Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 1998, 108 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 1998, 108 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 19 september 1997, nr. MJZ 97553233, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
Gelet op de artikelen 89, derde lid, 90, derde lid, 104, 113, 126a en 174 van de Wet geluidhinder;
De Raad van State gehoord (advies van 10 december 1997, nr. W08.97.0634);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 februari 1998, nr. MJZ98009637, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. wet: de Wet geluidhinder;
b. saneringsprogramma: een programma van maatregelen als bedoeld in artikel 89, eerste lid, van de wet;
c. uitwendige scheidingsconstructie: hetgeen onder dat begrip wordt verstaan in artikel 1 van het Bouwbesluit;
d. geluidwerende maatregelen: geluidwerende maatregelen aan de uitwendige scheidingsconstructie;
e. A-lijst: een lijst als bedoeld in artikel 9 van het Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer;
f. B-lijst: een lijst als bedoeld in artikel 9a van het Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer;
g. categorie a-gebouw: een gebouw behorende tot een der categorieën, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a tot en met d, van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen, met dien verstande dat een gymnastieklokaal voor de toepassing van dit besluit geen deel uitmaakt van de in genoemd artikel bedoelde scholen;
h. categorie b-gebouw: een gebouw behorende tot een der categorieën, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder e, van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen;
i. categorie a-ruimte: een ruimte als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder a, van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen;
j. categorie b-ruimte: een ruimte als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder b, van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen;
k. terrein: een terrein behorende tot de categorie, bedoeld in artikel 7, derde lid, onder a, van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen.
1. Een saneringsprogramma kan uitsluitend een of meer maatregelen bevatten die strekken tot:
a. vermindering van het geluid, veroorzaakt door het verkeer op de weg;
b. vermindering van de geluidsoverdracht van de weg naar de betrokken woningen;
c. aanbrengen van geluidwerende maatregelen aan de betrokken woningen of
d. onttrekking aan de bestemming van één of meer van de betrokken woningen.
2. Maatregelen als bedoeld in het eerste lid, onder b, onderscheidenlijk maatregelen als bedoeld in het eerste lid, onder c, onderscheidenlijk maatregelen als bedoeld in het eerste lid, onder d, komen eerst in aanmerking voor opneming in het saneringsprogramma, voor zover de toepassing van de in het eerste lid, onder a, genoemde maatregelen, onderscheidenlijk de in het eerste lid, onder a en b, dan wel onder a, b en c genoemde maatregelen onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.
1. Op de voorbereiding van een saneringsprogramma door burgemeester en wethouders is Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
2. Indien burgemeester en wethouders de melding van woningen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 9a, eerste lid, van het Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer hebben voorbereid overeenkomstig Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, is het eerste lid niet van toepassing op de voorbereiding van een saneringsprogramma ten aanzien van die woningen.
1. Een saneringsprogramma bevat:
a. de resultaten van het akoestisch onderzoek op grond van artikel 88, eerste lid, van de wet;
b. een of meer kaarten met bijbehorende verklaring als bedoeld in het zesde lid, een lijst met de adressen van de betrokken woningen alsmede de naam en de verkeersfunctie van de weg waarvan de geluidsbelasting wordt ondervonden;
c. een beschrijving van de maatregelen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a en b, die naar het oordeel van burgemeester en wethouders in aanmerking komen, en van het effect van deze maatregelen op de geluidsbelasting, vanwege de weg, van de uitwendige scheidingsconstructie van de betrokken woningen;
d. voor zover toepassing van de in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a en b, bedoelde – in het saneringsprogramma opgenomen – maatregelen niet leidt tot beperking van de geluidsbelasting, vanwege de weg tot 55 dB(A), een beschrijving van de bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard tegen de toepassing van verdergaande maatregelen;
e. zo nodig, een verklaring dat door middel van maatregelen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder c, zal worden voldaan aan artikel 111, derde lid, van de wet;
f. voor zover van toepassing, een beschrijving van de maatregelen als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder d, alsmede een onderbouwing van deze keuze;
g. voor zover van de in de artikel 2, eerste lid, bedoelde alfabetische rangorde van maatregelen is afgeweken, een beschrijving van de redenen waarom is afgeweken;
h. een beschrijving van de mogelijkheden om de uitvoering van de te treffen maatregelen te faseren, in welk geval bij een combinatie van maatregelen de volgorde wordt aangegeven;
i. een beschrijving van de mogelijkheden om uit een oogpunt van doelmatigheid en kostenbeheersing de te treffen maatregelen al dan niet gezamenlijk uit te voeren met andere werken;
j. een globale indicatie van de geluidsbelasting, vanwege de andere geluidsbronnen, voor zover de betrokken woningen tevens zijn gelegen in een of meer aanwezige of toekomstige geluidszones als bedoeld in de artikelen 41, 53, 106 en 108 van de wet en artikel 25a van de Luchtvaartwet;
k. een indicatie van de kosten van de te treffen maatregelen;
l. het tijdstip waarop met de uitvoering van de maatregelen kan worden begonnen, alsmede de verwachte duur van de uitvoering van de maatregelen.
2. In afwijking van het eerste lid, bevat een saneringsprogramma met betrekking tot woningen die op de A-lijst of de B-lijst staan:
a. een verklaring van burgemeester en wethouders, dat zij hebben vastgesteld, dat ten behoeve van de betrokken woningen uitsluitend maatregelen, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, in aanmerking komen;
b. een lijst met namen en adressen van degenen die, bij de voorbereiding van de A- of de B-lijst overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, hun zienswijze schriftelijk of mondeling naar voren hebben gebracht;
c. zo nodig, de in het eerste lid, onder e, bedoelde verklaring;
d. een lijst met de adressen van de betrokken woningen, met daarop per woning aangegeven wat de geluidsbelasting, vanwege de weg, was op 1 maart 1986 en wat de te verwachten geluidsbelasting, vanwege de betrokken weg, zal zijn in 2010.
3. In afwijking van het eerste lid, bevat een saneringsprogramma, dat, ingevolge artikel 99a van de wet, voorafgaand aan een reconstructie van een weg wordt vastgesteld:
a. de in het eerste lid, onder a, b, d, en j bedoelde informatie;
b. een globale beschrijving van de maatregelen als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a en b, die naar het oordeel van burgemeester en wethouders in aanmerking komen, en van het effect van die maatregelen op de geluidsbelasting, vanwege de weg, van de uitwendige scheidingsconstructie van de betrokken woningen;
c. zo nodig, een verklaring dat door middel van maatregelen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder c, kan worden voldaan aan artikel 111, derde lid, van de wet;
d. voor zover van toepassing, een globale beschrijving van de maatregelen als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder d, alsmede een onderbouwing van deze keuze;
e. een globale beschrijving van de invloed van de verwachte uitvoering van de reconstructie op de aard en omvang van de voorgestelde maatregelen;
f. het tijdstip waarop naar verwachting met de uitvoering van de reconstructie kan worden begonnen, alsmede de verwachte duur van de uitvoering;
g. indien de maatregelen niet gelijktijdig met de uitvoering van de reconstructie zullen worden uitgevoerd, het tijdstip waarop met de uitvoering van de maatregelen zal worden begonnen, alsmede de verwachte duur van de uitvoering van de maatregelen.
4. In afwijking van het eerste lid, bevat een saneringsprogramma, dat betrekking heeft op een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige hoofdweg, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a of b, van de Tracéwet:
a. de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde informatie;
b. een nauwkeurige beschrijving van:
– de te realiseren ligging in het terrein,
– het daarbij te realiseren aantal rijstroken,
– de daarbij te realiseren bijkomende infrastructurele voorzieningen en
– de daarbij te realiseren maatregelen van landschappelijke, landbouwkundige en ecologische aard;
c. zo nodig, de in het eerste lid, onder e, bedoelde verklaring;
d. de te verwachten geluidsbelasting, vanwege de betreffende hoofdweg, na de realisatie van de wijziging of de wijzigingen.
5. In afwijking van het eerste en derde lid, bevat een saneringsprogramma, dat, ingevolge artikel 99a van de wet, voorafgaand aan een reconstructie van een hoofdweg, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a of b, van de Tracéwet, wordt vastgesteld:
a. de in het vierde lid, onder a, b, en d, bedoelde gegevens;
b. de te verwachten geluidsbelasting, vanwege de betreffende hoofdweg, in het jaar voorafgaand aan de realisatie van de wijziging of de wijzigingen;
c. zo nodig, de in het derde lid, onder c, bedoelde verklaring.
6. De kaart of de kaarten, bedoeld in het eerste lid, onder b, geven in elk geval aan:
a. de zone langs de weg of wegen en de ligging van de betrokken woningen;
b. bronmaatregelen of overdrachtsmaatregelen en
c. voor zover hiervan sprake is, de ligging van de betrokken woningen binnen:
– een geluidszone rond een industrieterrein,
– een geluidszone rond een luchtvaartterrein,
– een geluidszone langs een spoor-, tram-, of metroweg of
– een andere geluidszone.
7. Artikel 16, eerste lid, onder a, b, c, d, f, g en h, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 is van overeenkomstige toepassing op de in het vierde lid bedoelde kaart of kaarten.
Indien een saneringsprogramma, gericht op het beperken van de geluidsbelasting van de uitwendige scheidingsconstructie tot 55 dB(A) onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, stellen burgemeester en wethouders tevens een saneringsprogramma op, gericht op het beperken van de geluidsbelasting van de uitwendige scheidingsconstructie tot een zo laag mogelijk waarde, die geen van de genoemde bezwaren ontmoet en om zo nodig te voldoen aan het bepaalde in artikel 111, derde lid, van de wet.
Onze Minister stelt nadere regels vast met betrekking tot de vormgeving en inrichting van een saneringsprogramma.
1. Onze Minister kan voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een weg, van aanwezige woningen gesitueerd binnen de zone, bedoeld in artikel 74 van de wet, een hogere dan de in artikel 90, tweede lid, van de wet genoemde waarde vaststellen in gevallen waarin toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting tot die waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.
2. Indien gedeputeerde staten toepassing geven aan artikel 157, eerste lid, van de wet geeft Onze Minister slechts toepassing aan het eerste lid, voor zover de gecumuleerde geluidsbelastingen na correctie op grond van artikel 157, derde lid, van de wet, niet leiden tot een naar zijn oordeel onaanvaardbare geluidsbelasting.
1. Burgemeester en wethouders melden, na een ingesteld akoestisch onderzoek, aan Onze Minister de in de gemeente voorkomende gevallen waarin op 1 maart 1986 een weg aanwezig was, terwijl op dat tijdstip binnen de zone van die weg, bedoeld in artikel 74 van de wet, reeds andere geluidsgevoelige gebouwen dan woningen en andere geluidsgevoelige objecten aanwezig waren en de geluidsbelasting vanwege de weg op dat tijdstip:
a. van de uitwendige scheidingsconstructie van categorie a- en b-gebouwen hoger was dan 55 dB(A);
b. aan de grens van terreinen hoger was dan 60 dB(A).
2. Burgemeester en wethouders stellen een programma op van maatregelen die naar hun oordeel in aanmerking komen om de geluidsbelasting, vanwege de weg, van de uitwendige scheidingsconstructie van de in het eerste lid bedoelde gebouwen, onderscheidenlijk aan de grens van de in het eerste lid bedoelde terreinen te beperken tot de in dat lid bedoelde waarden.
Indien het ingevolge het tweede lid van artikel 8 door burgemeester en wethouders op te stellen programma van maatregelen onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren zal ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, stellen zij tevens een programma van maatregelen op, gericht op het beperken van de geluidsbelasting van de uitwendige scheidingsconstructie onderscheidenlijk aan de grens van terreinen tot een zo laag mogelijk waarde die geen van de genoemde bezwaren ontmoet en om zo nodig te voldoen aan het bepaalde in artikel 10, vierde lid.
1. Burgemeester en wethouders leggen een vastgesteld programma van maatregelen als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 9, onverwijld door tussenkomst van gedeputeerde staten voor aan Onze Minister.
2. Onze Minister stelt na ontvangst van een zodanig programma voor de gebouwen en terreinen waarop het betrekking heeft, de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting, vanwege de weg, van de uitwendige scheidingsconstructie, onderscheidenlijk aan de grens van de terreinen vast.
3. Onze Minister kan bij een besluit als bedoeld in het tweede lid voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de weg, van de uitwendige scheidingsconstructie van categorie a- en categorie b-gebouwen en aan de grens van terreinen hogere dan de in artikel 5 genoemde waarden vaststellen in gevallen waarin de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting tot die waarden, onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren zal ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze waarde mag niet te boven gaan:
a. voor categorie a-gebouwen: 70 dB(A);
b. voor categorie b-gebouwen: 60 dB(A);
c. voor terreinen: 70 dB(A).
4. Indien ingevolge toepassing van het tweede onderscheidenlijk derde lid voor de uitwendige scheidingsconstructie van een of meer categorie a- en categorie b-gebouwen een hogere geluidsbelasting dan 55 dB(A) als toelaatbaar is aangemerkt, treft de gemeenteraad met betrekking tot de geluidwering van die uitwendige scheidingsconstructie maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting, vanwege de weg, bij gesloten ramen in de categorie a-ruimten 40 dB(A) bedraagt en in de categorie b-ruimten 45 dB(A) bedraagt.
Met betrekking tot een programma van maatregelen als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 9 zijn artikel 89, tweede lid, van de wet en de artikelen 2 tot en met 7 van overeenkomstige toepassing.
Dit besluit is niet van toepassing op een saneringsprogramma of een programma van maatregelen als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 9, dat vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit aan Onze Minister is voorgelegd.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Margaretha de Boer
Uitgegeven de derde maart 1998
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Naar aanleiding van de heroriëntatie sanering wegverkeerslawaai is besloten het Saneringsbesluit geluidhinder wegverkeer (verder te noemen: het oude besluit) te heroverwegen. Bij deze heroverweging zijn de volgende aspecten betrokken:
a. de behoefte om in een saneringsprogramma, naast de gebruikelijke trits van maatregelen bron-overdracht-ontvanger, ook andersoortige maatregelen te kunnen opnemen,
b. een afronding van de saneringsoperatie voor de meest urgente gevallen vóór 1 januari 2004, en
c. een differentiatie in de soorten van saneringsprogramma's en de daaraan te stellen inhoudelijke eisen.
Uit praktische overwegingen is gekozen voor een geheel nieuw besluit (het Saneringsbesluit geluidhinder wegverkeer 1998), aangezien de genoemde aspecten zouden leiden tot een vrij ingrijpende wijziging van het oude besluit.
Het onderdeel «bestaande situaties» van de wet (Hoofdstuk VI, Afdeling 3) bevat een regeling voor het uit het oogpunt van geluidhinder saneren en in bepaalde gevallen heroverwegen van geluidhinderlijke situaties, gelegen binnen de zone langs een weg. In de wet wordt op drie plaatsen aangegeven, dat nadere regeling bij algemene maatregel van bestuur nodig of mogelijk is. Het onderhavige besluit heeft tot doel de onderwerpen te regelen, die zo'n nadere invulling behoeven.
Het onderhavige besluit is ten eerste gebaseerd op artikel 89, derde lid, van de wet, dat bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gegeven omtrent de aard van de maatregelen die in aanmerking komen voor het door de gemeenten op te stellen saneringsprogramma, de omstandigheden waaronder dit het geval is, en omtrent het tijdstip van indiening van een saneringsprogramma.
Het oude besluit biedt de mogelijkheid om drie soorten maatregelen in het saneringsprogramma op te nemen. Het gaat hierbij om bronmaatregelen, maatregelen in de overdrachtsweg en maatregelen bij de ontvanger.
Het onderhavige besluit opent de mogelijkheid om naast de drie genoemde soorten van maatregelen een vierde soort van maatregel in het saneringsprogramma op te nemen. Dit betreft de maatregel waarbij, in het kader van een wijziging van het desbetreffende bestemmingsplan, een andere functie wordt gegeven aan de gronden waarop saneringswoningen zijn gelegen. Het gevolg van deze bestemmingsplanwijziging kan zijn dat een saneringswoning een niet geluidsgevoelige bestemming krijgt (bijvoorbeeld: kantoor) maar ook dat de desbetreffende saneringswoning moet worden geamoveerd.
Het onderhavige besluit is tevens gebaseerd op artikel 90, derde lid, van de wet, waarin is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur wordt aangegeven, in welke gevallen en volgens welke regels de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) een hogere waarde voor de geluidsbelasting tot ten hoogste de in de wet gegeven grenswaarden, kan vaststellen.
Bovendien is op grond van artikel 104 van de wet in het onderhavige besluit een aantal artikelen opgenomen, waarin een regeling wordt gegeven met betrekking tot andere geluidsgevoelige objecten dan woningen, in bestaande situaties.
Tenslotte strekt het onderhavige besluit tot uitvoering van artikel 174 van de wet. Op grond van dat artikel kan, indien de in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur. In artikel 6 van het onderhavige besluit is hier invulling aan gegeven. Dit artikel is de basis voor een uitvoeringsregeling van zuiver technische aard waarin de modelformulieren inzake de vormgeving en de inrichting van de diverse saneringsprogramma's worden opgenomen.
Voor de goede orde zij hier nog opgemerkt dat mede op basis van saneringsprogramma's door het rijk subsidies worden verstrekt ten behoeve van sanering c.q. geluidwerende voorzieningen. De rechtsbasis van deze financiering en de voorwaarden op grond waarvan een subsidie kan worden verkregen zijn geregeld in het Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer en met name in de wijziging van dit besluit van 21 maart 1997 (Stb. 1997, 141).
In artikel 1 van de wet is bepaald, dat de begripsbepalingen mede van toepassing zijn met betrekking tot begrippen, gehanteerd in de op de wet gebaseerde uitvoeringsbesluiten.
Wat betreft de begrippen «A-lijst» en «B-lijst» is aangesloten bij het Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer.
Wat betreft het begrip «saneringsprogramma» zij opgemerkt dat dit begrip in het onderhavige besluit uitsluitend wordt gebezigd in relatie tot woningen. Voor zover de maatregelen betrekking hebben op andere geluidsgevoelige bestemmingen dan woningen (zie de artikelen 8, 9 en 10) wordt in het onderhavige besluit gesproken over een «programma van maatregelen».
Wat betreft het begrip «uitwendige scheidingsconstructie» is aangesloten bij het Bouwbesluit.
Wat betreft de verschillende soorten gebouwen, ruimten en terreinen is aangesloten bij het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen.
In het eerste lid van dit artikel zijn de in het algemeen deel van deze toelichting bedoelde maatregelen beschreven. Hierna worden deze nader toegelicht.
Het verminderen van het geluid, veroorzaakt door het verkeer op de weg, kan gebeuren door het treffen van voorzieningen op of aan de aanwezige weg waardoor de geluidsbelasting bij de betrokken woning afneemt. Hiertoe behoren niet de tot het normale beheer en onderhoud behorende voorzieningen, werken of maatregelen. Bij dit laatste kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het aanbrengen van «stil asfalt» in het kader van het reguliere onderhoud van de weg.
Het treffen van voorzieningen dient in de concrete situatie rechtstreeks te leiden tot een verlaging van de geluidsbelasting. Voorwaarde daarbij is dat in beginsel de geluidhindersituatie elders als gevolg van de maatregel per saldo niet verslechtert. Daarom wordt niet als maatregel beschouwd een verkeersmaatregel (bij voorbeeld een wegversmalling) die tot gevolg heeft dat het verkeer een andere route kiest, waardoor elders de geluidhindersituatie verslechtert.
De geluidsoverdracht van de weg naar de betrokken woningen kan onder meer worden verminderd door het opwerpen van geluidswallen tussen bron en ontvanger of het aanbrengen van geluidsschermen tussen bron en ontvanger.
Als geluidwerende maatregelen aan de betrokken woningen zijn onder meer aan te merken:
– het aanbrengen van dubbel glas;
– het dichten van kieren;
– het aanbrengen van achterzet- of voorzetramen;
– het aanbrengen van ventilatievoorzieningen zoals suskasten;
– het afwerken of verzwaren van het dakbeschot, borstweringen en dergelijke.
De saneringsmaatregel «onttrekking aan de bestemming van één of meer van de betrokken woningen» is in het algemeen deel al toegelicht.
In het tweede lid is aangegeven dat de saneringsmaatregelen die in aanmerking komen ook een zekere rangorde hebben, te weten eerst de maatregelen met betrekking tot de weg, vervolgens die in de overdrachtssfeer, dan die aan de woning en tenslotte bestemmingswijziging.
Een saneringsprogramma is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht omdat het niet gericht is op een rechtsgevolg. Zelfs een beleidsregel-karakter is niet aannemelijk omdat de te nemen besluiten door een ander orgaan worden genomen.
Het saneringsprogramma vormt echter wel de basis voor de door de minister te nemen besluiten inzake de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting en te treffen maatregelen. Om een marginale toetsing van de saneringsprogramma's door de minister en een daarop volgende snelle besluitvorming te vergemakkelijken is het daarom van belang dat het saneringsprogramma wordt vastgesteld met behulp van een openbare voorbereidingsprocedure. Uit overwegingen van harmonisatie is gekozen, ondanks het feit dat die procedure is geschreven met het oog op besluiten en het hier niet om een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht gaat, voor het van overeenkomstige toepassing verklaren van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Ook de op grond van het Subsidiebesluit door de minister op te stellen A- onderscheidenlijk B-lijst is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Op 28 oktober 1994 heeft de minister in het kader van de sanering van wegverkeerslawaai aan de gemeentebesturen verzocht om hun medewerking te verlenen aan een woninginventarisatie. In deze inventarisatie zouden in eerste instantie alle woningen worden opgenomen, die op 1 maart 1986 een geluidsbelasting ondervonden vanwege het wegverkeer van 65 dB(A) of meer.
In een later stadium is besloten deze inventarisatie enerzijds uit te breiden met woningen met een geluidsbelasting van 60 dB(A) of meer (de zogenaamde B-lijst) en anderzijds te beperken tot die woningen, waarvoor het treffen van geluidwerende maatregelen de enige oplossing is die in aanmerking komt. Bovendien is toen aan de gemeenten verzocht om bij deze inventarisatie de openbare voorbereidingsprocedure van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen. Dezerzijds is gebleken dat de gemeenten in het algemeen gevolg hebben gegeven aan laatstgenoemd verzoek.
Indien het saneringsprogramma is gebaseerd op de A- of de B-lijst zou, gelet op de aard van de A- en de B-lijst, het verplicht voorschrijven van de voorbereidingsprocedure van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht in deze gevallen geen toegevoegde waarde hebben en slechts een herhaling van zetten betekenen. Daarom is in artikel 3, tweede lid, bepaald dat in zo'n geval het opnieuw toepassen van deze procedure achterwege kan blijven.
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de inhoudelijke eisen, waaraan een saneringsprogramma moet voldoen. De in het eerste lid opgenomen eisen gaan het meest ver. Het betreft hier eisen die gelden in een saneringssituatie, waarbij niet op voorhand bekend is of er gekozen zal worden voor maatregelen, die:
a. strekken tot vermindering van het geluid, veroorzaakt door het verkeer op de weg (bronmaatregelen),
b. strekken tot vermindering van de geluidsoverdracht van de weg naar de betrokken woningen (overdrachtsmaatregelen),
c. strekken tot het aanbrengen van geluidwerende maatregelen aan de betrokken woning (gevelmaatregelen),
d. strekken tot onttrekking aan de bestemming van één of meer van de betrokken woningen, dan wel een combinatie van deze maatregelen. De keuze van de in het saneringsprogramma op te nemen maatregelen zal het resultaat zijn van een afweging van de mogelijk te treffen maatregelen, de effecten daarvan op de geluidsbelasting, de eventuele bezwaren en de kosten daarvan.
Bij het in het eerste lid, onder a, bedoelde akoestisch onderzoek dient het Reken- en Meetvoorschrift Verkeerslawaai te worden toegepast.
De in artikel 4, eerste lid, onder c, bedoelde beschrijving van de bron- en overdrachtsmaatregelen zal vrij gedetailleerd moeten zijn. Uiteraard geldt dit ook voor de in artikel 4, eerste lid, onder f, bedoelde bestemmingswijziging. De kosten van deze maatregelen komen op grond van artikel 126, eerste lid, onder a, van de wet ten laste van het Rijk.
Met betrekking tot de in artikel 4, eerste lid, onder e, bedoelde geluidwerende maatregelen aan de woning kan – in tegenstelling tot hetgeen in het oude besluit staat – worden volstaan met een verklaring dat, door middel van toepassing van geluidwerende maatregelen, zal worden voldaan aan de in artikel 111, derde lid, van de wet gestelde eis, met betrekking tot de geluidsbelasting binnen de woning. Het is dus niet meer noodzakelijk dat, op het moment van vaststelling van het saneringsprogramma, per woning gedetailleerd is aangegeven, welk geluidsisolatiepakket tegen welke kosten zal worden aangebracht. Overigens komen ook de kosten van geluidwerende maatregelen, op grond van artikel 126, derde lid, van de wet, ten laste van het Rijk.
In artikel 4, eerste lid, onder g, wordt slechts gevraagd aan te geven – voor zover is afgeweken van de rangorde van maatregelen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, – waarom is afgeweken. Hierdoor wordt voorkomen, dat burgemeester en wethouders letterlijk alle mogelijk te treffen maatregelen en het effect hiervan op de geluidsbelasting in het saneringsprogramma moeten opnemen.
De inhoudelijke eisen, opgenomen in artikel 4, tweede lid, gelden voor saneringsprogramma's, die gebaseerd zijn op de A- onderscheidenlijk de B-lijst. Deze eisen zijn aanzienlijk vereenvoudigd ten opzichte van de eisen van artikel 4, eerste lid. Reden voor deze vereenvoudiging is, dat bij deze saneringsprogramma's op voorhand bekend is dat de saneringsmaatregelen uitsluitend uit gevelmaatregelen bestaan. In het saneringsprogramma behoeft daarom niet uitgebreid te worden gemotiveerd, waarom niet voor andersoortige saneringsmaatregelen is gekozen.
In artikel 4, tweede lid, onder a, is het voorschrift opgenomen, dat het saneringsprogramma een verklaring van burgemeester en wethouders moet bevatten, waarin is aangegeven dat ten behoeve van de betrokken woningen uitsluitend geluidwerende maatregelen in aanmerking komen. In feite is deze verklaring een herbevestiging van de verklaring van het gemeentebestuur uit de omschrijving van de begrippen A-lijst en B-lijst.
In artikel 4, tweede lid, onder d, is het voorschrift opgenomen dat per woning wordt aangegeven:
1° wat de geluidsbelasting, vanwege de weg, was op 1 maart 1986 en
2° wat de te verwachten geluidsbelasting, vanwege de betrokken weg, is in 2010.
Het onder 1° bedoelde gegeven is van belang om vast te stellen, dat het om een te saneren woning gaat, die terecht op de A- onderscheidenlijk de B-lijst is geplaatst. Het gaat hier, net als bij de overige saneringssituaties als bedoeld in artikel 88, eerste lid, van de wet, om de geluidsbelasting op 1 maart 1986 (het tijdstip waarop «bestaande situaties wegverkeerslawaai» in werking is getreden), gecorrigeerd met de op dat tijdstip geldende aftrek van artikel 103 van de wet. Dit betekent dat, op het resultaat van de op grond van het Rekenen Meetvoorschrift Verkeerslawaai op 1 maart 1986 bepaalde geluidsbelasting, een correctie van 5 dB moet worden toegepast. Om in aanmerking te komen voor plaatsing op de A-lijst, dient de ongecorrigeerde geluidsbelasting op 1 maart 1986 derhalve hoger te zijn dan 70 dB(A). Om in aanmerking te komen voor plaatsing op de B-lijst, moet op dat tijdstip de ongecorrigeerde geluidsbelasting hoger zijn dan 65 dB(A).
Met het onder 2° bedoelde gegeven wordt afgeweken van de systematiek, die in andere gevallen in het kader van de sanering van wegverkeerslawaai wordt gehanteerd. In andere gevallen wordt, met het oog op de door de minister vast te stellen ten hoogste toelaatbare waarde, als bedoeld in artikel 90, tweede lid, van de wet, de waarde ná de uitvoering van de saneringsmaatregelen, met een prognose van 10 jaar later, in het saneringsprogramma opgenomen. Als de saneringsmaatregelen, volgens het programma, bij voorbeeld in 1998 zullen zijn uitgevoerd, is dit de waarde in het jaar 1999, waarin de verkeersprognose tot en met het jaar 2009 is verdisconteerd. In saneringsprogramma's die zijn gebaseerd op de A- of de B-lijst dient echter, ongeacht het tijdstip van de uitvoering van de geluidwerende maatregelen, de te verwachten geluidsbelasting in het jaar 2010 te worden opgenomen. De waarde van de geluidsbelasting in dat jaar zal uitgangspunt zijn:
* voor de dimensionering van de geluidwerende maatregelen en
* voor de door de minister vast te stellen ten hoogste toelaatbare waarde, als bedoeld in artikel 90, tweede lid, van de wet.
De inhoudelijke eisen, opgenomen in artikel 4, derde lid, gelden voor saneringsprogramma's die, ingevolge artikel 99a van de wet, voorafgaand aan een reconstructie van een weg moeten worden vastgesteld. Ook deze eisen zijn aanzienlijk vereenvoudigd ten opzichte van de eisen genoemd in artikel 4, eerste lid. Reden voor deze vereenvoudiging is, dat het in dit geval uitsluitend gaat om een papieren sanering. Het hier bedoelde saneringsprogramma is namelijk uitsluitend gericht op de vaststelling door de minister van een ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting (het toepassing geven aan artikel 90, tweede lid, van de wet).
Bij een reconstructie van een weg gaat het, ingevolge de definitie van dit begrip in artikel 1, eerste lid, van de wet, om een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg, ten gevolge waarvan de geluidsbelasting, vanwege de weg, met 2 dB of meer wordt verhoogd.
De situatie van artikel 99a van de wet doet zich voor, indien zich langs een aanwezige weg een saneringssituatie voordoet, nog voor er wijzigingen worden aangebracht op of aan deze weg. Of er sprake is van een dergelijke saneringssituatie, zal uit het in artikel 4, eerste lid, onder a, bedoelde akoestisch onderzoek moeten blijken. Dit onderzoek zal inzicht moeten geven in:
1° de actuele geluidsbelasting, vanwege de betreffende weg, op 1 maart 19861;
2° een eventueel eerder vastgestelde ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de betreffende weg;
3° de actuele geluidsbelasting, vanwege de betreffende weg, in het jaar voorafgaande aan het jaar, waarin de wijziging(en) op of aan de weg zal/zullen worden uitgevoerd2;
4° de geluidsbelasting, uitgaande van maatregelen, die in het saneringsprogramma zouden worden opgenomen, indien er geen sprake zou zijn van toekomstige wijziging(en) op of aan de betreffende weg;
5° de geluidsbelasting, vanwege de betreffende weg, in het jaar volgend op het jaar, waarin de wijziging(en) zal/zullen zijn uitgevoerd, rekening houdend met de maatregelen, die in het kader van deze wijziging(en) zullen worden getroffen, en met de verkeersprognose voor 10 jaar later.
Indien het verschil tussen de onder 4° en de onder 5° bepaalde waarde groter is dan 2 dB (rekentechnisch is dit ≥ 1,5 dB), is er sprake van een reconstructie van een weg, als bedoeld in artikel 99a van de wet. Ingevolge dit artikel, zal de minister een ten hoogste toelaatbare waarde, als bedoeld in artikel 90, tweede lid, moeten vaststellen, voordat met de reconstructie kan worden begonnen. Dit is de saneringsgrenswaarde bedoeld onder 4°, waarin overigens geen verkeersprognose voor 10 jaar later is verdisconteerd. De bevoegdheid tot vaststelling van de onder 5° bepaalde waarde ligt bij het provinciaal bestuur, in het kader van de hogere-waardenprocedure op grond van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen.
In de verklaring als bedoeld in artikel 4, derde lid, onder c, staat, dat kan worden voldaan aan de in artikel 111, derde lid, gestelde eis, met betrekking tot de geluidsbelasting binnen de woning. Er staat «kan worden voldaan» in plaats van «zal worden voldaan», omdat de geluidmaatregelen aan de woning uiteindelijk zullen worden gedimensioneerd op de hogere geluidsbelasting ná de uitvoering van de reconstructie.
De inhoudelijke eisen, opgenomen in artikel 4, vierde en vijfde lid, gelden voor saneringsprogramma's, die betrekking hebben op een ingrijpende wijziging van een hoofdweg, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a of b, van de Tracéwet. Aangezien in de Tracéwet-procedure de akoestische aspecten van het tracé uitgebreid aan de orde komen, zijn ook hier de inhoudelijke eisen aanzienlijk vereenvoudigd ten opzichte van de eisen uit artikel 4, eerste lid.
Het gaat bij een ingrijpende wijziging van een hoofdweg, volgens artikel 2, tweede lid, van de Tracéwet, om:
a. een wijziging van een hoofdweg, die bestaat uit de ombouw van een weg tot een autosnelweg;
b. een verbreding van een hoofdweg met één of meer rijstroken, indien het te verbreden weggedeelte twee knooppunten of aansluitingen met elkaar verbindt.
Artikel 4, vierde lid, heeft betrekking op de situatie, waarin de geluidsbelasting, vanwege de hoofdweg, door de ingrijpende wijziging aan die weg:
* gelijk zal blijven,
* af zal nemen of
* met minder dan 2 dB toe zal nemen.
Artikel 4, vijfde lid, heeft betrekking op de situatie, waarin er door de ingrijpende wijziging aan de hoofdweg, sprake is van een reconstructie van deze weg, in de zin van de Wet geluidhinder.
De in artikel 4, vierde en vijfde lid, gestelde eisen komen in de plaats van de inhoudelijke eisen, die in het eerste lid onderscheidenlijk het derde lid, zijn opgenomen. Deze eisen sluiten zo veel mogelijk aan bij de Tracéwet. Zo komt de in het vierde lid, onder b, bedoelde beschrijving overeen met de formulering van artikel 1, eerste lid, onder h, onderdeel 2, van de Tracéwet.
De in artikel 4, vierde lid, onder d, bedoelde te verwachten geluidsbelasting is – indien er geen sprake is van reconstructie van de betreffende hoofdweg – de door de minister vast te stellen ten hoogste toelaatbare waarde, als bedoeld in artikel 90, tweede lid, van de wet. Indien er sprake is van reconstructie van de betreffende hoofdweg, is deze geluidsbelasting de door het provinciaal bestuur, in het kader van de hogere-waardenprocedure op grond van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen, vast te stellen hogere waarde.
De in artikel 4, vijfde lid, bedoelde te verwachten geluidsbelasting, is de saneringsgrenswaarde, die de minister, ingevolge artikel 99a juncto artikel 90, tweede lid, van de wet, voorafgaande aan de reconstructie van de betreffende hoofdweg, moet vaststellen. Het gaat ook hier om de geluidsbelasting, uitgaande van maatregelen, die in het saneringsprogramma zouden worden opgenomen, indien er geen sprake zou zijn van een toekomstige wijziging op of aan de betreffende hoofdweg, waarin geen verkeersprognose voor 10 jaar later is verdisconteerd.
Met het oog op het begrip «hoofdwegen» uit de Tracéwet zij opgemerkt, dat het daarbij altijd gaat om rijkswegen, die worden beheerd door Rijkswaterstaat. Op deze rijkswegen is de zogenaamde RS-regeling van toepassing («Nadere regels voor de uitvoering van geluidsanering ten laste van Rijkswaterstaat bij het uitvoeren van werkzaamheden aan rijkswegen ter vergroting van de capaciteit cq het uitvoeren van verbeteringswerken aan rijkswegen», Stcrt. 1992, 58). Dit is een overeenkomst tussen het ministerie van VROM en Rijkswaterstaat. In deze overeenkomst is afgesproken dat, zodra er werkzaamheden – ongeacht het karakter ervan – aan een rijksweg zullen worden verricht, Rijkswaterstaat tevens de eventuele sanering zal aanpakken. Het is in dit verband niet relevant of de werkzaamheden al dan niet zullen leiden tot wijziging van de geluidsbelasting, vanwege het betrokken gedeelte van de rijksweg. Indien het niet gaat om een ingrijpende wijziging van een hoofdweg, als bedoeld in de Tracéwet, dient het betreffende saneringsprogramma te voldoen aan de inhoudelijke vereisten van artikel 4, eerste lid.
Op grond van artikel 5 zal in het saneringsprogramma – zo nodig – moeten worden omschreven, om welke redenen niet is gekozen voor zogenaamde 55 dB(A)-variant, dat wil zeggen de variant, waarin aan de saneringsdoelstelling van artikel 89, eerste lid, van de wet, wordt voldaan. Dit houdt in dat deze 55 dB(A)-variant in ieder geval, op een of andere manier, in het saneringsprogramma moet worden gepresenteerd. Het gaat hier niet om een nauwkeurige beschrijving van de maatregelen uit deze variant. Veelal kan worden volstaan met een globale aanduiding van deze maatregelen.
Indien de 55 dB(A)-variant onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren zal ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, dient per project één alternatief programma, gericht op een zo laag mogelijke «hogere waarde» te worden opgesteld.
Bij stedenbouwkundige bezwaren kan bij voorbeeld worden gedacht aan bezwaren tegen plaatsing van een scherm in een winkelstraat. Landschappelijke bezwaren zijn denkbaar wanneer bij voorbeeld de afscherming van een weg zou moeten bestaan uit een hoge wal in een open polderlandschap. Van verkeerskundige bezwaren kan onder andere sprake zijn als de beoogde afscherming een onoverzichtelijke en daardoor gevaarlijke verkeerssituatie zou veroorzaken.
Mogelijke bezwaren van financiële aard dienen te worden gewogen in samenhang met de zich voordoende situatie.
Zoals in het algemeen deel van de toelichting al is opgemerkt, worden op basis van dit artikel in een uitvoeringsregeling regels gegeven inzake de vormgeving en inrichting van de diverse saneringsprogramma's. Het betreft hier met name de vormgeving c.q. modelformulieren.
Artikel 7 geeft de criteria, bedoeld in artikel 90, derde lid, van de wet, aan de hand waarvan de minister een hogere waarde voor de geluidsbelasting kan vaststellen. Deze waarde kan, binnen de maximale waarde aangegeven in de wet (70 dB(A)), elke tussenliggende gehele waarde zijn.
Zoals reeds aangegeven in het algemeen deel van deze nota van toelichting, is het onderhavige besluit ook van toepassing op andere geluidsgevoelige objecten dan woningen, die op 1 maart 1986:
a. binnen de zone van een weg aanwezig waren en
b. op dat tijdstip een geluidsbelasting, vanwege die weg, ondervonden van meer dan 55 dB(A).
Op grond van artikel 8, eerste lid, dient het gemeentebestuur deze gevallen te melden (overeenkomstig artikel 104, juncto artikel 88, eerste lid, van de wet).
Op grond van artikel 8, tweede lid, dient het gemeentebestuur voor deze objecten een programma van maatregelen op te stellen (overeenkomstig artikel 104, juncto artikel 89, eerste lid, van de wet).
Veelal zal een saneringssituatie van andere geluidsgevoelige objecten dan woningen samengaan met een saneringssituatie voor woningen. Dit betekent in de praktijk dat het programma van maatregelen een integraal onderdeel kan zijn van het saneringsprogramma voor woningen.
Voor een nadere toelichting op dit artikel zij verwezen naar de toelichting op artikel 5.
Op grond van artikel 10, eerste lid, legt het gemeentebestuur het vastgestelde programma van maatregelen voor andere geluidsgevoelige objecten door tussenkomst van het provinciaal bestuur voor aan de minister (overeenkomstig artikel 104, juncto artikel 90, eerste lid, van de wet).
In artikel 10, tweede lid, is bepaald dat de minister na ontvangst van dit programma van maatregelen de ten hoogste toelaatbare waarde vaststelt voor deze objecten (overeenkomstig artikel 104, juncto artikel 90, tweede lid, van de wet).
In artikel 10, derde lid, zijn de ten hoogste toelaatbare geluidsbelastingen voor andere geluidsgevoelige objecten opgenomen. Deze bepaling is vergelijkbaar met artikel 90, derde lid, van de wet, met dien verstande dat voor categorie b-gebouwen de ten hoogste toelaatbare waarde, gelet op de buitengewone geluidsgevoeligheid van deze gebouwen, op 60 dB(A) is bepaald.
In artikel 10, vierde lid, is, op basis van artikel 113 van de wet, voor andere geluidsgevoelige objecten een regeling opgenomen, die vergelijkbaar is met de regeling voor woningen in artikel 111, derde lid, van de wet.
In dit artikel is het overgangsrecht geregeld. Op saneringsprogramma's of programma's van maatregelen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het onderhavige besluit al aan de minister zijn voorgelegd, is het onderhavige besluit uiteraard niet van toepassing.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Margaretha de Boer
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 april 1998, nr. 70.
Deze waarde zal hoger moeten zijn dan 55 dB(A), anders is er geen sprake van een saneringssituatie.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1998-108.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.