Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 1997, 768 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 1997, 768 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat wenselijk is het overheidspersoneel onder de werkingssfeer van de wettelijke werknemersverzekeringen te brengen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Amar: het Algemeen militair ambtenarenreglement, zoals dat luidde op de dag voorafgaande aan de datum waarop deze wet van toepassing wordt;
b. Amp-wet: de Algemene militaire pensioenwet;
c. ARAR: het Algemeen Rijksambtenarenreglement, zoals dat luidde op de dag voorafgaande aan de datum waarop deze wet van toepassing wordt;
d. beroepsmilitair: de beroepsmilitair in de zin van de Amp-wet;
e. bezoldiging of uitkering in geval van ziekte: bezoldiging in geval van ziekte tijdens het dienstverband als bedoeld in artikel 39 van het ARAR of een overeenkomstige bepaling van een soortgelijke regeling, alsmede bezoldiging of uitkering wegens ziekte na beëindiging van het dienstverband als bedoeld in artikel 42 van het ARAR of een overeenkomstige bepaling van een soortgelijke regeling, anders dan een WAO-conforme uitkering;
f. deeltijdfactor: de breuk waarvan de noemer wordt gevormd door het bedrag van het salaris dat in het toepasselijke systeem zou gelden bij volledige werktijd, zo nodig vastgesteld op grond van functiewaardering, en de teller door het bedrag van het feitelijk genoten salaris;
g. dienstverband: het dienstverband van de overheidswerknemer die door een overheidswerkgever is aangesteld of in dienst is genomen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht;
h. FAOP: het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel, bedoeld in artikel 21 van de Wet FVP/ABP;
i. Landelijk instituut sociale verzekeringen: het Landelijk instituut sociale verzekeringen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Osv 1997;
j. Osv 1997: de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;
k. overheidswerkgever:
1°. het orgaan van een publiekrechtelijk lichaam dan wel het privaatrechtelijk lichaam dat de overheidswerknemer rechtstreeks ten laste van dat lichaam bezoldigt of beloont; en
2°. Onze Minister van Defensie in relatie tot de in artikel 2, tweede lid, onderdeel f, van de WPA uitgezonderde personen;
l. overheidswerknemer:
1°. de overheidswerknemer in de zin van artikel 2 van de WPA, jonger dan 65 jaar; en
2°. de beroepsmilitair; en
3°. degene die door de Koning in dienst is genomen om bij de Koninklijke Hofhouding werkzaam te zijn en die uit dien hoofde onder de Pensioenregeling van de Stichting tot verzorging van de pensioenen van het personeel van de Koninklijke Hofhouding van het Huis van Oranje-Nassau valt, jonger dan 65 jaar;
m. pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid: een pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel E 6, eerste lid, van de Amp-wet, in voorkomend geval verhoogd met een invaliditeitsverhoging als bedoeld in artikel E 7, eerste lid, van die wet;
n. pensioengrondslag: de op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet geldende pensioengrondslag waarnaar het pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid dan wel de invaliditeitsverhoging is berekend;
o. TBA: de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen;
p. uitkering overeenkomstig de normen van de WAO: een uitkering overeenkomstig de normen van de WAO als bedoeld in artikel 121 van het Amar;
q. uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid: een WAO-conforme uitkering, een pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid, een uitkering overeenkomstig de normen van de WAO of een uitkering op grond van de WAO;
r. wachtgeld: een wachtgeld in de zin van het Rijkswachtgeldbesluit 1959, zoals dat luidde op de dag voorafgaande aan de datum waarop de WW ingevolge deze wet op de betreffende overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer van toepassing wordt, of een soortgelijke uitkering van een overheidswerknemer op grond van ontslag of werkloosheid alsmede een wachtgeld of daarmee gelijkgestelde uitkering in de zin van de Amp-wet, met uitzondering van een uitkering in verband met functioneel leeftijdsontslag of vrijwillig vervroegd uittreden;
s. WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
t. WAO-conforme uitkering: de met overeenkomstige toepassing van de WAO toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de WPA;
u. Wet FVP/ABP: de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP;
v. WPA: de Wet privatisering ABP, zoals die wet luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet;
w. WW: de Werkloosheidswet;
x. ZW: de Ziektewet.
Deze afdeling is van toepassing op overheidswerknemers en de in deze afdeling bedoelde gewezen overheidswerknemers, uitgezonderd beroepsmilitairen en gewezen beroepsmilitairen.
1. Voor de vaststelling van het recht op ziekengeld op grond van de ZW, alsmede voor de toelating tot de vrijwillige verzekering op grond van de ZW, worden de volgende personen, vanaf de dag van aanvang van hun dienstverband tot de datum waarop de ZW ingevolge deze wet op hen van toepassing wordt, aangemerkt als verplicht verzekerd op grond van de ZW:
a. de overheidswerknemers, voor zover niet bedoeld in onderdeel b of c;
b. de overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers die op de dag voorafgaande aan de vorenbedoelde datum uit hoofde van hun dienstverband als overheidswerknemer onderscheidenlijk voormalige dienstverband als gewezen overheidswerknemer recht hebben op:
1°. bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte, waarvan de uitkeringsduur niet verstrijkt op die datum;
2°. een uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid, die zou hebben doorgelopen op of opnieuw zou zijn ingegaan met ingang van die datum indien deze wet niet in werking zou zijn getreden; of
3°. een wachtgeld, waarvan de uitkeringsduur niet verstrijkt op die datum;
c. de overheidswerknemers wier dienstverband eindigt met ingang van de vorenbedoelde datum en die op grond daarvan met ingang van die datum een recht verkrijgen op een wachtgeld dan wel een uitkering op grond van de WW.
2. Aan het eerste lid kunnen geen rechten worden ontleend over tijdvakken, die gelegen zijn voor de datum waarop de ZW ingevolge deze wet van toepassing wordt.
1. Recht op ziekengeld op grond van de ZW heeft:
a. met ingang van de datum waarop de ZW ingevolge deze wet van toepassing wordt op de betrokken overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer, voorzover de betrokkene op die datum nog niet onafgebroken 52 weken ongeschikt is tot werken wegens ziekte:
1°. de overheidswerknemer die op de dag voorafgaande aan die datum uit hoofde van zijn dienstverband als overheidswerknemer recht heeft op bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte, waarvan de uitkeringsduur niet op die datum verstrijkt, op grond van:
(1). in verband met, of in aansluiting op zwangerschaps- of bevallingsverlof; of
(2). ongeschiktheid tot werken wegens ziekte in verband met een orgaandonatie;
2°. de overheidswerknemer of de gewezen overheidswerknemer die op de dag voorafgaande aan die datum uit hoofde van zijn dienstverband als overheidswerknemer onderscheidenlijk voormalige dienstverband als gewezen overheidswerknemer recht heeft op:
(1). een wachtgeld waarvan de uitkeringsduur niet op die datum verstrijkt, en die op die datum ongeschikt is tot werken wegens ziekte; of
(2). bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte waarvan de uitkeringsduur niet op die datum verstrijkt, en die in een situatie verkeert overeenkomstig artikel 29b, eerste lid, van de ZW;
3°. de gewezen overheidswerknemer die op de dag voorafgaande aan die datum uit hoofde van zijn voormalige dienstverband als gewezen overheidswerknemer recht heeft op bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte waarvan de uitkeringsduur niet op die datum verstrijkt;
b. met ingang van het tijdstip waarop het dienstverband van de betrokkene wordt beëindigd, voorzover de betrokkene op dat tijdstip nog niet onafgebroken 52 weken ongeschikt is tot werken wegens ziekte: de gewezen overheidswerknemer wiens dienstverband wordt beëindigd op een op of na de datum waarop de ZW ingevolge deze wet op hem van toepassing wordt gelegen tijdstip en die op de dag voorafgaande aan die datum uit hoofde van zijn voormalige dienstverband als gewezen overheidswerknemer recht heeft op bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte waarvan de uitkeringsduur niet op die datum verstrijkt;
c. met ingang van de datum waarop de ZW ingevolge deze wet op hem van toepassing wordt: de overheidswerknemer of de gewezen overheidswerknemer die op de dag voorafgaande aan die datum geen wachtgeld geniet en evenmin bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte ontvangt, maar die op die datum uit hoofde van zijn dienstverband recht zou verkrijgen op een uitkering op grond van de WW, en die niet op de dag voorafgaande aan die datum maar die wel op die datum ongeschikt is tot werken wegens ziekte;
d. met ingang van de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte doch niet eerder dan vanaf de datum waarop de ZW ingevolge deze wet van toepassing wordt op de betrokken overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer, voorzover de betrokkene op die datum nog niet onafgebroken 52 weken ongeschikt is tot werken wegens ziekte, te rekenen vanaf de eerste dag van die ongeschiktheid, en die ongeschiktheid is ontstaan binnen vier weken na het tijdstip van beëindiging van:
1°. zijn dienstverband: de gewezen overheidswerknemer wiens dienstverband is geëindigd in de maand voorafgaande aan de datum waarop de ZW ingevolge deze wet op hem van toepassing wordt, en die op grond van die beëindiging geen recht op wachtgeld en evenmin op bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte heeft; of
2°. zijn recht op wachtgeld: de overheidswerknemer of de gewezen overheidswerknemer wiens recht op wachtgeld wegens het verstrijken van de terzake geldende uitkeringsduur is geëindigd in de maand voorafgaande aan de datum waarop de ZW ingevolge deze wet op hem van toepassing wordt.
2. Een op grond van het eerste lid toegekend recht op ziekengeld op grond van de ZW wordt toegekend voor de duur van 52 weken van ongeschiktheid tot werken, verminderd met de periode beginnende met de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte tot en met de dag voorafgaande aan de datum waarop de ZW ingevolge deze wet van toepassing wordt op de betrokken overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer. Voor zover er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 29a, vijfde lid, van de ZW, geldt in afwijking van de eerste volzin de termijn van 16 weken, bedoeld in dat vijfde lid.
3. Voor het bepalen van de in het eerste en het tweede lid bedoelde periode van 52 onderscheidenlijk 16 weken, worden perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
4. Voor het bepalen van de in het eerste en het tweede lid bedoelde periode van 52 onderscheidenlijk 16 weken, worden steeds perioden in aanmerking genomen, gedurende welke aanspraak bestaat op bezoldiging of uitkering in geval van ziekte.
1. Voor de vaststelling van de hoogte van het ziekengeld op grond van de ZW, bedoeld in artikel 4, eerste lid, geldt als dagloon in de zin van die wet de door het getal 261 gedeelde, naar een jaarbedrag herleide bezoldiging overeenkomstig het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, al dan niet onder toepassing van artikel 47, eerste lid, van het ARAR, of daarmee vergelijkbare regelingen, zoals dit besluit luidde respectievelijk deze regelingen luidden op de dag voorafgaande aan de datum waarop de ZW ingevolge deze wet van toepassing wordt op de betrokken overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer, waarnaar de bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte van de in artikel 4, eerste lid, bedoelde overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer wordt berekend op die dag, vermeerderd met de vakantie-uitkering voor zover betrokkene geen recht heeft op onverminderde doorbetaling van bedoelde vakantie-uitkering.
2. Voor de vaststelling van de hoogte van het ziekengeld op grond van de ZW voor de overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer die op grond van artikel 31, eerste of tweede lid, recht heeft verkregen op een uitkering op grond van de WW, geldt als dagloon in de zin van de ZW het met toepassing van artikel 33 vastgestelde dagloon.
3. Indien het recht op bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte is toegekend uit een deeltijdbetrekking, geldt in afwijking van het eerste en tweede lid als dagloon het bedrag dat overeenkomstig deze leden wordt verkregen en vervolgens is vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.
4. Artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering is van toepassing op het eerste en het derde lid.
Deze afdeling is van toepassing op de beroepsmilitairen en de in deze afdeling bedoelde gewezen beroepsmilitairen.
1. Voor de vaststelling van het recht op ziekengeld op grond van de ZW, alsmede voor de toelating tot de vrijwillige verzekering op grond van de ZW, worden de volgende personen, vanaf de dag van aanvang van hun dienstverband tot de datum waarop de ZW ingevolge deze wet op hen van toepassing wordt, aangemerkt als verplicht verzekerd op grond van de ZW:
a. de beroepsmilitairen, voor zover niet bedoeld in onderdeel b of c;
b. de beroepsmilitairen en gewezen beroepsmilitairen die op de dag voorafgaande aan de vorenbedoelde datum uit hoofde van hun dienstverband als beroepsmilitair onderscheidenlijk voormalige dienstverband als gewezen beroepsmilitair recht hebben op:
1°. bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte, waarvan de uitkeringsduur niet verstrijkt op die datum;
2°. een uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid, die zou hebben doorgelopen op of opnieuw zou zijn ingegaan met ingang van die datum indien deze wet niet in werking zou zijn getreden; of
3°. een wachtgeld, waarvan de uitkeringsduur niet verstrijkt op die datum;
c. de beroepsmilitairen wier dienstverband eindigt met ingang van de vorenbedoelde datum en die op grond daarvan met ingang van die datum een recht verkrijgen op een wachtgeld dan wel een uitkering op grond van de WW.
2. Aan het eerste lid kunnen geen rechten worden ontleend over tijdvakken, die gelegen zijn voor de datum waarop de ZW ingevolge deze wet van toepassing wordt.
1. Recht op ziekengeld op grond van de ZW heeft:
a. met ingang van de datum waarop de ZW ingevolge deze wet op de betrokken beroepsmilitair of gewezen beroepsmilitair van toepassing wordt, voorzover de betrokkene op die datum nog niet onafgebroken 52 weken ongeschikt is tot werken wegens ziekte:
1°. de beroepsmilitair die op de dag voorafgaande aan die datum uit hoofde van zijn dienstverband als beroepsmilitair recht heeft op bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte, waarvan de uitkeringsduur niet op die datum verstrijkt, op grond van:
(1). in verband met, of in aansluiting op zwangerschaps- of bevallingsverlof; of
(2). ongeschiktheid tot werken wegens ziekte in verband met een orgaandonatie;
2°. de beroepsmilitair of de gewezen beroepsmilitair die op de dag voorafgaande aan die datum uit hoofde van zijn dienstverband als beroepsmilitair onderscheidenlijk voormalige dienstverband als gewezen beroepsmilitair recht heeft op:
(1). een wachtgeld waarvan de uitkeringsduur niet op die datum verstrijkt, en die op die datum ongeschikt is tot werken wegens ziekte; of
(2). bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte waarvan de uitkeringsduur niet op die datum verstrijkt, en die in een situatie verkeert als bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de ZW;
3°. de gewezen beroepsmilitair die op de dag voorafgaande aan die datum uit hoofde van zijn voormalige dienstverband als gewezen beroepsmilitair recht heeft op bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte waarvan de uitkeringsduur niet op die datum verstrijkt;
b. met ingang van het tijdstip waarop het dienstverband van de betrokkene wordt beëindigd, voorzover de betrokkene op dat tijdstip nog niet onafgebroken 52 weken ongeschikt is tot werken wegens ziekte: de gewezen beroepsmilitair wiens dienstverband wordt beëindigd op een op of na de datum waarop de ZW ingevolge deze wet op hem van toepassing wordt gelegen tijdstip en die op de dag voorafgaande aan die datum uit hoofde van zijn voormalige dienstverband als gewezen beroepsmilitair recht heeft op bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte waarvan de uitkeringsduur niet op die datum verstrijkt;
c. met ingang van de datum waarop de ZW ingevolge deze wet op hem van toepassing wordt: de beroepsmilitair of de gewezen beroepsmilitair die op de dag voorafgaande aan die datum geen wachtgeld geniet en evenmin bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte ontvangt, maar die op die datum uit hoofde van zijn dienstverband recht verkrijgt op een uitkering op grond van de WW, en die niet op de dag voorafgaande aan die datum maar die wel op die datum ongeschikt is tot werken wegens ziekte;
d. met ingang van de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte doch niet eerder dan vanaf de datum waarop de ZW ingevolge deze wet van toepassing wordt op de betrokken beroepsmilitair of gewezen beroepsmilitair, voorzover de betrokkene op die datum nog niet onafgebroken 52 weken ongeschikt is tot werken wegens ziekte, te rekenen vanaf de eerste dag van die ongeschiktheid, en die ongeschiktheid is ontstaan binnen vier weken na het tijdstip van beëindiging van:
1°. zijn dienstverband: de gewezen beroepsmilitair wiens dienstverband is geëindigd in de maand voorafgaande aan de datum waarop de ZW ingevolge deze wet op hem van toepassing wordt en die op grond van die beëindiging geen recht op wachtgeld en evenmin op bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte heeft; of
2°. zijn recht op wachtgeld: de beroepsmilitair of de gewezen beroepsmilitair wiens recht op wachtgeld wegens het verstrijken van de terzake geldende uitkeringsduur is geëindigd in de maand voorafgaande aan de datum waarop de ZW ingevolge deze wet op hem van toepassing wordt.
2. Een op grond van het eerste lid toegekend recht op ziekengeld op grond van de ZW wordt toegekend voor de duur van 52 weken van ongeschiktheid tot werken, verminderd met de periode beginnende met de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte tot en met de dag voorafgaande aan de datum waarop de ZW ingevolge deze wet van toepassing wordt op de betrokken beroepsmilitair of gewezen beroepsmilitair. Voor zover er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 29a, vijfde lid, van de ZW, geldt in afwijking van de eerste volzin de termijn van 16 weken, bedoeld in dat vijfde lid.
3. Voor het bepalen van de in het eerste en het tweede lid bedoelde periode van 52 onderscheidenlijk 16 weken, worden perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
4. Voor het bepalen van de in het eerste en het tweede lid bedoelde periode van 52 onderscheidenlijk 16 weken, worden steeds perioden in aanmerking genomen, gedurende welke aanspraak bestaat op bezoldiging of uitkering in geval van ziekte.
1. Voor de vaststelling van de hoogte van het ziekengeld op grond van de ZW, bedoeld in artikel 8, eerste lid, geldt als dagloon in de zin van die wet de door het getal 261 gedeelde, naar een jaarbedrag herleide bezoldiging overeenkomstig het Inkomstenbesluit militairen, zoals dat besluit luidde op de dag voorafgaande aan de datum waarop de ZW ingevolge deze wet van toepassing wordt op de betrokken beroepsmilitair of gewezen beroepsmilitair, waarnaar de bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte van de in artikel 8, eerste lid, bedoelde beroepsmilitair of gewezen beroepsmilitair wordt berekend op die dag, vermeerderd met de vakantie-uitkering voorzover betrokkene geen recht heeft op onverminderde doorbetaling van bedoelde vakantie-uitkering.
2. Voor de vaststelling van de hoogte van het ziekengeld op grond van de ZW voor de beroepsmilitair of gewezen beroepsmilitair die op grond van artikel 31, eerste of tweede lid, recht heeft verkregen op een uitkering op grond van de WW, geldt als dagloon in de zin van de ZW het met toepassing van artikel 33 vastgestelde dagloon.
3. Artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering is van toepassing op het eerste lid.
1. Artikel 44, eerste lid, onderdeel a, van de ZW is niet van toepassing op de overheidswerknemers en de gewezen overheidswerknemers, bedoeld in artikel 4, en de beroepsmilitairen en de gewezen beroepsmilitairen, bedoeld in artikel 8, noch op de overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers, bedoeld in artikel 3, eerste lid, en de beroepsmilitairen en gewezen beroepsmilitairen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, die op de dag voorafgaande aan de datum waarop ingevolge deze wet de ZW op hen van toepassing wordt, ongeschikt zijn tot werken wegens ziekte, behoudens ingeval de eerstgenoemde bepaling reeds van toepassing of van overeenkomstige toepassing was op de betrokkene op de dag voorafgaande aan de datum waarop de ZW ingevolge deze wet van toepassing wordt op de betrokkene.
2. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan, tezamen met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Defensie, nadere en, zo nodig, tijdelijk afwijkende regels stellen met betrekking tot het eerste lid.
Deze afdeling is van toepassing op overheidswerknemers en de in deze afdeling bedoelde gewezen overheidswerknemers, uitgezonderd beroepsmilitairen en gewezen beroepsmilitairen.
1. Voor de vaststelling van het recht op uitkering op grond van de WAO, alsmede voor de toelating tot de vrijwillige verzekering op grond van de WAO, worden, vanaf de dag van aanvang van hun dienstverband tot het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet, aangemerkt als verplicht verzekerd op grond van de WAO:
a. overheidswerknemers, voor zover niet bedoeld in onderdeel b, c of e;
b. overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers die op de dag voorafgaande aan het vorenbedoelde tijdstip recht hebben op een WAO-conforme uitkering die zou hebben doorgelopen op of opnieuw zou zijn ingegaan met ingang van dat tijdstip indien deze wet niet in werking zou zijn getreden;
c. overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers aan wie op de dag voorafgaande aan het vorenbedoelde tijdstip bij wijze van voorschot een WAO-conforme uitkering wordt betaald en die op of na dat tijdstip met terugwerkende kracht tot en met de dag voorafgaande aan dat tijdstip, recht verkrijgen op een WAO-conforme uitkering die zou hebben doorgelopen op of opnieuw zou zijn ingegaan met ingang van dat tijdstip indien deze wet niet in werking zou zijn getreden;
d. overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers die uit hoofde van hun dienstverband als overheidswerknemer onderscheidenlijk voormalige dienstverband als gewezen overheidswerknemer recht hebben op een wachtgeld;
e. overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers die in verband met omstandigheden als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onderdeel a, b, c of d, van de WW, op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet uit hoofde van hun dienstverband als overheidswerknemer onderscheidenlijk voormalige dienstverband als gewezen overheidswerknemer geen wachtgeld genieten;
f. gewezen overheidswerknemers die niet op het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet, maar wel op de dag voorafgaande aan dat tijdstip, een dienstverband hebben; en
g. de gewezen overheidswerknemers, voor zover niet bedoeld in onderdeel b, c, d, e of f, die recht zouden hebben op ziekengeld op grond van de ZW door de inwerkingtreding van artikel 4 van deze wet, indien dat artikel reeds van toepassing zou zijn vanaf het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet.
2. Aan het eerste lid kunnen geen rechten worden ontleend over tijdvakken, die gelegen zijn voor het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet.
1. De overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel b, hebben vanaf het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet recht op een uitkering op grond van de WAO.
2. De overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel c, hebben vanaf het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet recht op een uitkering op grond van de WAO indien aan hen op of na dat tijdstip met terugwerkende kracht tot en met de dag voorafgaande aan dat tijdstip een recht op een WAO-conforme uitkering wordt toegekend. Totdat de laatstbedoelde toekenning heeft plaatsgevonden, wordt aan hen een voorlopige uitkering op grond van de WAO betaald. Indien bij de vaststelling van het recht op een WAO-uitkering blijkt dat deze voorlopige uitkering ten onrechte is uitbetaald, of op een te hoog bedrag was vastgesteld, wordt het teveel betaalde niet teruggevorderd.
3. Voor de toepassing van de artikelen 21a, 21b, 34 juncto 36 en 61 van de WAO en de artikelen 29 en 29b van de ZW, wordt de datum waarop de in artikel 12, eerste lid, onderdeel b, bedoelde WAO-conforme uitkering ingevolge artikel 37, negende lid, 39, zevende lid, 40, 41, 42, zesde lid, of 43, zesde lid, van de WPA is ingegaan, aangemerkt als de datum waarop het in het eerste of het tweede lid bedoelde recht op een uitkering op grond van de WAO is ingegaan.
1. Voor de vaststelling van de hoogte van de uitkering op grond van de WAO, bedoeld in artikel 13, eerste of tweede lid, geldt als dagloon in de zin van die wet het dagloon waarnaar de WAO-conforme uitkering van de in artikel 12, eerste lid, onderdeel b of c, bedoelde overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer op grond van artikel 32 van de WPA is berekend op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet.
2. Voor de vaststelling van de hoogte van de uitkering op grond van de WAO, bedoeld in artikel 13, eerste of tweede lid, geldt als vervolgdagloon in de zin van die wet het vervolgdagloon waarnaar de WAO-conforme uitkering van de in artikel 12, eerste lid, onderdeel b of c, bedoelde overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer, op grond van artikel 32 van de WPA is berekend op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet.
3. Artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering is van toepassing op het eerste en het tweede lid.
4. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan, tezamen met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Defensie, nadere en, zo nodig, tijdelijk afwijkende regels stellen met betrekking tot het eerste tot en met het derde lid.
1. Voor de vaststelling van de hoogte van de uitkering op grond van de WAO voor de in artikel 4, eerste lid, bedoelde overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers, geldt als dagloon in de zin van die wet het met toepassing van artikel 5, eerste en tweede lid, vastgestelde dagloon.
2. Voor de vaststelling van de hoogte van de uitkering op grond van de WAO voor de overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer die op grond van artikel 31, eerste of tweede lid, recht heeft verkregen op een uitkering op grond van de WW, geldt als dagloon in de zin van de WAO het met toepassing van het tweede lid vastgestelde dagloon.
Voor de eerste vaststelling van het recht op uitkering op grond van de WAO, bedoeld in artikel 13, eerste of tweede lid, van de in artikel 12, eerste lid, onderdeel b of c, bedoelde overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer is de door het FAOP met overeenkomstige toepassing van de WAO ten aanzien van betrokkene vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO-conforme uitkering, zoals die geldt op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet, bepalend.
1. Voor de vaststelling van de hoogte van de voorlopige uitkering op grond van de WAO, bedoeld in artikel 13, tweede lid, tweede volzin, ten aanzien van de in artikel 12, eerste lid, onderdeel c, bedoelde overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer, geldt:
a. als dagloon het dagloon waarnaar die WAO-conforme uitkering op grond van artikel 32 van de WPA is berekend op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet;
b. als vervolgdagloon het vervolgdagloon waarnaar die WAO-conforme uitkering op grond van artikel 32 van de WPA is berekend op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet.
2. Voor de vaststelling van de voorlopige uitkering op grond van de WAO, bedoeld in artikel 13, tweede lid, tweede volzin, ten aanzien van de in artikel 12, eerste lid, onderdeel c, bedoelde overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer is de door het FAOP met overeenkomstige toepassing van de WAO ten aanzien van betrokkene vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de bij wijze van voorschot betaalde WAO-conforme uitkering, zoals die geldt op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet, bepalend.
3. Voor de toepassing van hoofdstuk IV van de WAO worden de voorlopige uitkeringen op grond van de WAO, bedoeld in artikel 13, tweede lid, tweede volzin, aangemerkt als uitkeringen op grond van de WAO als bedoeld in artikel 76d, eerste lid, onderdeel a, van die wet.
4. Het op grond van artikel 13, tweede lid, tweede volzin, betaalde bedrag aan voorlopige uitkeringen wordt verrekend met het bedrag van de uitkering op grond van de WAO, bedoeld in artikel 13, tweede lid, eerste volzin.
1. Indien de WAO-conforme uitkering met overeenkomstige toepassing van artikel 46a van de WAO op grond van artikel 32 van de WPA is verhoogd, wordt de uitkering op grond van de WAO, bedoeld in artikel 13, eerste of tweede lid, eerste volzin, danwel de voorlopige uitkering op grond van de WAO, bedoeld in artikel 13, tweede lid, tweede volzin, vastgesteld met inachtneming van die verhoging.
2. Het eerste lid is van toepassing op de betrokkene zolang hij recht zou hebben gehad op de in dat lid bedoelde verhoging als artikel 46a van de WAO op grond van artikel 32, eerste lid, van de WPA op hem nog van overeenkomstige toepassing zou zijn geweest op het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet.
De TBA wordt toegepast op een ingevolge artikel 13, eerste of tweede lid, toegekende uitkering op grond van de WAO, met inachtneming van het volgende:
a. de datum van ingang van de in artikel 12, eerste lid, onderdeel b of c, bedoelde WAO-conforme uitkering geldt als de datum van ingang van de uitkering op grond van de WAO;
b. artikel XVI van de TBA is van toepassing op de overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer op wie op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet artikel XX dan wel XXIV van de TBA van toepassing was, met dien verstande dat artikel 18, zesde lid, van de WAO niet van toepassing is;
c. de artikelen XVII tot en met XIX van de TBA zijn van toepassing op de overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer op wie op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet de artikelen XXI tot en met XXIII dan wel XXV tot en met XXVII van de TBA van toepassing waren.
1. Voorzieningen, vergoedingen of toelagen die zijn toegekend op grond van artikel 32 van de WPA, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 57, 57a en 58 van de AAW, worden met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet voortgezet als voorzieningen, vergoedingen en toelagen op grond van artikel 65, 65a of 65b van de WAO.
2. Een loonsuppletie, een loonkostensubsidie, een reïntegratie-uitkering of een opleiding of scholing, die is toegekend op grond van artikel 32 van de WPA met overeenkomstige toepassing van artikel 60, 62, 63 of 64 van de WAO, wordt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet voortgezet als een loonsuppletie, een loonkostensubsidie, een reïntegratie-uitkering of een opleiding of scholing op grond van artikel 60, 62, 63 of 64 van de WAO.
Deze afdeling is van toepassing op beroepsmilitairen en de in deze afdeling bedoelde gewezen beroepsmilitairen.
1. Voor de vaststelling van het recht op uitkering op grond van de WAO, alsmede voor de toelating tot de vrijwillige verzekering op grond van de WAO, worden, vanaf de dag van aanvang van hun dienstverband tot aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet, aangemerkt als verplicht verzekerd op grond van de WAO:
a. beroepsmilitairen, voor zover niet bedoeld in onderdeel b of e;
b. beroepsmilitairen die op de dag voorafgaande aan het vorenbedoelde tijdstip uit hoofde van hun dienstverband als beroepsmilitair recht hebben op bezoldiging of uitkering in geval van ziekte, welk recht niet zou zijn geëindigd op dat tijdstip indien fase 1 van deze wet niet in werking zou zijn getreden;
c. gewezen beroepsmilitairen die op de dag voorafgaande aan het vorenbedoelde tijdstip uit hoofde van hun voormalige dienstverband als gewezen overheidswerknemer recht hebben op een pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid, welk recht niet zou zijn geëindigd op dat tijdstip indien fase 1 van deze wet niet in werking zou zijn getreden;
d. gewezen beroepsmilitairen die op de dag voorafgaande aan het vorenbedoelde tijdstip uit hoofde van hun voormalige dienstverband als gewezen overheidswerknemer recht hebben op een uitkering overeenkomstig de normen van de WAO, welk recht niet zou zijn geëindigd op dat tijdstip indien fase 1 van deze wet niet in werking zou zijn getreden; en
e. beroepsmilitairen en gewezen beroepsmilitairen die op de dag voorafgaande aan het vorenbedoelde tijdstip uit hoofde van hun dienstverband als beroepsmilitair onderscheidenlijk voormalige dienstverband als gewezen beroepsmilitair recht hebben op een wachtgeld, welk recht niet zou zijn geëindigd op dat tijdstip indien fase 1 van deze wet niet in werking zou zijn getreden.
2. Aan het eerste lid kunnen geen rechten worden ontleend over tijdvakken, die gelegen zijn voor het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet.
1. De beroepsmilitair, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel b, die op het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet 52 weken of langer arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO, de gewezen beroepsmilitair, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel c, en de gewezen beroepsmilitair, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel d, hebben vanaf dat tijdstip recht op een uitkering op grond van de WAO.
2. Voor de toepassing van de artikelen 21a, 21b, 34 juncto 36 en 61 van de WAO en de artikelen 29 en 29b van de Ziektewet wordt:
a. ten aanzien van de beroepsmilitair, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel b, de datum waarop de periode van 52 weken arbeidsongeschiktheid is of geacht wordt te zijn verstreken; of
b. ten aanzien van de gewezen beroepsmilitair, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel c, de datum van ingang van het recht op een pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid; of
c. ten aanzien van de gewezen beroepsmilitair, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel d, de datum van ingang van het recht op een uitkering overeenkomstig de normen van de WAO;
aangemerkt als de datum van ingang van het in het eerste lid bedoelde recht op een uitkering op grond van de WAO.
1. Voor de vaststelling van de hoogte van de uitkering op grond van de WAO, bedoeld in artikel 23, eerste lid, voor de in artikel 22, eerste lid, onderdeel b, bedoelde beroepsmilitair die op het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet 52 weken of langer arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO, geldt als dagloon respectievelijk vervolgdagloon in de zin van die wet de door het getal 261 gedeelde, naar een jaarbedrag herleide pensioengrondslag, bedoeld in artikel F 6 van de Amp-wet, respectievelijk vervolguitkeringsgrondslag, bedoeld in artikel F 6a van de Amp-wet, die voor betrokkene zou zijn vastgesteld indien betrokkene op de dag voorafgaande aan de vorenbedoelde datum zou zijn ontslagen met recht op een pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid.
2. Voor de vaststelling van de hoogte van de uitkering ingevolge de WAO, bedoeld in artikel 23, eerste lid, voor de in artikel 22, eerste lid, onderdeel c, bedoelde gewezen beroepsmilitair, geldt als dagloon respectievelijk vervolgdagloon in de zin van die wet de voor betrokkene geldende, door het getal 261 gedeelde, naar een jaarbedrag herleide pensioengrondslag, in voorkomend geval verhoogd met het percentage van de toeslag, bedoeld in artikel F 7a van de Amp-wet, respectievelijk de voor betrokkene geldende, door het getal 261 gedeelde, naar een jaarbedrag herleide vervolguitkeringsgrondslag, bedoeld in artikel F 6a van de Amp-wet, en in voorkomend geval aangepast met het percentage waarmee het salaris, dat overeenkomt met de aangepaste pensioengrondslag, op grond van artikel 34 van de Wet FVP/ABP is aangepast.
3. Voor de vaststelling van de hoogte van de uitkering ingevolge de WAO, bedoeld in artikel 23, eerste lid, voor de in artikel 22, eerste lid, onderdeel d, bedoelde gewezen beroepsmilitair, geldt als dagloon respectievelijk vervolgdagloon in de zin van die wet de naar een jaarbedrag herleide en door 261 gedeelde berekeningsgrondslag van de uitkering overeenkomstig de normen van de WAO zoals die geldt op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet, aangepast op de voet van het Amar, zoals dat luidde op die dag, respectievelijk de voor betrokkene geldende, door het getal 261 gedeelde, naar een jaarbedrag herleide vervolguitkeringsgrondslag, bedoeld in artikel F 6a van de Amp-wet.
4. Artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering is van toepassing op het eerste tot en met het derde lid.
5. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan, tezamen met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Defensie, nadere en, zo nodig, tijdelijk afwijkende regels stellen met betrekking tot het eerste tot en met het vierde lid.
1. Voor de vaststelling van de hoogte van de uitkering op grond van de WAO voor de in artikel 8, eerste lid, bedoelde beroepsmilitairen en gewezen beroepsmilitairen, geldt als dagloon in de zin van de WAO het met toepassing van artikel 9, eerste lid, vastgestelde dagloon.
2. Voor de vaststelling van de hoogte van de uitkering op grond van de WAO voor de beroepsmilitair of gewezen beroepsmilitair die op grond van artikel 31, eerste of tweede lid, recht heeft verkregen op een uitkering op grond van de WW, geldt als dagloon in de zin van de WAO het met toepassing van artikel 33 vastgestelde dagloon.
1. Voor de eerste vaststelling van het recht op uitkering ingevolge de WAO, bedoeld in artikel 23, eerste lid, voor de in artikel 22, eerste lid, onderdeel b, bedoelde beroepsmilitair die op het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet 52 weken of langer arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO, is de door Onze Minister van Defensie vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in artikel E 6 van de Amp-wet, bepalend.
2. Ten aanzien van de in artikel 22, eerste lid, onderdeel b, bedoelde beroepsmilitair die op het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet 52 weken of langer arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO, ten aanzien van wie op de dag voorafgaande aan die datum de mate van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in artikel E 6 van de Amp-wet, nog niet is vastgesteld, wordt de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO voor de eerste vaststelling van het recht op uitkering ingevolge de WAO, bedoeld in artikel 23, eerste lid, vastgesteld binnen een termijn van drie maanden na de vorenbedoelde datum.
3. Voor de eerste vaststelling van het recht op uitkering ingevolge de WAO, bedoeld in artikel 23, eerste lid, voor de in artikel 22, eerste lid, onderdeel c, bedoelde gewezen beroepsmilitair, is de door Onze Minister van Defensie vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in artikel E 6 van de Amp-wet, bepalend.
4. Voor de eerste vaststelling van het recht op uitkering ingevolge de WAO, bedoeld in artikel 23, eerste lid, voor de in artikel 22, eerste lid, onderdeel d, bedoelde gewezen beroepsmilitair, is de mate van arbeidsongeschiktheid, waarnaar zijn uitkering overeenkomstig de normen van de WAO is berekend, bepalend.
De TBA wordt toegepast op een ingevolge artikel 23, eerste lid, toegekende uitkering op grond van de WAO, met inachtneming van het volgende:
a. de datum van ingang van het in artikel 22, eerste lid, onderdeel c, bedoelde pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid, dan wel van de in artikel 22, eerste lid, onderdeel d, bedoelde uitkering overeenkomstig de normen van de WAO, geldt als de datum van ingang van het recht op die uitkering op grond van de WAO;
b. artikel XVI van de TBA is van overeenkomstige toepassing op de beroepsmilitair of gewezen beroepsmilitair op wie op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet artikel XXIV van de TBA van toepassing was, met dien verstande dat artikel 18, zesde lid, van de WAO niet van toepassing is;
c. de artikelen XVII tot en met XIX van de TBA zijn van overeenkomstige toepassing op de beroepsmilitair of gewezen beroepsmilitair op wie op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet de artikelen XXV tot en met XXVII van de TBA van toepassing waren.
1. Voorzieningen, vergoedingen of toelagen die zijn toegekend op grond van artikel X 5 van de Amp-wet, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 57, 57a en 58 van de AAW, worden met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet voortgezet als voorzieningen, vergoedingen en toelagen op grond van artikel 65, 65a of 65b van de WAO.
2. Een loonsuppletie, een loonkostensubsidie, een reïntegratie-uitkering of een opleiding of scholing, die is toegekend op grond van artikel X 6 van de Amp-wet met overeenkomstige toepassing van artikel 60, 62, 63 of 64 van de WAO, wordt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet voortgezet als een loonsuppletie, een loonkostensubsidie, een reïntegratie-uitkering of een opleiding of scholing op grond van artikel 60, 62, 63 of 64 van de WAO.
1. De artikelen 18, tweede tot en met vierde lid, en 30, eerste lid, onderdeel a, van de WAO zijn niet van toepassing op de overheidswerknemers en de gewezen overheidswerknemers, bedoeld in artikel 13, en de beroepsmilitairen en de gewezen beroepsmilitairen, bedoeld in artikel 23, alsmede op de overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers, bedoeld in artikel 12, eerste lid, en de beroepsmilitairen en gewezen beroepsmilitairen, bedoeld in artikel 22, eerste lid, die op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet ongeschikt zijn tot werken wegens ziekte, behoudens ingeval een of meer van de genoemde bepalingen reeds van toepassing of van overeenkomstige toepassing was op de betrokkene op de dag voorafgaande aan de datum waarop de WAO ingevolge deze wet van toepassing wordt op de betrokkene.
2. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan, tezamen met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Defensie, nadere en, zo nodig, tijdelijk afwijkende regels stellen met betrekking tot het eerste lid.
1. Met ingang van de datum waarop de WW ingevolge deze wet van toepassing wordt op de overheidswerknemer wordt, vanaf de dag van aanvang van het betreffende dienstverband, voor de vaststelling van het recht op uitkering op grond van de WW, alsmede voor de toelating tot de vrijwillige verzekering op grond van de WW, aangemerkt als een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3 van de WW:
a. het dienstverband van de overheidswerknemer;
b. het voormalige dienstverband van de gewezen overheidswerknemer die op de dag voorafgaande aan bedoelde datum uit hoofde van zijn voormalige dienstverband als gewezen overheidswerknemer in het genot is van:
1°. bezoldiging of uitkering in geval van ziekte;
2°. een uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid; of
3°. een wachtgeld;
c. het voormalige dienstverband van de gewezen overheidswerknemer die in verband met omstandigheden als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onderdeel a, b, c of d, van de WW, op de dag voorafgaande aan bedoelde datum geen wachtgeld uit hoofde van zijn voormalige dienstverband als gewezen overheidswerknemer geniet; en
d. het voormalige dienstverband van de gewezen overheidswerknemer die niet op bedoelde datum, maar wel op de dag voorafgaande aan die datum, een dienstverband heeft.
2. Aan het eerste lid kunnen geen rechten worden ontleend over tijdvakken, die gelegen zijn voor de datum waarop de WW ingevolge deze wet van toepassing wordt.
1. De gewezen overheidswerknemer, bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel b, onder 3°, heeft vanaf het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet recht op een uitkering op grond van de WW, indien zijn dienstverband op het moment van ingang van zijn recht op wachtgeld aangemerkt zou zijn als dienstbetrekking in de zin van de WW, indien de WW van toepassing zou zijn geweest op de dag waarop het recht op wachtgeld ontstond, en dat recht op een uitkering op grond van de WW zou voortduren na vorenbedoeld tijdstip.
2. De gewezen overheidswerknemer, bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel c, heeft recht op een uitkering op grond van de WW vanaf de eerste dag waarop dit recht na het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet zou zijn ontstaan of zou herleven, indien zijn dienstverband aangemerkt zou zijn als dienstbetrekking in de zin van de WW, indien de WW van toepassing zou zijn geweest op de dag waarop het recht op wachtgeld ontstond.
3. De gewezen overheidswerknemer, bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel d, heeft recht op een uitkering op grond van de WW vanaf de dag, waarop dit recht zou zijn ontstaan indien zijn dienstverband aangemerkt zou zijn als dienstbetrekking in de zin van de WW.
4. De in het eerste onderscheidenlijk het tweede lid bedoelde gewezen overheidswerknemer heeft vanaf het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet onderscheidenlijk vanaf de in het tweede lid bedoelde dag, recht op een kortdurende uitkering op grond van de WW, indien zijn dienstverband op het moment van ingang van zijn recht op kortdurende uitkering ingevolge het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel, het Werkloosheidsbesluit beroepsmilitairen bepaalde tijd, het Werkloosheidsbesluit defensiepersoneel of een met die besluiten vergelijkbare regeling, aangemerkt zou zijn als dienstbetrekking in de zin van de WW, en dat recht op een kortdurende uitkering op grond van de WW zou voortduren na het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet onderscheidenlijk vanaf de in het tweede lid bedoelde dag.
1. Voor de vaststelling van de duur van de uitkering op grond van de WW, bedoeld in artikel 31, eerste, tweede of vierde lid, wordt het recht op uitkering op grond van de WW geacht te zijn aangevangen op het moment, waarop het in artikel 30, eerste lid, onderdeel b, onder 3°, bedoelde wachtgeld, is aangevangen.
2. Voor de vaststelling van de duur van de uitkering op grond van de WW, bedoeld in artikel 31, eerste of tweede lid, wordt, voor de toepassing van de artikelen 42, 43, 48, 49 en 50 van de WW, de overheidswerknemer geacht te hebben voldaan aan artikel 17 van de WW, met dien verstande dat er ten aanzien van de toepassing van artikel 17, onderdeel b, onder 1°, van de WW, van uitgegaan wordt dat hij in de bedoelde periode in ten minste vijf kalenderjaren loon heeft ontvangen over 52 of meer dagen per jaar.
3. Voor de vaststelling van de duur van de kortdurende uitkering op grond van de WW, bedoeld in artikel 31, vierde lid, geldt de duur van het recht op kortdurende uitkering, zoals die is vastgesteld ingevolge het het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel, het Werkloosheidsbesluit beroepsmilitairen bepaalde tijd, het Werkloosheidsbesluit defensiepersoneel of een met die besluiten vergelijkbare regeling.
4. De resterende duur van de uitkering op grond van de WW, bedoeld in artikel 31, op het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet, wordt bepaald door op de krachtens het eerste tot en met derde lid vast te stellen duur van de uitkering in mindering te brengen de tot dat tijdstip verstreken duur van het wachtgeld.
5. De resterende duur van de uitkering op grond van de WW, bedoeld in het vierde lid, bedraagt niet meer dan de duur van het wachtgeld waarop de betrokkene recht had op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet en zoals dat zou hebben doorgelopen na dat tijdstip of zou hebben herleefd vanaf de in artikel 31, tweede lid, bedoelde dag, indien deze wet niet zou hebben gegolden.
1. Voor de berekening van de uitkering op grond van artikel 31, eerste, tweede of vierde lid, geldt als dagloon de naar een jaarbedrag herleide berekeningsgrondslag waarnaar het wachtgeld is berekend op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet, gedeeld door het getal 261.
2. Indien het recht op wachtgeld is toegekend uit een deeltijdbetrekking, geldt in afwijking van het eerste lid als dagloon het bedrag dat overeenkomstig dat lid wordt verkregen en vervolgens is vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.
3. Het dagloon van de overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer, die op het in artikel 32, eerste lid, bedoelde moment een uitkering op grond van de WAO gedurende de loondervingsfase naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% ontvangt, dan wel, indien het bepaalde in artikel 25, 28, 30 of 33 van de WAO op hem niet van toepassing was, zou ontvangen, of een naar aard en strekking daarmee overeenkomende uitkering ontvangt of zou ontvangen, is gelijk aan het dagloon, berekend volgens artikel 14 of artikel 24, dan wel, indien artikel 14 of artikel 24 op hem niet van toepassing is, berekend volgens de bij of krachtens de WAO gestelde regels. Het met toepassing van de eerste volzin berekende dagloon wordt evenredig verlaagd door dat dagloon te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het verschil tussen 100 en het midden van de arbeidsongeschiktheidsklasse waarin betrokkene is ingedeeld, en de noemer door het getal 100.
4. Het dagloon van de overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer, die op het in artikel 32, eerste lid, bedoelde moment een uitkering op grond van de WAO gedurende de vervolgfase naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% ontvangt, dan wel, indien het bepaalde in artikel 25, 28, 30 of 33 van de WAO op hem niet van toepassing was, zou ontvangen, of een naar aard en strekking daarmee overeenkomende uitkering ontvangt of zou ontvangen, is gelijk aan het vervolgdagloon, berekend volgens artikel 14 of artikel 24, dan wel, indien artikel 14 of artikel 24 op hem niet van toepassing is, berekend volgens de bij of krachtens de WAO gestelde regels. Het met toepassing van de eerste volzin berekende dagloon wordt evenredig verlaagd door dat dagloon te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het verschil tussen 100 en het midden van de arbeidsongeschiktheidsklasse waarin betrokkene is ingedeeld, en de noemer door het getal 100.
5. Indien de in het derde of het vierde lid bedoelde overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer op een tijdstip na de dagloonberekening overeenkomstig dat lid, op grond van de WAO wordt ingedeeld in een andere arbeidsongeschiktheidsklasse dan die, welke bij de evenredige verlaging is gehanteerd, wordt het krachtens de eerste volzin van het desbetreffende lid berekende dagloon, in afwijking van de tweede volzin van het desbetreffende lid, evenredig verlaagd door dat dagloon te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het verschil tussen 100 en het midden van de nieuwe arbeidsongeschiktheidsklasse, en de noemer door het getal 100.
6. De hoogte van de uitkering op grond van de WW, bedoeld in het eerste tot en met het vijfde lid, bedraagt niet meer dan de hoogte van het wachtgeld, waarop de betrokkene recht had op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet en zoals dat zou hebben doorgelopen of zou hebben herleefd vanaf de in artikel 31, tweede lid, bedoelde dag, indien deze wet niet zou hebben gegolden.
7. Artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering is van toepassing op het eerste tot en met het zesde lid.
De in deze paragraaf bedoelde overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer, die het einde van de voor hem geldende duur van de uitkering op grond van de WW heeft bereikt, wordt voor de toepassing van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers geacht te hebben voldaan aan het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, onderdeel b, onder 3°, en onderdeel c, onder 3°, van die wet.
1. De overheidswerknemer of de gewezen overheidswerknemer, bedoeld in artikel 3, 12, 20 of 30, dan wel de beroepsmilitair of de gewezen beroepsmilitair, bedoeld in artikel 7, 22 of 28, is verzekerd bij het Landelijk instituut sociale verzekeringen.
2. Bij het Landelijk instituut sociale verzekeringen wordt, onder bijvoeging van alle relevante stukken die vereist zijn voor de uitvoering van deze wet, aangemeld:
1°. door of namens een overheidswerkgever, een overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer als bedoeld in artikel 3, eerste lid, artikel 12, eerste lid, onderdeel a, d of f, danwel artikel 30, eerste lid;
2°. door of namens het bestuur van het FAOP, een overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel b of c, of artikel 20;
3°. door of namens Onze Minister van Defensie, een beroepsmilitair of gewezen beroepsmilitair als bedoeld in artikel 7, eerste lid, artikel 22, eerste lid, artikel 28 of artikel 30 danwel, met het oog op de toepassing van artikel 26, tweede lid, een gewezen beroepsmilitair als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel b.
3. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan voorschriften stellen met betrekking tot:
a. de door de overheidswerkgevers en het FAOP te leveren gegevens ten behoeve van de toepassing van dit hoofdstuk;
b. het tijdstip waarop de in onderdeel a bedoelde gegevens uiterlijk moeten zijn aangeleverd bij het Landelijk instituut sociale verzekeringen.
1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt ambtshalve van iedere overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, b of c, artikel 13, eerste of tweede lid, of artikel 31, eerste lid, en van iedere beroepsmilitair of gewezen beroepsmilitair als bedoeld in artikel 8, eerste lid, of artikel 23, eerste lid, het recht op uitkering of voorziening vast met inachtneming van de artikelen 3 tot en met 34 en artikel 41.
2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt op schriftelijke aanvraag van iedere overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel d, artikel 8, eerste lid, onderdeel d, of artikel 31, tweede of derde lid, het recht op uitkering als daar bedoeld vast met inachtneming van de artikelen 3 tot en met 34 en artikel 41.
3. Bij de in het eerste en het tweede lid bedoelde vaststelling wordt geen rekening gehouden met feiten, omstandigheden en gedragingen, niet zijnde een activiteit als bedoeld in het vijfde lid, die zich hebben voorgedaan op enig moment vóór het tijdstip waarop fase 1, 2 of 3 van deze wet op betrokkene van toepassing wordt, en die op bedoeld moment van invloed zouden zijn geweest op de uitkering op grond van de WW, de ZW, of de WAO, de voorziening, vergoeding of toelage op grond van de WAO of de loonsuppletie, de reïntegratie-uitkering of de opleiding of scholing op grond van de WAO, indien één of meer van die wetten op betrokkene van toepassing zouden zijn geweest, maar die niet van invloed waren of zouden zijn geweest op een op de dag voorafgaande aan vorenbedoeld tijdstip bestaand recht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b of c, artikel 7, eerste lid, onderdeel b of c, artikel 12, eerste lid, onderdeel b of c, artikel 22, eerste lid, onderdeel b, c of d, of artikel 30, eerste lid, onderdeel b.
4. Zo nodig in afwijking van het derde lid, wordt bij de in het eerste en het tweede lid bedoelde vaststelling, een sanctie die op de dag voorafgaande aan het tijdstip waarop fase 1, 2 of 3 van deze wet op betrokkene van toepassing wordt, ten aanzien van een bestaand recht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b of c, artikel 7, eerste lid, onderdeel b of c, artikel 12, eerste lid, onderdeel b of c, artikel 22, eerste lid, onderdeel b, c of d, of artikel 30, eerste lid, onderdeel b, op betrokkene wordt toegepast en die na dat tijdstip nog zou worden toegepast indien deze wet niet zou hebben gegolden, onverkort toegepast op de uitkering op grond van de WW, de ZW, of de WAO, de voorziening, vergoeding of toelage op grond van de WAO of de loonsuppletie, de reïntegratie-uitkering of de opleiding of scholing op grond van de WAO.
5. Op of na het tijdstip waarop fase 1, 2 of 3 van deze wet op betrokkene van toepassing wordt, wordt een activiteit van de betrokkene waarin door het bevoegd gezag in het kader van een bestaand recht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b of c, artikel 7, eerste lid, onderdeel b of c, artikel 12, eerste lid, onderdeel b of c, artikel 22, eerste lid, onderdeel b, c of d, of artikel 30, eerste lid, onderdeel b, is toegestemd, niet getoetst aan de voorwaarden die voor die activiteit ingevolge de WW, de ZW, of de WAO gelden of, indien die wetten op hem van toepassing zouden zijn geweest, zouden hebben gegolden. In afwijking van de eerste volzin, wordt de gegeven toestemming vanaf het tijdstip waarop fase 1, 2 of 3 van deze wet op betrokkene van toepassing wordt, niet in aanmerking genomen, indien voortzetting van de betreffende activiteit zozeer afwijkend is van de systematiek van de WW, de ZW, of de WAO, dat die voortzetting een normale uitvoering van die wetten in de weg zou staan.
De overheidswerkgever aan wie vóór het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet ter zake van een overheidswerknemer of een gewezen overheidswerknemer dan wel een beroepsmilitair of een gewezen beroepsmilitair een loonkostensubsidie is toegekend overeenkomstig artikel 62 van de WAO, waarvan de duur niet eindigt vóór bedoeld tijdstip, wordt door het Landelijk instituut sociale verzekeringen, met inachtneming van artikel 20, tweede lid, of artikel 28, tweede lid, met ingang van dat tijdstip in aanmerking gebracht voor een loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 62 van de WAO.
Een stimuleringsuitkering als bedoeld in artikel XIII, eerste lid, van de TBA van een overheidswerknemer of een gewezen overheidswerknemer als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel b of c, dan wel een beroepsmilitair als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel b, of een gewezen beroepsmilitair als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel c, d of e, die herleeft, wordt betaald door het Landelijk instituut sociale verzekeringen en komt ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds, bedoeld in artikel 72 van de WAO.
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan tezamen met Onze Minister van Binnenlandse Zaken nadere en, zo nodig, tijdelijk afwijkende regels stellen met betrekking tot de artikelen 35 tot en met 38.
1. Tot en met de dag waarop het dienstverband van de betrokkene eindigt, geschiedt de uitbetaling van de uitkering op grond van de WAO, bedoeld in artikel 13, eerste of tweede lid, door tussenkomst van de overheidswerkgever die aan de betrokkene bezoldiging of uitkering in geval van ziekte is verschuldigd, indien de WAO-conforme uitkering, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel b of c, op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet met toepassing van artikel 47, eerste lid, van de WPA door tussenkomst van de overheidswerkgever werd uitbetaald.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstverbanden recht heeft op een uitkering op grond van de WAO.
3. De toepassing van het eerste lid eindigt in geval:
a. het dienstverband wordt beëindigd, dan wel
b. de betrokkene volledig voor de voor hem in het kader van de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO vastgestelde verdiencapaciteit wordt herplaatst in andere of aangepaste arbeid zonder dat sprake is van beëindiging van het dienstverband, dan wel
c. de betrokkene het Landelijk instituut sociale verzekeringen verzoekt de uitkering op grond van de WAO rechtstreeks aan hemzelf of een derde uit te betalen.
1. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt tezamen met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Defensie nadere regels ten aanzien van de betrokkene die als overheidswerknemer op het tijdstip waarop fase 1, 2 of 3 van deze wet op hem van toepassing wordt, tegelijkertijd recht heeft op twee of meer van de navolgende uitkeringen of voorzieningen danwel een combinatie daarvan:
a. twee of meer van de navolgende rechten in verband met ongeschiktheid tot werken wegens ziekte:
1°. bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte;
2°. een ziekengeld op grond van de ZW;
b. twee of meer van de navolgende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen:
1°. een WAO-conforme uitkering;
2°. een pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid;
3°. een uitkering op grond van de WAO;
4°. een of meer uitkeringen overeenkomstig de normen van de WAO in de zin van het Amar;
5°. een uitkering terzake van arbeidsongeschiktheid op grond van een wettelijke regeling van de Nederlandse Antillen, Aruba of een vreemde mogendheid;
c. twee of meer van de navolgende werkloosheidsuitkeringen:
1°. een of meer wachtgelden;
2°. een of meer uitkeringen op grond van de WW;
d. twee of meer loonsuppleties op grond van dan wel overeenkomstig artikel 60 van de WAO;
e. twee of meer reïntegratie-uitkeringen op grond van dan wel overeenkomstig artikel 63 van de WAO.
Deze nadere regels kunnen, zo nodig, tijdelijk van de artikelen 3 tot en met 38, de ZW, de WAO, de WW, de Coördinatiewet Sociale Verzekering en de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 afwijken met betrekking tot de wijze waarop het in artikel 4, eerste lid, of artikel 8, eerste lid, bedoelde ziekengeld op grond van de ZW, de in artikel 13, eerste of tweede lid, of artikel 23, eerste lid, bedoelde uitkering op grond van de WAO, dan wel de in artikel 20, tweede lid, of artikel 28, tweede lid, bedoelde loonsuppletie of reïntegratie-uitkering op grond van de WAO, dan wel de in artikel 31, eerste, tweede of derde lid, bedoelde uitkering op grond van de WW, wordt vastgesteld.
2. De in het eerste lid bedoelde regels hebben in ieder geval betrekking op de bepaling van:
a. de datum waarop het in artikel 4, eerste lid, of artikel 8, eerste lid, bedoelde recht op een ziekengeld op grond van de ZW, het in artikel 13, eerste of tweede lid, of artikel 23, eerste lid, bedoelde recht op een uitkering op grond van de WAO, het in artikel 20, tweede lid, of artikel 28, tweede lid, bedoelde recht op een loonsuppletie of een reïntegratie-uitkering op grond van de WAO, dan wel het in artikel 31, eerste, tweede of derde lid, bedoelde recht op een uitkering op grond van de WW van de betrokkene ingaat;
b. de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO;
c. het dagloon in de zin van de WAO, dan wel in de zin van de WW;
d. de uitvoeringsinstelling die de in onderdeel a bedoelde werkzaamheden verricht;
e. de kostenverdeling, met inbegrip van de uitvoeringskosten, ter zake van de in onderdeel a bedoelde rechten.
3. De in het eerste lid bedoelde regels hebben tot doel te bereiken dat een hoogte en een duur van het ingevolge deze wet aan de betrokkene toe te kennen ziekengeld op grond van de ZW, uitkering op grond van de WAO, loonsuppletie of reïntegratie-uitkering op grond van de WAO, danwel uitkering op grond van de WW wordt vastgesteld die ten minste evenredig is aan de hoogte en duur van het met de betreffende werknemersverzekering overeenkomende deel van het wachtgeld, de uitkering of de voorziening waarop de betrokkene in zijn hoedanigheid als overheidswerknemer, danwel gewezen overheidswerknemer recht had op de dag voorafgaande aan de datum waarop de betreffende werknemersverzekering ingevolge deze wet op hem van toepassing werd.
1. Vanaf het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet, treedt het Landelijk instituut sociale verzekeringen in de plaats van het FAOP wat betreft de overeenkomstige toepassing van de WAO, bedoeld in artikel 32, eerste lid, juncto artikel 46, tweede lid, van de WPA, alsmede wat betreft de toepassing van de AAW, bedoeld in artikel 8 van de AAW.
2. Onze Minister van Defensie verricht handelingen met betrekking tot de toepassing van de Amp-wet zoals die wet luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet, voor zover het de toepassing van de Amp-wet tot dat tijdstip betreft.
3. De overheidswerkgever verricht handelingen op grond van een regeling met betrekking tot bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte dan wel wachtgeld zoals bedoelde regeling luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet, voor zover het de toepassing van bedoelde regeling tot dat tijdstip betreft.
4. Onze Minister van Defensie en de overheidswerkgever doen mededeling aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen van handelingen als bedoeld in het tweede onderscheidenlijk het derde lid. De artikelen 36 tot en met 39 zijn van overeenkomstige toepassing.
5. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan tezamen met Onze Minister van Binnenlandse Zaken nadere en, zo nodig, tijdelijk afwijkende regels stellen met betrekking tot het eerste tot en met het vierde lid.
1. Indien de overheidswerknemer of de gewezen overheidswerknemer, bedoeld in artikel 4, dan wel de beroepsmilitair of de gewezen beroepsmilitair, bedoeld in artikel 8, ingevolge de op hem van toepassing zijnde rechtspositieregeling recht heeft op bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte en tegelijkertijd ter zake van hetzelfde dienstverband recht heeft op ziekengeld op grond van de ZW, wordt het eerstbedoelde recht verminderd met het ziekengeld.
2. Zolang de overheidswerknemer of de gewezen overheidswerknemer, bedoeld in artikel 31, ingevolge de op hem van toepassing zijnde rechtspositieregeling recht heeft op een wachtgeld en tegelijkertijd recht heeft op een uitkering op grond van de WW, wordt het eerstbedoelde recht verminderd met de uitkering op grond van de WW. De eerste volzin vindt geen toepassing in het geval de uitkering op grond van de WW wordt genoten ter zake van een dienstverband dat ter hand is genomen vóór de dag waarop het ontslag, ter zake waarvan hem het wachtgeld is toegekend, hem is aangezegd of door hem is aangevraagd, tenzij dat dienstverband ter hand is genomen gedurende non-activiteit, vakantie of verlof onmiddellijk voorafgaande aan bedoeld ontslag.
3. Indien de in het tweede lid bedoelde overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer ingevolge de op hem van toepassing zijnde rechtspositieregeling welke is gefixeerd op een datum, gelegen voor het tijdstip van aanvang fase 3, wat betreft zijn wachtgeld niet behoeft te voldoen aan de verplichting te solliciteren of aan de verplichting als werkzoekende ingeschreven te zijn bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, is hij, zolang hij recht heeft op dat wachtgeld, vrijgesteld van de verplichting, bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van de WW en van de verplichting, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel d, van die wet.
4. Het eerste tot en met het derde lid zijn uitsluitend van toepassing indien in de op betrokkene van toepassing zijnde rechtspositieregeling geen bepalingen zijn opgenomen ter zake van de in die leden bedoelde samenloop van rechten.
1. Het FAOP draagt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet een deel van zijn in artikel 21d, eerste volzin, van de Wet FVP/ABP bedoelde, aanwezige vermogen over aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds, bedoeld in artikel 72 van de WAO.
2. Het in het eerste lid bedoelde deel van het vermogen bestaat uit:
a. een bedrag dat het resultaat is van een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het aanwezige vermogen van het Arbeidsongeschiktheidsfonds, bedoeld in artikel 72 van de WAO, vermenigvuldigd met de lasten van het FAOP, bedoeld in artikel 21a van de Wet FVP/ABP, en de noemer door de lasten van het Arbeidsongeschiktheidsfonds, bedoeld in artikel 76, derde lid, van de WAO, en
b. een bedrag ter dekking van de uitgaven op grond van artikel 42, eerste lid, met inbegrip van de uitvoeringskosten van het Landelijk instituut sociale verzekeringen ter zake van de toepassing van artikel 42, eerste lid.
3. De toepassing van het eerste lid geldt de aldaar genoemde aanwezige vermogens en lasten op de dag voorafgaand aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet.
4. Onder «artikel 72 van de WAO» en «artikel 76, derde lid, van de WAO» in het tweede lid, onderdeel a, genoemd, wordt verstaan de artikelen 72 en 76, derde lid, van de WAO zoals dat artikel en dat artikellid luidden op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet.
5. Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken, worden regels gesteld met betrekking tot het eerste en het tweede lid.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, worden regels gesteld met betrekking tot liquidatie van het FAOP.
1. Onverminderd het bepaalde in deze wet zijn de ZW, de WAO, en de WW, alsmede de op die wetten berustende bepalingen, van toepassing op het in dit hoofdstuk bedoelde recht op uitkering op grond van die wetten, op het in aanmerking brengen voor voorzieningen, vergoedingen of toelagen op grond van artikel 20, eerste lid, of artikel 28, eerste lid, en op het in aanmerking brengen voor loonsuppleties, loonkostensubsidies, opleiding of scholing of reïntegratie-uitkeringen op grond van artikel 20, tweede lid, of artikel 28, tweede lid.
2. Besluiten of uitkeringen op grond van onderscheidenlijk artikel 4, eerste lid, artikel 8, eerste lid, artikel 13, eerste of tweede lid, artikel 23, eerste lid, of artikel 31 worden beschouwd als besluiten of uitkeringen op grond van de verplichte verzekering krachtens de ZW, de WAO onderscheidenlijk de WW.
3. Voorzieningen, toelagen of vergoedingen op grond van artikel 20, eerste lid, of artikel 28, eerste lid, worden beschouwd als voorzieningen, toelagen of vergoedingen op grond van de verplichte verzekering krachtens de WAO.
4. Loonsuppleties, loonkostensubsidies, opleiding of scholing of reïntegratie-uitkeringen op grond van artikel 20, tweede lid, of artikel 28, tweede lid, worden beschouwd als loonsuppleties, loonkostensubsidies, opleiding of scholing of reïntegratie-uitkeringen op grond van de verplichte verzekering krachtens de WAO.
Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken in overeenstemming met Onze Minister of Onze Ministers wie het mede aangaat, kunnen ter uitvoering van dit hoofdstuk nadere en, zo nodig, tijdelijk afwijkende regels worden gesteld.
De Ziektewet wordt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet als volgt gewijzigd:
A. Artikel 6, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. degene, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de Ambtenarenwet;.
B. Na artikel 8a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Tot een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, op voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tezamen met Onze Minister van Binnenlandse Zaken, te bepalen tijdstip:
a. wordt niet als dienstbetrekking beschouwd de arbeidsverhouding van de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, alsmede
b. is artikel 8a niet van toepassing op degene die uitsluitend uit hoofde van een of meer arbeidsverhoudingen als overheidswerknemer, dan wel uitsluitend uit hoofde van een of meer voormalige arbeidsverhoudingen als gewezen overheidswerknemer een uitkering ontvangt op grond van de verplichte verzekering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
2. Het in het eerste lid bedoelde tijdstip kan voor groepen van overheidswerknemers als bedoeld in onderdeel a van dat lid, alsmede voor groepen van overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers met recht op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering als bedoeld in onderdeel b van dat lid, verschillend worden vastgesteld.
3. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kunnen nadere en, zo nodig, tijdelijk van deze wet afwijkende regels worden gesteld.
C. Artikel 29, eerste lid, komt te luiden:
1. Behoudens de artikelen 29a en 29b wordt geen ziekengeld uitgekeerd, indien de verzekerde:
a. uit hoofde van de dienstbetrekking krachtens welke hij de arbeid behoort te verrichten, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel indien het recht op loon door toepassing van het derde, vierde, vijfde of achtste lid van dat artikel geheel of gedeeltelijk ontbreekt;
b. bij verhindering wegens ziekte om zijn dienst te verrichten of zijn ambt te vervullen recht heeft op bezoldiging als bedoeld in de zin van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, dan wel van hetgeen daarmee overeenkomt, dan wel indien het recht op die bezoldiging op grond van een reden overeenkomstig artikel 629, derde, vierde, vijfde of achtste lid van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek geheel of gedeeltelijk ontbreekt.
D. Na artikel 89 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
Het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8b wordt bekend gemaakt in de Staatscourant.
Een voordracht tot een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8b wordt niet gedaan dan nadat twee maanden na de in artikel 90 bedoelde mededeling zijn verstreken. Gelijktijdig met de mededeling wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Binnen 30 dagen na de overlegging kan door een der kamers of tenminste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen worden gegeven dat het in de maatregel geregelde onderwerp bij wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.
De Ziektewet wordt met ingang het tijdstip van aanvang van fase 2 van deze wet als volgt gewijzigd:
A. Na artikel 60 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat artikel 60 tot een daarbij vast te stellen tijdstip niet van toepassing is op de financiering van de uitgaven op grond van deze wet ten aanzien van overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers als bedoeld in de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen die verplicht verzekerd zijn op grond van deze wet.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de financiering van de uitgaven op grond van deze wet ten aanzien van overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers als bedoeld in de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen die verplicht verzekerd zijn op grond van deze wet.
B. In de artikelen 90 en 91 wordt telkens de zinsnede «een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8b» vervangen door: een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8b of artikel 60a.
De Ziektewet wordt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet als volgt gewijzigd:
A. Artikel 8b vervalt.
B. In de artikelen 90 en 91 wordt telkens de zinsnede «een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8b of artikel 60a» vervangen door: een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 60a.
De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet als volgt gewijzigd:
A. Artikel 6, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. degene, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de Ambtenarenwet;.
B. In artikel 43b wordt na «Burgerlijk Wetboek» toegevoegd: , dan wel op bezoldiging ingevolge artikel XV, tweede lid, vierde volzin, van de Wet terugdringing ziekteverzuim.
C. Artikel 62, eerste lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «een privaatrechtelijke dienstbetrekking» wordt vervangen door: een dienstbetrekking.
2. De zinsnede «of het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP,» vervalt.
De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet als volgt gewijzigd:
A. Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel d vervalt en onderdeel e wordt geletterd d.
2. In het nieuwe onderdeel d wordt de zinsnede «, van de Wet Werkloosheidsvoorziening of van een regeling als bedoeld in onderdeel d» vervangen door: of van de Wet Werkloosheidsvoorziening.
B. Artikel 10, eerste lid, komt te luiden:
1. Als werkgever wordt beschouwd in de gevallen, bedoeld in artikel 7, onderdeel:
a: het Landelijk instituut sociale verzekeringen;
b: de laatste werkgever;
c: het gemeentebestuur, dat de uitkering uitbetaalt;
d: degene, die door Onze Minister als werkgever wordt aangewezen.
C. In artikel 13, vierde lid, vervalt de zinsnede «of krachtens een regeling als bedoeld in artikel 7, onderdeel d,».
D. In artikel 66, vierde lid, wordt de zinsnede «artikel 7, onderdelen d en e» vervangen door: artikel 7, onderdeel d.
De Werkloosheidswet wordt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet als volgt gewijzigd:
A. Artikel 7 wordt vervangen door:
1. Tot een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, op voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tezamen met Onze Minister van Binnenlandse Zaken, te bepalen tijdstip wordt niet als dienstbetrekking beschouwd de arbeidsverhouding van de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen.
2. Het in het eerste lid bedoelde tijdstip kan voor groepen van overheidswerknemers verschillend worden vastgesteld.
3. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kunnen nadere en, zo nodig, van deze wet afwijkende regels worden gesteld.
B. Artikel 17b, eerste lid, komt te luiden:
1. Voor de toepassing van artikel 17, onderdeel b, onder 1°, worden met dagen waarover loon is ontvangen, gelijkgesteld:
a. dagen waarover een persoon recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage ontvangt op grond van artikel 58, eerste of derde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, die al dan niet vermeerderd met een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend, dan wel een uitkering ontvangt die naar aard en strekking daarmee overeenkomt;
b. dagen waarover een persoon een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend.
Met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 2 van deze wet wordt na artikel 97 van de Werkloosheidswet een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat dit hoofdstuk tot een daarbij vast te stellen tijdstip van overeenkomstige toepassing is op de financiering van de uitgaven ter zake van een wachtgeld als bedoeld in artikel 1, onderdeel r, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels en nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
3. Bij de toepassing van het tweede lid hebben de in dat lid bedoelde regels in ieder geval betrekking op:
a. de vaststelling van het deel van de uitgaven dat betrekking heeft op wachtgelden als bedoeld in artikel 1, onderdeel r, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen waarop dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing is;
b. de premie die noodzakelijk is voor de financiering van de uitgaven, bedoeld in onderdeel a.
De Werkloosheidswet wordt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet als volgt gewijzigd:
A. Artikel 7 vervalt.
B. In artikel 17b, zesde lid, vervalt onderdeel a en worden de onderdelen b en c geletterd a en b.
C. In artikel 45, vierde lid, vervalt de zinsnede «dan wel een uitkering ontvangt die naar aard en strekking daarmee overeenkomt op grond van een regeling voor de persoon, bedoeld in artikel 7, eerste lid,».
D. De artikelen 125 en 126 vervallen.
In artikel 10, eerste lid, van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid wordt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet de zinsnede «een lichaam als bedoeld in artikel A 1, onderdeel d, van die wet» vervangen door: een lichaam als bedoeld in artikel A 1, onderdeel c, van die wet.
Met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet vervalt artikel 10 van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid.
Artikel 2 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel c, onder 4°, komt te luiden:
4°. recht heeft op uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Liquidatiewet ongevallenwetten of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%;.
2. Het derde, het vierde en het vijfde lid vervallen.
De Wet arbeid gehandicapte werknemers wordt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet als volgt gewijzigd:
A. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b komt te luiden:
b. gehandicapte werknemer: een werknemer:
1°. aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
2°. aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens artikel 5 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen is toegekend en die geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is in de zin van die wet;
3°. voor wie, met toepassing van artikel 57, eerste lid, of artikel 57a van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet dan wel met toepassing van een door Onze Minister, na overleg met Onze Minister wie het mede aangaat, met genoemde bepalingen gelijkgestelde regeling, een voorziening binnen het bedrijf is getroffen en die zonder die voorziening niet in staat is zijn arbeid te verrichten;
4°. die tengevolge van ziekte of gebreken duidelijke belemmeringen ondervindt bij het verkrijgen of verrichten van arbeid, dan wel door bijzondere maatregelen of voorzieningen in staat is gesteld arbeid te verkrijgen of te verrichten, voor zover bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen;.
2. Onderdeel g vervalt.
B. Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt de zinsnede «of het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel».
2. In het derde lid vervalt de zinsnede «en het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel».
C. Artikel 8 komt te luiden:
1. Indien de arbeidsprestatie van een werknemer in een bepaalde functie ten gevolge van ziekte of gebreken duidelijk minder is dan de arbeidsprestatie die in de desbetreffende functie als normaal wordt beschouwd, vermindert het Landelijk instituut sociale verzekeringen op verzoek van de betrokken werkgever of werknemer de hoogte van de aanspraak op een geldelijke beloning voor de verrichte arbeid naar evenredigheid, zo nodig in afwijking van hetgeen bij of krachtens de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag is bepaald.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de termijn waarbinnen een beschikking op aanvraag ingevolge dit artikel dient te worden gegeven. Deze algemene maatregel van bestuur vervalt met ingang van 1 januari 1999.
3. In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het Landelijk instituut sociale verzekeringen binnen dertien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.
D. In artikel 10, onderdeel b, vervalt de zinsnede «of het Algemeen burgerlijk pensioenfonds».
E. Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De vaststelling en de invordering van de krachtens artikel 5, eerste lid, verschuldigde geldelijke bijdrage, alsmede de vaststelling en de uitbetaling van de krachtens artikel 5, tweede lid, verschuldigde geldelijke tegemoetkoming geschiedt door het Landelijk instituut sociale verzekeringen.
2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid.
F. Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt de zinsnede «en het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel hebben» vervangen door: heeft.
2. In het derde lid vervalt de zinsnede «en het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel».
Artikel 10 van de Wet voorzieningen gehandicapten komt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet als volgt te luiden:
In artikel 6, eerste lid, onderdeel r, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering wordt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet de puntkomma vervangen door een komma en wordt een zinsnede toegevoegd, luidende: danwel terzake van een van de volgende publiekrechtelijke ziektekosten verzekeringen: het Instituut Zorgverzekering Ambtenaren Nederland, de Interprovinciale ziektekostenregeling 1988 of het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994;.
Met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet vervalt paragraaf 6 van hoofdstuk 4 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997.
1. Met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet, wordt in artikel XV, tweede lid, van de Wet terugdringing ziekteverzuim na de derde volzin een volzin toegevoegd, luidende:
Indien de werkgever de aangifte overeenkomstig artikel 38, eerste lid, van de Ziektewet later doet dan op grond van artikel 85 van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen overeenkomstig het eerstgenoemde artikel is voorgeschreven, wordt het in de eerste volzin bedoelde tijdvak met de duur van de vertraging verlengd.
2. In artikel XV van de Wet terugdringing ziekteverzuim vervalt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 2 van deze wet het zevende lid onder vernummering van het achtste tot en met dertiende lid tot zevende tot en met twaalfde lid.
3. Artikel XV van de Wet terugdringing ziekteverzuim is niet van toepassing op de overheidswerknemer die op of na het tijdstip van aanvang van fase 2 van deze wet recht verkrijgt op een uitkering op grond van de Ziektewet.
De artikelen XX tot en met XXVII van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen vervallen met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet.
Met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 2 van deze wet, bedoeld in artikel 53, wordt de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria voor de overheidswerknemers, bedoeld in artikel 1, onderdeel l, en de gewezen overheidswerknemers, op wie de Werkloosheidswet van toepassing wordt, als volgt gelezen:
A. In artikel 1, onderdeel a, wordt na «Wet privatisering ABP» toegevoegd:, invaliditeitspensioen, bedoeld in de Spoorwegpensioenwet of de Algemene burgerlijke pensioenwet.
B. Artikel 1, onderdeel b, wordt als volgt gelezen:
b. werkloze persoon: de persoon, bedoeld in artikel 2;.
C. Artikel 2, tweede lid, wordt als volgt gelezen:
2. Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn mede van toepassing op de persoon, bedoeld in artikel XX, XXI, XXIV of XXV van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen, zoals die wet luidde op de dag voor inwerkingtreding van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, en die op 31 december 1986 de leeftijd van 35 jaar had bereikt en:
a. die door de toepassing of overeenkomstige toepassing van artikel 18 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zijn recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering verliest, dan wel voor een lagere arbeidsongeschiktheidsuitkering in aanmerking komt; of
b. wiens recht op pensioen door toepassing van artikel E 6 van de Algemene militaire pensioenwet op een lagere mate van arbeidsongeschiktheid wordt gebaseerd.
D. Artikel 2, derde lid, wordt als volgt gelezen:
3. Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn mede van toepassing op de persoon die op 1 augustus 1993 de leeftijd van 45 jaar had bereikt en die op 31 juli 1993 recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering of een herplaatsingstoelage of herplaatsingswachtgeld op grond van de Spoorwegpensioenwet of de Algemene burgerlijke pensioenwet en die vanaf 1 augustus 1993 door de toepassing van artikel 5 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, artikel F 7 van de Spoorwegpensioenwet, artikel F 8a van de Algemene burgerlijke pensioenwet, artikel E 6 van de Algemene militaire pensioenwet of de toepassing of overeenkomstige toepassing van artikel 18 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, zoals deze artikelen voor deze persoon na de inwerkingtreding van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen zijn blijven luiden, zijn recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering verliest of heeft verloren dan wel voor een lagere arbeidsongeschiktheidsuitkering in aanmerking komt of is gekomen.
E. In artikel 9, eerste tot en met het derde lid, wordt «artikel 2, eerste of derde lid» vervangen door: artikel 2, eerste, tweede of derde lid.
F. In artikel 9, zesde tot en met het achtste lid, wordt «artikel 2, tweede lid» vervangen door: artikel 2, tweede of derde lid.
G. Onder vernummering van het negende en tiende lid van artikel 9 tot het elfde en twaalfde lid worden in dat artikel een nieuw negende en tiende lid ingevoegd, luidende:
9. Het dagloon dat ten grondslag ligt aan de uitkering van de werkloze persoon, aan wie op de dag voor de toepassing, bedoeld in artikel 2, derde lid, een invaliditeitspensioen wordt uitbetaald op grond van de Algemene burgerlijke pensioenwet of de Spoorwegpensioenwet, is gelijk aan de door 261 gedeelde berekeningsgrondslag waarnaar dat pensioen was berekend. Indien op het in de eerste volzin bedoelde pensioen ingevolge artikel F 9a van de Algemene burgerlijke pensioenwet of artikel F 7a van de Spoorwegpensioenwet een toeslag was verleend, wordt voor de vaststelling van het dagloon het bedrag van de berekeningsgrondslag verhoogd met die toeslag. Artikel 15 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is van toepassing op het dagloon, bedoeld in dit lid.
10. Indien het recht op invaliditeitspensioen is toegekend uit een deeltijdbetrekking, geldt in afwijking van het negende lid als dagloon het bedrag dat overeenkomstig dat lid wordt verkregen en vervolgens is vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.
H. In het nieuwe twaalfde lid van artikel 9 wordt «het negende lid» vervangen door: het elfde lid.
De Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria wordt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet, bedoeld in artikel 54, als volgt gewijzigd:
A. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a, wordt na «Wet privatisering ABP» toegevoegd: , invaliditeitspensioen, bedoeld in de Spoorwegpensioenwet of de Algemene burgerlijke pensioenwet.
2. Onderdeel b komt te luiden:
b. werkloze persoon: de persoon, bedoeld in artikel 2;.
B. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn mede van toepassing op de persoon, bedoeld in artikel XX, XXI, XXIV of XXV van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen, zoals die wet luidde op de dag voor inwerkingtreding van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, en die op 31 december 1986 de leeftijd van 35 jaar had bereikt en:
a. die door de toepassing of overeenkomstige toepassing van artikel 18 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zijn recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering verliest, dan wel voor een lagere arbeidsongeschiktheidsuitkering in aanmerking komt; of
b. wiens recht op pensioen door toepassing van artikel E 6 van de Algemene militaire pensioenwet op een lagere mate van arbeidsongeschiktheid wordt gebaseerd.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn mede van toepassing op de persoon die op 1 augustus 1993 de leeftijd van 45 jaar had bereikt en die op 31 juli 1993 recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering of een herplaatsingstoelage of herplaatsingswachtgeld op grond van de Spoorwegpensioenwet of de Algemene burgerlijke pensioenwet en die vanaf 1 augustus 1993 door de toepassing van artikel 5 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, artikel F 7 van de Spoorwegpensioenwet, artikel F 8a van de Algemene burgerlijke pensioenwet, artikel E 6 van de Algemene militaire pensioenwet of de toepassing of overeenkomstige toepassing van artikel 18 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, zoals deze artikelen voor deze persoon na de inwerkingtreding van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen zijn blijven luiden, zijn recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering verliest of heeft verloren dan wel voor een lagere arbeidsongeschiktheidsuitkering in aanmerking komt of is gekomen.
C. Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste tot en met het derde lid wordt «artikel 2, eerste of derde lid» vervangen door: artikel 2, eerste, tweede of derde lid.
2. In het zesde tot en met het achtste lid wordt «artikel 2, tweede lid» vervangen door: artikel 2, tweede of derde lid.
3. Onder vernummering van het negende en tiende lid tot het elfde en twaalfde lid worden een nieuw negende en tiende lid ingevoegd, luidende:
9. Het dagloon dat ten grondslag ligt aan de uitkering van de werkloze persoon, aan wie op de dag voor de toepassing, bedoeld in artikel 2, derde lid, een invaliditeitspensioen wordt uitbetaald op grond van de Algemene burgerlijke pensioenwet of de Spoorwegpensioenwet, is gelijk aan de door 261 gedeelde berekeningsgrondslag waarnaar dat pensioen was berekend. Indien op het in de eerste volzin bedoelde pensioen ingevolge artikel F 9a van de Algemene burgerlijke pensioenwet of artikel F 7a van de Spoorwegpensioenwet een toeslag was verleend, wordt voor de vaststelling van het dagloon het bedrag van de berekeningsgrondslag verhoogd met die toeslag. Artikel 15 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is van toepassing op het dagloon, bedoeld in dit lid.
10. Indien het recht op invaliditeitspensioen is toegekend uit een deeltijdbetrekking, geldt in afwijking van het negende lid als dagloon het bedrag dat overeenkomstig dat lid wordt verkregen en vervolgens is vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.
4. In het nieuwe twaalfde lid wordt «het negende lid» vervangen door: het elfde lid.
De Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen wordt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet als volgt gewijzigd:
A. Artikel II komt te luiden:
1. Onder de uitkeringen, bedoeld in artikel 76d, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, worden mede verstaan:
a. de op grond van artikel 13, eerste of tweede lid, eerste volzin, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen toegekende uitkeringen;
b. de op grond van artikel 13, tweede lid, tweede volzin, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen bij wijze van voorschot toegekende uitkeringen;
c. de op grond van artikel 23, eerste lid, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen toegekende uitkeringen.
2. Onder de uitvoeringskosten, bedoeld in artikel 76d, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, worden mede verstaan de kosten die zijn verbonden aan de uitvoering van de artikelen 13, eerste en tweede lid, en 23, eerste lid, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen.
3. Onder de loonsuppletie, bedoeld in artikel 76d, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, wordt mede verstaan de in artikel 20, tweede lid, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen of artikel 28, tweede lid, van die wet bedoelde loonsuppletie.
4. Onder de loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 76d, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, wordt mede verstaan de in artikel 20, tweede lid, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen of artikel 28, tweede lid, van die wet bedoelde loonkostensubsidie.
5. Onder de kosten van opleiding of scholing, bedoeld in artikel 76d, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, worden mede verstaan de kosten van een opleiding of scholing als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen of artikel 28, tweede lid, van die wet.
6. Onder de voorzieningen, bedoeld in artikel 76d, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, worden mede verstaan de in artikel 20, tweede lid, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen of artikel 28, tweede lid, van die wet bedoelde voorzieningen.
7. Onder de vergoedingen, bedoeld in artikel 76d, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, worden mede verstaan de in artikel 20, tweede lid, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen of artikel 28, tweede lid, van die wet bedoelde vergoedingen.
8. Onder de toelagen en vergoedingen, bedoeld in artikel 76d, eerste lid, onderdeel h, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, worden mede verstaan de in artikel 20, tweede lid, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen of artikel 28, tweede lid, van die wet bedoelde toelagen en vergoedingen.
B. De artikelen III tot en met VI vervallen.
C. Artikel VII wordt als volgt gewijzigd:
1. Telkens vervallen de woorden «en pensioenen».
2. De zinsnede «in artikel 21a van de Wet privatisering ABP en in artikel IV van deze wet,» vervalt.
De Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen wordt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet als volgt gewijzigd:
A. Artikel VIII wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede tot en met het vijfde lid vervallen.
2. Het zesde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
B. De artikelen XLVII tot en met LI vervallen.
De Wet financiële voorzieningen privatisering ABP wordt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet als volgt gewijzigd:
A. Artikel 1, onderdelen j en s, vervallen.
B. De artikelen 21 tot en met 27 en het daarboven geplaatste opschrift: Paragraaf 4. Het FAOP en de financiering daarvan vervallen.
C. Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel b, ten 3° komt als volgt te luiden:
3°. degene die voorzitter of lid van een waterschap is, of van een ander publiekrechtelijk lichaam, en als zodanig geen werknemer is in de zin van de Ziektewet en de Werkloosheidswet.
2. In het tweede lid, onderdeel a, ten 3°, wordt de zinsnede «de artikelen 30 en 31» vervangen door: artikel 31.
3. In het tweede lid vervalt onderdeel b.
4. In het derde lid worden de woorden «een WAO-conforme uitkering» vervangen door :een WAO-uitkering.
5. In het vierde lid vervalt onder 1°, onder vernummering van onder 2° en 3° tot onder 1° en 2°.
D. Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor het eerste lid vervalt het cijfer «1» en wordt het woord «inhoudingen» vervangen door: inhouding.
2. Het tweede lid vervalt.
E. Artikel 30 vervalt.
F. Artikel 31, eerste lid, komt te luiden:
1. De werkgever houdt op het loon van de werknemer een inhouding inzake werkloosheid in, ter grootte van een percentage van de heffingsgrondslag dat overeenkomt met het premiedeel dat op grond van artikel 86, eerste lid, van de Werkloosheidswet wordt vastgesteld door het Landelijk instituut sociale verzekeringen, voor zover dat premiedeel ten laste wordt gebracht van de werknemer in de zin van die wet.
G. Artikel 32a vervalt.
H. Artikel 32b vervalt.
I. De artikelen 44 tot en met 49 en 51 en het daarboven geplaatste opschrift «Paragraaf 8. Nadere bepalingen inzake het FAOP» vervallen.
Artikel 28, eerste lid, onderdeel b, van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP komt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 2 van deze wet als volgt te luiden:
b. werknemer: voor zover geen werknemer in de zin van de Ziektewet en de Werkloosheidswet:
1°. de overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP;
2°. de militair ambtenaar, bedoeld in artikel 1, eerste en tweede lid, van de Militaire ambtenarenwet 1931, tenzij hij aanspraak heeft op zakgeld of voor eerste oefening onder de wapenen is;
3°. degene die voorzitter of lid van een waterschap is, of van een ander publiekrechtelijk lichaam;
4°. degene die behoort tot het personeel van de Koninklijke Hofhouding, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet gevolgen privatisering ABP voor het personeel van de Koninklijke Hofhouding.
Met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet wordt de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP als volgt gewijzigd:
A. Artikel 28 en het daarboven geplaatste opschrift «Paragraaf 5. De inhoudingen op het loon vervalt.
B. Artikel 29 vervalt.
C. Artikel 31 vervalt.
De Wet privatisering ABP wordt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet als volgt gewijzigd:
A. Van artikel 1 vervalt onderdeel j.
B. De artikelen 32 tot en met 45 en het daarboven geplaatste opschrift «PARAGRAAF 9. DE ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVERZEKERING VAN OVERHEIDSWERKNEMERS» vervallen.
C. De artikelen 46 tot en met 53 en het daarboven geplaatste opschrift «PARAGRAAF 10. NADERE BEPALINGEN INZAKE DE UITVOERING VAN DE ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVERZEKERING VAN OVERHEIDSWERKNEMERS» vervallen.
D. Artikel 57 vervalt.
E. Artikel 59 vervalt.
F. Artikel 60 vervalt.
G. Artikel 64 vervalt.
H. Artikel 67 vervalt.
I. Artikel 76 vervalt.
In de bijlage bij de Beroepswet wordt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet bij onderdeel C ingevoegd: 20b. Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen..
De Algemene militaire pensioenwet wordt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet als volgt gewijzigd:
A. Artikel A 6, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. Het arbeidsongeschiktheidspensioen en het aanvullend diensttijdpensioen, bedoeld in artikel E 6, het verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen, bedoeld in artikel E 6a en artikel E 3, vierde lid en artikel E 4, tweede lid, alsmede de herplaatsingstoelage, bedoeld in artikel E 6b.
B. Aan artikel D 1 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat ook andere tijd dan genoemd in de voorgaande leden, geheel of gedeeltelijk wordt gelijkgesteld met voor pensioen geldige diensttijd.
C. In artikel E 2 vervalt het tweede lid alsmede het cijfer «1.» voor het eerste lid.
D. Artikel E 2a wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «en artikel E 2, eerste lid, onder c,» vervangen door: en artikel E 2, onder c,.
2. Aan het eerste lid wordt, na vervanging van de punt door een komma, toegevoegd: en artikel E 6a.
3. In het tweede lid wordt de zinsnede «en artikel E 2, eerste lid, onder b;» vervangen door: en artikel E 2, onder b;.
4. Na het tweede lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
3. Voor de toepassing van artikel E 3, vierde lid, artikel E 4, tweede lid, artikel E 6 en artikel E 6a wordt verstaan onder:
a. arbeidsongeschiktheid: de mate van arbeidsongeschiktheid, vastgesteld ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, dan wel de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen;
b. arbeidsongeschiktheidsuitkering: een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, dan wel de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, vermeerderd met de vakantie-uitkering.
E. Aan artikel E 3 worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:
4. De reservist, aan wie als zodanig ontslag is verleend en die arbeidsongeschikt is, heeft met ingang van de dag waarop het ontslag ter zake van ziekten of gebreken is verleend, dan wel de dag waarop het recht uit anderen hoofde ontstaat, recht op een verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen, indien en voor zolang hij aanspraak heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en indien sprake is van arbeidsongeschiktheid met dienstverband als bedoeld in artikel E 11a.
5. De reservist, bedoeld in het vierde lid, heeft van de eerste dag van de maand, waarin de leeftijd van 65 jaar is of, in geval van eerder overlijden, zou zijn bereikt, indien voor hem op dat tijdstip ten minste vijf voor pensioen geldige dienstjaren kunnen worden aangewezen, recht op een pensioen overeenkomstig het bepaalde in artikel E 1, onder a, artikel E 6, vierde lid, artikel F 3 en artikel F 7, behoudens het zevende lid van dat artikel.
F. Artikel E 4 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de tekst van artikel E 4 wordt het cijfer «1.» geplaatst.
2. Na het eerste lid worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:
2. De dienstplichtige, aan wie als zodanig ontslag is verleend en die arbeidsongeschikt is, heeft met ingang van de dag waarop het ontslag ter zake van ziekten of gebreken is verleend, dan wel de dag waarop het recht uit anderen hoofde ontstaat, recht op een verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen, indien en voor zolang hij aanspraak heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en indien sprake is van arbeidsongeschiktheid met dienstverband als bedoeld in artikel E 11a.
3. De dienstplichtige, bedoeld in het tweede lid, heeft van de eerste dag van de maand, waarin de leeftijd van 65 jaar is of, in geval van eerder overlijden, zou zijn bereikt, indien op dat tijdstip ten minste vijf voor pensioen geldige dienstjaren kunnen worden aangewezen, recht op een pensioen overeenkomstig het bepaalde in artikel E 1, onder a, artikel E 6, vierde lid, en artikel F 7, behoudens het zevende lid van dat artikel.
G. In artikel E 5 wordt de zinsnede «of artikel E 4» vervangen door: artikel E 4, eerste en tweede lid,.
H. Artikel E 6 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste tot en met achtste lid worden vervangen door:
1. De beroepsmilitair, bedoeld in de artikelen E 1, onder b en c, en E 2, onder c, die arbeidsongeschikt is, heeft, indien en voor zolang hij aanspraak heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien een arbeidsongeschiktheid is vastgesteld:
a. van 80% of meer, recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen met met ingang van de dag waarop het ontslag ter zake van ziekten of gebreken is verleend, dan wel de dag waarop het recht uit anderen hoofde ontstaat;
b. tussen 15 en 80%, recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen met ingang van de dag waarop de aanspraak op een uitkering krachtens de Suppletieregeling defensiepersoneel, is beëindigd.
2. Het arbeidsongeschiktheidspensioen van de gepensioneerde beroepsmilitair die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt en op wie het eerste lid niet van toepassing is, is tot de eerste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt, het in artikel E 2a, eerste lid, bedoelde pensioen, met inachtneming van het tweede lid van dat artikel.
3. Het arbeidsongeschiktheidspensioen van degene op wie het eerste lid van toepassing is, is het in artikel E 2a, eerste lid, bedoelde pensioen, met inachtneming van het tweede lid van dat artikel, indien de som van die bedragen hoger is dan de som van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en het arbeidsongeschiktheidspensioen.
2. Het negende tot en met twaalfde lid worden vernummerd tot vierde tot en met zevende lid.
3. In het tot vierde lid vernummerde negende lid wordt de zinsnede «of artikel E 2, eerste lid, onder c,» vervangen door: of artikel E 2, onder c,.
4. In het tot vijfde lid vernummerde tiende lid wordt de zinsnede «of artikel E 2, eerste lid, onder c,» vervangen door: of artikel E 2, onder c,.
I. Na artikel E 6 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
In afwijking van artikel E 6, eerste lid, heeft de beroepsmilitair bij arbeidsongeschiktheid met dienstverband, als bedoeld in artikel E 11a, recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen met ingang van de dag waarop het ontslag ter zake van ziekten of gebreken is verleend, dan wel de dag waarop het recht uit anderen hoofde ontstaat en heeft betrokkene daarnaast recht op een verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen, indien het totaal van de bedragen van:
a. de arbeidsongeschiktheidsuitkering;
b. het arbeidsongeschiktheidspensioen, bedoeld in artikel E 6;
c. een pensioen als bedoeld in artikel E 2 of artikel E 3, eerste lid, dat op dezelfde dag is ingegaan als het pensioen, bedoeld onder b;
d. in een voorkomend geval, de tropenverhoging, bedoeld in artikel E 10; en
e. in een voorkomend geval, de uitkering krachtens de Suppletieregeling defensiepersoneel;
lager is dan het percentage van de pensioengrondslag, bedoeld in artikel F 6a, dan wel F 6c.
1. Recht op een herplaatsingstoelage heeft de beroepsmilitair, bedoeld in artikel E 6, die:
a. wordt herplaatst in een of meer andere dienstbetrekkingen, en
b. niet volledig arbeidsongeschikt is, en
c. zijn resterende verdiencapaciteit volledig benut.
2. De herplaatsingstoelage eindigt:
a. met het einde van de maand waarin betrokkene is overleden, of
b. met ingang van de eerste dag van de maand waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt, of
c. met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin niet meer wordt voldaan aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden.
J. Artikel E 7 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De beroepsmilitair, bedoeld in de artikelen E 1, onder b en c, en E 2, onder c, alsmede de reservist die recht heeft op een pensioen als bedoeld in artikel E 3, eerste lid, onder c, onder 1°, hebben bij invaliditeit met dienstverband als bedoeld in artikel E 11, zonder dat voor hen uit hoofde van die invaliditeit recht op een pensioen krachtens deze regeling of een vroegere militaire pensioenwet bestaat ter zake van een eerder ontslag, recht op een invaliditeitsverhoging. Met ingang van de eerste dag van de maand, waarin de beroepsmilitair de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, heeft hij recht op een in de vorige volzin bedoelde invaliditeitsverhoging naar de berekeningswijze, bedoeld in artikel F 7, eerste lid, onder b.
2. In het tweede lid , onder a, wordt de zinsnede «en artikel E 4, onder a,» vervangen door: en artikel E 4, eerste lid, onder a,.
3. In het tweede lid, onder b, wordt de zinsnede «en artikel E 4, onder b,» vervangen door: en artikel E 4, eerste lid, onder b.
4. Het derde en vierde lid vervallen.
K. Na artikel E 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De militair, aan wie als zodanig op of na 1 januari 1998 ontslag is verleend en die recht heeft op een pensioen ter zake van een invaliditeit met dienstverband, heeft behalve op dat pensioen recht op een bijzondere invaliditeitsverhoging, indien de invaliditeit:
a. ten minste 60 doch minder dan 80 percent bedraagt en daling van dit percentage beneden 60 voor de toekomst niet aannemelijk wordt geacht,
b. ten minste 40 doch minder dan 60 percent bedraagt en daling van dit percentage beneden 40 voor de toekomst niet aannemelijk wordt geacht,
c. ten minste 20 doch minder dan 40 percent bedraagt en daling van dit percentage beneden 20 voor de toekomst niet aannemelijk wordt geacht.
2. Het recht op een bijzondere invaliditeitsverhoging, als bedoeld in het eerste lid, bestaat niet of gaat verloren, indien de militair recht heeft op een bijzondere invaliditeitsverhoging, als bedoeld in artikel E 8, danwel artikel E 9.
L. Artikel E 11 komt te luiden:
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder invaliditeit met dienstverband verstaan: een invaliditeit van tenminste 10 percent ten gevolge van:
a. verwonding, ziekten of gebreken, welke zijn veroorzaakt door de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden;
b. ziekten of gebreken, welke het gevolg zijn van verrichtingen of vermoeienissen aan de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden verbonden, dan wel welke tot uiting zijn gekomen onder overwegende invloed van die verrichtingen of vermoeienissen; of
c. ziekten of gebreken, welke zijn ontstaan, tot uiting zijn gekomen of verergerd mede door inwerking van bijzondere, zeer nadelige invloeden, waaraan de beroepsmilitair in verband met de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden, is blootgesteld geweest.
2. Onder uitoefening van de militaire dienst wordt verstaan:
a. de uitvoering van expliciet of impliciet gegeven dienstopdrachten of dienstbevelen;
b. het verrichten van handelingen of activiteiten in het kader van algemene of bijzondere dienstverrichtingen; of
c. activiteiten, die gezien het daaraan verbonden dienstbelang als uitoefening van die dienst aangemerkt kunnen worden.
3. Onder buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden wordt verstaan:
a. een uitzonderingstoestand in de zin van artikel 103 van de Grondwet;
b. de deelname aan operaties ter bevordering of handhaving van de internationale rechtsorde;
c. het onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verwerven, op te voeren of te onderhouden, voor zover sprake is van een verhoogd risico;
d. de verlening van bijstand, zoals onder meer bedoeld in artikel 71 Wetboek van Militair Strafrecht, de artikelen 58, 59 of 60 van de Politiewet 1993 en artikel 146, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, voorzover sprake is van een verhoogd risico; of
e. afzonderlijk door Onze Minister te bepalen gevallen die bijzonder van aard zijn en waarbij een verhoogd risico aanwezig is;
een en ander doordat ten aanzien van de onderdelen c en e de normaal gebruikelijke veiligheidsmaatregelen ter bescherming van de gezondheid geheel of gedeeltelijk door of namens de regionale bevelhebbers der Koninklijke Marine, de commandant van het Korps Mariniers, de bevelhebber der Land- of der Luchtstrijdkrachten, dan wel de commandant der Koninklijke Marechaussee buiten werking zijn gesteld.
4. Voor elke verwonding, ziekte of gebrek wordt afzonderlijk vastgesteld of sprake is van invaliditeit met dienstverband.
5. Indien voor een bepaalde verwonding, ziekte of gebrek invaliditeit met dienstverband is vastgesteld, betekent dit dat voor die aandoening, indien die aandoening leidt tot arbeidsongeschiktheid en die arbeidsongeschiktheid in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de invaliditeit met dienstverband, eveneens sprake is van arbeidsongeschiktheid met dienstverband als bedoeld in artikel E 6a.
6. De militair wordt geacht de ziekten of gebreken, bedoeld in het eerste lid, te hebben opgelopen gedurende het tijdvak van de werkelijke dienst, waarin de feiten of omstandigheden zich hebben voorgedaan, welke aanleiding hebben gegeven tot het aannemen van verband tussen de bij hem bestaande ziekten of gebreken en de uitoefening van de militaire dienst.
7. Onze Minister kan met betrekking tot dit artikel nadere en, zo nodig, afwijkende regels stellen.
M. Na artikel E 11 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder arbeidsongeschiktheid met dienstverband verstaan: een arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekten of gebreken, die in overwegende mate hun oorzaak vinden in de aard van de aan de militair opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder zij moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid zijn te wijten.
2. Indien ingevolge het eerste lid voor een bepaalde ziekte of gebrek arbeidsongeschiktheid met dienstverband is aangenomen, dan geldt dit eveneens voor een arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een andere ziekte of gebrek waarvoor dat verband niet kan worden aangenomen.
3. Onze Minister kan met betrekking tot dit artikel nadere en, zo nodig, afwijkende regelen stellen.
N. In artikel F 1, tweede lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «ingevolge artikel F 6, vierde lid, eerste volzin» vervangen door: ingevolge artikel F 6g, eerste lid.
O. Artikel F 3 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het vijfde lid wordt de zinsnede «bedoeld in de artikelen E 1 en E 2, eerste lid, onder b of c,» vervangen door: bedoeld in de artikelen E 1 en E 2, onder b of c.
2. Aan het elfde lid wordt een nieuwe zin toegevoegd, luidende:
Genoemd zesde en achtste lid vinden evenmin toepassing indien op grond van het bepaalde in artikel F 7, tweede lid, onder b, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de betrokkene 65 jaar wordt, recht op invaliditeitsverhoging danwel invaliditeitspensioen bestaat.
P. Na artikel F 4 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Het verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen voor de reservist en de dienstplichtige bedraagt bij volledige arbeidsongeschiktheid het bedrag dat nodig is om de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan te vullen tot 90,02% van de berekeningsgrondslag, overeenkomstig het bepaalde in artikel F 7, behoudens het zevende lid van dat artikel.
2. In afwijking van het eerste lid bedraagt het verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid het bedrag dat nodig is om de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan te vullen tot het in het derde lid genoemde percentage van de berekeningsgrondslag, vastgesteld met overeenkomstige toepassing van artikel F 7, behoudens het zevende lid van dat artikel.
3. Het in het tweede lid bedoelde percentage bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
a. 65 tot 80%: 73,31%;
b. 55 tot 65%: 56,59%;
c. 45 tot 55%: 45,01%;
d. 35 tot 45%: 34,08%;
e. 25 tot 35%: 22,5%;
f. 15 tot 25%: 15%.
Q. De artikelen F 6 tot en met F 6j worden vervangen door de artikelen F 6 tot en met F 6f, luidende:
1. Tenzij de toepassing van artikel F 3 zou leiden tot een hoger pensioenbedrag, bedraagt het arbeidsongeschiktheidspensioen bij volledige arbeidsongeschiktheid het bedrag dat nodig is om de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan te vullen tot 70% van de pensioengrondslag.
2. In afwijking van het eerste lid bedraagt het arbeidsongeschiktheidspensioen voor de daar bedoelde beroepsmilitair:
a. na afloop van de in artikel 21a van de WAO bedoelde periode, het bedrag dat nodig is om de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan te vullen tot 65% van de pensioengrondslag, indien deze beroepsmilitair de keuze heeft gemaakt om af te zien van de individuele bijverzekering tegen de gevolgen van de verlaging van zijn arbeidsongeschiktheidspensioen in de periode, bedoeld in artikel 21b van de WAO; of
b. het bedrag dat nodig is om de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan te vullen tot 75% van de pensioengrondslag, indien deze beroepsmilitair op het tijdstip van ingang van het arbeidsongeschiktheidspensioen, anders dan in aansluiting op een uitkering krachtens de Suppletieregeling defensiepersoneel, 55 jaar of ouder is.
3. In afwijking van het eerste en het tweede lid en met inachtneming van het vierde en vijfde lid, bedraagt het arbeidsongeschiktheidspensioen bij volledige arbeidsongeschiktheid van de beroepsmilitair die in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid verkeert, waardoor hij geregeld oppassing en verzorging nodig heeft, het bedrag dat nodig is om de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan te vullen tot 100% van de pensioengrondslag. Een en ander voor zolang de hulpbehoevendheid duurt, doch uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt.
4. Voor de toepassing van het derde lid is de pensioengrondslag maximaal het bedrag van 261 maal het in het eerste lid van artikel 9 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering bedoelde maximum dagloon.
5. Het derde lid is niet van toepassing indien de betrokkene in een inrichting is opgenomen en de kosten van verblijf ten laste van een verzekering inzake ziektekosten komen.
Het verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen bij volledige arbeidsongeschiktheid bedraagt het bedrag dat nodig is om de pensioenen en uitkeringen, bedoeld in artikel E 6a, aan te vullen tot 90,02% van de pensioengrondslag.
1. Het arbeidsongeschiktheidspensioen bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is het bedrag dat nodig is om de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan te vullen tot:
a. het in het tweede lid genoemde percentage van de pensioengrondslag; of
b. het in het derde lid genoemde percentage van de pensioengrondslag, dat geldt na afloop van de in artikel 21a van de WAO bedoelde periode, indien de beroepsmilitair de keuze heeft gemaakt om af te zien van de individuele bijverzekering tegen de gevolgen van de verlaging van zijn arbeidsongeschiktheidspensioen in de periode, bedoeld in artikel 21b van de WAO.
2. Het in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde percentage bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van;
a. 65 tot 80%: 50,75%;
b. 55 tot 65%: 42%;
c. 45 tot 55%: 35%;
d. 35 tot 45%: 28%;
e. 25 tot 35%: 21%;
f. 15 tot 25%: 14%.
3. Het in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde percentage bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
a. 65 tot 80%: 47,25%;
b. 55 tot 65%: 39%;
c. 45 tot 55%: 32,5%;
d. 35 tot 45%: 26%;
e. 25 tot 35%: 19,5%;
f. 15 tot 25%: 13 %.
1. Het verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid bedraagt het bedrag dat nodig is om de pensioenen en uitkeringen, bedoeld in artikel E 6a, aan te vullen tot het in het tweede lid genoemde percentage van de pensioengrondslag.
2. Het in het eerste lid bedoelde percentage bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
a. 65 tot 80%: 73,31%;
b. 55 tot 65%: 56,59%;
c. 45 tot 55%: 45,01%;
d. 35 tot 45%: 34,08%;
e. 25 tot 35%: 22,5%;
f. 15 tot 25%: 15%.
Onze Minister stelt nadere regels met betrekking tot de wijze en het tijdstip waarop de beroepsmilitair de in de artikelen F 6 en F 6b bedoelde keuze, die eenmalig is, kenbaar dient te maken.
1. Indien het arbeidsongeschiktheidspensioen, het verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen, in voorkomend geval verhoogd met invaliditeitsverhoging en vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering en met de daarvoor in aanmerking komende inkomsten uit of in verband met arbeid en uitkering ingevolge een ontslaguitkeringsregeling, per maand minder bedraagt dan het minimumloon, wordt dat pensioen uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt, verhoogd tot het bedrag van het minimumloon.
2. De in het eerste lid genoemde verhoging bedraagt niet meer dan het verschil tussen enerzijds het totaal van het arbeidsongeschiktheidspensioen danwel het verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen, in voorkomend geval verhoogd met de invaliditeitsverhoging, zonder de in het eerste lid genoemde verhoging, en de arbeidsongeschiktheidsuitkering en anderzijds de pensioengrondslag waarnaar het is berekend, en bedraagt tevens niet meer dan 30% van het minimumloon.
3. Het in het eerste lid bedoelde arbeidsongeschiktheidspensioen, verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen dan wel de invaliditeitsverhoging is het pensioen na toepassing van de artikelen F 6 tot en met F 6c, dan wel de invaliditeitsverhoging na toepassing van artikel F 7.
4. De voor de toepassing van het eerste lid in aanmerking te nemen inkomsten uit of in verband met arbeid zijn de inkomsten, bedoeld in artikel V 4.
5. De voor de toepassing van het eerste lid in aanmerking te nemen uitkering ingevolge een ontslaguitkeringsregeling is de ontslaguitkering ter zake van hetzelfde ontslag als waaraan het recht op arbeidsongeschiktheidspensioen danwel verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen wordt ontleend.
1. De herplaatsingstoelage, bedoeld in artikel E 6b, bedraagt het nadelig verschil tussen enerzijds de pensioengrondslag en anderzijds het totaal van de daarmee overeenkomende inkomsten uit de nieuwe dienstbetrekking, de arbeidsongeschiktheidsuitkering, het arbeidsongeschiktheidspensioen dan wel het verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen.
2. Bij herplaatsing in een dienstbetrekking op grond waarvan de gewezen beroepsmilitair deelnemer is krachtens het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, wordt bij de toepassing van het eerste lid als inkomsten uit de nieuwe dienstbetrekking aangemerkt het inkomen in de nieuwe dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3.1. van het vorengenoemde pensioenreglement.
3. Bij herplaatsing in een dienstbetrekking op grond waarvan de gewezen beroepsmilitair geen deelnemer is krachtens het in het tweede lid genoemde pensioenreglement, wordt bij de toepassing van het eerste lid als inkomsten uit de nieuwe dienstbetrekking aangemerkt het inkomen dat wordt vastgesteld zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van artikel 3.1. van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
4. De loonsuppletie, bedoeld in artikel 60 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, wordt gerekend tot de in het eerste lid bedoelde inkomsten uit de nieuwe dienstbetrekking.
R. Artikel F 6k wordt gewijzigd als volgt:
1. Artikel F 6k wordt vernummerd tot artikel F 6g.
2. In het eerste lid van het tot artikel F 6g vernummerde artikel F 6k wordt de zinsnede «bedoeld in artikel E 6, negende lid,» vervangen door: bedoeld in artikel E 6, vierde lid, en vervalt de tweede volzin.
3. In het tweede lid van het tot artikel F 6g vernummerde artikel F 6k wordt de zinsnede «bedoeld in artikel E 6, tweede lid» vervangen door: bedoeld in artikel E 6, eerste lid.
S. Artikel F 6l wordt gewijzigd als volgt:
1. Artikel F 6l wordt vernummerd tot artikel F 6h.
2. In het tot artikel F 6h vernummerde artikel F 6l wordt de zinsnede «de artikelen F 6 tot en met F 6k» vervangen door: de artikelen F6 tot en met F 6g.
T. Na artikel F 6h wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Indien het niveau van de arbeidsongeschiktheidsuitkering een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, behoudens indien in het sectoroverleg Defensie sociale partners anders overeenkomen binnen zes maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van het arbeidsongeschiktheidspensioen en het verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad.
U. Artikel F 7 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De invaliditeitsverhoging, bedoeld in artikel E 7, eerste lid, is gelijk aan het bedrag, overeenkomende met zoveel percent van de berekeningsgrondslag als het voor de gepensioneerde vastgestelde percentage van de invaliditeit met dienstverband, bedoeld in artikel E 11, bedraagt, in voorkomend geval verminderd met de som van de bedragen van:
a. indien het een invaliditeitsverhoging als bedoeld in artikel E 7, eerste lid, eerste volzin, betreft:
1°. de arbeidsongeschiktheidsuitkering;
2°. het arbeidsongeschiktheidspensioen, bedoeld in artikel E 6, danwel het verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen, bedoeld in artikel E 6a;
3°. het pensioen, bedoeld in artikel E 3, eerste lid, onder c, onder 1°;
4°. in een voorkomend geval, de tropenverhoging, bedoeld in artikel E 10, en
5°. in een voorkomend geval, de uitkering krachtens de Suppletieregeling defensiepersoneel;
b. indien het een invaliditeitsverhoging als bedoeld in artikel E 7, eerste lid, tweede volzin, betreft:
1°. het pensioen, bedoeld in artikel E 6, tweede lid;
2°. het pensioen, bedoeld in artikel E 6, vierde lid; en
3°. de onder a, 3° en 4°, bedoelde bedragen.
2. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. het invaliditeitspensioen, bedoeld in artikel E 7, tweede lid, onderdeel b, gelijk aan het bedrag, overeenkomende met zoveel percent van de berekeningsgrondslag als het voor hem vastgestelde percentage van de invaliditeit met dienstverband, bedoeld in artikel E 11, bedraagt, in voorkomend geval verminderd met de som van de bedragen van:
1°. de arbeidsongeschiktheidsuitkering; en
2°. het verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen, bedoeld in artikel E 3, vierde lid, danwel artikel E 4, tweede lid;
3°. het pensioen, bedoeld in artikel E 3, vijfde lid, danwel artikel E 4, derde lid.
3. In het derde lid vervallen de tweede en derde volzin.
4. In het vijftiende lid wordt de zinsnede «ingevolge de leden zestien tot en met negentien» vervangen door: ingevolge het zestiende tot en met achttiende lid.
5. In het zestiende lid wordt de zinsnede «artikel E 4, onder b,» vervangen door: artikel E 4, eerste lid, onder b.
6. In het achttiende lid wordt «waarin artikel V 4 toepassing heeft gevonden» vervangen door: waarin artikel V 4a toepassing heeft gevonden, en wordt «dat ingevolge artikel V 4 voor vermindering in aanmerking komt» vervangen door: dat ingevolge artikel V 4a voor vermindering in aanmerking komt.
7. Het negentiende lid vervalt.
8. Het twintigste lid wordt vernummerd tot negentiende lid.
V. Aan artikel F 8 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
3. Indien sprake is van een ontslag dat is gelegen op of na 1 januari 1998, bedraagt de bijzondere invaliditeitsverhoging, bedoeld in artikel E 8, 30 percent van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel F 7.
W. Artikel F 9a wordt vervangen door:
1. De bijzondere invaliditeitsverhoging, bedoeld in artikel E 9a, eerste lid, onder a, bedraagt 20 percent van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel F 7.
2. De bijzondere invaliditeitsverhoging, bedoeld in artikel E 9a, eerste lid, onder b, bedraagt 10 percent van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel F 7.
3. De bijzondere invaliditeitsverhoging, bedoeld in artikel E 9a, eerste lid, onder c, bedraagt 5 percent van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel F 7.
X. Artikel F 10b wordt gewijzigd als volgt:
1. In het vijfde lid wordt de zinsnede «als bedoeld in artikel E 6, negende lid,» vervangen door: als bedoeld in artikel E 6, vierde lid,.
2. In het zesde lid wordt de zinsnede «als bedoeld in artikel E 6, negende lid,» vervangen door: als bedoeld in artikel E 6, vierde lid,.
Y. In artikel F 11 wordt de zinsnede «Het pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid, de eventuele aanvulling, het aanvullend diensttijdpensioen, bedoeld in artikel E 6,» vervangen door: Het arbeidsongeschiktheidspensioen en het aanvullend diensttijdpensioen, bedoeld in artikel E 6, het verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen, bedoeld in artikel E 3, vierde lid, artikel E 4, tweede lid, en artikel E 6a,.
Z. Na artikel F 13 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Onze Minister kan een maatregel, danwel een boete opgelegd ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering op zoveel mogelijk overeenkomstige wijze opleggen ten aanzien van een arbeidsongeschiktheidspensioen, een verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen, in voorkomend geval verhoogd met een invaliditeitsverhoging.
AA. In artikel J 1, vierde lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel E 6,» vervangen door: arbeidsongeschiktheidsuitkering en arbeidsongeschiktheidspensioen als bedoeld in artikel E 6, danwel verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen als bedoeld in artikel E 6a,.
BB. Aan artikel K 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Ten aanzien van de beroepsmilitair, bedoeld in het eerste lid, voor wie de beslissing tot handhaving in militaire dienst is genomen op of na 1 januari 1998, zijn de artikelen E 9a, F 8, derde lid, en F 9a van overeenkomstige toepassing.
CC. In artikel K 3, zesde lid, wordt de zinsnede «de artikelen F 7a en F 9a» vervangen door: de artikelen F 7a en F 6e.
DD. Artikel R 2 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid, onderdeel a, wordt vervangen door:
a. het ouderdomspensioen, bedoeld in deze wet, en het pensioen van nagelaten betrekkingen, bedoeld in artikel 28 van de Wet privatisering ABP, alsmede.
2. In het derde lid wordt «overeenkomstig artikel F 6c, tweede lid,» vervangen door: overeenkomstig artikel F 6b, eerste lid, onder b,.
EE. In artikel S 2 wordt de zinsnede «alsmede – behoudens in de gevallen, bedoeld in artikel F 6h, tweede lid – omtrent de toekenning, wijziging of intrekking van het pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in artikel E 6,» vervangen door: alsmede omtrent de toekenning, wijziging of intrekking van het arbeidsongeschiktheidspensioen, bedoeld in artikel E 6, dan wel het verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen, bedoeld in artikel E 6a,.
FF. In artikel T 5, eerste lid, wordt de zinsnede «krachtens artikel E 2, eerste lid, onder c, of krachtens artikel E 5, een pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel E 6,» vervangen door: krachtens artikel E 2, onder c, of krachtens artikel E 5, een arbeidsongeschiktheidspensioen als bedoeld in artikel E 6, danwel een verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen als bedoeld in artikel E 6a,.
GG. In artikel U 1, tweede lid, wordt de zinsnede «krachtens artikel E 2, eerste lid, onder c,» vervangen door: krachtens artikel E 2, onder c,.
HH. Artikel U 3 komt te luiden:
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder pensioen verstaan:
a. het arbeidsongeschiktheidspensioen, bedoeld in artikel E 6;
b. het verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen, bedoeld in artikel E 6a;
c. de invaliditeitsverhoging en het invaliditeitspensioen, bedoeld in artikel E 7;
d. de bijzondere invaliditeitsverhoging, bedoeld in artikel E 8 en E 9.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder toelage verstaan: de herplaatsingstoelage, bedoeld in artikel E 6b.
3. Onze Minister beslist over de toekenning van een pensioen of een toelage op schriftelijk verzoek door of namens betrokkene. De bescheiden die Onze Minister nodig acht voor de behandeling van de aanvraag, dienen te worden overgelegd.
4. Onze Minister is bevoegd ambtshalve een pensioen of een toelage toe te kennen.
5. Het pensioen of de toelage gaat in op de dag waarop het recht daarop ontstaat, met dien verstande dat het niet vroeger ingaat dan een jaar voor de eerste dag van de maand, waarin het verzoek werd ingediend of waarin door Onze Minister ambtshalve toekenning plaatsvond.
II. Artikel V 4 komt te luiden:
1. Indien de gewezen militair die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidspensioen of een verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen, inkomsten uit of in verband met arbeid heeft, wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen of het verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen verminderd met het bedrag waarmee de som van het arbeidsongeschiktheidspensioen, het verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen, de arbeidsongeschiktheidsuitkering en de inkomsten uit of in verband met arbeid het bedrag van de pensioengrondslag overschrijdt.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de inkomsten uit of in verband met arbeid langer dan twee jaren voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid werden genoten en de omvang van de arbeid niet is toegenomen.
3. Indien ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde gewezen militair een invaliditeit met dienstverband is vastgesteld, mag door toepassing van dat lid de pensioensom niet dalen beneden een bedrag, gelijk aan zoveel percent van de berekeningsgrondslag, waarnaar de invaliditeitsverhoging is of zou zijn berekend, als het percentage van de invaliditeit met dienstverband beloopt.
4. Het eerste tot en met het derde lid worden toegepast uiterlijk tot de eerste dag van de maand, waarin de gewezen militair de leeftijd van 65 jaar bereikt.
5. De gewezen militair, voor wie naast een pensioen krachtens artikel E 1, onder b, of artikel E 2, onder c, met welk pensioen diensttijd als bedoeld in artikel D 1, eerste lid, onder a, 2° en 4°, is vergolden, recht op een invaliditeitspensioen krachtens artikel E 3, tweede lid, of artikel E 4, eerste lid, bestaat, heeft slechts recht op betaling van dat invaliditeitspensioen voor zoveel dat meer bedraagt dan eerder bedoeld pensioen.
6. Onze Minister kan met betrekking tot het eerste tot en met het vijfde lid nadere en, zo nodig, aanvullende of afwijkende regels stellen.
JJ. Artikel V 4a komt te luiden:
1. Artikel V 4 is niet van toepassing op de gepensioneerde militair die aanspraak heeft op:
a. een pensioen terzake van ziekte of gebreken krachtens een vroegere militaire pensioenwet;
b. een pensioen ingevolge artikel E 3, eerste lid, onderdeel c, sub 1, dan wel op een invaliditeitspensioen ingevolge artikel E 3, tweede lid, of artikel E 4, eerste lid.
2. Indien de gepensioneerde militair, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, aanspraak heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, wordt die arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht op het pensioen, de invaliditeitsverhoging of het invaliditeitspensioen, bedoeld in het eerste lid. Bedoelde vermindering blijft achterwege indien de arbeidsongeschiktheid op grond waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is toegekend door duidelijk geheel andere ziekten of gebreken is veroorzaakt, dan die tot de aanspraak op dat pensioen, die invaliditeitsverhoging of dat invaliditeitspensioen hebben geleid.
3. Bij een vermindering ingevolge het tweede lid blijft van het pensioen, de invaliditeitsverhoging of het invaliditeitspensioen waarop reeds aanspraak bestond onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid, bedoeld in het tweede lid, tweede volzin, is ingetreden of naar het oordeel van Onze Minister in redelijkheid geacht kan worden te zijn ingetreden, een bedrag buiten de vermindering, gelijk aan zoveel percent van de berekeningsgrondslag waarnaar de invaliditeitsverhoging is of zou zijn berekend, als het percentage van de invaliditeit met dienstverband beloopt.
4. Het tweede en het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing, indien aanspraak bestaat op:
a. ziekengeld als bedoeld in de Ziektewet;
b. een uitkering terzake van arbeidsongeschiktheid krachtens een wettelijke regeling van de Nederlandse Antillen, Aruba of een vreemde mogendheid;
c. een door Onze Minister aangewezen uitkering welke naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering als bedoeld in onderdeel a of b.
5. Indien de gepensioneerde militair, bedoeld in het eerste lid, inkomsten geniet uit of in verband met arbeid, de daaraan verbonden werkzaamheden niet een kennelijk tijdelijk karakter hebben en de som van het bedrag van het pensioen, bedoeld in het eerste lid, onder a, en de inkomsten omgerekend op jaarbasis, de grondslag, waarnaar het pensioen is berekend, overschrijdt, wordt het bedrag van die overschrijding voor zoveel mogelijk in mindering gebracht op het pensioen, bedoeld in het eerste lid, onder a. De eerste volzin lijdt uitzondering voor zover het betreft inkomsten uit of in verband met arbeid, verricht of uitgeoefend gelijktijdig met de uitoefening van de betrekking uit hoofde waarvan recht op pensioen is ontstaan, dan wel uit of in verband met de voor die arbeid in de plaats gekomen werkzaamheden. Een uit hoofde van hetzelfde ontslag naast het pensioen toegekend wachtgeld wordt voor de toepassing van dit lid niet tot de inkomsten uit of in verband met arbeid gerekend.
6. Indien ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde gepensioneerde militair een invaliditeit met dienstverband is vastgesteld, mag door toepassing van het vijfde lid de pensioensom niet dalen beneden een bedrag, gelijk aan zoveel percent van de berekeningsgrondslag, waarnaar de invaliditeitsverhoging is of zou zijn berekend, als het percentage van de invaliditeit met dienstverband beloopt.
7. Het eerste tot en met het zesde lid worden toegepast uiterlijk tot de eerste dag van de maand, waarin de gewezen militair de leeftijd van 65 jaar bereikt.
8. De ontslagen militair, voor wie naast een pensioen krachtens artikel E 1, onder b, of artikel E 2, onder c, met welk pensioen diensttijd als bedoeld in artikel D 1, eerste lid, onder a, 2° en 4°, is vergolden, recht op een invaliditeitspensioen krachtens artikel E 3, tweede lid, of artikel E 4, eerste lid, bestaat, heeft slechts recht op betaling van dat invaliditeitspensioen voor zoveel dat meer bedraagt dan eerder bedoeld pensioen.
9. Bij de toepassing van dit artikel dient zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met het overgangsrecht, behorende bij artikel V 4, zoals dat gold op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, bedoeld in artikel 50 van die wet.
10. Onze Minister kan met betrekking tot het eerste tot en met het negende lid nadere en, zo nodig, aanvullende of afwijkende regels stellen.
KK. In artikel X 4 wordt de zinsnede «een pensioen, een pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel E 6 eventueel verhoogd met een aanvulling als bedoeld in het zesde lid van dat artikel of een hoger zodanig pensioen of aanvulling» vervangen door: een arbeidsongeschiktheidspensioen als bedoeld in artikel E 6 of een verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen als bedoeld in artikel E 6a.
LL. In artikel Y 17, eerste lid, wordt artikel «V 4» vervangen door: V 4a.
MM. In artikel Y 22, vijfde lid, wordt de zinsnede «artikel F 6k, tweede lid,» vervangen door: artikel F 6g, tweede lid,.
NN. In artikel Z 9 wordt de zinsnede «de artikelen D 5, zesde lid, en E 2, eerste lid, onder c, en F 6a, eerste lid» vervangen door: de artikelen D 5, zesde lid, artikel E 2, onder c, artikel F 6, tweede lid, en artikel F 6b, tweede lid.
1. De bepalingen van de Algemene militaire pensioenwet, behoudens artikel V 4, en de bepalingen van de vroegere militaire pensioenwetten in de zin van de Algemene militaire pensioenwet zoals deze van toepassing waren op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet blijven, in afwijking van Afdeling 2, van toepassing ten aanzien van:
a. degene, die op die dag aanspraak heeft of nadien verkrijgt op een pensioen uit hoofde van ziekte of gebreken ingevolge een vroegere militaire pensioenwet in de zin van de Algemene militaire pensioenwet; of
b. de reservist en de dienstplichtige, bedoeld in de artikelen E 3 en E 4 van de Algemene militaire pensioenwet, voor wie op die dag reeds een invaliditeit met dienstverband is vastgesteld ingevolge artikel E 11 van die wet, dan wel de invaliditeit is terug te voeren op een tijdvak waarin de ziekten of gebreken zijn ontstaan, gelegen voor die datum, met dien verstande dat in voorkomend geval artikel E 9a van die wet, zoals dat luidt op het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet, van toepassing is.
2. Artikel E 11 van de Algemene militaire pensioenwet, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet blijft van toepassing voor de vaststelling van invaliditeit met dienstverband van verwondingen, ziekten of gebreken die het gevolg zijn van een gebeurtenis welke plaatsvond op een voor die datum gelegen tijdstip.
3. Indien het bepaalde in het tweede lid leidt tot een vaststelling van invaliditeit met dienstverband, dan wordt onder invaliditeit met dienstverband verstaan hetgeen is bepaald in artikel E 11 van de Algemene militaire pensioenwet, zoals dat artikel is komen te luiden met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet.
4. De gewezen beroepsmilitair, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel c, die op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet recht heeft op een pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid ingevolge artikel E 6 van de Algemene militaire pensioenwet, in voorkomend geval verhoogd met een invaliditeitsverhoging als bedoeld in artikel E 7, eerste lid, van die wet, heeft recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen ingevolge artikel E 6 van die wet, in voorkomend geval verhoogd met een invaliditeitsverhoging als bedoeld in artikel E 7, eerste lid, van die wet, zoals die artikelen met ingang van de vorenbedoelde datum zijn komen te luiden.
5. Indien de som van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en het arbeidsongeschiktheidspensioen, in voorkomend geval verhoogd met een invaliditeitsverhoging als bedoeld in artikel E 7, eerste lid, van de Algemene militaire pensioenwet, van de in het vierde lid bedoelde gewezen beroepsmilitair lager is dan het bedrag van het pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid, in voorkomend geval verhoogd met een invaliditeitsverhoging als bedoeld in artikel E 7, eerste lid, van die wet, waarop hij recht had op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet, wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen dan wel de invaliditeitsverhoging aangevuld tot het bedrag van het pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid dan wel de invaliditeitsverhoging zoals dat op de vorenbedoelde dag gold, voor zolang de mate van arbeidsongeschiktheid dan wel de mate van invaliditeit niet wijzigt.
6. De invaliditeit met dienstverband ten aanzien van de gewezen beroepsmilitair, bedoeld in het vierde lid, wordt geacht te zijn vastgesteld ingevolge artikel E 11 van de Algemene militaire pensioenwet, zoals dat artikel is komen te luiden met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet.
7. Onze Minister van Defensie stelt ambtshalve van iedere gewezen beroepsmilitair als bedoeld in het vierde lid, het recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen dan wel een invaliditeitsverhoging vast met inachtneming van het vijfde en het zesde lid.
In artikel 3, vijfde lid, van de Ziekenfondswet wordt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet de zinsnede «een arbeidsverhouding als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, van artikel 6 van de Ziektewet» vervangen door: een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de Ziektewet dan wel artikel 8b van die wet.
De Ziekenfondswet wordt met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 2 van deze wet als volgt gewijzigd:
A. In artikel 3, vierde lid, onderdeel a,
a. tweede gedachtenstreepje, wordt achter de zinsnede «(Stb. 1977, 492)» toegevoegd: niet zijnde de uitkering van een overheidswerknemer in de zin van artikel 1, onderdeel l, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, of van een gewezen overheidswerknemer, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%;
b. vierde gedachtenstreepje, wordt achter de zinsnede «hoofdstuk IV van die wet» toegevoegd: niet zijnde de uitkering van een overheidswerknemer in de zin van artikel 1, onderdeel l, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, of van een gewezen overheidswerknemer.
B. In artikel 3 wordt na het negende lid een nieuw lid ingevoegd, luidende:
10. Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken, categorieën van personen, behorende tot de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde personen aanwijzen, die, indien zij de wens daartoe te kennen geven, niet verzekerd zijn ingevolge deze wet. Onze Minister kan regels stellen met betrekking tot de eerste volzin.
Met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet wordt de Wet Stichting USZO ingetrokken.
Aan artikel 46d, onderdeel g, van de Wet op de ondernemingsraden wordt na de laatste volzin, een volzin toegevoegd, luidende:
De heffing wordt met toepassing van artikel 90, vijfde en zesde lid, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen geïnd door het Landelijk instituut sociale verzekeringen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997.
1. Op verzoek van Onze Minister van Binnenlandse Zaken verstrekt een organisatie die een of meer uitkeringsregelingen ter zake van ziekte, ontslag of werkloosheid van overheidswerknemers of gewezen overheidswerknemers uitvoert, kosteloos alle statische informatie die hij wenselijk acht in verband met zijn bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het overheidspersoneelsbeleid.
2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken kan regels stellen omtrent de verstrekking van de statistische informatie, bedoeld in het eerste lid.
1. Het sociaal-fiscaal nummer kan in een persoonsregistratie worden opgenomen en bij het verstrekken van gegevens daaruit worden gebruikt door een organisatie die een of meer uitkeringsregelingen ter zake van ziekte, ontslag of werkloosheid van overheidswerknemers of gewezen overheidswerknemers uitvoert. Onder sociaal-fiscaal nummer wordt hier verstaan het nummer, bedoeld in artikel 47b, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
2. De organisatie die een of meer uitkeringsregelingen ter zake van ziekte, ontslag of werkloosheid van overheidswerknemers of gewezen overheidswerknemers uitvoert, gebruikt het sociaal-fiscaal nummer slechts:
a. in het verkeer met de persoon op wie het nummer betrekking heeft;
b. in contacten met de personen en instanties, voor zover deze zelf gemachtigd zijn tot het opnemen van het sociaal-fiscaal nummer in een persoonsregistratie.
3. Ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek dan wel op grond van een dwingende en gewichtige reden, kan desgevraagd een sociaal-fiscaal nummer aan een derde worden verstrekt voor zover de persoonlijke levenssfeer van de geregistreerde daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
De Algemene Rekenkamer heeft met betrekking tot de uitkeringsregelingen ter zake van ziekte, ontslag en werkloosheid ten aanzien van een organisatie die een of meer uitkeringsregelingen ter zake van ziekte, ontslag of werkloosheid van overheidswerknemers of gewezen overheidswerknemers uitvoert, de in artikel 59 van de Comptabiliteitswet vermelde bevoegdheden.
Het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen verstrekken op verzoek aan een organisatie die een of meer uitkeringsregelingen ter zake van ziekte, ontslag of werkloosheid van overheidswerknemers of gewezen overheidswerknemers uitvoert, kosteloos alle gegevens en inlichtingen die de betreffende organisatie nodig acht voor de uitvoering van de desbetreffende uitkeringsregeling.
Met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet, bedoeld in artikel 54, komen de artikelen 79, 80, 81 en 82 te vervallen.
1. Op verzoek van Onze Minister van Binnenlandse Zaken verstrekt een organisatie die een of meer bovenwettelijke regelingen ter zake van ziekte, arbeidsongeschiktheid, ontslag of werkloosheid van overheidswerknemers of gewezen overheidswerknemers uitvoert, kosteloos alle statische informatie die hij wenselijk acht in verband met zijn bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het overheidspersoneelsbeleid.
2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken kan regels stellen omtrent de verstrekking van de statistische informatie, bedoeld in het eerste lid.
1. Tot de datum waarop de ZW ingevolge deze wet op de betrokken overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer van toepassing wordt, is voor de toepassing van artikel 71a, eerste lid, van de WAO, artikel 38, eerste lid, van de ZW van overeenkomstige toepassing.
2. Indien op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet sprake is van een bezoldiging of uitkering in geval van ziekte als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, die aangevangen is voor de datum die gelegen is dertien weken voor genoemd tijdstip, geschiedt de in artikel 71a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering juncto artikel 38, eerste lid, van de Ziektewet bedoelde melding voor de eerste dag van de maand, volgende op de maand waarin genoemd tijdstip is gelegen.
Artikel 38, eerste lid, onderdeel g, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 is niet van toepassing op een overheidswerkgever als bedoeld in artikel 1, onderdeel k, of een overheidswerknemer als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, tot het tijdstip waarop ingevolge deze wet de Ziektewet op hem van toepassing wordt.
1. Onverminderd artikel 38, eerste lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, heeft het Landelijk instituut sociale verzekeringen, bedoeld in artikel 30, eerste lid, van die wet met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet tot taak uitvoering te geven aan hoofdstuk 1 van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen.
2. De werkzaamheden met betrekking tot de voorbereiding en uitvoering van de besluiten van het Landelijk instituut sociale verzekeringen krachtens hoofdstuk 1 van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen behoren tot de in artikel 39, eerste lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 bedoelde werkzaamheden.
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a. overheidswerknemer:
1°. de overheidswerknemer in de zin van artikel 2 van de Wet privatisering ABP, jonger dan 65 jaar; en
2°. de beroepsmilitair; en
3°. degene die door de Koning in dienst is genomen om bij de Koninklijke Hofhouding werkzaam te zijn en die uit dien hoofde onder de Pensioenregeling van de Stichting tot verzorging van de pensioenen van het personeel van de Koninklijke Hofhouding van het Huis van Oranje-Nassau valt, jonger dan 65 jaar;
b. Landelijk instituut sociale verzekeringen: het Landelijk instituut sociale verzekeringen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Osv 1997;
c. Osv 1997: de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;
d. USZO: de rechtspersoon die met toepassing van artikel 59, eerste lid, van de Osv 1997 is erkend als de Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs.
2. Indien door het Landelijk instituut sociale verzekeringen de administratie-overeenkomst die het met betrekking tot de uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor overheidswerknemers met USZO heeft gesloten, wordt opgezegd in de periode vanaf het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet tot een bij ministeriële regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vast te stellen datum, kunnen de uit die opzegging voortvloeiende kosten, overeenkomstig de bij of krachtens artikel 70 van de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 gestelde regels, als uitvoeringskosten ten laste van de in dat artikel bedoelde fondsen worden gebracht.
3. Indien op enig moment het financieringsregime van de Ziektewet of de Werkloosheidswet op de overheidswerknemers van toepassing wordt en door het Landelijk instituut sociale verzekeringen wordt na dat moment de administratie-overeenkomst die het met betrekking tot de uitvoering van de betreffende regeling voor overheidswerknemers met USZO heeft gesloten, opgezegd, dan wordt het tweede lid overeenkomstig toegepast, tenzij de in het tweede lid bedoelde bij de in dat lid bedoelde ministeriële regeling vast te stellen datum op dat moment reeds is gepasseerd.
1. Met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van deze wet tot en met de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 2 van deze wet, bedoeld in artikel 53, komt de premie op grond van de Werkloosheidswet, bedoeld in de artikelen 85, derde lid, en 86 van de Werkloosheidswet, over de uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering van een overheidswerknemer als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, of een gewezen overheidswerknemer, in afwijking van artikel 92, onderdelen a en b, van de Werkloosheidswet, niet ten gunste van het wachtgeldfonds, bedoeld in artikel 102 van die wet, of het Algemeen Werkloosheidsfonds, bedoeld in artikel 103 van die wet, maar van het Arbeidsongeschiktheidsfonds, bedoeld in artikel 72 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. De eerste volzin is slechts van toepassing, indien de werkzaamheden met betrekking tot de in die volzin bedoelde uitkering worden verricht door een rechtspersoon, die de in artikel 41, eerste lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 bedoelde werkzaamheden uitsluitend verricht voor een of meer sectoren of sectoronderdelen waarbij geen andere dan overheidswerkgevers als bedoeld in artikel 1, onderdeel k, zijn aangesloten.
2. Ingeval het Landelijk instituut sociale verzekeringen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, of een uitvoeringsinstelling als bedoeld in artikel 41, derde lid, van die wet, de aan een overheidswerknemer als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, toegekende uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, bedoeld in artikel 10, eerste of tweede lid, van die wet, aan een overheidswerkgever als bedoeld in artikel 1, onderdeel k, betaalt met het oogmerk die uitkering door diens tussenkomst te doen uitbetalen:
a. wordt, in afwijking van artikel 10, derde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, voor zover dat lid betrekking heeft op de premie op grond van de artikelen 85, derde lid, en 86 van de Werkloosheidswet, de bedoelde uitkering niet vermeerderd met de daarover door de werkgever verschuldigde premie op grond van de Werkloosheidswet en wordt die uitkering verminderd met het door de overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer verschuldigde deel van de premie op grond van die wet;
b. treedt, in afwijking van artikel 10, derde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, voor zover dat lid betrekking heeft op de premie op grond van de artikelen 85, derde lid, en 86 van de Werkloosheidswet, de overheidswerkgever niet in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen of de uitvoeringsinstelling;
c. wordt, zo nodig in afwijking van artikel 28 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, voor de inhouding inzake werkloosheid, bedoeld in artikel 31 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, onder loon verstaan de op de WAO-uitkering aanvullende bezoldiging.
3. Het eerste en het tweede lid gelden uitsluitend voor uitkeringen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, die betrekking hebben op de periode tot aan het tijdstip van aanvang van fase 2 van deze wet, bedoeld in artikel 53.
1. Het bedrag dat de overheidswerkgever, bedoeld in artikel 1, onderdeel k, moet betalen aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, in verband met de door hem verschuldigde premie, bedoeld in artikel 76a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, wordt verminderd met het door het Landelijk instituut sociale verzekeringen overeenkomstig het tweede lid vastgestelde, ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds, bedoeld in artikel 72 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering komende bedrag, dat bedoeld is om de over uitkeringen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering van overheidswerknemers als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, en gewezen overheidswerknemers verschuldigde premies op grond van de Werkloosheidswet ten gunste te laten komen van de overheidswerkgevers. De in de eerste volzin bedoelde vermindering vindt plaats zo spoedig mogelijk na het in het tweede lid bedoelde, betreffende kalenderjaar.
2. Het in het eerste lid bedoelde, te verminderen bedrag wordt berekend door de uitkomst van een breuk, waarvan:
a. de teller wordt gevormd door het totaal van de in een kalenderjaar verschuldigde premies op grond van de artikelen 85, derde lid, en 86 van de Werkloosheidswet over het totaal van de in het betreffende kalenderjaar uitbetaalde uitkeringen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering van overheidswerknemers als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, en gewezen overheidswerknemers, onder aftrek van:
1°. een bij ministeriële regeling op voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken, vastgesteld bedrag, dat volgens een bij die ministeriële regeling te bepalen verdeling wordt afgedragen aan de wachtgeldfondsen, bedoeld in artikel 102 van de Werkloosheidswet, of het Algemeen werkloosheidsfonds, bedoeld in artikel 103 van de Werkloosheidswet, en
2°. de door het Landelijk instituut sociale verzekeringen vastgestelde uitvoeringskosten van de toepassing van artikel 89 en het eerste lid, en
b. de noemer wordt gevormd door de som van de voor het totaal van de overheidswerkgevers vastgestelde premieloon voor de heffing van de in het eerste lid bedoelde premie in het betreffende kalenderjaar gedeeld door het premieloon voor de heffing van de in het eerste lid bedoelde premie van de betreffende overheidswerkgever in dat kalenderjaar.
3. Het bedrag dat de overheidswerkgever, bedoeld in artikel 1, onderdeel k, moet betalen aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, in verband met de door hem verschuldigde premie, bedoeld in artikel 76a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, wordt verminderd met het door het Landelijk instituut sociale verzekeringen overeenkomstig het vierde lid vastgestelde, ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds, bedoeld in artikel 72 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering komende bedrag, dat bedoeld is om het na de in artikel 44, zesde lid, bedoelde liquidatie van het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel resterende vermogen van dat fonds ten gunste te laten komen van de overheidswerkgevers.
4. Het in het derde lid bedoelde, te verminderen bedrag wordt volgens bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 44, zesde lid, te stellen regels vastgesteld. De in het derde lid bedoelde vermindering vindt niet eerder plaats dan nadat de in artikel 44, zesde lid, bedoelde liquidatie van het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel is afgerond en vindt, zoveel mogelijk, plaats in de maand na de maand waarin de bedoelde liquidatie is afgerond.
5. Het bedrag dat de overheidswerkgever, bedoeld in artikel 1, onderdeel k, moet betalen aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, in verband met de door hem verschuldigde premie, bedoeld in artikel 76a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, wordt vermeerderd met het door het Landelijk instituut sociale verzekeringen overeenkomstig het zesde lid vastgestelde bedrag.
6. Het in het vijfde lid bedoelde, te vermeerderen bedrag is het door de overheidswerkgever verschuldigde, overeenkomstig het Besluit heffing scholing en vorming ondernemingsraadsleden bij de overheid door het Landelijk instituut sociale verzekeringen vastgestelde bedrag van de in dat besluit bedoelde heffing.
7. De in het derde lid bedoelde vermindering en de in het vijfde lid bedoelde vermeerdering vervallen met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 2 van deze wet, bedoeld in artikel 53.
1. In afwijking van artikel 41, eerste en tweede lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 laat het Landelijk instituut sociale verzekeringen, genoemd in hoofdstuk 4 van die wet, de in die leden bedoelde werkzaamheden per sector of sectoronderdeel waartoe overheidswerkgevers behoren, gedurende een overgangsperiode, op grond van schriftelijke overeenkomsten als bedoeld in artikel 43 van die wet, verrichten door twee rechtspersonen die op grond van artikel 59 van die wet zijn erkend, met het oog op een goede overgang van de werkzaamheden van de ene naar de andere rechtspersoon.
2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht gedurende een overgangsperiode als bedoeld in het eerste lid mandateren aan twee uitvoeringsinstellingen per sector of sectoronderdeel als bedoeld in dat lid.
3. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken, de datum vast waarop de in het eerste en het tweede lid bedoelde overgangsperiode eindigt.
1. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken, regels stellen, waarbij in geval van samenloop van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en een mede uit hoofde van een dienstbetrekking als overheidswerknemer dan wel voormalige dienstbetrekking als gewezen overheidswerknemer toegekende uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, zo nodig in afwijking van de artikelen 99 en 100 van de Werkloosheidswet en de daarop berustende bepalingen, een uitvoeringsinstelling wordt aangewezen die ten aanzien van de werknemer werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, voor zover die betrekking hebben op de uitkering op grond van de Werkloosheidswet, verricht.
2. Dit artikel en de daarop berustende bepalingen vervallen met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 3 van deze wet, bedoeld in artikel 54.
1. Deze wet treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
2. Bij koninklijk besluit wordt bepaald met ingang van welk tijdstip de fase 1 van deze wet, de fase 2 van deze wet en de fase 3 van deze wet aanvangen.
3. Het in het eerste en tweede lid bedoelde tijdstip kan voor de verschillende artikelen, onderdelen of subonderdelen daarvan alsmede voor groepen van overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers verschillend worden vastgesteld.
4. In afwijking van het eerste en tweede lid treden de artikelen 35 tot en met 42 in werking met ingang van 1 oktober 1997. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 30 september 1997, treden de in de eerste volzin genoemde artikelen in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, en werken zij terug tot en met 1 oktober 1997.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Binnenlandse Zaken,
H. F. Dijkstal
De Staatssecretaris van Defensie,
J. C. Gmelich Meijling
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
F. H. G. de Grave
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers
Uitgegeven de dertigste december 1997
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1996/97, 1997/98, 25 282.
Handelingen II 1997/98, blz. 1664–1665.
Kamerstukken I 1997/98, 25 282 (114, 114a, 114b en 114c).
Handelingen I 1997/98, zie vergadering d.d. 22 en 23 december 1997.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1997-768.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.