Besluit van 19 december 1997 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 14 oktober 1997, nr. WV97/735 M, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Gelet op artikel 22, derde lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994;

De Raad van State gehoord (advies van 3 november 1997, nr. W06.97.0662);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 16 december 1997, nr. WV97/779U, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 19941 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 1 wordt «22, tweede lid» vervangen door: 22, tweede en derde lid.

B. In artikel 5 wordt het tweede lid vervangen door:

  • 2. Het verzoek, bedoeld in artikel 22, derde lid, van de wet gaat vergezeld van schriftelijk bewijs dat de personenauto of de bestelauto is ingericht en bestemd om mede te worden aangedreven door een elektromotor met een vermogen van ten minste 10 kW en van een opgave van het gewicht van de elektromotor en van het gewicht van de daarbij behorende accu's.

  • 3. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

C. Aan artikel 7a, onderdeel e, wordt aan het slot, voor de puntkomma toegevoegd: , van de wet.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1998.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 19 december 1997

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de negenentwintigste december 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

In dit besluit worden de voorwaarden gegeven voor de tegemoetkoming in artikel 22, derde lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 voor zogenoemde hybride personenauto's en bestelauto's. Hybride motorrijtuigen zijn motorrijtuigen die worden aangedreven door een elektromotor en tevens – direct of indirect – gebruik kunnen maken van een gewone brandstofmotor.

De tegemoetkoming bestaat uit een vermindering van de grondslag van de heffing, de eigen massa, met het gewicht van de elektromotor en de daarbij behorende accu's. De belanghebbende doet hiertoe een verzoek bij de inspecteur, waarbij hij de gegevens aanlevert waaruit blijkt dat het motorrijtuig een hybride personen- of bestelauto is, en met welk gewicht de eigen massa van het motorrijtuig zou moeten worden verminderd. Als schriftelijk bewijs voor het hybride karakter van het motorrijtuig kan dienen een verklaring van de importeur/handelaar of een afschrift van deel I van het kentekenbewijs, mits daarop een brandstofcode wordt vermeld waaruit blijkt dat het gaat om een hybride motorrijtuig. Thans heeft de Dienst Wegverkeer nog geen code voor hybride auto's, zodat voorshands moet worden volstaan met de verklaring van de importeur/handelaar.

De vermindering bestaat uit het gewicht van de elektromotor en de daarbij behorende accu's die dienen voor de stroomvoorziening van de elektromotor. De massa van de accu die dient voor het starten van de verbrandingsmotor blijft daarbij uiteraard buiten de beschouwing. Onder de massa van de elektromotor wordt tevens begrepen de massa van de onderdelen die voor de bevestiging dienen of die voor het functioneren van de elektromotor noodzakelijk zijn.

De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een omissie te herstellen in artikel 7a, onder e, van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994. Ten onrechte was niet aangegeven dat het in onderdeel e genoemde artikel 37b een artikel van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 betrof.

Dit besluit treedt gelijk in werking met de inwerkingtreding van artikel 22, derde lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, zoals dat is opgenomen in de Wet fiscale milieuversterking, te weten met ingang van 1 januari 1998.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Stb. 1995, Stb. 153, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 november 1997, Stb. 582.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

Naar boven