Besluit van 19 december 1997 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 4 november 1997, nr. WV97/774M, directoraat-generaal voor Fiscale Zaken, directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Gelet op de artikelen 18a, tweede lid, 27, negende lid, 36j, zesde lid, en 36r, derde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag;

De Raad van State gehoord (advies van 13 november 1997, nr. W06.97.0708);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 16 december 1997, nr. WV 97/817U, directoraat-generaal voor Fiscale Zaken, directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag1 wordt als volgt gewijzigd.

A. Artikel 1, eerste lid, wordt vervangen door:

  • 1. Dit besluit geeft uitvoering aan de artikelen 6, derde lid, 10a, vijfde lid, 13, zevende lid, 18a, tweede lid, 27, negende lid, 28, zevende lid, 30, tweede lid, 36j, tweede en zesde lid, 36k, tweede lid, 36l, derde lid, 36m, tweede lid, 36o, vierde lid, 36r, derde lid en 38, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag.

B. Artikel 6, eerste lid, wordt vervangen door:

  • 1. De teruggaaf van de belasting, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de wet wordt uitsluitend verleend aan degene die beschikt over een door de inspecteur afgegeven vergunning, waarin nadere voorwaarden kunnen worden gesteld ter vaststelling van de betrokken hoeveelheid ontinktingsresidu ter zake waarvan teruggaaf wordt gevraagd.

C. In hoofdstuk IV, BRANDSTOFFENBELASTING, wordt voorafgaande aan artikel 7 ingevoegd:

Artikel 6a. 1. Het verzoek, bedoeld in artikel 27, zevende lid, van de wet, wordt uiterlijk ingediend op de laatste dag voor de aanvang van het eerste tijdvak waarop het verzoek betrekking heeft.

2. Op het verzoek is artikel 2, zevende en achtste lid, van overeenkomstige toepassing.

3. De beschikking wordt gegeven onder de voorwaarde dat in de administratie van elke partij kolen de energie-inhoud en het koolstofgehalte wordt vastgelegd.

4. De inspecteur kan de beschikking, bedoeld in artikel 27, zevende lid, van de wet, intrekken bij voor bezwaar vatbare beschikking indien de administratie niet langer voldoet aan het derde lid.

5. In het geval waarin de beschikking op grond van het vierde lid is ingetrokken, kan een hernieuwd verzoek pas vijf jaren na die intrekking worden ingewilligd.

D. In artikel 8a wordt, onder vernummering van het tweede lid in derde lid, na het eerste lid ingevoegd:

  • 2. Artikel 36j, eerste lid, onderdeel c, is alleen van toepassing indien de belastingplichtige beschikt over een verklaring van degene bij wie een warmtepomp is geïnstalleerd dat:

    a. een warmtepomp is geïnstalleerd;

    b. de desbetreffende onroerende zaak geen aansluiting heeft op het aardgasdistributienet; en

    c. niet wordt voorzien in verwarming met behulp van gasolie, halfzware olie of vloeibaar gemaakt petroleumgas.

E. Na artikel 8f wordt ingevoegd:

Artikel 8g. 1. De vermindering van belasting, bedoeld in artikel 36r, eerste lid, van de wet, wordt verleend indien de belastingplichtige beschikt over een verklaring van de afvalverbrandingsinstallatie die de elektriciteit heeft opgewekt dat de elektriciteit door haar is opgewekt en dat zij ter zake van die elektriciteit het in het tweede lid van dat artikel bedoelde bedrag heeft ontvangen.

2. Artikel 8e, tweede lid, is van toepassing.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1998, met dien verstande dat indien de onderdelen A.8 en I van artikel VI van het bij koninklijke boodschap van 17 oktober 1997 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van enkele belastingwetten c.a. 1998 (fiscale milieuversterking) (kamerstukken II 1997/98, 25 689, nrs. 1 en 2) op een later tijdstip in werking treden, de onderdelen B en E op hetzelfde tijdstip in werking treden en onderdeel B terugwerkt tot en met 1 januari 1998.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 19 december 1997

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de negenentwintigste december 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

De wijzigingen in het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag houden verband met de wijzigingen die in de Wet belastingen op milieugrondslag zijn aangebracht bij de Wet van 18 december 1997 houdende wijziging van enkele belastingwetten c.a. 1998 (fiscale milieuversterking) (Stb. 732). Daarnaast is het eerste lid van artikel 1, waarin de opsomming is opgenomen van de delegatiebepalingen waarop het uitvoeringsbesluit berust, vervangen.

Artikel I, onderdeel B (artikel 6, eerste lid)

De vervanging van het eerste lid van artikel 6 hangt samen met de beperking van de in artikel 18a van de wet opgenomen tijdelijke teruggaafregelingen voor kunststofrecyclingafval en ontinktingsresidu tot alleen die voor ontinktingsresidu.

Artikel I, onderdeel C (artikel 6a)

In het eerste lid van artikel 6a is opgenomen wanneer het verzoek, bedoeld in artikel 27, zevende lid, van de wet, uiterlijk bij de inspecteur ingediend moet zijn. Het verzoek moet uiterlijk zijn ingediend op de laatste dag voor de aanvang van het eerste tijdvak waarover de belasting berekend wordt naar zowel energie-inhoud als koolstofgehalte. De periode waarvoor het verzoek wordt gedaan bedraagt ten minste vijf jaren.

In het tweede lid is geregeld dat het zevende en achtste lid van artikel 2 van overeenkomstige toepassing zijn. Dat betekent dat de inspecteur binnen acht weken de beschikking afgeeft dan wel kennis geeft van de redenen waarom hij de beschikking niet heeft afgegeven en binnen welke termijn hij dat wel zal doen.

In het derde lid van artikel 6a zijn de voorwaarden opgenomen die aan de administratie van de belastingplichtige worden gesteld. Het betreft het opnemen in de administratie van de energie-inhoud en het koolstofgehalte per partij kolen.

In de wet is geregeld dat het verzoek wordt gedaan voor een periode van ten minste vijf jaar en dat het pas na het verstrijken van die periode kan worden opgezegd. Een hernieuwd verzoek kan pas na vijf jaar na die wederopzegging worden ingewilligd. In het vierde lid is geregeld wat het gevolg is indien de belastingplichtige zich niet houdt aan de voorwaarden. In dat geval kan de beschikking bij voor bezwaar vatbare beschikking worden ingetrokken.

In het vijfde lid is bepaald dat ingeval de beschikking ingetrokken is omdat de belastingplichtige zich niet aan zijn administratieve verplichtingen heeft gehouden, een eventueel hernieuwd verzoek eveneens pas vijf jaren na die intrekking kan worden ingewilligd.

Artikel I, onderdeel D (artikel 8a)

In het tweede lid van artikel 8a zijn de voorwaarden opgenomen waaraan moet worden voldaan voor toepassing van de verhoogde belastingvrije hoeveelheid voor elektriciteit indien er een elektrische warmtepomp is geïnstalleerd. Zo moet het energiedistributiebedrijf beschikken over een verklaring dat een warmtepomp is geïnstalleerd, dat er geen aansluiting is op het aardgasdistributienet en dat niet wordt voorzien in verwarming met behulp van gasolie (huisbrandolie), halfzware olie of vloeibaar gemaakt petroleumgas (LPG).

Artikel I, onderdeel E (artikel 8g)

In artikel 8g zijn nadere regels opgenomen voor de toepassing van de vermindering van belasting, bedoeld in artikel 36r, eerste lid, van de wet.

In het eerste lid is voorgeschreven dat het energiebedrijf een verklaring dient te bezitten van de afvalverbrandingsinstallatie die de elektriciteit heeft opgewekt; daarin wordt verklaard dat de geleverde elektriciteit door die afvalverbrandingsinstallatie is opgewekt en dat ter zake van die levering het in artikel 36r bedoelde bedrag is ontvangen van het energiebedrijf.

In het tweede lid is bepaald dat artikel 8e, tweede lid van toepassing is. Daarin is bepaald dat de hiervoor genoemde verklaring achterwege kan blijven indien de administratie van de belastingplichtige (het energiebedrijf) zodanig is ingericht, dat deze voldoende aanknopingspunten biedt voor een controle op een juiste toepassing van de onderhavige regeling.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Stb. 1994, 948, laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 14 november 1997, Stb. 582.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

Naar boven