Wet van 24 december 1997, houdende regels omtrent de kamers van koophandel en fabrieken

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regels te stellen omtrent de instelling, het bestuur, de taken en de financiering van de kamers van koophandel en fabrieken;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

b. SER: Sociaal-Economische Raad;

c. kamer: kamer van koophandel en fabrieken;

d. hoofdvestigingskamer: de kamer waarbij de onderneming op grond van artikel 6 van de Handelsregisterwet 1996 ingeschreven is of behoort te zijn;

e. nevenvestigingskamer: de kamer in het gebied waarvan een nevenvestiging van de onderneming gelegen is, niet zijnde de hoofdvestigingskamer.

HOOFDSTUK 2. INSTELLING VAN DE KAMERS

Artikel 2

  • 1. Over het gehele land zijn er kamers van koophandel en fabrieken die tot doel hebben de bevordering van de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening in hun gebied.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur worden de kamers ingesteld en opgeheven en wordt voor elke kamer het gebied vastgesteld.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van de gevolgen van de instelling, opheffing en gebiedsindeling van de kamers, waarbij zonodig voor de duur van ten hoogste vier jaren kan worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 8, 9, 10, 11, 14, 15, 32, 33, 35, 37, 44, 45, 46, 47, 51 en 52.

  • 4. Alvorens Onze Minister een voordracht voor een besluit als bedoeld in het tweede of derde lid doet, stelt hij de kamers, waarvan het gebied bij het in overweging zijnde besluit betrokken is, in de gelegenheid van hun inzicht te doen blijken.

  • 5. De voordracht voor een besluit als bedoeld in het tweede of derde lid wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd en sedert die overlegging zes weken zijn verstreken.

Artikel 3

De kamers bezitten rechtspersoonlijkheid.

Artikel 4

De bepalingen van deze wet zijn tevens van toepassing op instellingen die door de kamers met de uitvoering van een deel van hun taken als bedoeld in de artikelen 23 tot en met 29 worden belast.

HOOFDSTUK 3. BESTUUR VAN DE KAMERS

Paragraaf 1. Inrichting van het bestuur

Artikel 5

  • 1. Het bestuur van een kamer bestaat uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter.

  • 2. Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van de kamer.

Artikel 6

  • 1. Het algemeen bestuur benoemt al dan niet uit zijn midden een voorzitter. De voorzitter heeft stemrecht.

  • 2. Het algemeen bestuur benoemt uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter.

  • 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde benoemingen geschieden voor een door het algemeen bestuur te bepalen termijn, die de zittingsduur van het algemeen bestuur niet overschrijdt.

  • 4. Het algemeen bestuur kan een uit zijn midden benoemde voorzitter of plaatsvervangend voorzitter tussentijds van zijn functie ontheffen, dan wel een niet uit zijn midden benoemde voorzitter tussentijds ontslaan, op eigen verzoek of indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit.

Paragraaf 2. Samenstelling van het algemeen bestuur

Artikel 7

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat voor eenderde deel uit leden afkomstig uit de kring van ondernemers in het midden- en kleinbedrijf, voor eenderde deel uit leden afkomstig uit de kring van overige ondernemers en voor eenderde deel uit leden afkomstig uit de kring van werknemers.

  • 2. Het aantal leden van het algemeen bestuur bedraagt ten minste dertig en ten hoogste achtenveertig en is, overeenkomstig een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen verhouding, afhankelijk van het aantal bij de kamer in het handelsregister ingeschreven ondernemingen en het aantal in het gebied van de kamer gelegen nevenvestigingen van in het handelsregister ingeschreven ondernemingen.

Artikel 8

  • 1. De leden worden benoemd voor een periode van vier jaren. Zij treden tegelijk af.

  • 2. Degene die lid is geworden ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is getreden, had moeten aftreden.

Artikel 9

Tot lid van het algemeen bestuur van een kamer kunnen alleen worden benoemd degenen, die:

a. nauw betrokken zijn bij een onderneming in het gebied van de kamer;

b. niet in staat van faillissement verkeren of anderszins de beschikking of het beheer over hun goederen verloren hebben;

c. direct voorafgaand aan de benoeming niet meer dan acht jaren aaneengesloten hebben deel genomen aan het bestuur van een kamer;

d. niet reeds, voor dezelfde zittingsperiode, benoemd zijn tot lid van het algemeen bestuur van een andere kamer en

e. niet bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak van het kiesrecht in de zin van de Kieswet zijn ontzet.

Artikel 10

  • 1. De SER bepaalt, met inachtneming van de bij of krachtens artikel 7 gestelde regels, voor iedere kamer en voor iedere zittingsperiode afzonderlijk, de takken van handel, industrie, ambacht en dienstverlening waarvoor leden zitting hebben in de kamer, alsmede het aantal leden dat voor elk van de aangewezen takken in de kamer zitting heeft.

  • 2. Voordat de SER een besluit als bedoeld in het eerste lid neemt, stelt hij het algemeen bestuur in de gelegenheid van zijn inzicht daaromtrent te doen blijken.

  • 3. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid alsmede van het openstellen van de in het tweede lid bedoelde gelegenheid doet de SER openbare kennisgeving.

Artikel 11

  • 1. De leden worden benoemd door organisaties van ondernemers en van werknemers die daartoe, met inachtneming van het bij of krachtens de artikelen 7 en 10 bepaalde, voor iedere kamer en iedere zittingsperiode afzonderlijk door de SER zijn aangewezen.

  • 2. Voor aanwijzing komen uitsluitend in aanmerking organisaties die naar het oordeel van de SER van voldoende betekenis zijn voor de ondernemers of de werknemers in het gebied van de kamer.

  • 3. Bij de aanwijzing van een organisatie bepaalt de SER het aantal leden dat die organisatie benoemt, alsmede voor welke tak elk te benoemen lid zitting heeft. De SER kan bepalen dat de benoeming van één of meer leden zal geschieden door twee of meer aangewezen organisaties gezamenlijk.

  • 4. Voordat de SER de organisaties aanwijst stelt hij het algemeen bestuur van de betrokken kamer in de gelegenheid van zijn inzicht omtrent de aanwijzing te doen blijken.

Paragraaf 3. Samenstelling van het dagelijks bestuur

Artikel 12

  • 1. De voorzitter van het algemeen bestuur is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 2. Buiten de voorzitter bestaat het dagelijks bestuur uit een door het algemeen bestuur uit zijn midden te benoemen aantal overige leden dat ten minste twee en ten hoogste zes bedraagt.

  • 3. De zittingsduur van het dagelijks bestuur is gelijk aan de zittingsduur van het algemeen bestuur.

  • 4. Het algemeen bestuur kan een of meer leden van het dagelijks bestuur tussentijds op eigen verzoek of indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezitten, van hun functie ontheffen.

Paragraaf 4. Bezoldiging van het bestuur

Artikel 13

  • 1. De leden van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur genieten als zodanig geen bezoldiging.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt regels ten aanzien van de vergoeding aan zijn leden en aan de leden van het dagelijks bestuur voor het bijwonen van vergaderingen van het algemeen bestuur onderscheidenlijk het dagelijks bestuur.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt tevens regels ten aanzien van de vergoeding aan de voorzitter voor de door hem als zodanig verrichte werkzaamheden.

  • 4. De in het tweede en derde lid bedoelde regels worden aan Onze Minister ter kennis gebracht.

  • 5. Onze Minister kan regels stellen ten aanzien van de hoogte van de in het tweede en derde lid bedoelde vergoedingen.

Paragraaf 5. De secretaris en het overige personeel

Artikel 14

  • 1. Iedere kamer heeft een secretariaat, bestaande uit een secretaris en overig personeel. De secretaris wordt door het algemeen bestuur benoemd en ontslagen.

  • 2. De secretaris staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter bij de uitoefening van hun taak terzijde.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt in een instructie nadere regels vast betreffende de taak en de bevoegdheden van de secretaris. Daarbij wordt tevens de vervanging van de secretaris geregeld.

Artikel 15

  • 1. Voorzover daarin niet reeds bij of krachtens wet is voorzien, stelt het algemeen bestuur regels met betrekking tot de benoeming, de schorsing en het ontslag van het personeel van de kamer, alsmede omtrent de bezoldiging en in het algemeen de rechten en verplichtingen van het personeel.

  • 2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid kan mede bepalingen inhouden betreffende de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder indienstneming van personeel op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht plaatsvindt.

HOOFDSTUK 4. BEVOEGDHEDEN EN WERKWIJZE VAN HET BESTUUR

Paragraaf 1. Bevoegdheden

Artikel 16

Het algemeen bestuur draagt zorg voor de uitvoering van de taken van de kamer.

Artikel 17

Het algemeen bestuur kan bij reglement bevoegdheden overdragen aan het dagelijks bestuur, met uitzondering van de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 14, 15, 20, 32, vierde lid, 33, eerste lid, 34, 35, eerste lid, 37, tweede lid, 45, 47, 51, derde lid, en 52, tweede lid.

Artikel 18

  • 1. Het dagelijks bestuur is belast met de voorbereiding van al hetgeen in de vergadering van het algemeen bestuur ter overweging en beslissing moet worden gebracht.

  • 2. Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur.

Artikel 19

De voorzitter vertegenwoordigt de kamer in en buiten rechte.

Paragraaf 2. Werkwijze

Artikel 20

Het algemeen bestuur stelt een bestuursreglement vast waarin regels zijn opgenomen omtrent zijn werkwijze en de werkwijze van het dagelijks bestuur.

Artikel 21

  • 1. De vergaderingen van het algemeen bestuur worden in het openbaar gehouden.

  • 2. De deuren worden gesloten wanneer ten minste een vijfde van de aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 3. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

Artikel 22

In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd of besloten over:

a. de vaststelling van de begroting, van de jaarrekening, van het activiteitenplan en van het jaarverslag;

b. een besluit als bedoeld in de artikelen 32, vierde lid, 33, eerste lid, 34, 35, eerste lid, en 37, tweede lid;

c. de ontheffing uit zijn functie onderscheidenlijk het ontslag van een al dan niet uit het midden van het algemeen bestuur benoemde voorzitter of

d. de benoeming en de ontheffing uit hun functie van de leden van het dagelijks bestuur.

HOOFDSTUK 5. TAKEN VAN DE KAMERS EN VOORWAARDEN VOOR DE TAAKUITOEFENING

Paragraaf 1. Taken

Artikel 23

Naast de haar bij of krachtens andere wetten opgedragen taken, heeft een kamer tot taak desgevraagd inlichtingen van algemene aard te verstrekken ten aanzien van het oprichten en drijven van een onderneming in haar gebied.

Artikel 24

Een kamer kan besluiten de volgende taken uit te oefenen:

a. het desgevraagd geven van gerichte voorlichting op juridisch en economisch terrein ten aanzien van een in haar gebied gevestigde of nog te vestigen onderneming en

b. het desgevraagd of uit eigen beweging geven van voorlichting over aangelegenheden op juridisch en economisch terrein aan groepen van personen die in haar gebied een onderneming drijven of overwegen een onderneming op te richten.

Artikel 25

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de in de artikelen 23 en 24 bedoelde taken.

Artikel 26

Een kamer kan desgevraagd of uit eigen beweging openbare lichamen adviseren voor zover het betreft aangelegenheden die de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening in haar gebied raken. Artikel 20, vijfde lid, tweede en derde volzin, van de Kaderwet adviescolleges is niet van toepassing.

Artikel 27

  • 1. Een kamer kan besluiten tot het stimuleren van economische ontwikkelingen in haar gebied door middel van het bevorderen van onderzoeken, overlegvormen en samenwerkingsverbanden.

  • 2. Een kamer kan ten behoeve van een onderzoek, overlegvorm of samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid een subsidie verstrekken.

  • 3. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het totale bedrag dat een kamer in een jaar op grond van het tweede lid verstrekt.

Artikel 28

Voor zover daaromtrent geen andere regeling geldt heeft een kamer de bevoegdheid om desgevraagd:

a. certificaten van oorsprong en andere verklaringen ten dienste van handel, industrie, ambacht en dienstverlening af te geven;

b. handtekeningen van personen die bij handel, industrie, ambacht en dienstverlening betrokken zijn, te legaliseren;

c. een onderzoek te houden en een verklaring af te geven inzake de toelaatbaarheid van een handelsnaam of

d. personen die ten dienste van handel, industrie, ambacht en dienstverlening werkzaam zijn, zoals meters, wegers, tellers, taxateurs en ijkopnemers, te beëdigen, voor zover omtrent hun beëdiging niet een andere regeling geldt.

Artikel 29

Een kamer kan besluiten andere dan de in dit hoofdstuk of elders bij of krachtens wet geregelde taken uit te oefenen, voor zover deze passen binnen de in artikel 2, eerste lid, aangegeven doelstelling.

Paragraaf 2. Voorwaarden voor de taakuitoefening

Artikel 30

  • 1. Een kamer draagt er zorg voor dat zij geen werkzaamheden verricht die leiden tot mededinging met ondernemingen of vrije beroepsbeoefenaren die uit een oogpunt van een goede marktwerking ongewenst is.

  • 2. Een kamer draagt er voorts zorg voor dat haar werkzaamheden niet leiden tot het verhinderen, beperken of vervalsen van de mededinging tussen ondernemingen of vrije beroepsbeoefenaren.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op het eerste en tweede lid regels worden gesteld die inhouden dat:

    a. bepaalde werkzaamheden door de kamers niet mogen worden verricht of

    b. de kamers zich bij bepaalde werkzaamheden dienen te gedragen overeenkomstig een in dat besluit aangegeven wijze.

  • 4. Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van rechtspersonen van wie de meerderheid van de aandelen of de stemrechten in de algemene vergadering direct of indirect in handen is van een of meer kamers, of van wie de meerderheid van de bestuurders of van de commissarissen direct of indirect door een of meer kamers wordt benoemd.

Artikel 31

  • 1. Een kamer oefent de in de artikelen 24 en 27 bedoelde taken en de in artikel 29 bedoelde andere taken uit voor zover daarin niet in voldoende mate wordt voorzien door rechtspersonen die volgens hun statuten tot doel hebben de belangen van ondernemers te behartigen.

  • 2. Het eerste lid geldt eveneens met betrekking tot de uitoefening van de in artikel 26 bedoelde taak, voor zover het betreft advisering uit eigen beweging door de kamer.

HOOFDSTUK 6. FINANCIERING

Paragraaf 1. Heffing ten behoeve van wetsuitvoering

Artikel 32

  • 1. Ter financiering van de aan uitvoering van andere wetten dan deze wet voor een kamer verbonden kosten, voor zover deze niet worden gedekt door bij of krachtens die wetten vastgestelde vergoedingen, zijn ondernemingen als bedoeld in artikel 3 van de Handelsregisterwet 1996 voor ieder kalenderjaar of gedeelte daarvan waarin zij in Nederland gevestigd zijn, in Nederland een nevenvestiging hebben of in Nederland worden vertegenwoordigd door een gevolmachtigde handelsagent, een bijdrage verschuldigd.

  • 2. De bijdrage bestaat uit een bedrag ten behoeve van de hoofdvestigingskamer en, voor zover van toepassing, bedragen ten behoeve van de nevenvestigingskamers.

  • 3. De onderneming is het totale bedrag van de bijdrage verschuldigd aan de hoofdvestigingskamer. Deze draagt zorg voor verrekening met de betrokken nevenvestigingskamers.

  • 4. De bedragen worden vastgesteld door de kamer ten behoeve waarvan het bedrag verschuldigd is, overeenkomstig de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen verhouding van naar rechtsvorm en grootte ingedeelde ondernemingen.

  • 5. De hoofdvestigingskamer kan op aanvraag de verplichting tot betaling van de verschuldigde bijdrage geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten voor zover naar haar oordeel sprake is van een bijzonder geval waarin invordering of onverkorte invordering onredelijk zou zijn.

Artikel 33

  • 1. Ter financiering van de aan inschrijving in het handelsregister voor een kamer verbonden kosten zijn rechtspersonen als bedoeld in artikel 4 van de Handelsregisterwet 1996 voor ieder kalenderjaar of gedeelte daarvan waarin zij in Nederland gevestigd zijn, een door de kamer vast te stellen bijdrage verschuldigd, die per soort rechtspersoon kan verschillen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de rechtspersoon waaraan een onderneming toebehoort die overeenkomstig artikel 32 als zodanig een bijdrage verschuldigd is.

Paragraaf 2. Retributies voor voorlichting en overige taken

Artikel 34

Indien een kamer besluit tot het uitvoeren van taken als bedoeld in de artikelen 24 en 28, stelt zij vergoedingen vast ter financiering van de aan de uitvoering van deze taken voor de kamer verbonden kosten.

Paragraaf 3. Heffing ten behoeve van loketfunctie en voorlichting

Artikel 35

  • 1. Een kamer stelt een bijdrage vast welke ondernemingen als bedoeld in artikel 3 van de Handelsregisterwet 1996 voor ieder kalenderjaar of gedeelte daarvan verschuldigd zijn:

    a. ter financiering van de kosten van uitvoering van de in artikel 23 bedoelde taak;

    b. indien een kamer besluit tot het uitvoeren van taken als bedoeld in artikel 24, ter financiering van de aan de uitvoering van deze taken verbonden kosten, voor zover deze niet worden gedekt door de in artikel 34 voor deze taken bedoelde vergoedingen.

  • 2. De bijdrage is voor alle ondernemingen gelijk.

Paragraaf 4. Retributies voor beleidsadvisering

Artikel 36

Indien een kamer besluit tot het desgevraagd uitvoeren van de taak, bedoeld in artikel 26, kan zulks geschieden tegen vergoeding van de aan de uitvoering van deze taak voor de kamer verbonden kosten.

Paragraaf 5. Heffing ten behoeve van beleidsadvisering en regionale stimulering

Artikel 37

  • 1. Indien een kamer besluit tot het uitvoeren van taken als bedoeld in de artikelen 26 en 27, stelt zij ter financiering van de aan de uitvoering van deze taken verbonden kosten, voor zover deze wat betreft de in artikel 26 bedoelde taak niet worden gedekt door de in de artikel 36 bedoelde vergoedingen, een bijdrage vast welke ondernemingen als bedoeld in artikel 3 van de Handelsregisterwet 1996 voor ieder kalenderjaar of gedeelte daarvan verschuldigd zijn.

  • 2. De bedragen worden vastgesteld door de kamer, overeenkomstig de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen verhouding van naar rechtsvorm en grootte ingedeelde ondernemingen.

Paragraaf 6. Retributies voor niet-wettelijke taken

Artikel 38

  • 1. Indien een kamer besluit tot het uitvoeren van taken als bedoeld in artikel 29, geschiedt zulks tegen vergoeding van de aan de uitvoering van deze taken voor de kamer verbonden kosten.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van rechtspersonen van wie de meerderheid van de aandelen of de stemrechten in de algemene vergadering in handen is van een of meer kamers, of van wie de meerderheid van de bestuurders of van de commissarissen door een of meer kamers wordt benoemd.

Paragraaf 7. Overige bepalingen

Artikel 39

  • 1. De in de artikelen 32, vierde lid, 33, eerste lid, 35, eerste lid, en 37, tweede lid, bedoelde besluiten behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

  • 2. Omtrent de goedkeuring beslist Onze Minister binnen vier weken na de datum waarop hij het desbetreffende besluit heeft ontvangen.

  • 3. Goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of met het algemeen belang, of indien Onze Minister bezwaar heeft tegen de hoogte van het in het desbetreffende besluit vastgestelde bedrag.

  • 4. De goedkeuring wordt verleend of onthouden voor het besluit in zijn geheel, zoals dit door de kamer is genomen.

Artikel 40

De in de artikelen 32, vierde lid, 33, eerste lid, 35, eerste lid, en 37, tweede lid, bedoelde besluiten worden bekendgemaakt door het ter inzage leggen ten kantore van de kamer en het kennisgeven daarvan in een door Onze Minister aangewezen publicatieblad.

Artikel 41

  • 1. De in de artikelen 32, 33, 35 en 37 bedoelde bijdragen zijn verschuldigd door degene aan wie de onderneming toebehoort onderscheidenlijk door de rechtspersoon. Behoort de onderneming aan meer dan één persoon toe, dan zijn allen hoofdelijk verbonden.

  • 2. Ingeval een bijdrage voor het geheel of voor een deel niet tijdig is voldaan, maant de kamer de nalatige schriftelijk aan om alsnog binnen veertien dagen na de ontvangst van de brief het daarin vermelde bedrag aan de kamer te doen toekomen. Volgt op deze aanmaning de betaling binnen de gestelde termijn niet, dan vaardigt de kamer een dwangbevel uit. Het dwangbevel levert een executoriale titel op, die met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden tenuitvoergelegd. De aanmaning en incasso van het dwangbevel geschieden op kosten van de schuldenaar.

  • 3. Binnen dertig dagen na de betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de betrokken kamer voor de rechter binnen wiens gebied de kamer haar zetel heeft. Het verzet schorst het ten uitvoer leggen van het dwangbevel.

  • 4. Het verzet kan niet worden gegrond op de bewering dat de bijdrage ten onrechte is opgelegd of onjuist is bepaald.

Artikel 42

Indien de toepassing van de artikelen 32 en 33 voor een kamer tot ernstige onbillijkheden zou leiden, kan Onze Minister bepalen dat tussen deze kamer en de overige betrokken kamers verrekening op een daarbij aangewezen wijze plaatsvindt.

Artikel 43

Van de heffingen, bedoeld in de artikelen 35 en 37, zijn in het handelsregister ingeschreven ondernemingen waarin uitsluitend landbouw of visserij wordt uitgeoefend en die aan een rechtspersoon of vennootschap toebehoren, vrijgesteld.

HOOFDSTUK 7. FINANCIEEL BEHEER

Artikel 44

  • 1. Het dagelijks bestuur biedt het algemeen bestuur jaarlijks vóór 1 oktober een ontwerp aan van een begroting van inkomsten en uitgaven voor de onderscheiden activiteiten van de kamer voor het komende kalenderjaar. Het ontwerp gaat vergezeld van een toelichting.

  • 2. Nadat het ontwerp van de begroting en de toelichting aan het algemeen bestuur zijn aangeboden, worden deze voor een ieder ter inzage gelegd ten kantore van de kamer.

  • 3. Van het ter inzage leggen wordt ten minste veertien dagen voordat het algemeen bestuur de begroting behandelt, mededeling gedaan in één of meer binnen het gebied van de kamer verspreide dagbladen.

Artikel 45

Het algemeen bestuur stelt de begroting vast vóór 1 november van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop de begroting betrekking heeft.

Artikel 46

  • 1. Het dagelijks bestuur biedt het algemeen bestuur jaarlijks vóór 1 juni een ontwerp aan van een rekening van inkomsten en uitgaven van de kamer over het afgelopen kalenderjaar, van een overzicht van de grootte en de samenstelling van het vermogen aan het einde van dat jaar en van een bijbehorende toelichting.

  • 2. Het ontwerp van de jaarrekening en van het overzicht van het vermogen gaan vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid en een beoordeling van de rechtmatigheid van een door het algemeen bestuur benoemde accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 3. Artikel 44, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in dit artikel bedoelde stukken. De kamer stelt voorts deze stukken tegen vergoeding van de kosten voor een ieder verkrijgbaar.

Artikel 47

Het algemeen bestuur stelt vóór 1 juli de jaarrekening en het overzicht van het vermogen, alsmede de daarbij behorende toelichtingen vast.

Artikel 48

  • 1. De begroting, de jaarrekening, het overzicht van het vermogen alsmede de daarbij behorende toelichtingen worden na de vaststelling ervan binnen twee weken aan Onze Minister gezonden.

  • 2. Beslissingen van het algemeen bestuur met financiële gevolgen die afwijken van de begroting, worden eveneens binnen twee weken nadat zij zijn genomen, aan Onze Minister gezonden.

Artikel 49

Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld omtrent de inrichting van en de toelichting op de begroting, de jaarrekening en het overzicht van het vermogen alsmede omtrent aandachtspunten voor de accountantscontrole.

HOOFDSTUK 8. TOEZICHT

Artikel 50

  • 1. Een kamer verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage verlangen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

  • 2. De in het eerste lid opgenomen verplichting geldt ook ten aanzien van rechtspersonen van wie de meerderheid van de aandelen of de stemrechten in de algemene vergadering direct of indirect in handen is van een of meer kamers of van wie de meerderheid van de bestuurders of de commissarissen direct of indirect door een of meer kamers wordt benoemd.

Artikel 51

  • 1. Het dagelijks bestuur biedt het algemeen bestuur jaarlijks vóór 1 oktober een ontwerp aan van een activiteitenplan voor het komende kalenderjaar. Alvorens het ontwerp aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, raadpleegt het dagelijks bestuur de bij de kamer in het handelsregister ingeschreven ondernemingen over het voorgenomen beleid. In het activiteitenplan wordt verslag gedaan:

    a. van de wijze waarop de raadpleging bedoeld in de tweede volzin heeft plaatsgevonden;

    b. van de uitkomsten van de raadpleging en

    c. van de wijze waarop de uitkomsten van de raadpleging in het activiteitenplan zijn verwerkt.

  • 2. Artikel 44, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het activiteitenplan.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt het activiteitenplan vóór 1 november vast.

Artikel 52

  • 1. Het dagelijks bestuur biedt het algemeen bestuur jaarlijks vóór 1 juni een ontwerp aan van een verslag van de werkzaamheden van de kamer, het gevoerde beleid en de doelmatigheid en de doeltreffendheid van haar werkwijze in het afgelopen kalenderjaar.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt het verslag vóór 1 juli vast.

  • 3. Het verslag wordt, tegen vergoeding van de kosten, voor een ieder verkrijgbaar gesteld.

Artikel 53

Het activiteitenplan en het jaarverslag worden na de vaststelling ervan binnen twee weken aan Onze Minister gezonden.

Artikel 54

  • 1. De besluiten van een kamer, alsmede de beslissingen, bedoeld in de artikelen 45, 47, 48, tweede lid, 51, derde lid, en 52, tweede lid, kunnen door Onze Minister worden vernietigd.

  • 2. Ten aanzien van de vernietiging van een beslissing als bedoeld in de artikelen 45, 47, 48, tweede lid, 51, derde lid, en 52, tweede lid, zijn de afdelingen 10.2.2 en 10.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 9. BEROEP

Artikel 55

Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

HOOFDSTUK 10. WIJZIGINGEN IN ANDERE WETTEN

Artikel 56

De Handelsregisterwet 1996 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1, onderdeel a, wordt vervangen door:

a. Kamer: kamer van koophandel en fabrieken als bedoeld in de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997.

B

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

A. Het tweede lid vervalt.

B. Het derde lid vervalt.

C

In artikel 16 wordt «15, eerste en tweede lid» vervangen door: 15, eerste lid.

D

Hoofdstuk 4 vervalt.

Artikel 57

De Wet op de bedrijfsorganisatie wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 54, onderdeel a, wordt «welke krachtens de Handelsregisterwet 1996 verschuldigd zijn» vervangen door: welke krachtens artikel 32 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 verschuldigd zijn.

B

In artikel 55, eerste lid, wordt «de Handelsregisterwet» vervangen door: artikel 32 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997.

HOOFDSTUK 11. OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 58

Tot het tijdstip waarop de gebiedsindeling van de kamers op grond van artikel 2, tweede lid, wordt gewijzigd, blijven de kamers, zoals die laatstelijk zijn ingesteld op grond van artikel 2 van de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963, in stand.

Artikel 59

De laatstelijk op grond van artikel 14, tweede lid, van de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963 vastgestelde regelingen blijven van toepassing, totdat de regelingen, vastgesteld op grond van artikel 15, in werking zijn getreden.

Artikel 60

Als begroting en plan van activiteiten voor het jaar waarin artikel 2 in werking treedt gelden de begroting onderscheidenlijk het beleidsplan zoals deze voor dat jaar zijn vastgesteld op grond van de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963.

Artikel 61

Vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk 6 worden bij de in de artikelen 32, vierde lid, en 37, tweede lid, bedoelde besluiten de bedragen in drie jaarlijkse stappen gebracht op de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen verhouding van naar rechtsvorm en grootte ingedeelde ondernemingen.

HOOFDSTUK 12. SLOTBEPALINGEN

Artikel 62

Onze Minister zendt binnen vier jaar na de inwerkingtreding van artikel 2 van deze wet, en vervolgens telkens na vier jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 63

De Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963 wordt ingetrokken op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende hoofdstukken of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 64

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende hoofdstukken of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 65

Artikel 28, onderdeel d, vervalt twee jaar na het tijdstip waarop het in werking is getreden.

Artikel 66

Deze wet wordt aangehaald als: Wet op de kamers van koophandel en fabrieken, met vermelding van het jaartal van het Staatsblad waarin zij zal worden geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te Het Oude Loo, 24 december 1997

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

J. Kohnstamm

Uitgegeven de dertigste december 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1996/97, 25 029.

Handelingen II 1996/97, blz. 6081–6095; 6117–6134; 6442–6446; 6670–6672.

Kamerstukken I 1996/97, 25 029 (313); 1997/98, 25 029 (33, 33a, 33b, 33c, 33d).

Handelingen I 1997/98, zie vergadering d.d. 22 en 23 december 1997.

Naar boven