Besluit van 24 december 1997, houdende vaststelling van de onderlinge verhouding van ondernemingen ten behoeve van door kamers van koophandel en fabrieken vast te stellen bijdragen (Besluit heffingen kamers van koophandel en fabrieken)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 8 oktober 1997, nr. 97061858 WJA/W;

Gelet op de artikelen 32, vierde lid, en 37, tweede lid, van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997;

De Raad van State gehoord (advies van 11 december 1997, nr. W10.97.0654);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 17 december 1997, nr. 97079371WJA/W;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Voor de toepassing van artikel 32 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 wordt de onderlinge verhouding van ondernemingen bepaald aan de hand van de volgende indeling in categorieën met de daarbij vermelde gewichten:

ondernemingen toebehorende aan een natuurlijk persoon en Europese economische samenwerkingsverbanden1
verenigingen en stichtingen2
vennootschappen onder firma3
commanditaire vennootschappen3
coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen met een aantal werkzame personen tot 505
naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid met een maatschappelijk kapitaal tot f 5 miljoen en een aantal werkzame personen tot 505
vennootschappen en rechtspersonen opgericht naar het recht van een ander land dan Nederland met een aantal werkzame personen tot 505
coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen met een aantal werkzame personen van 50 tot 25010
naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid met een maatschappelijk kapitaal van f 5 miljoen tot f 20 miljoen en een aantal werkzame personen van 50 tot 25010
vennootschappen en rechtspersonen opgericht naar het recht van een ander land dan Nederland met een aantal werkzame personen van 50 tot 25010
coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen met een aantal werkzame personen van 250 of meer29
naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid met een maatschappelijk kapitaal van f 20 miljoen of meer en een aantal werkzame personen van 250 of meer29
vennootschappen en rechtspersonen opgericht naar het recht van een ander land dan Nederland met een aantal werkzame personen van 250 of meer29

Artikel 2

Voor de toepassing van artikel 37 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 wordt de onderlinge verhouding van ondernemingen bepaald aan de hand van de volgende indeling in categorieën met de daarbij vermelde gewichten:

ondernemingen toebehorende aan een natuurlijk persoon en Europese economische samenwerkingsverbanden1
verenigingen en stichtingen2
vennootschappen onder firma2
coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen met een aantal werkzame personen tot 504
naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid met een maatschappelijk kapitaal tot f 5 miljoen en een aantal werkzame personen tot 504
vennootschappen en rechtspersonen opgericht naar het recht van een ander land dan Nederland met een aantal werkzame personen tot 504
commanditaire vennootschappen5
coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen met een aantal werkzame personen van 50 tot 25015
naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid met een maatschappelijk kapitaal van f 5 miljoen tot f 20 miljoen en een aantal werkzame personen van 50 tot 25015
vennootschappen en rechtspersonen opgericht naar het recht van een ander land dan Nederland met een aantal werkzame personen van 50 tot 25015
coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen met een aantal werkzame personen van 250 of meer35
naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid met een maatschappelijk kapitaal van f 20 miljoen of meer en een aantal werkzame personen van 250 of meer35
vennootschappen en rechtspersonen opgericht naar het recht van een ander land dan Nederland met een aantal werkzame personen van 250 of meer35

Artikel 3

  • 1. Bij de vaststelling van het in de artikelen 1 en 2 bedoelde maatschappelijk kapitaal en aantal werkzame personen geldt als peildatum 1 januari van het jaar waarvoor de onderneming de desbetreffende bijdrage is verschuldigd.

  • 2. Voor de toepassing van de artikelen 1 en 2 worden onder werkzame personen verstaan de al dan niet in dienst van de betrokken onderneming werkzame werknemers, de meewerkende eigenaren en de meewerkende gezinsleden van een eigenaar, steeds voor zover zij doorgaans ten minste 15 uur per week werkzaam zijn.

  • 3. Naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid die slechts gedeeltelijk voldoen aan de in de artikelen 1 en 2 ten aanzien van die categorieën gestelde criteria, worden ingedeeld in de categorie met het laagste gewicht waaraan zij gedeeltelijk voldoen.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop hoofdstuk 6 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 in werking treedt.

Artikel 5

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit heffingen kamers van koophandel en fabrieken.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

Het Oude Loo, 24 december 1997

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele

Uitgegeven de dertigste december 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

In het handelsregister ingeschreven ondernemingen en rechtspersonen zijn jaarlijks door de kamers van koophandel en fabrieken bij verordening vast te stellen bijdragen verschuldigd. Voor de verschillende taken van de kamers worden verschillende bijdragen geheven. Ter financiering van de loketfunctie en de voorlichtingstaak geldt op grond van artikel 35, tweede lid, van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 (hierna te noemen: de wet) een nominale bijdrage. Ter financiering van de taak wetsuitvoering en de taken beleidsadvisering en regionale stimulering worden op grond van de artikelen 32, vierde lid, en 37, tweede lid, van de wet bijdragen geheven welke verschillen naar gelang van de rechtsvorm en de grootte van de onderneming. De vaststelling van de onderlinge verhouding van ondernemingen ten behoeve van differentiatie in de heffingsbedragen dient bij algemene maatregel van bestuur te geschieden. In dit besluit wordt deze verhouding vastgesteld.

II. Artikelen

Artikel 1

In dit artikel wordt de onderlinge verhouding tussen ondernemingen vastgesteld ten behoeve van de vaststelling door de kamers van gedifferentieerde heffingsbedragen ter financiering van de aan de taak wetsuitvoering verbonden kosten. Hiertoe worden ondernemingen naar rechtsvorm en grootte in categorieën ingedeeld en wordt aan de ingedeelde ondernemingen een gewicht toegekend. Aan de categorie «ondernemingen toebehorende aan een natuurlijk persoon en Europese economische samenwerkingsverbanden» is het gewicht 1 toegekend. Aan de overige categorieën van ondernemingen is een hoger gewicht toegekend. De voor laatstbedoelde categorieën van ondernemingen vastgestelde gewichten vormen als het ware een vermenigvuldigingsfactor: de kamers moeten bij de vaststelling van de heffingsbedragen het voor «ondernemingen toebehorende aan een natuurlijk persoon en Europese economische samenwerkingsverbanden» vastgestelde bedrag vermenigvuldigen met het aan de desbetreffende categorie toegekende gewicht. De vastgestelde verhouding weerspiegelt het verschil in kosten voor de onderscheiden categorieën van ondernemingen verbonden aan de instandhouding van het handelsregister en de deponering van jaarstukken. Ondernemingen met een buitenlandse rechtsvorm zijn naar gelang van de grootte onderverdeeld in drie categorieën en aan die categorieën is een gewicht toegekend dat correspondeert met naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, waarmee in het bijzonder vennootschappen opgericht naar buitenlands recht van een tot de EER-behorend land de meeste overeenkomst vertonen.

In dit artikel wordt voor nevenvestigingen geen verhouding vastgesteld noch een indeling bepaald. Waar artikel 32, vierde lid, van de wet opdraagt iets te regelen, gaat het om «de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen verhouding van naar rechtsvorm en grootte ingedeelde ondernemingen». In dit artikellid wordt alleen gesproken over ondernemingen en niet over nevenvestigingen. Dit betekent echter niet dat voor nevenvestigingen van ondernemingen gelegen buiten de hoofdvestigingskamer geen bijdrage is verschuldigd ten behoeve van de nevenvestigingskamer. De nevenvestigingskamers kunnen voor nevenvestigingen een bijdrage vaststellen. Daarvoor is bepalend of nevenvestigingskamers voor nevenvestigingen kosten maken voor de taak wetsuitvoering. De nevenvestigingskamers dienen de voor nevenvestigingen verschuldigde bedragen echter vast te stellen zonder dat daarvoor in dit besluit een verhouding is vastgesteld of een indeling is bepaald. Evenmin is voor nevenvestigingen bepalend de voor ondernemingen waartoe zij behoren vastgestelde verhouding voor differentiatie in de heffingsbedragen. Deze verhouding vormt voor nevenvestigingen geen correcte afspiegeling van de kosten verbonden aan de instandhouding van het handelsregister en de deponering van jaarstukken door nevenvestigingskamers. Zoals hierboven is opgemerkt ligt dit criterium ten grondslag aan de indeling – naar rechtsvorm en grootte – van ondernemingen voor differentiatie in de heffingsbedragen. Indien nevenvestigingskamers voor nevenvestigingen een bijdrage voor de taak wetsuitvoering vaststellen, dan zal dit echter wel dienen te geschieden met inachtneming van het hierboven genoemde criterium.

Artikel 2

In dit artikel wordt de onderlinge verhouding tussen ondernemingen vastgesteld ten behoeve van de vaststelling door de kamers van gedifferentieerde heffingsbedragen ter financiering van de aan de taken beleidsadvisering en regionale stimulering verbonden kosten. Hiertoe worden ondernemingen naar rechtsvorm en grootte in categorieën ingedeeld en wordt aan de ingedeelde ondernemingen een gewicht toegekend. De vastgestelde verhouding is gebaseerd op het verschil in economische betekenis tussen de verschillende categorieën van ondernemingen. De economische betekenis van een onderneming vertoont een duidelijke correlatie met haar rechtsvorm en grootte. De vastgestelde verhouding weerspiegelt het verschil in profijt dat de onderscheiden categorieën van ondernemingen hebben bij het uitvoeren van de taken beleidsadvisering en regionale stimulering. Aan de categorie «ondernemingen toebehorende aan een natuurlijk persoon en Europese economische samenwerkingsverbanden» is het gewicht 1 toegekend. Aan de overige categorieën van ondernemingen is een hoger gewicht toegekend. Het toegekende gewicht geeft aan in welke mate de economische betekenis van laatstbedoelde categorieën van ondernemingen groter is dan de economische betekenis van de categorie van ondernemingen met het gewicht 1. Ondernemingen met een buitenlandse rechtsvorm zijn naar gelang van de grootte onderverdeeld in drie categorieën en aan die categorieën is een gewicht toegekend dat correspondeert met naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, waarmee in het bijzonder vennootschappen opgericht naar buitenlands recht van een tot de EER-behorend land de meeste overeenkomst vertonen.

Artikel 3

Voor de vaststelling van het in de artikelen 1 en 2 bedoelde maatschappelijk kapitaal en aantal werkzame personen is ingevolge het eerste lid bepalend het maatschappelijk kapitaal en aantal werkzame personen op 1 januari van het jaar waarvoor de onderneming de desbetreffende bijdrage is verschuldigd.

De in het tweede lid opgenomen begripsbepaling van «werkzame personen» is ontleend aan artikel 9, derde lid, van het Handelsregisterbesluit 1996.

Het derde lid bevat ten behoeve van de indeling van naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid een regeling indien een vennootschap slechts gedeeltelijk voldoet aan de in de artikelen 1 en 2 ten aanzien van die categorieën ondernemingen gestelde criteria. Indien een vennootschap slechts voldoet aan één van de aan een categorie gestelde criteria vindt indeling in de categorie met het laagste gewicht plaats.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 januari 1998, nr. 7.

Naar boven