle openingen en toegangen in dek en opbouw; en
u. aan boord is het boek «Vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren» aanwezig.
2. Op een geschikte plaats in het stuurhuis van deze rijksvaartuigen zijn instructies aanwezig, waarin is vermeld dat tijdens het ligplaats nemen langszijde van schepen als bedoeld in artikel 7.01, eerste of derde lid, aan boord van het schip geen vuur of onbeschermd licht aanwezig mag zijn en dat het dan verboden is om aan boord van het schip te roken. Tevens is in de instructies vermeld dat bij enigerlei dreiging, verband houdende met de gevaarlijke stoffen aan boord van het schip waarbij langszijde ligplaats wordt genomen, het rijksvaartuig zich onmiddellijk tot op een veilige afstand moet verwijderen.
3. Rijksvaartuigen als bedoeld in het eerste lid worden voorzien van een Certificaat van Goedkeuring als bedoeld in de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen 1997 (VBG), met de vermelding dat het Certificaat is uitgereikt op grond van randnummer 10 219 (1) en dat het schip geschikt is om ligplaats te nemen langszijde van tankschepen tijdens het laden, lossen en ontgassen tijdens stilliggen, die een seinvoering met een blauw licht dan wel met een blauwe kegel of een seinvlag B dan wel een rood licht voeren, of langszijde van schepen die een seinvoering met twee of drie blauwe lichten dan wel met twee of drie blauwe kegels of een seinvlag B dan wel een rood licht voeren.
Na artikel 8.03 wordt een artikel 8.04 toegevoegd, luidende:
Voor de toepassing van artikel 7.01 van deze bijlage zijn op de voorschriften genoemd in de randnummers van bijlage 1 van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen 1997 (VBG) waarnaar wordt verwezen, de overgangsvoorschriften van bijlage 1 van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen 1997 (VBG) van toepassing, welke zijn opgenomen in de tabel van aanhangsel 2 van bijlage B1 en de tabel van aanhangsel 5 van bijlage B2, met dien verstande dat:
a. voor bestaande rijksvaartuigen de in de genoemde tabellen vermelde overgangsvoorschriften en termijnen gelden;
b. bestaande rijksvaartuigen voor 1 januari 1999 aan de voorschriften van alle niet in de genoemde tabellen vermelde randnummers voldoen;
c. bouw en uitrusting van bestaande rijksvaartuigen ten minste op de huidige stand met betrekking tot de veiligheid worden gehouden;
d. de conform de voor 15 maart 1998 geldende voorschriften afgegeven Certificaten van Goedkeuring, bedoeld in bijlage 1 van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen 1997 (VBG), tot de daarin vermelde afloopdatum geldig blijven;
e. in de tabellen «N.V.O.» betekent dat het voorschrift niet van toepassing is op in bedrijf zijnde rijksvaartuigen, tenzij de desbetreffende delen worden vervangen of omgebouwd, met dien verstande dat het voorschrift slechts van toepassing is op nieuwbouw, bij vervanging of bij ombouw, en in zoverre dat indien bestaande delen worden vervangen door delen die in techniek en bouwwijze gelijk zijn, dit geen vervanging betekent in de zin van de overgangsvoorschriften;
f. in de tabellen «Vernieuwing Certificaat van Goedkeuring» betekent dat aan het voorschrift na inwerkingtreding van dit besluit, bij de eerstvolgende vernieuwing van het Certificaat van Goedkeuring, bedoeld in bijlage 1 van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen 1997 (VBG), wordt voldaan. Indien dit Certificaat van Goedkeuring voor 1 januari 1999 afloopt, behoeft, onafhankelijk van de afloopdatum, pas op 1 januari 1999 aan het voorschrift te worden voldaan.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink
Uitgegeven de twaalfde maart 1998
De Minister van Justitie a.i.,
H. F. Dijkstal
Op 1 januari 1995 is het Reglement betreffende het vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen uit 1993, vervangen door het Reglement vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen (VBG). Daarbij is tevens bijlage 1 van het VBG: voorschriften en bepalingen betreffende het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Nederlandse binnenwateren, zijnde de Nederlandse vertaling van het Reglement vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijn (ADNR) en de daarbij behorende bijlagen, vervangen door het nieuwe – geheel herziene – ADNR.
Het onderhavige besluit voorziet in de wijziging van bijlage VI van het Binnenschepenbesluit naar aanleiding van bovengenoemde vervanging van het VBG uit 1993 door het nieuwe VBG. Het gaat voornamelijk om aanpassing van verwijzingen in bijlage VI van het Binnenschepenbesluit naar de gewijzigde randnummers van het herziene ADNR. Daarnaast zijn er enkele nieuwe bepalingen opgenomen en is een aantal redactionele wijzigingen doorgevoerd. Een exemplaar van het herziene ADNR, dat is opgenomen in bijlage 1 van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen 1997 (VBG) (Stcrt. 1997, 245), ligt ter inzage ten kantore van het Directoraat-Generaal Goederenvervoer, Willem Witsenplein 6 ten Den Haag.
Op 1 januari 1997 is het Reglement vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen (VBG) vervangen door de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen 1997 (VBG). Daarbij zijn wederom wijzigingen in het ADNR aangebracht welke tevens zijn verwerkt in de onderhavige wijziging van bijlage VI van het Binnenschepenbesluit.
Aangezien in het onderhavige besluit technische voorschriften worden vastgesteld, is het ontwerp-besluit op 24 maart 1997 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 83/189/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 109)(notificatie nr. 97/0150/NL). Het ontwerp-besluit is op 29 april 1997 tevens gemeld aan het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie, ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van het op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen verdrag inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235) (notificatie nr. G/TBT/Notif.97 177). Een aankondiging van het ontwerp-besluit is gepubliceerd in de Staatscourant van 8 oktober 1997, nr. 193. De notificatie-procedures hebben niet geleid tot wijziging van het ontwerp-besluit.
Ter uitvoering van artikel 58, tweede lid, van de Binnenschepenwet, werd een voorontwerp van het onderhavige besluit met de toelichting bekendgemaakt in de Staatscourant van 2 april 1997, nr. 63. Van deze bekendmaking is mededeling gedaan aan de Staten-Generaal.
Naar aanleiding van de bekendmaking is een reactie ontvangen van het Korps Landelijke Politiediensten. Dit heeft geleid tot enkele kleinere inhoudelijke aanpassingen met betrekking tot de seinvoering door schepen die gevaarlijke stoffen vervoeren en de verwijzing naar randnummers van het herziene ADNR. Voorts zijn de overgangsbepalingen op enkele punten aangepast. Het betreft een aanpassing van technisch-juridische aard.
Artikel 1.01 is op een aantal plaatsen gewijzigd.
In de eerste plaats worden de voorschriften waaraan de in het tweede, derde en vierde lid bedoelde rijksvaartuigen met inachtneming van bijlage II moeten voldoen, uitgebreid met hoofdstuk 6 van bijlage VI.
In de tweede plaats wordt het toepassingsbereik van het vijfde lid uitgebreid. Er wordt nu bepaald dat ook indien ligplaats wordt genomen naast een schip dat niet voorzien hoeft zijn van lichten, kegels of vlaggen, maar wel gevaarlijke stoffen als bedoeld in randnummer 6000 (1) van het herziene ADNR – met uitzondering van de gevaarlijke stoffen, bedoeld in randnummer 6002 (4) – vervoert, er moet worden voldaan aan de voorschriften, genoemd in het ADNR. Hiermee wordt gevolg gegeven aan de in de praktijk ontstane behoefte om ook rijksvaartuigen die een ligplaats kunnen nemen naast schepen die wel gevaarlijke stoffen vervoeren, maar die niet voorzien zijn van lichten, kegels of vlaggen, aan de voorschriften van hoofdstuk 7 van bijlage VI te laten voldoen.
Ten slotte is een nieuw zesde lid ingevoegd. Dit nieuwe lid zorgt ervoor dat rijksvaartuigen die geschikt zijn om ligplaats te nemen langszijde van de in het vijfde lid bedoelde schepen, maar die niet behoren tot de in het eerste, tweede, derde of vierde lid bedoelde rijksvaartuigen, ook aan de voorschriften van de hoofdstukken 2, 3, 4 en 6 van bijlage VI moeten voldoen.
Naast aanpassing van de verwijzingen in bijlage VI van het Binnenschepenbesluit naar de gewijzigde randnummers van het herziene ADNR, zijn in het zesde, zevende en achtste lid van artikel 7.01 tevens nieuwe bepalingen opgenomen. Deze houden in dat aan boord van schepen als bedoeld in artikel 7.01, eerste en derde lid, instructies aanwezig moeten zijn en wat er in die instructies moet worden vermeld. De bemanning wordt hierdoor in staat gesteld om kennis te nemen van de betreffende voorschriften, hetgeen de veiligheid aan boord zal bevorderen.
Verder zijn de overgangsbepalingen in hoofdstuk 8 van bijlage VI gewijzigd. Hoofdstuk 8 kent nu twee overgangsregimes.
Het bij de oorspronkelijke vaststelling van bijlage VI (besluit van 15 december 1994, Stb. 915) tot stand gekomen overgangsrecht is terug te vinden in artikel 8.02 en 8.03 en heeft betrekking op rijksvaartuigen, waarvan de bouw voor 1 januari 1995 op enigerlei wijze een aanvang heeft genomen. Daarbij moet worden opgemerkt dat vanwege het feit dat de voorschriften die zijn omschreven in artikel 8.03 zijn gekoppeld aan de «Veiligheidnormen en voorschriften voor Rijksvaartuigen 1976» (VVR 1976), dit artikel enkel op rijksvaartuigen die zijn gebouwd tussen 1 april 1976 en 11 oktober 1988 van toepassing is. Door het vervallen van de VVR 1976 op laatstgenoemde datum gelden voor rijksvaartuigen die zijn gebouwd tussen 11 oktober 1988 en 1 januari 1995 namelijk geen overgangsregels. Voor deze schepen geldt dat vanaf 1 januari 1995 de op die datum in werking getreden bijlage VI van het Binnenschepenbesluit van toepassing is.
Het tweede overgangsregime is neergelegd in artikel 8.04 en heeft betrekking op rijksvaartuigen waarvoor tussen 1 januari 1995 en de datum van inwerkingtreding van dit besluit (15 maart 1998) een geldig (ADNR-) Certificaat van Goedkeuring is afgegeven.
In 8.04 is aangeknoopt bij de overgangsvoorschriften van het herziene ADNR. Deze overgangsvoorschriften zijn opgenomen in aanhangsel 2 van bijlage B1 en aanhangsel 5 van bijlage B2 van het ADNR. Veelal komt het er op neer dat pas bij nieuwbouw, verbouw of ombouw aan de voorschriften hoeft te worden voldaan. Dat houdt in dat de betreffende voorschriften niet van toepassing zijn op schepen die reeds in bedrijf zijn, tenzij de desbetreffende delen worden omgebouwd. Verder zijn er voorschriften waaraan bij de eerstvolgende vernieuwing van het Certificaat van Goedkeuring moet worden voldaan. Aan voorschriften waarvan de randnummers – en eventueel leden of letters – niet in de genoemde tabellen zijn vermeld moet voor 1 januari 1999 worden voldaan.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 april 1998, nr. 70.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1998-136.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.