Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 1997, 790 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 1997, 790 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 november 1997, Directie Sociale Verzekeringen, nr. SV/AVF/97/4557;
Gelet op artikel 3, vijfde lid, van de Algemene bijstandswet, artikel 3, vijfde lid, van de Algemene nabestaandenwet, artikel 1, zesde lid, van de Algemene Ouderdomswet, artikel 1, zesde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, artikel 3, vijfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 3, vijfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 1, zesde lid, van de Toeslagenwet, artikel 1, zesde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jongehandicapten, artikel 1, zesde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 1, zesde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen, artikel 1, zesde lid, van de Wet voorzieningen gehandicapten en artikel 1, zesde lid, van de Ziektewet;
De Raad van State gehoord (advies van 17 december 1997, nr. W12.97.0732);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 december 1997, Directie Sociale Verzekeringen, nr. SV/AVF/97/5412;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. ABW: Algemene bijstandswet;
b. ANW: Algemene nabestaandenwet;
c. AOW: Algemene Ouderdomswet;
d. CSV: Coördinatiewet Sociale Verzekering;
e. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
f. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
g. TW: Toeslagenwet;
h. WAJONG: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;
i. WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
j. WAZ: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
k. WVG: Wet voorzieningen gehandicapten;
l. ZW: Ziektewet.
Dit besluit is van toepassing op registraties in de zin van:
a. artikel 3, vierde lid, onderdeel d, van de ABW;
b. artikel 3, vierde lid, onderdeel d, van de ANW;
c. artikel 1, vijfde lid, onderdeel d, van de AOW;
d. artikel 1, zesde lid, onderdeel d, van de CSV;
e. artikel 3, vierde lid, onderdeel d, van de IOAW;
f. artikel 3, vierde lid, onderdeel d, van de IOAZ;
g. artikel 1, vijfde lid, onderdeel d, van de TW;
h. artikel 1, vijfde lid, onderdeel d, van de WAJONG;
i. artikel 1, vijfde lid, onderdeel d, van de WAO;
j. artikel 1, vijfde lid, onderdeel d, van de WAZ;
k. artikel 1, vijfde lid, onderdeel d, van de WVG; en
l. artikel 1, vijfde lid, onderdeel d, van de ZW.
1. Als registraties als bedoeld in artikel 2 worden aangewezen de registratie als:
a. duurzame gezamenlijke huishouding op grond van:
1. de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;
2. de Wet op de inkomstenbelasting 1964;
3. de Wet op de loonbelasting 1964;
4. de Wet op de Studiefinanciering;
5. de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945;
6. de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945;
7. de Ziekenfondswet;
b. gezamenlijke huishouding op grond van:
1. de ABW;
2. de ANW;
3. de AOW;
4. de CSV;
5. de IOAW;
6. de IOAZ;
7. de TW;
8. de WAJONG;
9. de WAO;
10. de WAZ;
11. de WVG;
12. de ZW;
c. duurzame gemeenschappelijke huishouding op grond van de vierde afdeling van de zevende titel van boek 7A van het Burgerlijk Wetboek;
d. gemeenschappelijke huishouding op grond van:
1. de Successiewet 1956;
2. een verblijfsrecht ingevolge de Vreemdelingenwet voor verblijf bij partner;
e. duurzame relatie op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
2. Een registratie als bedoeld in het eerste lid is aanwezig gedurende de periode waarin bij de toepassing van de in dat lid genoemde wetten op enig moment rechtsgevolgen worden verbonden aan het bestaan van een duurzame gezamenlijke huishouding, een gezamenlijke huishouding, een duurzame gemeenschappelijke huishouding, een gemeenschappelijke huishouding respectievelijk een duurzame relatie.
Voor de toepassing van artikel 3, tweede tot en met zesde lid, van de ABW, artikel 1, derde tot en met zevende lid, van de AOW, artikel 1, vierde tot en met achtste lid, van de CSV, artikel 3, tweede tot en met zesde lid, van de IOAW, artikel 3, tweede tot en met zesde lid, van de IOAZ, artikel 1, derde tot en met zevende lid, van de TW, artikel derde tot en met zevende lid, van de WAJONG, artikel 1, derde tot en met zevende lid, van de WAO, artikel 1, derde tot en met zevende lid, van de WAZ, artikel 1, derde tot en met zevende lid, van de WVG en artikel 1, derde tot en met zevende lid, van de ZW wordt een registratie als bedoeld in artikel 3 in aanmerking genomen indien deze:
a. bij de aanvraag van bijstand, uitkering of voorziening bestaat;
b. in een periode van twee jaar voorafgaand aan de aanvraag van bijstand, uitkering of voorziening op enig moment heeft bestaan; dan wel
c. gedurende de verlening van bijstand, uitkering of voorziening plaatsvindt.
Voor de toepassing van artikel 3, tweede tot en met zesde lid, van de ANW wordt voor de vaststelling van het recht op nabestaandenuitkering een registratie als bedoeld in artikel 3 in aanmerking genomen indien deze:
a. bestaat op de dag van overlijden van degene met wie een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd dan wel in de periode van twee jaar voorafgaande aan deze dag op enig moment heeft bestaan;
b. plaatsvindt gedurende de verlening van nabestaandenuitkering.
1. Het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding wordt ingetrokken.
2. Het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding Anw wordt ingetrokken.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag waarop de artikelen XVII tot en met XXXII van het bij koninklijke boodschap van 29 september 1997 ingediende voorstel van wet houdende nadere wijziging van een aantal socialeverzekeringswetten en enige andere wetten, houdende wijziging/intrekking van de Wet Werkloosheidsvoorziening, eenvormige definiëring van de term gezamenlijke huishouding en technische alsmede enige andere wijzigingen (Veegwet SZW 1997; kamerstukken 25 641) in werking treden.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
F. H. G. de Grave
Uitgegeven de dertigste december 1997
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Op het terrein van de wetgeving inzake leefvormen zijn diverse ontwikkelingen gaande.
Ten eerste zijn nieuwe aanwijzingen voor de regelgeving vastgesteld tot harmonisatie van de wettelijke bepalingen over ongehuwd-samenlevenden ter verbetering van de uitvoerbaarheid en handhaving daarvan. Deze aanwijzingen vinden hun oorsprong in het rapport van een interdepartementale werkgroep over harmonisatie van leefvormbepalingen in de regelgeving. (Kabinetsstandpunt van 14 augustus 1996, kamerstukken II 1995/96, 22 700, nr. 21). Het advies van de werkgroep en de daarop gebaseerde aanwijzingen voor de regelgeving sluiten inhoudelijk grotendeels aan bij hetgeen reeds is vastgelegd in de in 1996 in werking getreden Algemene bijstandswet (ABW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en Algemene nabestaandenwet (ANW). Deze nieuwe aanwijzingen voor de regelgeving noopten tot aanpassing van de socialeverzekeringswetten. Deze aanpassingen zijn opgenomen in hoofdstuk III van het op 29 september 1997 ingediende voorstel van wet houdende nadere wijziging van een aantal socialeverzekeringswetten en enige andere wetten, houdende intrekking van de Wet Werkloosheidsvoorziening, eenvormige definiëring van de term gezamenlijke huishouding en technische alsmede enige andere wijzigingen (Veegwet SZW 1997; kamerstukken 25 641). Overeenkomstig het advies van de werkgroep is, gelet op het specifieke karakter van de sociale zekerheid, in de leefvormbepalingen in dat hoofdstuk III een aanvullende bepaling opgenomen: Personen die hetzelfde woonverblijf hebben en die bij een ander uitvoeringsorgaan als samenwonend geregistreerd staan worden, zonder mogelijkheid van verweer, aangemerkt als gehuwd. Deze uitzondering is noodzakelijk om te voorkomen dat personen zich afhankelijk van te behalen voordelen ten behoeve van de ene socialeverzekeringswet wel en de andere niet als ongehuwd-samenwonend laten registreren (het zogenaamde regelwinkelen). Een dergelijke bepaling was reeds opgenomen in de ABW,de IOAW, de IOAZ en de ANW en nader uitgewerkt in het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding en het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding ANW.
Een tweede ontwikkeling is de recente wijziging van het Burgerlijk Wetboek (BW) en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met opneming daarin van bepalingen voor de registratie van een samenleving (Stb. 1997, 324). Kort samengevat wordt in die wetten de samenleving van personen die hun samenleving hebben laten registreren bij de burgerlijke stand op een groot aantal punten gelijkgesteld met het huwelijk. In het op 18 juni 1997 ingediende wetsvoorstel tot aanpassing van wetgeving aan de invoering van het geregistreerd partnerschap in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (Aanpassingswet geregistreerd partnerschap; Kamerstukken II 25 407) worden onder andere de socialeverzekeringswetten op dit punt aangepast.
In verband met de voorgaande twee ontwikkelingen heeft een heroverweging plaatsgevonden met betrekking tot de vraag op welke plaats in een wet de definiëring van geregistreerd partnerschap en gezamenlijke huishouding nu dient te worden opgenomen. Dit was tot op heden in de diverse socialeverzekeringswetten niet op eenduidige wijze geregeld. In een aantal wetten is de definitie van gezamenlijke huishouding in de bepaling inzake de overlijdensuitkering opgenomen terwijl in andere wetten hiertoe een definitiebepaling is opgenomen in een van de eerste artikelen van de wet.
In de aanpassingen van de socialeverzekeringswetten is, zoals voordien ook al zo was in de ABW, IOAW, IOAZ en ANW, gekozen voor de laatste aanpak.
Als gevolg hiervan zou het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding en het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding ANW gewijzigd dienen te worden. Tevens zou op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW), de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV), de Toeslagenwet (TW), de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) en de Ziektewet (ZW) een dergelijk besluit getroffen dienen te worden.
Om deze reden is er voor gekozen de hierboven aangehaalde twee besluiten in te trekken en te vervangen door één nieuw besluit inzake aanwijzing registraties gezamenlijke huishoudingen. Bijgaand besluit is derhalve gebaseerd op de hiervoor genoemde wetten. De tekst van het besluit en van deze nota van toelichting zijn echter voor zover mogelijk afgeleid van de eerder genoemde twee besluiten.
Een goede uitvoering van het partnerbegrip in een van de wetten waarop dit besluit ziet (artikel 2) is gediend met de mogelijkheid gebruik te maken van de toepassing van hetzelfde of overeenkomstige begrippen in andere regelingen ten aanzien van de gezamenlijke huishouding. Aldus wordt voorkomen dat betrokkenen de presentatie kunnen aanpassen al naar gelang het financieel voordeel dat daarmee te behalen valt. Met deze aanpak wordt het zogeheten «regelwinkelen» tegengegaan.
In dit besluit zijn alleen die registraties opgenomen die materieel eenzelfde partnerbegrip kennen. In dat geval kan de kwalificatie als partner uit een andere regeling worden overgenomen. Dit betekent een aanzienlijke verlichting van de bewijslast voor de belanghebbende en het uitvoeringsorgaan. De registratie heeft alleen dit gevolg indien er sprake is van het gezamenlijk verblijven in hetzelfde hoofdverblijf.
Voorts wordt in dit besluit ook de reikwijdte van de desbetreffende registraties in de tijd aangegeven. Gekozen is voor een termijn van twee jaar, overeenkomstig de termijn die gold in Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding en het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding ANW. Vooropgesteld zij dat welke termijn ook wordt gekozen, de keuze steeds een min of meer arbitrair karakter zal dragen. Enerzijds moet de termijn niet te ver in de tijd terug gaan, omdat anders ook minder actuele registraties zouden doorwerken. Dit moet voorkomen worden. Voorts zou een langere termijn mogelijk de uitvoering te zeer belasten. Anderzijds wordt het nadeel van het al genoemde «regelwinkelen» groter, naarmate de termijn korter zou worden vastgesteld. Een keuze voor een periode van twee jaar acht het kabinet evenwichtig.
Opmerking verdient dat het uiteraard niet zo kan zijn dat een registratie die berust op een administratieve vergissing de betrokkenen tot gezamenlijke huishouding maakt. Op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal een verzoek tot wijziging van de registratie door de belanghebbende bij de registratiehouder tot gevolg hebben dat deze de registratie in overeenstemming brengt met de werkelijkheid. In de Wet persoonsregistraties is bepaald dat een belanghebbende een verzoek kan doen tot verbetering of wijziging van de registratie bij de registratiehouder. Hieraan zal veelal gevolg worden gegeven. Zo dit niet gebeurt, dan kan de belanghebbende een verzoek indienen bij de rechtbank tot aanpassing van de registratie. Indien de rechtbank oordeelt dat wijziging aan de orde is, dient de registratiehouder niet alleen zorg te dragen voor aanpassing van zijn registratie, maar ook alle derden aan wie gegevens uit de registratie zijn verstrekt in het verstreken jaar mededeling te doen van de inmiddels opgetreden wijziging. Dit laatste geldt evenzeer indien de registratiehouder deze wijziging zelf aanbrengt op verzoek van de belanghebbende. De Sociale Verzekeringsbank (SVB), een uitvoeringsinstelling of het gemeentebestuur kan in deze situatie vervolgens uitgaan van de juiste registratie.
Bij de afweging welke registraties in aanmerking komen voor doorwerking naar andere wetten is bezien in hoeverre sprake is van een materieel overeenkomend partnerbegrip, en naar aard en zwaarte van de rechtsgevolgen die verbonden zijn aan de kwalificatie als gezamenlijke huishouding. De in artikel 3 genoemde registraties zijn de uitkomst van deze afweging. Overigens kunnen andere registraties als gezamenlijke huishouding, die niet zijn opgenomen omdat deze niet volledig kunnen worden gelijkgesteld met het begrip gezamenlijke huishouding in de wet, door de SVB, een uitvoeringsinstelling of een gemeente wel worden meegenomen in haar beoordeling van de feiten en omstandigheden en leiden tot de conclusie dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding. Hiervoor is echter een zelfstandig onderzoek nodig.
Uiteraard zal in de evaluatie van de ANW, zoals toegezegd in de toelichting bij het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding ANW ook aandacht worden besteed aan de uitwerking van dit besluit in de praktijk.
Ter bevordering van de leesbaarheid van deze regeling zijn in artikel 1 definities opgenomen van de in het algemeen gebruikelijke afkortingen van de diverse wetten.
Dit artikel geeft aan op welke registraties dit besluit van toepassing is.
Artikel 3 Aangewezen registraties
In dit artikel zijn alle regelingen opgenomen die materieel eenzelfde partnerbegrip kennen. De eisen die aan de samenleefverbanden worden gesteld in de desbetreffende regelingen wijken niet of slechts op geringe punten van elkaar af.
Indien de betrokkenen hetzelfde hoofdverblijf hebben en geregistreerd staan als gezamenlijke huishouding bij één van de vermelde regelingen, betekent dit dat zij voor alle in artikel 2 van dit besluit bedoelde wetten als gezamenlijke huishouding worden aangemerkt. Voor al deze wetten worden degenen die niet gehuwd zijn doch wel een gezamenlijke huishouding voeren toch aangemerkt als gehuwd. Dit kan zowel betrekking hebben op rechten als op plichten die uit deze wetten voortvloeien.
In de regelingen genoemd in de onderdelen a en b, wordt (materieel gezien) hetzelfde samenleefbegrip gehanteerd.
Wat betreft de in onderdeel a genoemde wetten gaan artikel 1, derde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), Artikel 56 Wet op de inkomstenbelasting 1964 (IB), artikel 23 Wet op de loonbelasting 1964 (LB), artikel 1, eerste lid, onderdeel f, onder 2 van de Wet op de studiefinanciering (WSF), artikel 2a, tweede lid, onderdeel b van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 (WUBO), artikel 10, vijfde lid, onderdeel a van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 (WUV) en artikel 1, tweede lid van de Ziekenfondswet (ZFW) uit van het begrip duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren.
Wat betreft de in onderdeel b genoemde wetten gaan artikel 3, tweede lid van de ABW, artikel 3, tweede lid van de ANW, artikel 1, derde lid van de AOW, artikel 1, vierde lid van de CSV, artikel 3, tweede lid van de IOAW en IOAZ, artikel 1, derde lid van de TW, de WAJONG, de WAO, WAZ, de WVG en de ZW uit van de term gezamenlijke huishouding.
Zowel in de situatie dat sprake is van duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren als van een gezamenlijke huishouding is sprake van gezamenlijke huisvesting en het door beide partners bijdragen in de kosten van huishouding dan wel het op andere wijze in elkaars verzorging voorzien. Uiteindelijk zal daardoor materieel gezien geen onderscheid ontstaan tussen de hiervoor genoemde samenwoonbegrippen.
De registratie op grond van het Burgerlijk Wetboek (artikel 1623h en 1623i BW) heeft betrekking op het feit dat op gezamenlijk verzoek van de huurder van een woonruimte en van een ander persoon die in die woonruimte zijn hoofdverblijf heeft (gedurende ten minste twee jaar) en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert, die andere persoon als medehuurder wordt aangemerkt waardoor hij dezelfde huurbescherming verkrijgt als de hoofdhuurder.
In de Successiewet 1956 (artikel 24) worden ongehuwd samenwonenden op gelijke wijze behandeld als gehuwd samenwonenden indien men gedurende ten minste een aaneengesloten periode van vijf jaar een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd.
In de Vreemdelingencirculaire op grond van de Vreemdelingenwet is de mogelijkheid opgenomen voor een ongehuwde om een verblijfsrecht te verkrijgen voor verblijf bij de relatiepartner. Criterium hiervoor is dat een gemeenschappelijke huishouding gevoerd wordt.
Ingevolge artikel 8, vierde lid van de Rijkswet op het Nederlanderschap, geldt voor een vreemdeling, die met een ongehuwde Nederlander samenleeft in een duurzame relatie anders dan het huwelijk, een verkorte wachttijd van drie jaren (in tegenstelling tot de reguliere vijf jaren) alvorens men in aanmerking kan komen voor de verlening van het Nederlanderschap.
In het tweede lid is aangegeven vanaf welk tijdstip kan worden gesproken van registratie in andere wetten. Als peildatum zou kunnen worden beschouwd de datum van aanvraag, de datum waarop een besluit op de aanvraag is gegeven, dan wel de ingangsdatum van de uitkering. Net als bij de, bij de inwerkingtreding van dit besluit in te trekken besluiten is als peildatum voor de registratie gekozen voor de ingangsdatum van de uitkering, dan wel de voorziening (zoals voetoverheveling). Eerst dan heeft de registratie immers gevolgen voor de belanghebbenden en wordt zij aangemerkt als gezamenlijke huishouding voor de registratie in kwestie.
Artikel 4 Bijzondere bepalingen in verband met de ABW, AOW, CSV, IOAW, IOAZ, TW, WAJONG, WAO, WAZ, WVG en ZW
Dit artikel komt, voor zover thans nog relevant, overeen met artikel 3 van het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding.
Indien de registratie elders reeds bestond of heeft bestaan voor de aanvraag van bijstand, uitkering of voorziening betekent dit dat hiermee in het kader van de verlening van bijstand, uitkering of voorziening rekening wordt gehouden. Dit geldt alleen indien de betrokkenen op het moment van de aanvraag gezamenlijk gehuisvest zijn met de persoon met wie zij geregistreerd staan. Gedurende de periode van verlening van bijstand, uitkering of voorziening wordt uitgegaan van de registratie die bij de aanvraag bestond en de gezamenlijke huisvesting.
Uiteraard wordt in het kader van de verlening van bijstand, uitkering of voorziening ook rekening gehouden met de mogelijkheid dat betrokkenen zich tijdens de verlening van die bijstand, uitkering of voorziening elders laten registreren als gezamenlijke huishouding. Ook dat betekent dat de bijstand, uitkering of voorziening daar consequenties aan verbindt in die zin dat de betrokkenen in het kader van de verlening van bijstand, uitkering of voorziening worden aangemerkt als partners in een gezamenlijke huishouding.
Ook in de situaties dat er voorafgaand aan de aanvraag sprake is van registraties die geen eenduidig beeld geven over de situatie van de aanvrager, moet de gemeente of uitvoeringsinstelling uitgaan van de registratie als gezamenlijke huishouding.
Artikel 5 Bijzondere bepalingen in verband met de ANW
In dit artikel is aangegeven wanneer een registratie voor de toepassing van de ANW in aanmerking wordt genomen. Dat is overigens alleen het geval indien de nabestaande hoofdverblijf heeft in dezelfde woning met de persoon met wie hij geregistreerd staat. Bij het indienen van een aanvraag voor nabestaandenuitkering wordt een registratie in aanmerking genomen indien deze bestond ten tijde van het overlijden dan wel op enig moment in de periode van twee jaar voorafgaand aan het overlijden van de verzekerde. Voorts wordt een registratie in aanmerking genomen indien een rechthebbende ingevolge de ANW een gezamenlijke huishouding gaat voeren. Hiertoe strekt onderdeel b van dit artikel.
Artikel 6 en 7 Intrekking oude besluiten en inwerkingtreding
Voor een toelichting op dit artikel zij verwezen naar het algemeen deel, onder 1 van deze nota van toelichting.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
F. H. G. de Grave
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1997-790.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.