Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 1997, 738 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 1997, 738 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het stelsel van bestuurlijke boeten in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, mede met het oog op de werking van het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden alsmede van het Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, te herzien, de mogelijkheid te scheppen voor het opleggen van een boete bij de vaststelling van definitieve aanslagen en in samenhang daarmee het fiscale strafrecht te herzien alsmede in verband met een en ander de Invorderingswet 1990 te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Algemene wet inzake rijksbelastingen1 wordt als volgt gewijzigd.
A. Aan artikel 1, eerste lid, wordt, vóór de punt aan het slot, ingevoegd: , alsmede bij de heffing van heffingsrente, revisierente en bestuurlijke boeten welke ingevolge de belastingwet kunnen worden vastgesteld of opgelegd.
B. Artikel 2, derde lid, onderdeel b, wordt vervangen door:
b. directeur, inspecteur, boete-inspecteur of ontvanger: de directeur, de inspecteur, de boete-inspecteur of de ontvanger, die inzake andere rijksbelastingen dan het invoerrecht bevoegd is;.
C. In artikel 3, eerste lid, wordt de zinsnede «directeur, inspecteur of ontvanger» vervangen door: directeur, inspecteur, boete-inspecteur of ontvanger.
D. Artikel 5, tweede lid, wordt vervangen door:
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het door de inspecteur of de boete-inspecteur nemen van een beschikking of het doen van uitspraak strekkende tot – al dan niet nadere – vaststelling van een ingevolge de belastingwet verschuldigd of terug te geven bedrag.
3. De inspecteur, onderscheidenlijk de boete-inspecteur, vermeldt op het aanslagbiljet of in de kennisgeving van de beschikking of uitspraak in ieder geval de termijn of de termijnen waarbinnen het verschuldigde of terug te geven bedrag moet worden betaald. Indien op het aanslagbiljet of in de kennisgeving het bedrag van een vergrijpboete is vermeld, wordt op het aanslagbiljet of in de kennisgeving tevens vermeld dat op verzoek uitstel van betaling wordt verleend zolang de boete nog niet onherroepelijk vaststaat.
E. In artikel 9 vervallen het derde lid, laatste volzin, alsmede het vierde en vijfde lid.
F. Artikel 17 vervalt.
G. Artikel 18 vervalt.
H. Artikel 21 vervalt.
I. Artikel 22 vervalt.
J. Artikel 23 komt te luiden:
1. Hij die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde aanslag, daaronder begrepen bezwaar betreffende de in artikel 15 voorgeschreven verrekening, tegen een navorderingsaanslag, tegen een naheffingsaanslag of tegen een ingevolge enige bepaling van de belastingwet genomen voor bezwaar vatbare beschikking, kan een bezwaarschrift indienen.
2. Een bezwaarschrift kan mede worden ingediend door degene van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de in het eerste lid bedoelde belastingaanslag of de voor bezwaar vatbare beschikking betrekking heeft.
3. De inspecteur, onderscheidenlijk de boete-inspecteur, stelt de in het tweede lid bedoelde belanghebbende desgevraagd op de hoogte van de gegevens met betrekking tot de belastingaanslag of de beschikking voor zover deze gegevens voor het maken van bezwaar redelijkerwijs van belang kunnen worden geacht.
K. Artikel 24a komt te luiden:
1. Indien de bedragen van een belastingaanslag en van een of meer voor bezwaar vatbare beschikkingen op één aanslagbiljet zijn vermeld, kunnen de bezwaren worden vervat in één bezwaarschrift.
2. Indien het bezwaarschrift mede het bezwaar tegen de oplegging van een bestuurlijke boete omvat, wordt het bezwaarschrift, in afwijking van artikel 6:4 van de Algemene wet bestuursrecht, ingediend bij de inspecteur.
L.1. In artikel 25, eerste lid, wordt na «inspecteur» ingevoegd: , dan wel, indien het bezwaar is gericht tegen een bestuurlijke boete, de boete-inspecteur,.
L.2. In het tweede lid wordt na «inspecteur» ingevoegd: , onderscheidenlijk de boete-inspecteur,.
L.3. In het derde lid wordt na «inspecteur» ingevoegd: , onderscheidenlijk de boete-inspecteur,.
L.4. In het zesde lid wordt «een aanslag, een navorderingsaanslag of een naheffingsaanslag» vervangen door: een belastingaanslag.
L.5. In het zevende lid wordt «kan de inspecteur uitspraak op die bezwaren doen bij gezamenlijke uitspraak» vervangen door: kunnen de uitspraken daarop in één geschrift worden vervat.
M.1. Artikel 26, eerste lid, wordt vervangen door:
1. Tegen een uitspraak van de inspecteur of de boete-inspecteur op een bezwaarschrift staat beroep open bij de rechter tot wiens rechtsgebied de standplaats behoort van de inspecteur of de boete-inspecteur die de uitspraak heeft gedaan.
M.2. In het tweede lid wordt «artikel 23, eerste lid, tweede volzin», «van genoemde volzin», onderscheidenlijk «artikel 23, tweede lid» vervangen door: «artikel 23, tweede lid», «van genoemd lid», onderscheidenlijk «artikel 23, derde lid».
M.3. In het derde lid wordt «de vraag welke inspecteur bevoegd is» vervangen door: de vraag welke inspecteur, onderscheidenlijk boete-inspecteur bevoegd is.
N. Vervallen
O. In artikel 28, tweede lid, wordt «belastingbedrag of – bij gebreke van zodanig bedrag –» vervangen door: bedrag of – bij gebreke hiervan –.
P. Na artikel 28 wordt ingevoegd:
Q.1. Aan artikel 29, eerste lid, wordt een nieuwe volzin toegevoegd, luidende: De vorige volzin vindt geen toepassing voor zover het beroep is gericht tegen een vergrijpboete.
Q.2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Indien meer dan één beroepschrift is ingediend en het beroep zowel betrekking heeft op een belastingaanslag als op een ingevolge enige bepaling van de belastingwet genomen beschikking en de bedragen daarvan op één aanslagbiljet zijn vermeld, kan de rechter bij één gezamenlijke uitspraak beslissen.
R. Na artikel 29 wordt ingevoegd:
S. In artikel 30a vervalt het vijfde lid en wordt het zesde lid vernummerd tot vijfde lid.
T. Vervallen
U.1. Artikel 59, eerste lid, eerste volzin, komt te luiden:
Indien een verzoekschrift meer dan één belastingaanslag of beschikking betreft, niet voorkomende op een zelfde aanslagbiljet, stelt de inspecteur of de boete-inspecteur de verzoeker in de gelegenheid het geschrift te vervangen door zoveel verzoekschriften als er aanslagbiljetten en niet op een zodanig biljet voorkomende beschikkingen zijn.
Voorts vervalt in de tweede volzin: door de inspecteur.
U.2. Aan het artikel wordt een nieuw derde lid toegevoegd, luidende:
3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de boete-inspecteur.
V.1. In artikel 60, eerste lid, wordt «de inspecteur» vervangen door: de inspecteur of de boete-inspecteur.
V.2. In het tweede lid wordt na «de inspecteur» ingevoegd: , onderscheidenlijk de boete-inspecteur.
W. Artikel 65, eerste lid, eerste volzin, wordt vervangen door: Een onjuiste belastingaanslag of beschikking kan ambtshalve worden verminderd door de inspecteur, dan wel, indien het een bestuurlijke boete betreft, door de boete-inspecteur.
X. In artikel 66 wordt «Van de in een belastingaanslag begrepen verhoging» vervangen door: Van de bij beschikking opgelegde boete.
Y. Na artikel 67 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de door de inspecteur ingevolge artikel 9, derde lid, gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de boete-inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag door de inspecteur, een boete van ten hoogste f 2 500 kan opleggen.
1. Indien de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige de aangifte voor een belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, dan wel niet binnen de in artikel 10 bedoelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de boete-inspecteur hem een boete van ten hoogste f 250 kan opleggen.
2. De bevoegdheid tot het opleggen van de boete vervalt door verloop van een jaar na het einde van de termijn waarbinnen de aangifte had moeten worden gedaan.
1. Indien de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in artikel 19 gestelde termijn heeft betaald, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de boete-inspecteur hem een boete van ten hoogste f 10 000 kan opleggen.
2. Bij niet of gedeeltelijk niet betalen legt de boete-inspecteur de boete op, gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag door de inspecteur.
3. De bevoegdheid tot het opleggen van de boete wegens niet tijdig betalen vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan.
1. Indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven, de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de boete-inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag door de inspecteur, een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.
2. De grondslag voor de boete wordt gevormd door:
a. het bedrag van de aanslag, dan wel
b. indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen, het bedrag waarop de aanslag zou zijn berekend zonder rekening te houden met die verliezen; een en ander voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet of de grove schuld van de belastingplichtige niet zou zijn geheven.
3. Indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen en als gevolg daarvan geen aanslag kan worden vastgesteld, kan de boete-inspecteur de boete, bedoeld in het eerste lid, niettemin opleggen. De bevoegdheid tot het opleggen van de boete vervalt door verloop van de termijn die geldt voor het vaststellen van de aanslag, die zou kunnen zijn vastgesteld indien geen verliezen in aanmerking zouden zijn genomen.
1. Indien het met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de boete-inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag door de inspecteur, een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.
2. De grondslag voor de boete wordt gevormd door:
a. het bedrag van de navorderingsaanslag, dan wel
b. indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen, het bedrag waarop de navorderingsaanslag zou zijn berekend zonder rekening te houden met die verliezen; een en ander voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet of de grove schuld van de belastingplichtige niet zou zijn geheven.
3. De boete-inspecteur kan, in afwijking van het eerste lid, binnen zes maanden na de vaststelling van de navorderingsaanslag door de inspecteur, een boete opleggen indien de feiten of omstandigheden op grond waarvan wordt nagevorderd eerst bekend worden op of na het tijdstip dat is gelegen zes maanden vóór de afloop van de in artikel 16 bedoelde termijnen, en er tevens aanwijzingen bestaan dat het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven. Alsdan doet de inspecteur gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag mededeling aan de belastingplichtige dat door de boete-inspecteur wordt onderzocht of in verband met de navordering het opleggen van een vergrijpboete gerechtvaardigd is.
4. Indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen en als gevolg daarvan geen navorderingsaanslag kan worden vastgesteld, kan de boete-inspecteur de boete, bedoeld in het eerste lid, niettemin opleggen. De bevoegdheid tot het opleggen van de boete vervalt door verloop van de termijn die geldt voor het vaststellen van de navorderingsaanslag, die zou kunnen zijn vastgesteld indien geen verliezen in aanmerking zouden zijn genomen.
1. Indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige is te wijten dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in artikel 19 gestelde termijn is betaald, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de boete-inspecteur hem een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.
2. De grondslag voor de boete wordt gevormd door het bedrag van de belasting dat niet of niet tijdig is betaald, voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet of de grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige niet of niet tijdig is betaald.
3. Bij niet of gedeeltelijk niet betalen legt de boete-inspecteur de boete op, gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag door de inspecteur.
4. De bevoegdheid tot het opleggen van de boete wegens niet tijdig betalen, vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan.
5. Artikel 67e, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
6. Artikel 20, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.
Een ingevolge de artikelen 67d, 67e of 67f opgelegde boete wordt naar evenredigheid verlaagd bij vermindering of teruggaaf van belasting, voor zover deze vermindering of teruggaaf het bedrag betreft waarover de boete is berekend.
1. De boete-inspecteur legt de boete op bij voor bezwaar vatbare beschikking.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 67k stelt de boete-inspecteur de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige, uiterlijk bij de in het eerste lid bedoelde beschikking, in kennis van de gronden waarop de oplegging van de boete berust.
3. Op verzoek van de belastingplichtige of de inhoudings-plichtige die de kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de boete-inspecteur er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennis-geving vermelde gronden aan de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
4. Indien een boete gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van een belastingaanslag, wordt het bedrag van de boete afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld.
1. Geen boete wordt opgelegd aan de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige die is overleden.
2. Indien een boete op het tijdstip van het overlijden van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige niet onherroepelijk vaststaat, vernietigt de boete-inspecteur de beschikking waarbij de boete is opgelegd op verzoek van een belanghebbende bij voor bezwaar vatbare beschikking.
3. Indien een boete op het tijdstip van het overlijden van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige onherroepelijk vaststaat, maar nog niet of niet volledig is betaald, verlaagt de boete-inspecteur op verzoek van een belanghebbende de boete tot het op dat tijdstip betaalde bedrag bij voor bezwaar vatbare beschikking.
4. Het verzoek, bedoeld in het tweede, onderscheidenlijk derde lid, wordt bij de boete-inspecteur ingediend binnen vijf jaar nadat de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige is overleden.
Hoofdstuk VIII, afdelingen 1, 2 en 3, is van overeenkomstige toepassing bij het opleggen van bestuurlijke boeten, met dien verstande dat de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige tegen wie het door de boete-inspecteur ingestelde onderzoek naar de oplegging van een bestuurlijke boete is gericht:
a. niet gehouden is tot het mondeling of schriftelijk verstrekken van gegevens of inlichtingen;
b. slechts gehouden is toe te laten dat de boete-inspecteur boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan raadpleegt.
1. Alvorens een vergrijpboete op te leggen, stelt de boete-inspecteur de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige in kennis van zijn voornemen daartoe, onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.
2. De boete-inspecteur stelt de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige in de gelegenheid binnen een door hem te stellen termijn de in die kennisgeving vermelde gronden gemotiveerd te betwisten.
1. De boete-inspecteur kan de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige ten aanzien van wie de redelijke verwachting bestaat dat hem een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, oproepen voor een verhoor. In deze oproep deelt de boete-inspecteur hem mede dat hij zich desgewenst kan doen bijstaan.
2. Voordat het verhoor aanvangt, deelt de boete-inspecteur de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
3. Op verzoek van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de boete-inspecteur er zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige tijdens het verhoor kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat; aan de tolk wordt ten laste van het Rijk een vergoeding toegekend ingevolge de Wet tarieven in strafzaken.
De boete-inspecteur stelt de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige op diens verzoek in de gelegenheid inzage te nemen in, dan wel kopieën, leesbare afdrukken of uittreksels te vervaardigen van de gegevensdragers waarop het voornemen tot het opleggen, dan wel het opleggen van een bestuurlijke boete berust.
Een vergrijpboete wordt niet opgelegd aan de belastingplichtige die alsnog een juiste en volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden.
De bevoegdheid tot het opleggen van een vergrijpboete vervalt indien ter zake van het vergrijp op grond waarvan de boete kan worden opgelegd, tegen de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 76 van deze wet of artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.
Z. Artikel 68 komt te luiden:
1. Degene die niet voldoet aan de verplichting hem opgelegd bij of krachtens:
a. de artikelen 6, derde lid, 43, 44, 49, tweede lid, en 50, eerste lid;
b. artikel 7, tweede lid, van de Wet op de kansspelbelasting;
c. de artikelen 28, aanhef en onderdelen a, b, d en e, en 29 van de Wet op de loonbelasting 1964;
d. artikel 9, eerste lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965;
e. artikel 35, eerste, tweede en derde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968; wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.
2. Degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot:
a. het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, en deze niet, onjuist of onvolledig verstrekt;
b. het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze niet voor dit doel beschikbaar stelt;
c. het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stelt;
d. het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, en een zodanige administratie niet voert;
e. het bewaren van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers, en deze niet bewaart;
f. het verlenen van medewerking als bedoeld in artikel 52, zesde lid, en deze niet verleent;
g. het uitreiken van een factuur of nota, en een onjuiste of onvolledige factuur of nota verstrekt;
wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
3. Niet strafbaar is degene die de in artikel 47a bedoelde verplichting niet nakomt ten gevolge van een voor het niet binnen het Rijk gevestigde lichaam of de niet binnen het Rijk wonende natuurlijk persoon geldend wettelijk of rechterlijk verbod tot het verlenen van medewerking aan de verstrekking van de verlangde gegevens of inlichtingen of het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, dan wel ten gevolge van een hem niet toe te rekenen weigering van het niet binnen het Rijk gevestigde lichaam of de niet binnen het Rijk wonende natuurlijke persoon de verlangde gegevens of inlichtingen te verstrekken of boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan voor raadpleging beschikbaar te stellen.
AA. Artikel 69 wordt vervangen door:
1. Degene die opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doet, niet binnen de daarvoor gestelde termijn doet, dan wel een der feiten begaat, omschreven in artikel 68, tweede lid, onderdeel a, b, d, e, f of g, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting.
2. Degene die opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doet, dan wel het feit begaat, omschreven in artikel 68, tweede lid, onderdeel c, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie, of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting.
3. Het recht tot strafvervolging op de voet van dit artikel vervalt, indien de schuldige alsnog een juiste en volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat een of meer van de in artikel 80, eerste lid, bedoelde ambtenaren de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden.
4. Indien het feit, ter zake waarvan de verdachte kan worden vervolgd, zowel valt onder een van de bepalingen van het eerste of het tweede lid, als onder die van artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, is strafvervolging op grond van genoemd artikel 225, tweede lid, uitgesloten.
5. Artikel 68, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
BB. Na artikel 69 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
De Invorderingswet 19902 wordt als volgt gewijzigd.
A.1. In artikel 2, eerste lid, wordt, onder wijziging van de onderdeelaanduidingen b tot en met h in onderscheidenlijk d, e, f, g, h, i en j ingevoegd:
b. heffingsrente en revisierente: de heffingsrente en de revisierente, bedoeld in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
c. bestuurlijke boeten: de verzuimboeten en de vergrijpboeten, bedoeld in hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dan wel in enige andere wettelijke regeling betreffende de heffing van rijksbelastingen;.
A.2. Het tot e verletterde onderdeel c wordt vervangen door:
e. directeur, inspecteur, boete-inspecteur of ontvanger: de directeur, de inspecteur, de boete-inspecteur of de ontvanger, die inzake andere rijksbelastingen dan het invoerrecht bevoegd is;.
A.3. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van het tot onderdeel i verletterde onderdeel g door een punt, vervalt het tot onderdeel j verletterde onderdeel h.
A.4. In het tweede lid komen, onder verlettering van het onderdeel c in onderdeel d, de onderdelen a en b te luiden:
a. rijksbelastingen: de heffingsrente, de revisierente, alsmede de bestuurlijke boeten;
b. belastingaanslag: een ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen of enige andere wettelijke regeling betreffende de heffing van rijksbelastingen vastgestelde beschikking of uitspraak strekkende tot – al dan niet nadere – vaststelling van een ingevolge die regelingen verschuldigd of terug te geven bedrag;
c. aanslagbiljet: de kennisgeving van de beschikking of de uitspraak, bedoeld in onderdeel b;.
A.5. Het derde lid komt te luiden:
3. Voor de toepassing van deze wet geldt, in afwijking in zoverre van het eerste en het tweede lid, als belastingaanslag de belastingaanslag na toepassing van de ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen of enige andere wettelijke regeling betreffende de heffing van rijksbelastingen voorziene verrekeningen.
B. In artikel 5 wordt «directeur, inspecteur of ontvanger» vervangen door: directeur, inspecteur, boete-inspecteur of ontvanger.
C. In artikel 7, tweede lid, wordt «aan de enkelvoudige belasting, aan de toeslagen, aan de opcenten en aan de in de belasting begrepen verhogingen» vervangen door: aan de belasting, aan de heffingsrente, aan de revisierente, aan de bestuurlijke boeten, aan de toeslagen en aan de opcenten.
D. Artikel 8, eerste lid, wordt na «de inspecteur» ingevoegd: of de boete-inspecteur.
E.1. Artikel 9, eerste tot en met derde lid, komt te luiden:
1. Een belastingaanslag is invorderbaar twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.
2. In afwijking van het eerste lid is een navorderingsaanslag, onderscheidenlijk een naheffingsaanslag invorderbaar één maand, onderscheidenlijk veertien dagen na de dagtekening van het aanslagbiljet.
3. Een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel b, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete die gelijktijdig en in verband met de vaststelling van een belastingaanslag als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, is opgelegd, is invorderbaar overeenkomstig de bepalingen die gelden voor die belastingaanslag. Een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel b, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake heffings- of revisierente is invorderbaar overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de belastingaanslag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, waarop de heffings- of revisierente betrekking heeft.
E.2. In het vijfde lid wordt «het derde lid» vervangen door: het tweede lid.
F. Aan artikel 10 wordt een nieuw derde lid toegevoegd, luidende:
3. Het eerste lid is eveneens niet van toepassing op een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel b, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een vergrijpboete, zolang deze nog niet onherroepelijk vaststaat en voor zover de belastingschuldige voor de boete uitstel van betaling heeft verzocht.
G.1. In artikel 24 wordt, onder vernummering van het derde tot en met het zevende lid tot onderscheidenlijk vierde, vijfde, zesde, zevende en achtste lid, een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:
3. De verrekening is niet mogelijk met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel b, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een vergrijpboete, zolang deze nog niet onherroepelijk vaststaat en voor zover de belastingschuldige voor de boete uitstel van betaling heeft verzocht.
G.2. In het tot vierde lid vernummerde derde lid wordt «in het vierde lid» vervangen door: in het vijfde lid.
G.3. In het tot vijfde lid vernummerde vierde lid wordt na «De verrekening is» ingevoegd: voorts.
G.4. In het tot zesde lid vernummerde vijfde lid wordt «in het vierde lid» vervangen door: in het vijfde lid.
H. Na artikel 25 wordt ingevoegd:
1. De ontvanger verleent op verzoek van de belastingschuldige in elk geval uitstel van betaling voor een vergrijpboete zolang deze niet onherroepelijk vaststaat.
2. In geval van uitstel van betaling als bedoeld in het eerste lid vindt toerekening op de voet van artikel 7 aan, en verrekening op de voet van artikel 24, tweede lid, met de vergrijpboete geen toepassing, tenzij de belastingschuldige daarom verzoekt.
I. In artikel 26 wordt «geheel of gedeeltelijk kwijtschelding van belasting» vervangen door: gehele of gedeeltelijke kwijtschelding.
J.1. In artikel 28, tweede lid, eerste volzin, wordt na «krachtens artikel 25, derde lid,» ingevoegd: of artikel 25a, eerste lid,.
J.2. In het vierde lid wordt na de eerste volzin een nieuwe volzin ingevoegd, luidende: In afwijking van de eerste volzin vangt, met betrekking tot een vergrijpboete waarvoor uitstel van betaling is verzocht, het tijdvak pas aan op de dag na de dag waarop de vergrijpboete onherroepelijk is komen vast te staan.
K. Artikel 32, tweede lid, wordt vervangen door:
2. De bepalingen van dit hoofdstuk strekken zich mede uit tot in te vorderen bedragen die verband houden met de belasting waarvoor de aansprakelijkheid geldt, een en ander voor zover het belopen daarvan aan de aansprakelijke is te wijten.
L. In artikel 35, derde lid, onderdeel d, wordt «de verhoging als bedoeld in de artikelen 21 en 22 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen» vervangen door: een bestuurlijke boete.
LA. Aan artikel 49, eerste lid, wordt toegevoegd: Voor zover de aansprakelijkstelling betrekking heeft op een bestuurlijke boete, geschiedt zij met overeenkomstige toepassing van hoofdstuk VIIIA, Afdeling 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
M.1. In artikel 53, eerste lid, wordt «artikel 24, derde lid» vervangen door: artikel 24, vierde lid.
M.2. In het tweede lid wordt «Het bepaalde in artikel 25 met betrekking tot de mogelijkheid van uitstel van betaling vindt» vervangen door: Het bepaalde in artikel 25 met betrekking tot de mogelijkheid van uitstel van betaling en het bepaalde in artikel 25a vinden.
N. Artikel 64 komt te luiden:
1. Degene die niet voldoet aan de verplichtingen hem bij artikel 60, tweede lid, opgelegd, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.
2. Degene die ingevolge deze wet verplicht is tot:
a. het verstrekken van inlichtingen of gegevens, en deze niet, onjuist of onvolledig verstrekt;
b. het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze niet voor dit doel beschikbaar stelt;
c. het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stelt; wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
O. Artikel 65 wordt vervangen door:
1. Degene die opzettelijk een der feiten begaat, omschreven in artikel 64, tweede lid, onderdeel a of b, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt ingevorderd, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig ingevorderde belasting.
2. Degene die opzettelijk het feit begaat, omschreven in artikel 64, tweede lid, onderdeel c, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt ingevorderd, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie of, indien dit hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig ingevorderde belasting.
3. Het recht tot strafvervolging op de voet van dit artikel vervalt, indien de schuldige alsnog juiste en volledige inlichtingen of gegevens verstrekt voordat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat een of meer van de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen of een of meer ambtenaren van de rijksbelastingdienst de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden, mits het niet tijdig verstrekken van de gevraagde inlichtingen of gegevens niet van invloed is geweest op de verhaalsmogelijkheden met betrekking tot de belastingschuld.
4. Indien het feit, ter zake waarvan de verdachte kan worden vervolgd, zowel valt onder een van de strafbepalingen van het eerste of het tweede lid, als onder die van artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, is strafvervolging op grond van genoemd artikel 225, tweede lid, uitgesloten.
P. Na artikel 65 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand te zullen houden.
histnootDe Staatssecretaris van Financiën,
W. A. F. G. Vermeend
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Uitgegeven de negenentwintigste december 1997
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1993/94, 1994/95, 1995/96, 23 470.
Handelingen II 1995/96, blz. 4636–4644; 4660.
Kamerstukken I 1995/96, 23 470 (233, 233a, 233b, 233c, 233d, 233e).
Handelingen I 1995/96, blz. 2004–2013; 2024–2028; 1997/98, zie vergadering d.d. 15/16 december 1997.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1997-738.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.