Besluit van 24 december 1997 tot instelling van kamers van koophandel en fabrieken, tot vaststelling van hun gebieden en de grootte van hun algemeen bestuur (Besluit instelling, gebiedsindeling en bestuursgrootte kamers van koophandel en fabrieken)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 8 oktober 1997, nr. 97061802 WJA/W;

Gelet op de artikelen 2, tweede en derde lid, en 7, tweede lid, van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997;

Gezien het advies van de Commissie gebiedsindeling kamers van koophandel en fabrieken van 30 september 1996 en de inzichten van de kamers die betrokken zijn bij een gebiedswijziging;

De Raad van State gehoord (advies van 11 december 1997, nr. W10.97.0655);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 17 december 1997, nr. 97079441 WJA/W;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1. Begripsbepaling

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder wet: Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997

Paragraaf 2. Instelling en gebiedsindeling van de kamers

Artikel 2

Er is een kamer voor onderscheidenlijk het gebied dat omvat:

a. de gemeenten Achtkarspelen, Ameland, Boarnsterhim, Bolsward, Dantumadeel, Dongeradeel, Ferwerderadeel, Franekeradeel, Gaasterlân-Sleat, Harlingen, Heerenveen, Het Bildt, Kollumerland c.a., Leeuwarden, Leeuwarderadeel, Lemsterland, Littenseradiel, Menaldumadeel, Nijefurd, Ooststellingwerf, Opsterland, Schiermonnikoog, Skarsterlân, Smallingerland, Sneek, Terschelling, Tytsjerksteradiel, Vlieland, Weststellingwerf, Wûnseradiel, Wymbritseradiel;

b. de gemeenten Appingedam, Bedum, Bellingwedde, De Marne, Delfzijl, Eemsmond, Groningen, Grootegast, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Leek, Loppersum, Marum, Menterwolde, Pekela, Reiderland, Scheemda, Slochteren, Stadskanaal, Ten Boer, Veendam, Vlagtwedde, Winschoten, Winsum, Zuidhorn;

c. de gemeenten Aa en Hunze, Assen, Borger-Odoorn, Coevorden, De Wolden, Emmen, Hoogeveen, Meppel, Middenveld, Noordenveld, Westerveld, Zuidlaren;

d. de gemeenten Avereest, Brederwiede, Dalfsen, Genemuiden, Gramsbergen, Hardenberg, Hasselt, Hattem, Heerde, Heino, IJsselham, IJsselmuiden, Kampen, Nieuwleusen, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijk, Wijhe, Zwartsluis, Zwolle;

e. de gemeenten Almelo, Ambt Delden, Apeldoorn, Barneveld, Bathmen, Borculo, Borne, Brummen, Den Ham, Denekamp, Deventer, Diepenheim, Diepenveen, Eibergen, Elburg, Enschede, Epe, Ermelo, Goor, Gorssel, Haaksbergen, Harderwijk, Hellendoorn, Hengelo (O), Holten, Lochem, Losser, Markelo, Neede, Nunspeet, Oldebroek, Oldenzaal, Olst, Ootmarsum, Putten, Rijssen, Stad Delden, Tubbergen, Voorst, Vorden, Vriezenveen, Warnsveld, Weerselo, Wierden, Zutphen;

f. de gemeenten Aalten, Angerlo, Arnhem, Bemmel, Bergh, Beuningen, Didam, Dinxperlo, Doesburg, Doetinchem, Duiven, Ede, Elst, Gendringen, Gendt, Groenlo, Groesbeek, Hengelo (G), Heteren, Heumen, Huissen, Hummelo en Keppel, Lichtenvoorde, Millingen aan de Rijn, Mook en Middelaar, Nijmegen, Renkum, Rheden, Rijnwaarden, Rozendaal, Ruurlo, Steenderen, Ubbergen, Valburg, Wageningen, Wehl, Westervoort, Wijchen, Winterswijk, Wisch, Zelhem, Zevenaar;

g. de gemeenten Almere, Dronten, Lelystad, Noordoostpolder, Urk, Zeewolde;

h. de gemeenten Abcoude, Amerongen, Breukelen, Bunnik, De Bilt, De Ronde Venen, Doorn, Driebergen-Rijsenburg, Harmelen, Houten, IJsselstein, Leersum, Loenen, Lopik, Maarn, Maarssen, Maartensdijk, Montfoort, Nieuwegein, Oudewater, Rhenen, Utrecht, Veenendaal, Vianen, Vleuten-De Meern, Wijk bij Duurstede, Woerden, Zeist;

i. de gemeenten Amersfoort, Baarn, Blaricum, Bunschoten, Bussum, Eemnes, 's-Graveland, Hilversum, Hoevelaken, Huizen, Laren, Leusden, Loosdrecht, Muiden, Naarden, Nederhorst Den Berg, Nijkerk, Renswoude, Scherpenzeel, Soest, Weesp, Woudenberg;

j. de gemeenten Akersloot, Alkmaar, Andijk, Anna Paulowna, Beemster, Bergen, Castricum, Den Helder, Drechterland, Edam-Volendam, Egmond, Enkhuizen, Graft-De Rijp, Harenkarspel, Heerhugowaard, Heiloo, Hoorn, Langedijk, Limmen, Medemblik,Niedorp, Noorder-Koggenland, Obdam, Opmeer, Purmerend, Schagen, Schermer, Schoorl, Stede Broec, Texel, Venhuizen, Waterland, Wervershoof, Wester-Koggenland, Wieringen, Wieringermeer, Wognum, Zeevang, Zijpe;

k. de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Bennebroek, Beverwijk, Bloemendaal, Diemen, Haarlem, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Haarlemmermeer, Heemskerk, Heemstede, Landsmeer, Oostzaan, Ouder-Amstel, Uitgeest, Uithoorn, Velsen, Wormerland, Zaanstad, Zandvoort;

l. de gemeenten Alkemade, Alphen aan den Rijn, Bodegraven, Boskoop, Hillegom, Jacobswoude, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Liemeer, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnsburg, Rijnwoude, Sassenheim, Ter Aar, Valkenburg, Voorhout, Voorschoten, Warmond, Zoeterwoude;

m. de gemeenten Berkel en Rodenrijs, Bleiswijk, De Lier, Delft, Den Haag, 's-Gravenzande, Leidschendam, Maasland, Monster, Naaldwijk, Nootdorp, Pijnacker, Rijswijk, Schipluiden, Voorburg, Wassenaar, Wateringen, Zoetermeer;

n. de gemeenten Alblasserdam, Albrandswaard, Barendrecht, Bergambacht, Bergschenhoek, Bernisse, Binnenmaas, Brielle, Capelle aan den IJssel, Cromstrijen, Dirksland, Dordrecht, Goedereede, Gouda, Graafstroom, 's-Gravendeel, Hardinxveld-Giessendam, Heerjansdam, Hellevoetsluis, Hendrik-Ido-Ambacht, Korendijk, Krimpen aan den IJssel, Liesveld, Maassluis, Middelharnis, Moordrecht, Nederlek, Nieuw-Lekkerland, Nieuwerkerk aan den IJssel, Oostflakkee, Oud-Beijerland, Ouderkerk, Papendrecht, Reeuwijk, Ridderkerk, Rotterdam, Rozenburg, Schiedam, Schoonhoven, Sliedrecht, Spijkenisse, Strijen, Vlaardingen, Vlist, Waddinxveen, Westvoorne, Zevenhuizen-Moerkapelle, Zwijndrecht;

o. de gemeenten Ammerzoden, Brakel, Buren, Culemborg, Dodewaard, Druten, Echteld, Geldermalsen, Giessenlanden, Gorinchem, Hedel, Heerewaarden, Kerkwijk, Kesteren, Leerdam, Lienden, Lingewaal, Maasdriel, Maurik, Neerijnen, Rossum, Tiel, West Maas en Waal, Zaltbommel, Zederik;

p. de gemeenten Borsele, Goes, Kapelle, Middelburg, Noord-Beveland, Reimerswaal, Tholen, Veere, Vlissingen, Schouwen-Duiveland, Sluis-Aardenburg, Axel, Hontenisse, Hulst, Oostburg, Sas van Gent, Terneuzen;

q. de gemeenten Bergen op Zoom, Breda, Etten-Leur, Halderberge, Oosterhout, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen, Woensdrecht, Zevenbergen, Zundert;

r. de gemeenten Aalburg, Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Dongen, Geertruidenberg, Gilze en Rijen, Goirle, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Made, Oisterwijk, Tilburg, Waalwijk, Werkendam, Woudrichem;

s. de gemeenten Asten, Bergeyk, Bernheze, Best, Bladel, Laarbeek, Boekel, Boxmeer, Boxtel, Budel, Cuijk, Deurne, Eersel, Eindhoven, Geldrop, Gemert-Bakel, Grave, Haaren, Heeze-Leende, Helmond, 's-Hertogenbosch, Heusden, Landerd, Lith, Maasdonk, Mierlo, Mill en Sint Hubert, Nuenen c.a., Oirschot, Oss, Ravenstein, Reusel-De Mierden, Schijndel, Sint Anthonis, Sint-Michielsgestel, Sint-Oedenrode, Someren, Son en Breugel, Uden, Valkenswaard, Veghel, Veldhoven, Vught, Waalre;

t. de gemeenten Ambt Montfort, Arcen en Velden, Beesel, Belfeld, Bergen, Broekhuizen, Echt, Gennep, Grubbenvorst, Haelen, Heel, Helden, Heythuysen, Horst, Hunsel, Kessel, Maasbracht, Maasbree, Meerlo-Wanssum, Meijel, Nederweert, Roerdalen, Roermond, Roggel en Neer, Sevenum, Swalmen, Tegelen, Thorn, Venlo, Venray, Weert;

u. de gemeenten Beek, Born, Brunssum, Eijsden, Geleen, Gulpen, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Margraten, Meerssen, Nuth, Onderbanken, Schinnen, Simpelveld, Sittard, Stein, Susteren, Vaals, Valkenburg aan de Geul, Voerendaal, Wittem.

Paragraaf 3. Grootte van het algemeen bestuur

Artikel 3

  • 1. Het algemeen bestuur van een kamer bestaat, bij een aantal bij de kamer in het handelsregister ingeschreven ondernemingen en in het gebied van de kamer gelegen nevenvestigingen van in het handelsregister ingeschreven ondernemingen:

    a. van 50 000 of meer, uit 48 leden;

    b. van 35 000 tot 50 000, uit 42 leden;

    c. van 25 000 tot 35 000, uit 36 leden en

    d. van minder dan 25 000, uit 30 leden.

  • 2. Bij de vaststelling van het in het eerste lid bedoelde aantal ondernemingen en nevenvestigingen geldt als peildatum 1 januari van het jaar waarin de leden van het algemeen bestuur worden benoemd.

Paragraaf 4. Gevolgen van de instelling, opheffing en gebiedsindeling van de kamers

Artikel 4

In geval van instelling of opheffing van een kamer dan wel van wijziging van het gebied van een kamer regelt Onze Minister zo nodig de overgang van rechten, lasten, verplichtingen en bezittingen van de betrokken kamers.

Artikel 5

  • 1. In geval een wijziging van het gebied van een kamer leidt tot een wijziging in het algemeen bestuur, die niet samenvalt met het einde van de zittingsperiode van de leden van dat bestuur, eindigt in afwijking van artikel 8, eerste lid, van de wet de zittingsperiode van die leden op het tijdstip van de wijziging.

  • 2. In geval van instelling van een kamer of van wijziging van het gebied van een kamer als bedoeld in het eerste lid kan Onze Minister een van artikel 8, eerste lid, van de wet afwijkende termijn voor de zittingsperiode van de leden van het algemeen bestuur vaststellen. Artikel 9, onderdeel c, van de wet geldt niet ten aanzien van benoemingen voor een aldus vastgestelde termijn.

Artikel 6

In geval van instelling van een kamer of van wijziging van het gebied van een kamer bepaalt Onze Minister ter zake van de benoeming voor de eerste maal van de leden van het algemeen bestuur, van welke kamer of kamers het algemeen bestuur bevoegd is voor de toepassing van de artikelen 10, tweede lid, en 11, vierde lid, van de wet.

Artikel 7

In geval van instelling van een kamer worden in afwijking van de artikelen 44, eerste lid, en 45, respectievelijk 51, eerste lid, van de wet, de eerste begroting en het eerste activiteitenplan binnen zes weken na de instelling vastgesteld, voor een periode eindigende, al naar gelang Onze Minister bepaalt, bij het verstrijken van het lopende kalenderjaar, hetzij één jaar daarna.

Artikel 8

  • 1. De eerste rekening van inkomsten en uitgaven, het eerste overzicht van de grootte en de samenstelling van het vermogen en het eerste jaarverslag van een kamer hebben betrekking op de eerste begrotingsperiode van die kamer.

  • 2. De laatste rekening van inkomsten en uitgaven, het laatste overzicht van de grootte en de samenstelling van het vermogen en het laatste jaarverslag van een opgeheven kamer worden door het algemeen bestuur van de daartoe door Onze Minister aangewezen kamer vastgesteld, al dan niet na overleg met het algemeen bestuur van een eveneens door Onze Minister aangewezen andere kamer.

Paragraaf 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9

Artikel 9, onderdeel c, van de wet geldt niet bij de benoeming van de leden van het algemeen bestuur voor de eerste maal na de inwerkingtreding van artikel 2 van de wet.

Artikel 10

In afwijking van artikel 6 wordt voor de toepassing van de artikelen 10, tweede lid, en 11, vierde lid, van de wet voor de eerste maal na de inwerkingtreding van artikel 2 van de wet, als algemeen bestuur aangemerkt de leden van de kamer of de kamers, zoals deze laatstelijk waren ingesteld op grond van artikel 2 van de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963 en tot welker grondgebied het gebied van de betrokken kamer of een gedeelte daarvan, behoorde.

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop artikel 2 van de wet in werking treedt.

Artikel 12

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit instelling, gebiedsindeling en bestuursgrootte kamers van koophandel en fabrieken.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

Het Oude Loo, 24 december 1997

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele

Uitgegeven de dertigste december 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

In dit besluit worden kamers van koophandel en fabrieken ingesteld, wordt voor elk van die kamers het gebied vastgesteld en worden de gevolgen van de instelling, opheffing en (wijziging van de) gebiedsindeling van de kamers geregeld. Tevens wordt de grootte van het algemeen bestuur van de kamers bepaald aan de hand van het aantal ingeschreven ondernemingen in het handelsregister bij de kamer en het aantal in het gebied van de kamer gelegen nevenvestigingen van in het handelsregister ingeschreven ondernemingen. De maximale bestuursgrootte is in artikel 7 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 (hierna: de wet) met het oog op het vergroten van de slagvaardigheid van het bestuur teruggebracht naar 48 leden.

2. Gebiedsindeling

De Minister van Economische Zaken heeft bij brief van 22 april 1992 (kamerstukken II 1991/92, 22 300 XIII, nr. 49) aan de Vereniging van Kamers van Koophandel en Fabrieken in Nederland (VVK) gevraagd de toekomstige positie van de kamers fundamenteel te bezien. Eén van de in die brief genoemde knelpunten in het functioneren van de kamers was de omvang van de gebieden van de kamers. De gebieden van veel kamers, zoals die waren ingesteld op grond van de wet uit 1963, leken, gelet op de schaalvergrotingstendenzen op economisch en bestuurlijk terrein, te klein om effectief de belangen van het regionale bedrijfsleven te bevorderen. De VVK heeft in haar rapport van 6 juli 1993 «Toekomst Kamers van Koophandel en Fabrieken» ingestemd met vergroting van de gebieden van de kamers op grond van criteria van economische en bestuurlijke samenhang. In het kabinetsstandpunt «De Nederlandse Kamers van Koophandel en Fabrieken in de toekomst» van 14 december 1993 (kamerstukken II 1993/94, 23 400 XIII, nr. 23) is gesteld dat een voorstel voor een nieuwe gebiedsindeling in beginsel «bottom up» tot stand zou moeten komen, in samenhang met de bestuurlijke indeling. De voorstellen van de kamers zouden aan de hiervoor genoemde criteria getoetst worden. Door diverse kamers zijn, al dan niet in samenwerking met andere kamers, voorstellen gedaan voor een nieuwe gebiedsindeling. Deze nieuwe gebiedsindeling en vermindering van het aantal kamers is voor een deel reeds onder de wet uit 1963 gerealiseerd. Aangezien een ander deel niet voldeed aan de criteria van economische en bestuurlijke samenhang en er voorts kamers waren die geen overeenstemming konden bereiken over een nieuwe gebiedsindeling, is op 20 maart 1996 de Commissie gebiedsindeling kamers van koophandel en fabrieken (hierna: Commissie gebiedsindeling) ingesteld. Deze commissie kreeg als taak voor de gevallen die niet voldeden aan genoemde criteria en voor de gevallen waarin geen overeenstemming kon worden bereikt, voorstellen te doen voor een nieuwe gebiedsindeling van de daarbij betrokken kamers. Naar aanleiding van het door de Commissie gebiedsindeling uitgebrachte rapport zijn tijdens een hoorzitting van de vaste commissie voor Economische Zaken van de Tweede Kamer op 25 november 1996 de kamers nogmaals in de gelegenheid gesteld met enkele aanvullende voorstellen op het rapport te komen. Bij brief van 29 januari 1997 heeft de voorzitter van de VVK de vaste commissie voor Economische Zaken van de Tweede Kamer een eindvoorstel, waarin de kamers zich gezamenlijk konden vinden, aangeboden. De Tweede Kamer heeft de lijn, zoals vastgesteld in dit voorstel, ondersteund. In het onderhavige besluit zijn de voorstellen van de Commissie gebiedsindeling en de aanvullende voorstellen van de kamers vrijwel integraal overgenomen.

Overeenkomstig artikel 2, vierde lid, van de wet zijn de kamers, zoals deze laatstelijk waren ingesteld op grond van de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963, in de gelegenheid gesteld van hun inzicht te doen blijken omtrent het ontwerp-besluit. Het commentaar van enkele kamers heeft geleid tot een tweetal kleine correcties in de gebiedsindeling teneinde deze volledig in overeenstemming te brengen met de hiervoor bedoelde voorstellen van de Commissie gebiedsindeling en de aanvullende voorstellen van de kamers. De overige reacties van de kamers vormden geen aanleiding voor aanpassing van het ontwerp-besluit.

Het ontwerp-besluit is overeenkomstig artikel 2, vijfde lid, van de wet op 27 augustus 1997 overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal. Naar aanleiding van het commentaar van de vaste commissie voor Economische Zaken van de Tweede Kamer (brief van 24 september 1997) is de gebiedsindeling nog op één punt gewijzigd (zie ook kamerstukken I 1997/98, 25 029, nr. 33a).

3. Gevolgen van de instelling, opheffing en gebiedsindeling van de kamers

Bij de instelling van een kamer, de opheffing van een kamer of bij een wijziging van de gebiedsindeling zal de overgang van rechten, verplichtingen, lasten en bezittingen geregeld moeten worden en zullen voorzieningen ten aanzien van het bestuur van de kamer moeten worden getroffen. De daartoe strekkende bepalingen in paragraaf 4 van het besluit komen grotendeels overeen met de desbetreffende bepalingen in hoofdstuk VIII van de Wet op Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963.

II. Artikelen

Artikel 2

In dit artikel worden nieuwe kamers ingesteld en wordt voor elk van die kamers het gebied vastgesteld. Ook de kamers ten aanzien waarvan de nieuwe gebiedsindeling reeds onder de wet uit 1963 haar beslag heeft gekregen, zijn in dit besluit opnieuw ingesteld. In het kader van de gedachte dat zoveel mogelijk aan de kamers zelf wordt overgelaten, wordt, anders dan onder de wet uit 1963, thans aan de kamers overgelaten hun naam en zetel te bepalen.

Artikel 3

Bij de vaststelling van het aantal leden van het algemeen bestuur is ingevolge artikel 7, tweede lid, van de wet bepalend het totale aantal ingeschreven ondernemingen in het handelsregister bij de betrokken kamer en nevenvestigingen van in het handelsregister ingeschreven ondernemingen die in het gebied van die kamer gevestigd zijn. In de toelichting op de nota van wijziging bij het wetsvoorstel houdende regels omtrent de kamers van koophandel en fabrieken (kamerstukken II 1996/97, 25 029, nr. 30), is voorgesteld de indeling, zoals opgenomen in het (ingetrokken) amendement van het lid Houda c.s. (kamerstukken II 1996/97, nr 25 029, nr. 21), te volgen. De in artikel 3 opgenomen indeling die ook overeenkomt met een indelingsvoorstel van de VVK, is daarmee in overeenstemming.

Voor de vaststelling van het aantal leden van het algemeen bestuur gedurende een zittingsperiode is ingevolge het tweede lid bepalend het aantal ondernemingen en nevenvestigingen op 1 januari van het jaar waarin de benoeming van de leden plaatsvindt.

Artikel 4

Evenals op grond van de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963, is bepaald dat de Minister van Economische Zaken zo nodig de overgang van rechten, lasten, verplichtingen en bezittingen regelt bij een instelling en opheffing van een kamer of een wijziging in de gebiedsindeling. Wanneer geen overdracht nodig is, kan regeling achterwege blijven. Aangezien het om specifieke regelingen in individuele gevallen gaat leent deze materie zich niet voor een algemene regeling in dit besluit. Dit artikel is ook van toepassing terzake van de overgang van de rechten, lasten, verplichtingen en bezittingen als gevolg van de instelling van de kamers in dit besluit.

Artikel 5

Bij wijziging van de gebiedsindeling van een kamer, die niet samenvalt met het einde van de zittingsduur van het algemeen bestuur en die met zich meebrengt dat de bestuurssamenstelling wijzigt hetzij in omvang, hetzij in herkomst van de leden, worden alle leden van het bestuur van hun functie ontheven. Volgens de procedure van de artikelen 10 en 11 van de wet zal alsdan een nieuw bestuur worden benoemd. Hierin kunnen overigens leden die deel uitmaakten van het oude bestuur opnieuw worden benoemd.

Het is wenselijk dat de zittingsduur van het algemeen bestuur van alle kamers gelijk eindigt. In geval van een tussentijdse instelling van een kamer of een gebiedswijziging die gevolgen heeft voor het bestuur, kan de Minister van Economische Zaken in verband daarmee een afwijkende benoemingstermijn vaststellen. Uit artikel 2, derde lid, van de wet vloeit voort dat zonodig voor de duur van ten hoogste vier jaren kan worden afgeweken van onder meer de regeling van de maximale zittingsduur. Om niet onnodig expertise verloren te laten gaan en continuïteit in het bestuur zoveel mogelijk te waarborgen, is bepaald dat de regeling van de maximale zittingsduur voor leden van het algemeen bestuur in deze gevallen niet geldt.

Artikel 6

Op grond van artikel 10, tweede lid, en artikel 11, vierde lid, van de wet raadpleegt de SER het algemeen bestuur van een kamer voordat hij de takken van handel, industrie, ambacht en dienstverlening bepaalt waarvoor leden zitting hebben in het bestuur, respectievelijk de benoemende organisaties aanwijst. Bij de instelling van een nieuwe kamer is dat niet mogelijk. Voorts kan het in geval van een gebiedswijziging niet duidelijk zijn van welke kamer het algemeen bestuur geraadpleegd moet worden. Artikel 6 voorziet derhalve in de aanwijzing door de Minister van Economische Zaken van de betrokken kamers.

Artikel 7

De instelling van een nieuwe kamer zal niet altijd op een zodanig tijdstip plaatsvinden dat vaststelling van de eerste begroting en het eerste activiteitenplan volgens de regels van de artikelen 44 en 45, respectievelijk 51, van de wet kan plaatsvinden. Om het algemeen bestuur van de kamer snel financiële armslag te geven is bepaald dat binnen zes weken na de instelling van de kamer de eerste begroting en het eerste activiteitenplan moeten zijn vastgesteld. Deze betrekkelijk korte termijn voor de vaststelling zal in de praktijk geen problemen geven daar uiteraard al ruim voor de instelling de voorbereidingen daartoe kunnen worden getroffen. Wanneer nog slechts een korte tijd van het lopende kalenderjaar rest op het tijdstip van instelling van de kamer, kan het praktisch zijn dat de begroting niet alleen betrekking heeft op die periode maar ook op het kalenderjaar daarna.

Artikel 8

De bepalingen met betrekking tot de jaarrekening (artikelen 46 en 47 van de wet) en het jaarverslag (artikel 52 van de wet) zijn door een nieuw ingestelde kamer niet zonder meer toe te passen. In het eerste lid is met het oog daarop bepaald dat de eerste jaarrekening en het eerste jaarverslag betrekking hebben op het eerste begrotingsjaar.

Bij opheffing van een kamer is het waarschijnlijk voor het algemeen bestuur van die kamer niet meer mogelijk de jaarrekening en het jaarverslag op te stellen. In het tweede lid is bepaald dat de Minister van Economische Zaken een kamer aanwijst die, al dan niet in overleg met het algemeen bestuur van een andere kamer, de jaarrekening en het jaarverslag vaststelt. Het zal hierbij uiteraard gaan om kamers tot welker gebied (een deel van) het gebied van de opgeheven kamer is gaan behoren.

Artikel 9

Bij de instelling van de kamers ter gelegenheid van dit besluit verandert er nog al wat voor de kamers. De gebieden worden gewijzigd en er moeten nieuwe besturen komen. Ook de kamers waarvan de nieuwe gebiedsindeling onder wet uit 1963 is gerealiseerd krijgen voor vier jaar een nieuw bestuur. Omdat het juist in de eerste tijd van belang is dat een zekere voortzetting van expertise kan plaatsvinden in het bestuur geldt de in artikel 9, onderdeel c, van de wet gestelde eis niet bij de eerste benoeming van het algemeen bestuur na de inwerkingtreding van artikel 2 van de wet. Dit betekent dat een lid toch kan worden benoemd als hij voorafgaand aan de benoeming meer dan acht jaar zitting heeft gehad in het bestuur van een kamer.

Artikel 10

In dit artikel is aangegeven dat de SER bij de voorbereiding van de aanwijzing van de takken van handel, industrie, ambacht en dienstverlening waarvoor de leden zitting hebben in het bestuur, en bij de aanwijzing van benoemende organisaties, in plaats van het algemeen bestuur – dat er immers nog niet is -, de leden van de kamers zoals die waren ingesteld op grond van artikel 2 van de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963 raadpleegt. Het gaat daarbij om het raadplegen van de leden van de kamers tot welker grondgebied (een deel van) het gebied van de nieuw ingestelde kamers behoorde.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 januari 1998, nr. 7.

Naar boven