Besluit van 15 december 1997, houdende enige tijdelijke vrijstellingen van prijsafspraken voor dagbladen van het verbod van mededingingsafspraken (Tijdelijk besluit vrijstelling prijsbinding dagbladen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 18 juli 1997, nr. 97044395 WJA/W;

Gelet op artikel 15, eerste lid, van de Mededingingswet;

De Raad van State gehoord (advies van 20 oktober 1997, nr. W10.97.0487);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 10 december 1997, nr. 97077661 WJA/W;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet: Mededingingswet;

b. uitgeverij: een onderneming die het uitgeversbedrijf uitoefent.

Artikel 2

Artikel 6, eerste lid, van de wet geldt niet voor overeenkomsten tussen twee ondernemingen, voor zover daarin door de ene onderneming ten aanzien van een door haar aan de andere onderneming te leveren Nederlandstalig dagblad de door de uitgeverij van dat dagblad vastgestelde, aan eindgebruikers in rekening te brengen, prijs is bepaald, mits die prijs voor alle eindgebruikers gelijk is.

Artikel 3

Artikel 6, eerste lid, van de wet geldt niet voor overeenkomsten tussen uitgeverijen en voor besluiten van verenigingen van uitgeverijen, voor zover daarin de betrokken uitgeverijen worden verplicht op een zelfde tijdstip de prijzen voor abonnementen op de door hen uitgegeven Nederlandstalige dagbladen met een zelfde bedrag te verhogen.

Artikel 4

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1998.

  • 2. Dit besluit vervalt met ingang van 1 januari 2003, met uitzondering van artikel 3 dat vervalt met ingang van 1 juli 1999.

Artikel 5

Dit besluit wordt aangehaald als: Tijdelijk besluit vrijstelling prijsbinding dagbladen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 15 december 1997

Beatrix

De Minister van Economische Zaken a.i.,

G. Zalm

Uitgegeven de drieëntwintigste december 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Tijdens de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer der Staten-Generaal van het voorstel van wet, houdende nieuwe regels omtrent de economische mededinging (Mededingingswet) (kamerstukken II 1996/97, 24 707) heb ik toegezegd een vrijstelling van overeenkomsten houdende individuele verticale prijsbinding voor Nederlandstalige dagbladen tot 1 januari 2003 te zullen bevorderen (Handelingen II 1996/97, blz. 4404–4406 en 4557). Tevens ben ik tot de conclusie gekomen dat het wenselijk is dat overeenkomsten tussen uitgeverijen en besluiten van verenigingen van uitgeverijen over collectieve verhogingen van de prijzen voor abonnementen op dergelijke dagbladen worden vrijgesteld tot 1 juli 1999. Over de wenselijkheid van deze vrijstelling heb ik uitgebreid overleg gehad met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, die belast is met de zorg voor het mediabeleid. Dit besluit strekt ertoe die overeenkomsten en besluiten vrij te stellen op basis van artikel 15, eerste lid, van de Mededingingswet.

2. Mededingingsafspraken in de markt voor dagbladen

In de markt voor dagbladen bestaan mededingingsafspraken die betrekking hebben op:

a. de beperking van de omvang en tijdsduur van prijsreducties voor dagbladen en van de tijdsduur van gratis abonnementen op dagbladen;

b. de collectieve verhoging van de tarieven voor advertenties in dagbladen;

c. de marge voor geregistreerde reclamebemiddelingsbureaus;

d. de collectieve verhoging van de prijzen voor abonnementen op dagbladen;

e. individuele verticale prijsbinding voor dagbladen.

Het beëindigen van die mededingingsafspraken, die een vergaande beperking van de concurrentie inhouden, zou beweging en dynamiek in de markt brengen, hetgeen op zichzelf positief beoordeeld moet worden. Uitgangspunt van het mededingingsbeleid is immers een werkzame mededinging, waarbij de consument ten aanzien van de allocatie van het product een bepalende rol heeft. Slechts in uitzonderlijke situaties kan hiervan worden afgeweken.

Het in één keer beëindigen van al die mededingingsafspraken in de markt voor dagbladen zou evenwel een rigoureuze verandering in de bestaande situatie betekenen. Het gaat om een relatief groot aantal mededingingsafspraken dat al vele jaren bestaat en waarop de marktpartijen zich hebben ingesteld. Een rigoureuze verandering in de bestaande situatie zou tot verschuivingen en schokeffecten op de dagbladmarkt kunnen leiden. In andere bedrijfssectoren zouden dergelijke effecten van een overgangssituatie niet op bezwaren stuiten. Wat de dagbladsector betreft ligt dat in zoverre anders, dat dagbladen zich onderscheiden van andere producten door de bijzondere waarde die zij hebben als middel tot de dagelijkse voorziening van nieuws, opinies en achtergronden. Als zodanig spelen zij een belangrijke rol in de samenleving en zijn zij wat hun verschijningsvorm en verschijningsfrequentie betreft unieke producten. Anders dan bij andere producten, heeft de overheid vanouds een bepaalde verantwoordelijkheid gevoeld ten aanzien van de verkrijgbaarheid en de pluriformiteit van dagbladen. Het is daarom wenselijk dat in een overgangssituatie van een relatief sterk gereguleerde markt naar een vrije markt voor dagbladen, aan het vervullen van de unieke functie van de dagbladen geen afbreuk wordt gedaan door eventuele ongewenste verschuivingen en schokeffecten op die markt, waardoor de distributie van dagbladen zou kunnen verslechteren. Daardoor zou immers schade kunnen worden toegebracht aan de verkrijgbaarheid en pluriformiteit van de pers. Alhoewel de kans op dergelijke verschuivingen en schokeffecten en de mate waarin deze zich voor zouden doen moeilijk op voorhand zijn in te schatten, is het onwenselijk om op dit punt onnodige risico's te nemen. De dagbladsector krijgt daarom in een overgangsperiode de gelegenheid zich voor te bereiden op de nieuwe (markt)situatie. Hiermee wordt voorkomen dat zich te plotseling onomkeerbare ontwikkelingen voordoen die een te grote schade aanbrengen in de hiervoor genoemde verkrijgbaarheid.

De invulling van de gevoelde verantwoordelijkheid van de overheid jegens de dagbladsector is evenwel geen statisch gegeven. Die invulling is onderhevig aan dynamiek en kan in de loop der tijd veranderen. De toekomst van de dagbladenmarkt wordt immers in sterke mate bepaald door technologische ontwikkelingen, waardoor de mediamarkt, inclusief het distributiesysteem, eveneens onderhevig is aan veranderingen en onder andere daardoor steeds internationaler zal worden. Het is van belang dat in de toekomst op deze veranderingen ingespeeld kan worden.

In paragraaf 3.1 is aangegeven dat de onder a, b en c bedoelde afspraken niet zijn toegestaan. Alles afwegende heb ik wat de onder d en e bedoelde mededingingsafspraken betreft ervoor gekozen de voorwaarden te scheppen voor een geleidelijke beëindiging, waarbij afspraken die de mededinging het meest verstoren het eerst worden beëindigd. Overeenkomsten en besluiten waarin de verhoging van abonnementsprijzen wordt geregeld zijn een vergaande vorm van mededingingsbeperking. Bovendien hebben zij een relatief groot gewicht, mede gelet op het grote aandeel dat de verkoop via abonnementen in Nederland inneemt in de totale verkoop van dagbladen (circa 90%). De mogelijkheid dergelijke prijsafspraken toe te passen zal dan ook eerder vervallen dan die voor het toepassen van individuele verticale prijsbinding voor dagbladen, die een minder vergaande mededingingsbeperking inhoudt.

De in het besluit opgenomen geleidelijke beëindiging van de mededingingsafspraken – vervallen per 1 juli 1999 van de collectieve prijsafspraken en tweeënhalf jaar later van de individuele prijsbinding – biedt naar mijn mening een evenwichtige wijze van voorbereiding van de dagbladsector op een vrije markt.

3. Geleidelijke beëindiging van de prijsafspraken voor dagbladen

3.1. De in paragraaf 2, onder a, b en c genoemde prijsafspraken

Het gaat hierbij om afspraken over prijsreducties en gratis abonnementen, over verhoging van de prijzen voor advertenties en over de marge voor geregistreerde reclamebemiddelingsbureaus. De aanvragen om ontheffing van artikel 1 van het Besluit horizontale prijsbinding die voor deze prijsafspraken waren ingediend, zijn inmiddels afgewezen (besluit van de Minister van Economische Zaken van 13 oktober 1997 (Stcrt. 205)). Voor de motivering van die afwijzing verwijs ik naar de desbetreffende beschikking. Deze prijsafspraken vervallen als eerste. Het effect van de beëindiging daarvan op de verhoudingen op de dagbladmarkt, en daarmee op de functie van dagbladen, zal geringer zijn dan het effect dat beëindiging van de afspraken over collectieve verhoging van de tarieven voor abonnementen op dagbladen zou kunnen hebben.

3.2. Collectieve verhoging van de prijzen voor abonnementen op dagbladen

De aanvraag om een ontheffing voor deze prijsafspraak van artikel 1 van het Besluit horizontale prijsbinding, is inmiddels ingewilligd bij het in paragraaf 3.1 genoemde besluit van de Minister van Economische Zaken. De ontheffing is verleend tot 1 juli 1998, dan wel, indien het onderhavige besluit in werking treedt voor 1 juli 1998, tot de datum van die inwerkingtreding. In aansluiting daarop voorziet artikel 3 van het onderhavige besluit in een vrijstelling van overeenkomsten tussen uitgeverijen en van besluiten van verenigingen van uitgeverijen inzake de collectieve verhoging van de prijzen voor abonnementen op dagbladen. Het bedrag van de abonnementprijsverhoging is gelijk voor alle betrokken uitgeverijen, gaat in op een bepaald tijdstip en kan betrekking hebben op abonnementen per week, per maand, per kwartaal en per jaar van door de betrokkenen uitgegeven Nederlandstalige dagbladen.

Het is wenselijk dat eventuele wijzigingen in de huidige distributiestructuur, waarbij dagbladen voor het overgrote deel via abonnementen worden verkocht, geleidelijk plaatsvinden. De prijsafspraken zijn in zoverre onmisbaar dat zij in een overgangssituatie kunnen voorkomen dat prijzen divergeren met als eventueel gevolg dat op korte termijn te plotselinge veranderingen in de distributiestructuur optreden. Zo krijgt de dagbladsector de gelegenheid zich voor te bereiden op de nieuwe marktsituatie. In die zin dragen de prijsafspraken op deze bijzondere markt dan ook bij aan het bevorderen van de distributie.

Ook de consument heeft er belang bij dat door de mogelijkheid tot prijsafspraken eventuele wijzigingen in de huidige distributiestructuur geleidelijk plaatsvinden. De meeste consumenten krijgen hun dagblad via een abonnement dagelijks thuisbezorgd. Distributie van dagbladen via abonnementen voorziet hiermee mede in een belangrijke behoefte van de consument aan dagelijkse nieuwsvoorziening.

De vrijstelling van artikel 3 van het besluit geldt tot 1 juli 1999. Enerzijds heeft de dagbladsector daarmee voldoende ruimte om zich voor te bereiden op de nieuwe situatie, anderzijds duurt de vrijstelling niet onnodig lang.

3.3. Individuele verticale prijsbinding voor dagbladen

De vrijstelling in artikel 2 van het besluit heeft betrekking op individuele verticale prijsbinding voor dagbladen. Het artikel heeft betrekking op overeenkomsten waarin de aan eindgebruikers in rekening te brengen prijzen voor dagbladen in een zogenaamde verticale relatie zijn geregeld. Het gaat daarbij om overeenkomsten tussen uitgevers en wederverkopers en, voor zover dat van toepassing is, om overeenkomsten tussen uitgevers en tussenhandelaren ten aanzien van de aan de eindgebruikers in rekening te brengen prijzen.

Dagbladen vormen een product dat door wederverkopers gebruikt kan worden om consumenten aan te trekken waardoor de wederverkopers ook andere producten dan dagbladen zouden kunnen verkopen. Dit kan voor wederverkopers een reden zijn om zich ten aanzien van de prijs van dagbladen te profileren ten opzichte van andere wederverkopers. Hierdoor kunnen de marges in de bedrijfskolom onder druk komen te staan, wat gevolgen kan hebben voor de brede distributie van dagbladtitels in de losse verkoop. Bijvoorbeeld in gebieden met een relatief geringe bevolkingsdichtheid zouden vanuit bezuinigingsoverwegingen te abrupte wijzigingen in de distributiestructuur kunnen worden doorgevoerd. Het verdient de voorkeur dat eventuele wijzigingen geleidelijk plaatsvinden. De mogelijkheid tot individuele verticale prijsbinding voor dagbladen is met het oog hierop in zoverre onmisbaar dat hiermee voorkomen kan worden dat wederverkopers op dagbladprijzen gaan concurreren.

De bevordering van een zo breed mogelijke verkrijgbaarheid van dagbladen in de losse verkoop is ook in het belang van de consument. De consument heeft belang bij een goede distributie en brede verkrijgbaarheid van dagbladen, waarbij hij dagelijks kan kiezen uit verschillende dagbladtitels met nieuws, opinies en achtergronden.

De vrijstelling van artikel 2 van het besluit voor individuele verticale prijsafspraken voor dagbladen geldt tot 1 januari 2003, zoals is besproken tijdens de mondelinge behandeling van de Mededingingswet in de Tweede Kamer (Handelingen II 1996/97, blz. 4404–4406).

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 januari 1998, nr. 7.

Naar boven