Besluit van 23 december 1996, houdende een procedure aangaande een geneeskundig onderzoek naar blijvende dienstongeschiktheid en een pensioenkeuring van militairen (Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 26 juli 1996, nr. P/96002773;

Gelet op, artikel 12 onder b en i van de Militaire Ambtenarenwet 1931, artikel 12 van de Dienstplichtwet en artikel T1 van de Algemene militaire pensioenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 9 oktober 1996, nr. WO7 9600333);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van 19 december 1996, nr. P/96006120;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Defensie;

b. geneeskundige autoriteit: de door de bevelhebber van het betreffende krijgsmachtdeel aangewezen autoriteit van de militair geneeskundige dienst van het krijgsmachtdeel waaronder de betreffende militair ressorteert dan wel de ontslagen militair tijdens zijn actieve dienst laatstelijk ressorteerde;

c. geneeskundig onderzoek: een militair geneeskundig onderzoek naar het bestaan van blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van de militaire dienst;

d. pensioenkeuring: een geneeskundig onderzoek naar het ontstaan, tot uiting komen of verergeren, de aard en de gevolgen van verwonding, ziekten of gebreken, genoemd in artikel E11 van de Algemene militaire pensioenwet, alsmede zonodig naar het bestaan van arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel E6, lid twee tot en met vier van bedoelde wet;

e. pensioenverzekeringsautoriteit: een door Onze Minister aan te wijzen medisch adviseur, die hem adviseert omtrent de pensioenverzekeringsaspecten;

f. commissie: de commissie genoemd in artikel 3.

Paragraaf 2 Het geneeskundig onderzoek naar blijvende dienstongeschiktheid

Artikel 2

  • 1. In geval van langdurig arbeidsverzuim dient voorafgaand aan het geneeskundig onderzoek naar blijvende dienstongeschiktheid uiterlijk in de 26e week na de eerste dag van het arbeidsverzuim een eerste beoordeling plaats te vinden omtrent de vraag of de betreffende militair moet worden voorgedragen voor een dergelijk geneeskundig onderzoek. Deze beoordeling vindt plaats op een door de geneeskundige autoriteit te bepalen wijze. Zo nodig wordt deze beoordeling in de twaalfde maand herhaald.

  • 2. Een geneeskundig onderzoek en een herhaald geneeskundig onderzoek naar blijvende dienstongeschiktheid vindt plaats onder de verantwoordelijkheid van de geneeskundige autoriteit in opdracht van Onze Minister.

  • 3. Van de opdracht genoemd in het vorige lid doet de geneeskundige autoriteit mededeling aan de pensioenverzekeringsautoriteit.

Artikel 3

  • 1. Een al dan niet na langdurig ziekteverzuim te houden geneeskundig onderzoek, als ook een herhaald geneeskundig onderzoek naar blijvende dienstongeschiktheid, wordt ingesteld door een commissie, welke bestaat uit ten minste drie geneeskundigen, waarvan de voorzitter, tevens lid, en de overige leden worden aangewezen door de geneeskundige autoriteit.

  • 2. Ten aanzien van de samenstelling van een commissie als genoemd in het eerste lid geldt dat:

    a. niet als lid kan worden aangewezen de behandelend arts van de militair en tevens voor een herhaald geneeskundig onderzoek niet kan worden aangewezen een geneeskundige, die als lid deel heeft uitgemaakt van de commissie, welke het geneeskundig onderzoek naar blijvende dienstongeschiktheid heeft ingesteld;

    b. zo mogelijk als lid een hoofdofficier wordt aangewezen.

Artikel 4

Aan de te onderzoeken militair wordt bij de schriftelijke oproep voor een geneeskundig of herhaald geneeskundig onderzoek naar blijvende dienstongeschiktheid door de voorzitter van de commissie bekend gemaakt met welk doel het onderzoek zal plaatsvinden.

Artikel 5

Indien de te onderzoeken militair door zijn toestand verhinderd is te verschijnen op de door de voorzitter van de commissie bepaalde zittingsplaats, bepaalt de voorzitter waar en op welke wijze het geneeskundig of herhaald geneeskundig onderzoek naar blijvende dienstongeschiktheid alsdan zal plaatsvinden.

Artikel 6

De militaire autoriteiten zijn, met inachtneming van de op de Wet persoonsregistraties gebaseerde privacyreglementen, verplicht aan de voorzitter van de commissie op diens verzoek toe te zenden een staat van dienst betreffende de te onderzoeken militair en hem voorts die gegevens te verstrekken, welke de commissie nodig acht, in het bijzonder:

a. een verslag van het verloop van de verzuimcontrole en verzuimbegeleiding;

b. een verslag van de reïntegratieactiviteiten van het krijgsmachtdeel en eventueel externe diensten;

Artikel 7

De commissie beoordeelt een militair op het bestaan van blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van de militaire dienst met inachtneming van het Militair keuringsreglement.

Artikel 8

  • 1. De commissie brengt aangaande het geneeskundig onderzoek en het herhaald geneeskundig onderzoek naar blijvende dienstongeschiktheid een rapport uit. Het rapport omvat een onderbouwde uitspraak omtrent de al dan niet blijvende dienstongeschiktheid van de militair en de gegevens waarop deze uitspraak is gebaseerd en voor het herhaald geneeskundig onderzoek een nadere beschouwing met betrekking tot de door de militair aangevoerde redenen van zijn verzet.

  • 2. In geval van niet blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van de militaire dienst bevat het rapport tevens een verklaring of herstel van de militair binnen een periode van 6 maanden na ommekomst van de ziekteverzuimperiode van 2 jaar is te verwachten, zodanig dat dit alsnog tot een geschiktverklaring zou kunnen leiden.

  • 3. Een lid van de commissie bij wie op een of meer punten een van het gevoelen der meerderheid afwijkende mening bestaat, is bevoegd om daarvan onder vermelding van de gronden, waarop die mening berust, te doen blijken bij een aan het rapport toe te voegen nota.

  • 4. De voorzitter van de commissie zendt het rapport alsmede eventuele nota's als genoemd in het derde lid, naar de geneeskundige autoriteit.

Artikel 9

  • 1. De geneeskundige autoriteit kan de commissie opdragen het rapport nader te motiveren, zo nodig na een op zijn last voortgezet onderzoek.

  • 2. De geneeskundige autoriteit zendt Onze Minister een uittreksel van het rapport, na dit te hebben voorzien van zijn visum. Dit uittreksel bevat een uitspraak omtrent de al dan niet blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van de militaire dienst van de militair en eventuele overige gegevens, die de geneeskundige autoriteit noodzakelijk acht.

  • 3. Alvorens de in het tweede lid bedoelde uitspraak aan Onze Minister te zenden deelt de geneeskundige autoriteit aan de militair mede of hij hem al dan niet blijvend ongeschikt acht voor het vervullen van de militaire dienst alsmede de gronden waarop dit oordeel berust en wijst hem daarbij op de mogelijkheid voorzien in het vierde lid.

  • 4. Binnen zes weken na de dag waarop de militair in kennis is gesteld van de uitspraak genoemd in het derde lid, kan de militair daartegen bij Onze Minister schriftelijk en met redenen omkleed in verzet komen, waarna binnen zes weken na de datum van ontvangst een herhaald geneeskundig onderzoek kan worden ingesteld.

Artikel 10

In bijzondere gevallen kan Onze Minister bepalen dat hem het volledige rapport wordt toegezonden met het oog op een integrale herbeoordeling van de uitspraak van de geneeskundige autoriteit, door een door hem aangewezen functionaris belast met de taak om namens hem op te treden in medische zaken.

Artikel 11

Onze Minister kan bepalen, dat een onderzoek ten aanzien van een dienstplichtige door een keuringsraad wordt aangemerkt als een geneeskundig onderzoek.

Paragraaf 3 De pensioenkeuring

Artikel 12

  • 1. De pensioenverzekeringsautoriteit kan bij de vaststelling van de aanspraken van de militair, ter vervanging van een eigen pensioenkeuring gebruik maken van een geneeskundig onderzoek door de commissie.

  • 2. Indien de pensioenverzekeringsautoriteit van de in het eerste lid bedoelde mogelijkheid gebruik wenst te maken, richt hij daartoe een verzoek aan de geneeskundige autoriteit onder gelijktijdige opgave van de behandelend medisch adviseur.

  • 3. De commissie brengt omtrent de eventuele pensioenaanspraken van de militair een nader rapport uit aan de pensioenverzekeringsautoriteit.

  • 4. In voorkomend geval kan de commissie tevens gevraagd worden een advies uit te brengen omtrent de vraag of en zo ja in hoeverre na ontslag alsnog sprake is van verwonding, ziekten of gebreken als bedoeld in artikel E11 van de Algemene militaire pensioenwet.

Artikel 13

  • 1. Bij de vaststelling van de mate van invaliditeit met dienstverband als bedoeld in artikel E11 van de Algemene militaire pensioenwet wordt uitgegaan van de War Pensions Committee-schaal zoals in de bijlage opgenomen.

  • 2. Onze Minister kan in bepaalde gevallen afwijken van de in lid 1 genoemde schaal dan wel aanwijzingen geven ter nadere invulling van de toepassing ervan.

Paragraaf 4 Slotbepalingen

Artikel 14

Het Besluit procedure geneeskundig onderzoek militairen wordt ingetrokken.

Artikel 15

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van in het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 16

Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 23 december 1996

Beatrix

De Staatssecretaris van Defensie,

J. C. Gmelich Meijling

Uitgegeven de twintigste februari 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Op 2 juli 1993 heeft het kabinet besloten om ook het overheidspersoneel onder de werkingssfeer van de wettelijke werknemersverzekeringen te brengen (brief van de Minister van Binnenlandse Zaken d.d. 15 juli 1993, kenmerk AW93/4594, aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Tweede Kamer vergaderjaar 1992–1993, 22 800 VI, nr. 44)). Dit besluit leidt ertoe dat de ambtelijke rechtspositie op dit terrein wijziging dient te ondergaan en de uitvoering van het wettelijk deel van de aanspraken niet langer meer door de werkgever of andere ambtelijke organen kunnen worden uitgevoerd. De Minister van Binnenlandse Zaken is met de centrales van overheidspersoneel overeengekomen dat de z.g. OOW-operatie (het onder de werking brengen van het overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen) het totale niveau van rechten en verplichtingen van het overheidspersoneel in verband met ziekte en arbeidsongeschiktheid op het moment van overgang naar de werknemersverzekeringen in stand laat en kostenneutraal uitwerkt. De afspraken op dit punt, die gelden voor de overheidssector als geheel, met uitzondering van defensie en de rechterlijke macht, zijn vastgelegd in het onderhandelingsakkoord van 14 september 1994. De afspraken tussen de staatssecretaris van Defensie en de centrales van overheidspersoneel zijn vastgelegd in het akkoord van 19 januari 1995. In dit akkoord is onder meer overeengekomen dat de procedure geneeskundig onderzoek zal worden aangepast aan de totstandkoming van de Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs (USZO) en aan de door de OOW gewijzigde situatie per 1 januari 1998 waarbij tevens van de gelegenheid gebruik wordt gemaakt om de regeling te moderniseren. Tegen deze achtergrond wordt de oude regeling vervangen door voorliggend besluit.

Bij het tot stand brengen van onderhavige regeling is een tweedeling tot stand gebracht tussen het geneeskundig onderzoek dat kan leiden tot een dienstongeschiktheidsverklaring welke exclusief aan de werkgever defensie blijft voorbehouden en de pensioenkeuring, die onderdeel uitmaakt van de uitvoeringsovereenkomst met USZO. Ondanks de splitsing in formele zin, blijft feitelijk een combinatie van procedures uitgangspunt zodat het individu in het kader van de ontslagbeoordeling slechts eenmaal een onderzoek hoeft te ondergaan en wel op een dusdanige wijze dat alle noodzakelijke procedures in principe op basis van dit ene onderzoek kunnen worden afgerond.

Het advies van de daartoe ingestelde commissie met betrekking tot de ongeschiktheid voor militaire dienst wordt aan de geneeskundige autoriteit uitgebracht, welke het vervolgens, voorzien van zijn visum, aanbiedt aan de minister. Een dergelijk advies behoeft er overigens niet automatisch toe te leiden dat de betrokken militair eveneens arbeidsongeschikt in de zin van de Algemene militaire pensioenwet is. Evenmin behoeft de kwalificatie blijvend dienstongeschikt in alle gevallen automatisch tot ontslag uit de militaire dienst te leiden. Hoewel er zwaarwegende argumenten kunnen zijn daarvan af te zien, zal in de regel wel een dergelijk besluit volgen. Vanwege het extra risico dat de militair in dit opzicht loopt worden elders voorzieningen getroffen om eventuele uit een dergelijke uitspraak voor het individu voortvloeiende materiële consequenties zo aanvaardbaar mogelijk te maken. De arbeidsongeschiktheid op grond van de Algemene militaire pensioenwet wordt vastgesteld door de medisch adviseur van USZO. De eventueel aanvullende aanspraken op grond van deze wet worden eveneens in formele zin vastgesteld door deze medische autoriteit. Deze aanspraken gaan uit boven hetgeen wettelijk is vastgelegd voor de werknemer in het algemeen (WAO) en geven uitdrukking aan enerzijds de verantwoordelijkheid van de Minister van defensie als werkgever en anderzijds aan de algemeen maatschappelijke verantwoordelijkheid voor de militair als bijzonder werknemer in bijzondere gevallen. Voor al deze aanspraken ligt het in het kader van de ontslagbeoordeling in de bedoeling een beroep te doen op de commissie, als bij deze regeling in het leven wordt geroepen. Het streven is erop gericht de belasting van de te keuren militair zo gering mogelijk te doen zijn.

Naar aanleiding van de schriftelijke afprocedering van dit onderwerp heeft de sectorcommissie Defensie hierover overeenstemming bereikt.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Ingevolge het gestelde onder b. is de bevoegdheid bij de bevelhebber van het betreffende krijgsmachtdeel neergelegd om voor zijn krijgsmachtdeel de militair geneeskundige autoriteit aan te wijzen. Daarbij is impliciet geregeld welk krijgsmachtdeel verantwoordelijk is voor de samenstelling van een commissie ingeval een keuring moet worden verricht van een ontslagen militair.

In onderdeel c. is aangegeven dat het onderzoek zich richt op blijvende ongeschiktheid van de militair teneinde te voorkomen dat voor elk langdurig ziektegeval een commissie in het leven zou moeten worden geroepen. Slechts daar waar het vermoeden bestaat dat er sprake is van een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van militaire dienst, is het zinvol een commissie in te stellen.

Artikel 2

Dit artikel legt in het eerste lid een relatie tussen de momenten waarop vanaf 1 januari 1996 beoordelingen in het kader van de arbeidsongeschiktheidswetgeving moeten plaatsvinden en die waarop bezien moet worden of de desbetreffende militair voor een geneeskundige onderzoek naar blijvende dienstongeschiktheid moet worden voorgedragen. Zo dient in de zesde maand vanaf de eerste dag van de ziekmelding een rapportage aan de USZO plaats te vinden over de in de voorliggende periode ondernomen reïntegratiepogingen en vindt in de twaalfde maand een beoordeling plaats van de (mate van) arbeidsongeschiktheid in het kader van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet. Om de belasting van de betrokken militair zo gering mogelijk te houden zijn de momenten gelijkgeschakeld. Indien het geneeskundig onderzoek is gestart en afgerond voordat de betreffende beoordelingsmomenten zich aandienen, kunnen deze beoordelingen uiteraard achterwege blijven.

Ingevolge het tweede lid verstrekt de minister de opdracht tot het geneeskundige onderzoek aan de geneeskundige autoriteit, die zich ter zake laat adviseren door een door hem in te stellen commissie.

Teneinde de pensioenverzekeringsautoriteit in de gelegenheid te stellen het pensioengeneeskundig onderzoek te laten samenvallen met het dienstongeschiktheidsonderzoek en zodoende de pensioenkeuring feitelijk door de commissie te laten verrichten, krijgt de geneeskundige autoriteit in het derde lid de opdracht de pensioenverzekeringsautoriteit te informeren over de van de minister bekomen opdracht tot het instellen van een onderzoek.

Artikel 3

Door de toevoeging van het bijvoeglijke zinsdeel «al dan niet na langdurig ziekteverzuim» wordt aangegeven dat er niet altijd sprake behoeft te zijn van arbeidsverzuim. Meer in het bijzonder wordt beoogd de regeling ook van toepassing te doen zijn op de z.g. «spontane» geneeskundige onderzoeken naar blijvende dienstongeschiktheid, waaraan in de praktijk vaak geen enkel arbeidsverzuim vooraf gaat.

Het is aan de geneeskundige autoriteit om de vereiste deskundigheid in de commissie te waarborgen. Niet als expliciete eis is gesteld, dat de commissie moet zijn samengesteld uit militair-geneeskundigen. Evenmin hoeft sprake te zijn van militairen al dan niet in werkelijke dienst. Niet uitgesloten is dat een beroep wordt gedaan op burgergeneeskundigen die deskundig zijn op het gebied van de militaire geneeskunde dan wel de verzekeringsgeneeskunde. De voorzitter van de commissie wordt in functie aangewezen. De aanwijzing kan door de geneeskundige autoriteit zelf geschieden, maar kan ook door deze worden gemandateerd aan een binnen zijn dienst ressorterende functionaris, waarbij ervan wordt uitgegaan dat in dat laatste geval deze functionaris in staat is de deskundigheid van de commissieleden op juiste waarde te schatten.

In lid 2 wordt een aantal beperkingen gesteld aan de mogelijkheden bepaalde commissieleden aan te wijzen teneinde te waarborgen dat alle commissieleden een zo objectief mogelijk oordeel geven over de geschiktheid van de betrokken militair. De uitsluiting van de behandelend geneesheer heeft tot doel een onbevooroordeeld verzekeringsgeneeskundig oordeel mogelijk te maken. Het kan daarbij echter niet zo zijn dat elke geneeskundige die de betrokkene in het verleden behandeld heeft van deelneming in de commissie wordt uitgezonderd, daar het niet ondenkbeeldig is in de loop van het dienstverband van de militair dat hij een aantal behandelende artsen heeft gehad. Daar waar sprake is van grote betrokkenheid van de behandelend arts bij de zaak zal van benoeming in de commissie moeten worden afgezien. In de regel zal het derhalve de arts zijn die de betrokken militair voor het in gang zetten van het geneeskundig onderzoek als hier ter sprake is, behandelde. Het gestelde onder b van dit lid is slechts als aanwijzing bedoeld in het geval militairen in actieve dienst in de commissie worden benoemd en strekt ertoe te waarborgen dat er sprake is van de nodige ervaring in de commissie op het gebied van de militaire geneeskunde. Teneinde de mogelijkheid open te houden in voorkomend geval toch ook op het gebied van de militaire geneeskunde minder ervaren geneeskundigen te kunnen inzetten, is deze aanwijzing niet dwingend voorgeschreven.

Artikel 4

Op de voorzitter van de commissie wordt de verplichting gelegd de militair te informeren over het doel van het onderzoek, hetgeen eveneens inhoudt dat deze in voorkomend geval mededeling doet van het feit dat de pensioenverzekeringsautoriteit eveneens gebruik wenst te maken van de commissie teneinde de aanspraak te kunnen vaststellen op voorzieningen uit de Algemene militaire pensioenwet.

Artikel 5

Dit artikel is een verkorte versie van het oude artikel 4. Hierin was vastgelegd de wijze waarop te werk moest worden gegaan indien een militair niet in staat was zich te vervoegen op de plaats waar de commissie het onderzoek wenste te verrichten. In de huidige versie wordt het aan het inzicht van de voorzitter van de commissie overgelaten hoe op een zo efficiënt mogelijke wijze de benodigde gegevens over de te onderzoeken militair tegen zo laag mogelijke kosten kunnen worden verkregen teneinde tot een afgewogen oordeel te komen m.b.t. diens geschiktheid voor de militaire dienst. De beoordelingsvrijheid over de wijze waarop het onderzoek moet worden ingekleed, geldt voor zowel de oude situatie waarin de militair door zijn medische toestand niet in staat is zich bij de commissie te vervoegen als ook voor de situatie waarin de militair zich in het buitenland bevindt. Het begrip toestand beperkt zich dus niet (meer) tot louter de medische situatie.

Artikel 6

Hierin wordt de opdracht aan alle militaire autoriteiten vastgelegd om maximale medewerking te verlenen aan de werkzaamheden van de commissie. De te verstrekken gegevens vallen onder de bepalingen van de op de Wet op de persoonsregistraties gebaseerde reglementen ter zake. Voor zover het betreft medische gegevens vallen deze tevens onder het beroepsgeheim van degene onder wiens verantwoordelijkheid deze gegevens zijn verzameld.

Tevens wordt in dit artikel tot uitdrukking gebracht dat de commissie bevoegd is meer gegevens op te vragen, onder gelijke voorwaarden als voorgaand aangegeven, maar dat vanuit een oogpunt van zorgvuldigheid aan een minimaal aantal aspecten in de rapportage aandacht dient te worden geschonken.

Artikel 8

Het gestelde onder artikel 6 met betrekking tot de gegevens is van overeenkomstige toepassing voor dit artikel.

Na voltooiing van haar onderzoek dient de commissie niet alleen haar eindconclusie op schrift te stellen maar ook de wijze waarop zij tot deze conclusie is geraakt en de gegevens waarop deze stoelt, teneinde de geneeskundige autoriteit en de minister in staat te stellen na te gaan hoe zij tot haar oordeel is gekomen. Dat bij een herhaald onderzoek expliciet wordt ingegaan op de argumenten van betrokkene welke tot dit herhaalde onderzoek hebben geleid, vloeit logischerwijs voort uit het zorgvuldigheidsvereiste dat aan een dergelijk deskundigenonderzoek verbonden is. Een dergelijk vereiste wordt gesteld omdat de uitspraak «blijvend dienstongeschikt» basis kan zijn voor een ontslag uit de militaire dienst.

Omdat niet langer vereist wordt dat de medische eindtoestand bereikt is, maar enkel nog de factor tijd telt, wordt de commissie verder opgedragen aan te geven of herstel mogelijk is binnen een halfjaar na de ontslagbeschermingstermijn van twee jaar. Bij een positieve verwachting blijft ontslag vooralsnog achterwege.

Artikel 9

Aangezien het oordeel van de geneeskundige autoriteit of betrokkene blijvend ongeschikt is voor de militaire dienst gebaseerd is op geneeskundige gronden wordt deze autoriteit in dit artikel opgedragen, nadat hij het advies van de commissie heeft ontvangen, betrokkene van zijn oordeel op de hoogte te stellen, onder verwijzing naar de mogelijkheid daartegen bij de minister tegen het oordeel in verzet te komen, zoals geregeld in de vierde lid. Hierdoor wordt betrokkene in staat gesteld in een vroegtijd stadium kenbaar te maken het niet eens te zijn met het oordeel van de geneeskundige autoriteit waarna, afhankelijk van de aard van de bedenkingen of de wijze waarop daaraan tegemoet kan worden gekomen een herhaald geneeskundig onderzoek kan volgen. Om voortgang in het proces te houden zendt de geneeskundige autoriteit, zodra hij betrokkene heeft geïnformeerd, een uittreksel van het door de commissie uitgebrachte rapport voorzien van zijn visum aan de minister onder vermelding van de datum waarop hij zijn oordeel aan betrokkene heeft meegedeeld. Indien binnen een termijn van zes weken vanaf die datum geen bedenkingen zijn ingebracht, wordt het oordeel definitief. Worden binnen de gestelde termijn wel bedenkingen ingebracht van zodanige aard, dat de minister een herhaald geneeskundig onderzoek nodig acht, dan kan hij de geneeskundige autoriteit opdragen dit te doen plaatsvinden en vervolgens opnieuw zijn oordeel over betrokkene's dienst(on)geschiktheid te bepalen. Tegen een definitief oordeel «dienstongeschikt» kan geen beroep in de zin van de Algemene wet bestuursrecht worden ingesteld, aangezien aan dit oordeel geen rechtsgevolgen zijn verbonden. Wordt op grond van het oordeel een besluit genomen, dan kan daartegen wel beroep worden ingesteld, waarbij ook de gronden waarop het besluit berust (en dus ook de vaststelling van de ongeschiktheid) door de rechter zullen worden getoetst.

Voorgeschreven is dat de bedenkingen tegen het aanvankelijke dienstongeschiktheidsoordeel schriftelijk moeten worden ingebracht en gemotiveerd moeten worden. De motivering zal overigens doorgaans al voldoende besloten liggen in de omschrijving van de tegenwerpingen zelf. Teneinde de continuïteit van het proces te garanderen en duidelijkheid te verkrijgen over de dienst(on)geschiktheid van de betrokken militair, alsook om op de meest korte termijn tot reïntegratie te kunnen overgaan, is bepaald dat het herhaald geneeskundig onderzoek binnen een termijn van zes weken na de datum van ontvangst van de bedenkingen een aanvang dient te nemen. Daarbij is er van uitgegaan dat inkomende stukken nauwkeurig worden geadministreerd.

Artikel 10

Dit artikel voorziet in een integrale herbeoordeling van het oordeel van de geneeskundige autoriteit in bijzondere gevallen door een door de minister ingesteld orgaan of functionaris welk(e) door hem bevoegd wordt verklaard namens hem op te treden in deze specifiek medische zaken.

Artikel 12

Zoals in het algemene deel reeds geschetst zal de pensioenkeuring onder de formele verantwoordelijkheid van de medisch adviseur van USZO worden uitgevoerd. Met deze organisatie zal in nader overleg een uitvoeringsovereenkomst tot stand worden gebracht waarin zo enigszins mogelijk een keuringsprocedure wordt overeengekomen waarbij het individu in principe slechts eenmaal aan een onderzoek zal worden onderworpen. In dit artikel wordt derhalve reeds een voorziening gecreëerd waarbij deze organisatie gebruik kan maken van (de werkzaamheden van) de commissie.

Hoewel het onderzoek voor een groot deel dezelfde elementen in beschouwing zal nemen voor de beoordeling van de dienstongeschiktheid als de vaststelling van de (mate van) arbeidsongeschiktheid in de zin van de Algemene militaire pensioenwet en/of de relatie met het dienstverband, zal de commissie op grond van de privacybescherming van het individu zowel aan de geneeskundige als de pensioenverzekeringsautoriteit een apart rapport uitbrengen elk gericht op de beantwoording van de vragen m.b.t. respectievelijk de dienstongeschiktheid welke een interne defensieaangelegenheid is en de (mate van) arbeidsongeschiktheid/dienstverband, met betrekking waarvan met de uitvoeringsorganisatie afspraken zullen worden gemaakt.

Artikel 13

De WPC-schaal wordt in de praktijk gebruikt als meetinstrument voor de vaststelling van de mate van invaliditeit. Met opname in dit besluit krijgt deze schaal een formele basis. Niet beoogd wordt om in de huidige schattingspraktijk een materiële wijziging aan te brengen. Dit betekent dat deze schaal weliswaar als richtlijn bij het vaststellen van de mate van invaliditeit door de betreffende medici zal worden gehanteerd, maar dat het de minister vrij staat bij de toepassing ervan nadere richtlijnen te stellen indien hij daarvoor zwaarwegende redenen heeft. Wijzigingen in deze schaal zullen derhalve pas als richtsnoer gaan gelden als de minister zulks expliciet heeft aangegeven. Omdat aangaande de vindplaats van de schaal en de status ervan onduidelijkheden bestaan, is er voor gekozen de schaal op te nemen in de bijlage, waarmee tevens vaststelling ervan wordt bewerkstelligd.

De Staatssecretaris van Defensie,

J. C. Gmelich Meijling

ONTWERP INVALIDITEITSSCHAAL (1 januari 1953)

INHOUD Blz.

Voorwoord13
Hoofdstuk I:Bovenste ledematen13
Hoofdstuk II:Onderste ledematen17
Hoofdstuk III:Schedel en gelaat20
Hoofdstuk VI:Wervelkolom, thorax en bekken23
Hoofdstuk V:Overige aandoeningen van beenderen en gewrichten25
Hoofdstuk VI:Zenuwstelsel (neurologische aandoeningen)26
Hoofdstuk VII:Psychische stoornissen31
Hoofdstuk VIII:Sympatisch zenuwstelsel en Endocrinologie33
Hoofdstuk IX:Oto-rhino-laryngologie35
Hoofdstuk X:Opthalmologie37
Hoofdstuk XI:Bloedziekten40
Hoofdstuk XII:Huidziekten41
Hoofdstuk XIII:Hart en bloedvaatstelsel42
Hoofdstuk XIV:Ademhalingsstelsel44
Hoofdstuk XV:Spijsverteringsstelsel en buikwand46
Hoofdstuk XVI:Urogenitaalstelsel48
Hoofdstuk XVII:Tuberculose50
Hoofdstuk XVIII:Tropische ziekten53
 Bemerkingen54

VOORWOORD

1. Definities:

a. Met invaliditeit wordt bedoeld iedere vermindering van de anatomische integriteit of functionele capaciteit van het individu.

b. Met invalide zijn wordt bedoeld het lijden aan enige vorm van invaliditeit.

2. De invaliditeit wordt gewaardeerd door het vermogen tot het volbrengen van de normale levensfuncties van de invalide te vergelijken met die van een niet-invalide. De waardering daarvan wordt bepaald door de algemene graad van verlies aan arbeidsvermogen tengevolge van de invaliditeit en niet door het overgebleven arbeidsvermogen in een bepaald bijzonder beroep. De invaliditeit wordt uitgedrukt in percentages van 1 tot 100.

3. De waardering van de invaliditeit is in het algemeen gebaseerd op de bevindingen tijdens het onderzoek.

In gevallen, waarbij tijdens het onderzoek geen duidelijke afwijkingen worden gevonden, kunnen de voorgeschiedenis, verloop van de aandoening en te verwachten verdere verloop in aanmerking worden genomen en een gemiddelde schatting voor een bepaalde periode gemaakt worden.1

4. De percentages genoemd in de schaal zijn minima. Deze kunnen overschreven worden indien bijzonderheden of complicaties, die het arbeidsvermogen beïnvloeden, aanwezig zijn. In dergelijke gevallen moet verwezen worden naar een ander nummer van de schaal. Als regel is in de schaal een marge gegeven, waarbinnen het minimum ligt, gewoonlijk op het laagste punt daarvan.

5. De genoemde percentages gelden alleen indien maximaal mogelijke verbetering door behandeling, rehabilitatie, prothese enz. bereikt is.

1 Onder protest Engeland.

HOOFDSTUK I. BOVENSTE LEDEMATEN

A. AMPUTATIES

De percentages van invaliditeit zijn minima en gelden alleen bij:

a. medisch en chirurgisch goed afgewerkte stomp, met goede beweging in het naastbijzijnde gewricht of gewrichten;

b. volledige rehabilitatie;

c. mogelijkheid van goed gebruik van een prothese.

Bij complicaties, zoals keloid, neuromata, bewegingsbeperking, kan boven de aangegeven percentages worden gegaan, evenals indien ingevolge medische redenen de geamputeerde niet in staat is een prothese te dragen of behoorlijk te gebruiken.

1. Schouder en arm (rechts of links) 
   
0101Exarticulatie van de schouder90
0102Amputatie van de humerus, stomp korter dan 20 cm, gemeten vanaf het acromion80
0103Amputatie van de humerus, stomp 20 cm of langer gemeten vanaf het acromion, exarticulatie van de onderarm in de elleboog, of amputatie vlak onder de elleboog met een stomp korter dan 11 cm, gemeten vanaf het olecranon70
0104Amputatie van de onderarm, stomp 11 cm of langer vanaf het olecranon60
0105Exarticulatie van de pols60
   
2. Vingers (rechts of links) 
   
0106Verlies van alle vingers van de hand (duim inbegrepen)60
0107Verlies van 4 vingers, duim behouden en beweeglijk45
0108Verlies van 4 vingers, duim inbegrepen55
0109Verlies van 3 vingers, duim, wijs- en middelvinger50
0110Verlies van 3 vingers, middel-, ringvinger en pink25
0111Verlies van 3 vingers, wijs-, middel- en ringvinger30
0112Verlies van 2 vingers, duim en wijsvinger40
0113Verlies van 2 vingers, wijs- en middelvinger25
0114Verlies van 2 vingers, middel- en ringvinger20
0115Verlies van 2 vingers, ringvinger en pink20
0116Verlies van de duim en middenhandsbeentje35
0117Verlies van 2 kootjes van de duim30
0118Verlies van 1 kootje van de duim15
0119Verlies van de top van de duim5
0120Verlies van de wijsvinger14
0121Verlies van 2 kootjes van de wijsvinger11*
0122Verlies van het eindlid van de wijsvinger9
0123Verlies van de top van de wijsvinger5
0124Verlies van de middelvinger12*
0125Verlies van 2 kootjes van de middelvinger9
0126Verlies van het eindlid van de middelvinger7
0127Verlies van de top van de middelvinger4
0128Verlies van de ringvinger7
0129Verlies van 2 kootjes van de ringvinger6
0130Verlies van het eindlid van de ringvinger5
0131Verlies van de top van de ringvinger2
0132Verlies van de pink8
0133Verlies van 2 kootjes van de pink6
0134Verlies van het eindlid van de pink5
0135Verlies van de top van de pink2
   
3. Dubbelzijdige amputaties 
   
0136Verlies van 2 handen100
0137Verlies van 2 duimen70
0138Verlies van 2 duimen met hun middenhandsbeentjes 80
0139Verlies van een hand en een voet100

* Nederland niet accoord (10%).

B. FUNCTIESTOORNISSEN

Opmerking: De aangegeven minimum percentages gelden zowel voor de rechter- als voor de linkerarm.

Met Ankylose wordt bedoeld volledige onbeweeglijkheid in het gewricht of hoogstens een zeer geringe beweeglijkheid van enkele graden.

Complicaties van dezelfde extremiteit, zoals aandoeningen van andere gewrichten, contracturen, pijnlijke callus osteomyelitis, e.d., kunnen volgens de algemene regels tot een hoger percentage leiden, doch het percentage voor amputatie van het desbetreffende deel van de extremiteit mag niet overschreden worden. Indien een chirurgische ingreep bij een invaliditeit verbetering zal brengen, moet het percentage naar de toestand na deze ingreep worden vastgesteld.

1. Schouder 
   
0140Recidiverende schouderluxatie20
0141Recidiverende schouderluxatie, veelvuldig30
0142Bewegingsbeperking in de schouder in geringe mate10
0143Bewegingsbeperking in de schouder, abductie niet verder dan horizontaal20
0144Bewegingsbeperking in de schouder, abductie beperkt tot minder dan horizontaal30
0145Ankylose van de schouder, scapula gefixeerd45
0146Ankylose van de schouder, scapula beweeglijk30
0147«Los gewricht» van de schouder met excissie van de humerus kop50
   
2. Bovenarm 
   
0148Slecht genezen humerusfractuur, met deformatie, atrofie en krachtverlies10
0149Slecht genezen humerusfractuur, met duidelijke verkorting en meer uitgesproken deformatie, atrofie en krachtverlies20
0150Pseudarthrose in middelste deel humerus45
3. Elleboog (180° betekent volledig gestrekte onderarm) 
   
0151Beweging in elleboog actief mogelijk van 110° tot 75°15
0152Beweging in elleboog actief mogelijk van 75° tot 35°25
0153Beweging in elleboog actief mogelijk van 110° tot 180°30
0154Volledige ankylose van de elleboog (hand in semi-pronatie stand) in gunstige stand (semi-flexie)35
0155Volledige ankylose van de elleboog in ongunstige stand (flexie stand)40
0156Volledige ankylose van de elleboog in ongunstige stand (extensie stand)50
0157Ankylose van de elleboog met behoud van supinatie en pronatie in gunstige stand (halve flexie)25
0158Ankylose van de elleboog in ongunstige stand (flexie stand)30
0159Ankylose van de elleboog in ongunstige stand (extensie stand)40
0160«Los gewricht» van de elleboog50
   
4. Onderarm 
   
0161Slecht genezen fractuur van radius en ulna met verkromming en verminderde grijpkracht van de hand10
0162Slecht genezen fractuur van radius en ulna met verkromming en verminderde grijpkracht, hand gefixeerd in supinatiestand30
0163Slecht genezen fractuur van radius en ulna met verkromming en verminderde grijpkracht van de vingers, hand gefixeerd in pronatiestand20
0164Idem met hand gefixeerd in semi-pronatiestand (duim naar boven)15
0165Pseudarthrose van de radius en ulna45
0166Pseudarthrose van de radius op gunstig niveau10
0167Pseudarthrose van de radius op ongunstig niveau20
0168Pseudarthrose van de ulna15
   
5. Pols en hand 
   
0169Ankylose van de pols (vingers beweeglijk) in palmair flexie of met misvormde hand in ulnaire of radiale abductie45
0170Ankylose van de pols (vingers beweeglijk) in elke andere ongunstige stand35
0171Ankylose van de pols (vingers beweeglijk) in gunstige stand (lichte dorsaal flexie)25
0172Praktisch verlies van het gebruik van de hand (bijv. paralyse van Volkman)60
0173«Los gewricht» van de pols35
6. Vingers 
   
0174Ankylose van de gewrichten van alle vingers, duim en metacarpophalangeale gewrichten inbegrepen60
   
7. Zenuwlaesies bovenste ledematen 
   
De invaliditeitspercentages gelden bij volledige verlammingen (paralysis). Zij moeten verminderd worden bij gedeeltelijke verlammingen, herstel van beweging en geringe overgebleven sensibiliteitsstoornissen.
   
0175Laesie van de plexus branchialis-paralyse bovenste wortels (Duchenne-Srb)50
0176Laesie van de plexus brachialis-paralyse onderste wortels (Klumpke)55
0177Paralyse van de N. Subscapularis 15
0178Paralyse van de N. axillaris25
0179Paralyse van de N. musculo-cutaneus20
0180Paralyse van de N. medianus50
0181Paralyse van de N. medianus, alleen handspieren25
0182Paralyse van de N. ulnaris30
0183Paralyse van de N. ulnaris, alleen handspieren20
0184Paralyse van de N. radialis55
0185Paralyse van de N. radialis, M. triceps niet inbegrepen40
0186Paralyse van de N. medianus en de N. ulnaris55

HOOFDSTUK II. ONDERSTE LEDEMATEN

A. AMPUTATIES

De inleidende noot van Hoofdstuk I over de bovenste ledematen geldt voor zover toepaselijk eveneens voor de onderste ledematen.

1. Heup 
   
0201Exarticulatie van de heup met mogelijkheid van prothese90
0202Exarticulatie van de heup zonder mogelijkheid van prothese100
   
2. Dijbeen (stomp gemeten vanaf de Trochanter major) 
   
0203Amputatie stomp korter dan 13 cm80
0204Amputatie stomp van 13 cm tot het midden van het dijbeen70
0205Amputatie stomp van het midden van het dijbeen tot aan de knie60
0206Exarticulatie in de knie60
   
3. Onderbeen (stomp gemeten vanaf de tibia kop) 
   
0207Amputatie zeer korte stomp minder dan 10 cm60
0208Amputatie, ideale stomp 10–15 cm50
0209Amputatie, stomp langer dan 15 cm45
0210Amputatie volgens Syme en Guyon30
   
4. Voet 
   
0211amputatie van de voet met dragende stomp (volgens Pirogoff)30
0212Amputatie van de middenvoet (Chopart)30
0213Amputatie van de voorvoet (Lisfranc)30
0214Veries van alle tenen van een voet20
0215Verlies van grote teen met middenvoetsbeentje25
0216Verlies van grote teen (middenvoetsbeentje behouden)12*
0217Verlies van 4 tenen, grote teen niet inbegrepen9
0218Verlies van 3 buitenste tenen5
0219Verlies van 2 buitenste tenen3
0220Verlies van 5e teen1
   
5. Dubbelzijdige amputaties 
   
0221Verlies van twee dijbenen of een dijbeen aan een, een voet aan de andere kant100
0222Verlies van twee voeten (tibio-tarsale amputatie volgens Syme of Guyon)90
0223Verlies van twee voeten met dragende stomp volgens Pirogoff90
0224Verlies van twee voorvoeten, medio-tarsale amputatie volgens Chopart90
0225Verlies van twee voorvoeten, tarso-metatarsale amputatie volgens Lisfranc65
0226Verlies van alle tenen (metatarso-phalangeaal) van twee voeten Verlies van een voet en een hand (zie 0139)35

B. FUNCTIESTOORNISSEN

Onderstaande invaliditeitspercentages zijn zowel voor rechter- als linkerbeen aan te houden.

Onder ankylose wordt verstaan volledige onbeweeglijkheid van het gewricht of hoogstens een zeer geringe bewegingsmogelijkheid van enkele graden.

Een niet met een prothese te fixeren pseudarthrose kan beoordeeld worden overeenkomstig het anatomisch verlies van de extremiteit of gedeelte daarvan. Indien wel een goed fixerende prothese mogelijk is, kan de waardering gelijk zijn aan een ankylose van het lager gelegen gewricht.

Complicaties van dezelfde extremiteit, zoals osteitis, contracturen, pijnlijke callus, aandoeningen van andere gewrichten etc., kunnen volgens de algemene regels tot hogere waardering leiden, doch het percentage voor amputatie van het desbetreffend deel van de extremiteit mag niet overschreden worden.

Indien een chirurgische ingreep bij een invaliditeit verbetering zal brengen, moet het percentage naar de toestand na deze ingreep worden vastgesteld.

1. Heup en dij 
   
0227Ankylose van de heup in gunstige stand50
0228Ankylose van de heup in ongunstige stand65
0229Bewegingsbeperking van de flexie en extensie heup, beweging mogelijk van volledige flexie tot 175°10
0230Beweging mogelijk van hyperextensie tot 160°40
0231Beweging mogelijk van hyperextensie tot 135°25
0232Beweging mogelijk van hyperextensie tot 100°15
0233«Los gewricht» van de heup70
0234Pseudarthrose van de femur65
0235Slecht genezen femurfractuur met atrofie en deformatie (verkorting niet inbegrepen)10
   
2. Knie 
   
0236Bewegingsbeperking van de knie, beweging mogelijk van 180°–60°5
0237Bewegingsbeperking van de knie, beweging mogelijk van 180°–90°10
0238Ankylose in gunstige stand30
0239Ankylose in zeer slechte stand (van 135° tot totale flexie)60
0240Verkromming van volgusstand, varusstand of genu recurvatum10
0241«Los gewricht» van de knie (verkorting inbegrepen)60
0242Duidelijke abnormale beweeglijkheid van de knie20
0243Recidiverende chronische hydrops genu (niet van tuberculose aard)20
0244Idem beiderzijds40
   
3. Onderbeen 
   
0245Slecht genezen fractuur met verplaatsing van de as van de voet naar binnen of naar buiten20
0246Pseudarthrose van tibia en fibula55
   
4. Enkel en voet 
   
0247Belangrijke bewegingsbeperking van de enkel of krachtverlies15
0248Enige bewegingsbeperking van de enkel of krachtverlies5
0249Ankylose van het tibio-tarsaalgewricht in ongunstige stand met duidelijke verworven misvorming30
0250Ankylose van het tibio-tarsaalgewricht in gunstige stand met duidelijke verworven misvorming20
0251Uitgesproken post-traumatische pes planus10
0252Uitgesproken post-traumatische pes calcanus, pes valgus, pes varus of pes aquinus30
0253Ankylose van de voorvoet10
0254Ankylose van de grote teen in gunstige stand3
0255Ankylose van de grote teen in ongunstige stand10
   
5. Verkorting van de onderste extremiteit 
   
0256Verkorting van minder dan 4 cm5
0257Verkorting van 4 tot 7 cm20
0258Verkorting van 7 tot 10 cm30
0259Verkorting van meer dan 10 cm50
   
6. Zenuwlaesies onderste extremiteit 
   
De invaliditeitspercentages gelden bij volledige verlammingen (paralysis). Zij moeten verminderd worden bij gedeeltelijke verlammingen, herstel van beweging en geringe overgebleven sensibiliteitsstoornissen.
   
0260Paralyse van de N. femoralis50
0261Paralyse van de N. isciadicus55
0262Paralyse van de N. tibialis25
0263Paralyse van de N. peroneus25
0264Paralyse van de N. obturatorius10

HOOFDSTUK III. SCHEDEL EN GELAAT

1. Hoofdhuid en haar 
   
0301Littekens, kaalheid enz. waarderen naar de eventueel bestaande mismaaktheid 
   
2. Schedel 
   
Opmerking: Schedellaesies zijn alleen van belang door hun neurologisch of postcommotionele gevolgen. De consolidatie kan 6–12 maanden duren. Een gesloten schedeldefect kan meer blijvende en onaangename gevolgen veroorzaken dan een open defect. In geval van botverlies zal de uitgebreidheid van het defect veelal niet de enige factor zijn, welke de invaliditeit bepaalt. Bij het onderzoek moet steeds gelet worden op objectieve symptomen ter plaatse van de verwoning en van de zijde ven de hersenzenuwen, alsmede op later optredende postcommotionele verschijnselen.
   
0302Gesloten schedelverwonding of letsel van de tabula externa van de schedel te waarderen naar de postcommotionele en andere verschijnselen. 
0303Niet-hersteld botverlies, met enige pulsatie bij inspanning of hoesten (de postcommotionele verschijnselen buiten beschouwing latende), minder dan 4 cm220
0304Niet-hersteld botverlies, met duidelijke pulsaties bij inspanning of hoesten (de postcommotionele verschijnselen buiten beschouwing latende), van 4–12 cm230
0305Niet-hersteld botverlies, met duidelijke pulsaties bij inspanning of hoesten (postcommotionele verschijnselen buiten beschouwing latende), van meer dan 12 cm250
   
3. Gelaat – Verminking van het gelaat 
   
0306Hoewel deze niet behoeft samen te gaan met functiestoornissen, is hier een compensatie op zijn plaats voor de cosmetische afwijkingen. De invaliditeit mag pas gewaardeerd worden nadat alle chirurgische en prothetische mogelijkheden uitgeput zijn en zal afhankelijk van de mate van verminking variëren van 5 tot 100%, waarbij rekening gehouden moet worden met sekse en leeftijd. 
   
4. Boven- en onderkaak 
   
0307Uitgebreide verminking van het gelaat of boven- en onderkaak met belangrijke kauw-, slik- en spraakstoornissen100
0308Gevolgen van slecht geconsolideerde multipele fracturen van boven- en/of onderkaak met kauw- en spraakbezwaren en een zeer slechte occlusie van het gebit50
0309Slecht genezen fractuur van de bovenkaak met kauwbezwaren zowel links als rechts50
0310Slecht genezen fractuur van de bovenkaak met kauwbezwaren aan een kant20
0311Verlies van ongeveer het halve verhemelte, met verbindingen met de sinussen, niet met een prothese te verhelpen60
0312Idem, wel met een prothese te verhelpen15
0313Verlies van een deel van het weke gehemelte of een deel van het harde verhemelte met spraakstoornissen20
0314Gedeeltelijk verlies of pseudarthrose van de onderkaak, met behoud van de beweging in het temporo-mandibulaire gewricht niet met een prothese te verhelpen40
0315Idem, wel met een prothese te verhelpen10
0316Bewegingsbeperking in het temporo-mandibulaire gewricht (door ankylose, slecht geconsolideerde fracturen, luxatie e.d.); zodanig, dat slechts vloeibaar voedsel kan worden genuttigd – opening tussen boven- en ondergebit niet meer dan 6 mm60
0317Idem, zodanig, dat de maximale opening tussen boven- en ondertanden hoogstens 12 mm bedraagt30
0318Idem, zodanig, dat deze maximale opening van 12 tot 24 mm bedraagt, met enige stoornissen van kauwvermogen en spraak10
   
5. Gebit 
   
Het Subcomité is van mening geen invaliditeitsschatting van gebitaandoeningen op te nemen en beveelt aan, dat de desbetreffende diensten (leger, vloot, luchtmacht, civiele diensten) hun onderhebbend personeel in dienst onder goede tandheelkundige verzorging en toezicht houden en niet uit hun dienst laten gaan voor het gebit geheel in orde is.
   
6. Tong 
   
0319Volledige amputatie van de tong80
0320Uitgebreide amputatie van de tong met spraak-, slik- en kauwstoornissen40
0321Gedeeltelijke amputatie van de tongpunt, lichte functiestoornissen15
 Verlamming van de tong: zie Hoofdstuk VI (nr. 0633: paralyse van de N. hypoglossus) 

HOOFDSTUK IV. WERVELKOLOM, THORAX, BEKKEN

A. WERVELKOLOM

1. Halswervelkolom 
   
0401Ankylose van de halswervels in slechte stand40
0402Ankylose van de halswervels in goede stand30
0403Belangrijke beperking van de bewegingen in hinderlijke en pijnlijke stand30
0404Beperking van de bewegingen in minder hinderlijke en minder pijnlijke stand20
0405Geringe bewegingsbeperking, nu en dan pijnlijk bijna normale stand10
0406Occopitaal neuralgie10
0407Oervico brachiale neuralgie10
   
2. Borstwervelkolom 
   
0408Ankylose van de borstwervels met belangrijke mediale of laterale misvorming (bochel)40
0409Ankylose van de borstwervels in goede stand, wat ronde (niet te corrigeren) rug20
0410Beperkte beweeglijkheid, locale gibbus10
0411Gelocaliseerde intercostaal neuralgie5
0412Meerdere wortels omvattende intercostaal neuralgie20
   
3. Lendenwervelkolom 
   
0413Ankylose van de lendenwervels in ongunstige stand40
0414Ankylose van de lendenwervels in gunstige stand20
0415Belangrijke bewegingsbeperking20
0416Matige bewegingsbeperking10
0417Geringe verkromming met enige pijnlijkheid5
0418Pijnlijke, niet te corrigeren scoliose20
0419Pijnlijke, dubbelzijdige athritis sacro-iliacas30
0420Idem, eenzijdig20
0421Volledige stijve dorso-lumbale wervelkolom met functiestoornissen van de gewrichten van de ledematen100
0422Idem, zonder functiestoornissen van de gewrichten v.d. ledematen70
0423Rheumatische van de wervelkolom (arthroses, spondylarthritis) te beoordelen naar de beperking van de beweeglijkheid en de pijn 
 N.B. Ziekte van Pott: zie Hoofdstuk XVII. 

B. THORAX

Onderstaande invaliditeitspercentages zijn bedoeld voor op zichzelf staande afwijkingen van de benige thorax. Indien de onderliggende organen in de borstholte eveneens aangedaan zijn, moeten de invaliditeitsschattingen volgens de desbetreffende hoofdstukken als regel hierbij worden opgeteld.

1. Sternum 
   
0424Gevolgen van sternumfractuur met vervorming, pijn en verminderde kracht10–20
   
 Voor afwijkingen van de intra thoracale organen zie Hoofdstuk XIII, XIV en XVII.  
   
0425Luxatie of dislocatie chondro-sternale5–15
   
2. Ribben 
   
0426Gevolgen van fracturen van een of meer ribben, afhankelijk van de uitgebreidheid en ernst van de verschijnselen en de misvorming1–25
0427Gevolgen van ribresectie, zonder uitpuiling bij inspanning5–30
0428Gevolgen van ribresectie, met uitpuiling bij inspanning15–40
0429Thoracoplastiek, afhankelijk van het aantal erbij betrokken ribben, daarbij het effect op de longen buiten beschouwing latende (zie Hoofdstuk XIV en XVII)20–50
0430Ribosteomyelitis, zonder fistelvorming te waarderen als bij ribresectie (0427 en 0428) 
0431Ribosteomyelitis, met fistels te waarderen als gevolgen van empyeem (zie 1417) 
0432Chronische chondritis10–30

C. BEKKEN

0433Gevolgen van fracturen met pijnlijke callusvorming zonder invloed op het lopen of staan – veelal neuralgische pijnen5
0434Idem, met invloed op lopen of staan20
0435Niet-geconsolideerde symphysisfractuur, abnormale beweeglijkheid, pijn bij lang lopen25
   
 Bij complicaties van de zijde van het heupgewricht of de urinewegen, zie de desbetreffende hoofdstukken. 

HOOFDSTUK V. OVERIGE AANDOENINGEN VAN BEENDEREN EN GEWRICHTEN

Voor zover niet vermeld onder functiestoornissen van de ledematen (Hoofdstuk I en II).

0501Osteomyelitis of osteitis (niet begrepen in de punten over functiestoornissen), niet geconsolideerd met noodzaak van langdurig immobilisatie100
0502Idem, niet tot rust gekomen doch immobilisatie niet nodig, met fistels en beïnvloeding van de algemene toestand50
0503Idem, rustig, goede algemene toestand, met fistels20

Deze percentages kunnen in voorkomend geval worden opgeteld bij de percentages voor functiestoornissen van de ledematen. De som van deze percentages mag evenwel niet het percentage voor amputatie van het desbetreffende deel van de extremiteit te boven gaan.

0504Matige progressieve bottumor100
0505Goedaardige bottumor, te beoordelen naar gelang van bestaande fucntiestoornissen 
0506Arthritis en arthrosis, waarderen naar gelang de bewegingsbeperking, pijn, enz. 

HOOFDSTUK VI. ZENUWSTELSEL

1. Hersenen en hersenvliezen

a. Post-traumatisch post-commotioneel syndroom (of gevolgen van een infectieuse meningitis)

0601Subjectieve bezwaren, hoofdpijn, asthenia en lichte verschijnselen van het evenwichtsorgaan20
0602Syndroom met blijvende oto-vestibulaire duidelijke vermoeidheid30
0603Ernstig syndroom met blijvende oto-vestibulaire en oculaire stoornissen50

b. Epilepsie

De frequentie en de intensiteit van de insulten, hun weerslag op de algemene activiteit en de behandelingsmogelijkheden zijn van belang bij de beoordeling van de invaliditeit. Rekening moet worden gehouden met de psychische stoornissen verband houdende met de aandoening.

0604Lichte algemene insulten of equivalenten, gemiddeld eens per maand, weinig verandering van de persoonlijkheid20
0605Plaatselijk (Jacksons) epilepsie zonder bewustzijnsverlies in dezelfde frequentie5
0606Algemene insulten overdag, 2 à 4 maal per maand40
0607Plaatselijke (Jacksons) epilepsie, zonder bewustzijnsverlies, in dezelfde frequentie10
0608Algemene insulten overdag, 6–8 maal per maand70
0609Plaatselijke (Jacksons) epilepsie, zonder bewustzijnsverlies, idem of grotere frequentie20
0610Vrijwel dagelijks algemene insulten100
 N.B. Uitsluitend nachtelijke aanvallen en gedeeltelijk bewustzijnsverlies kunnen tot lagere waardering leiden.  
0611Epileptische dementie100

c. Corpus alienum

0612Vreemd voorwerp in de schedelholte zonder verdere verschijnselen 

d. Hemiplegie

0613Hemiplegie, compleet of partieel, zonder aphasie, lopen onmogelijk100
0614Partiële hemiplegie, zonder aphasie, lopen met hulp of stok mogelijk60
0615Lichte hemiplegie, zonder aphasie, lopen mogelijk zonder hulpmiddelen20
0616Motorische aphasie, schrijven mogelijk80
0617Gemengde aphasie, contact met omgeving onmogelijk100

e. Paraplegie (van cerebrale of medullaire oorsprong

0618Complete paraplegie, voortdurende bedrust of verblijf in een stoel noodzakelijk makende100
0619Onvolledig, lopen moeilijk maar mogelijk met hulp, prothesen of krukken80
0620Onvolledig, lopen mogelijk met stokken60
0621Onvolledig, licht spastisch30
   
 In geval van sphincterstoornissen enz.: zie 0667 e.v.

2. Hersenzenuwen (zie ook zintuigen)

a. N. trigeminus (V)

0622(Volledige) paralyse met belangrijke sensibiliteitsstoornissen en trophische stoornissen50
0623Eenvoudige, pijnloze anaesthesie in het gebied van een perifere tak zonder trophische stoornissen5
0624Neuritis of aangezichtsneuralgie met intermitterend pijnlijke tic (afhankelijk van de frequentie en de ernst van de aanvallen)30
0625Continue aangezichtsneuralgie (sympatisch)30–70

b. N. facialis (VII)

0626Blijvende parese aan een kant, zonder opthalmologische5
0627(Volledige) blijvende paralyse aan een kant, complicaties30
0628Idem, dubbelzijdige50

c. N. glosso-pharyngeus (IX)

0629(Volledige) dubbelzijdige paralyse30
0630Parese aan een zijde5

d. N. vagus (X): zie de hoofdstukken over de desbetreffende organen

e. N. accessorius (XI)

0631Paralyse van de Mm. trapezius en sternocleidomastoideus20
0632Eenzijdige paralyse van het weke gehemelte en larynx (syndroom van Avellis)10

f. N. hypoglossus (XII)

0633Eenzijdige paralyse van hemi-atrofie van de tong20
0634Gecombineerde paralyse van de laatste vier hersenzenuwen (IX t/m XII)30

3. Andere aandoeningen van het centrale zenuwstelsel

0635Gevolgen van infectieuse of traumatische encephalitis, meningitis, hersenabces te waarderen afhankelijk van de verschijnselen 
0636Hersentumor, te waarderen afhankelijk van de verschijnselen 
0637Paralysis agitans (Parkisonisme) te beoordelen afhankelijk van de ernst van de symptomen20–100
0638Bulbaire paralyse – minimum percentage30
0639Ernstige bulbaire myasthenie (inbegrepen myasthenia gravis)70–100
0640Bulbaire myasthenie met redelijke remissies40
0641Gevolgen van Sydenham's Chorea, zie hieronder 
0642Huntingtons chorea, zie hieronder 
0643Verworven athetosis, zie tics (hieronder) 
0644Algemeen optredende tics, elke bezigheid verhinderende, veelal met psychische en spraakstoornissen100
0645Uitgebreid optredende tics, fijnere bewegingen verhinderende en het sociale leven bemoeilijkende50
0646Plaatselijke tics met enige invloed op de fijnere bewegingen (o.a. schrijverskramp)20
0647Tics of spasmen, zonder invloed op het werkvermogen5
0648Maandelijkse migraineaanvallen20
0649Minder frequente migraineaanvallen5

4. Ruggemerg

0650Commotio medulla (gevolg van trauma of electrocutie): te beoordelen overeenkomstig het postcommotionele syndroom (zie 0601–0603) 
0651Quadriplegia medullac (volledig)100
0652Medullaire paraplegie te beoordelen als cerebrale paraplegie met de gebruikelijke verhogingen voor sphincterstoornissen en voortdurende pijnen 
0653Brachiale monoplegie, praktisch verlies van het gebruik van de arm90
0654Idem, grijpen mogelijk, maar zonder kracht en onhandig40
0655Idem, lichte monoplegie, gering krachtverlies, reflexen gestoord10
0656Crurale monoplegie, praktisch verlies van het gebruik van het been (niet-spastische paralyse)90
0657Idem, lopen mogelijk met hulp of met krukken60
0658Idem, lopen zonder hulp mogelijk, maar snel vermoeid, spieratrofieën40
0659Idem, lichte monoplegie, lopen moeilijk zonder hulpmiddelen, gering krachtsverlies, lichte atrofieën20
0660Medullaire hemiplegie te beoordelen naar de toestand van de bovenste extremiteit, zie brachiale monoplegieën (0653–0655) 
0661Sensibele stoornissen van medullaire oorsprong, te waarderen naar de ernst en de uitgebreidheid van de verschijnselen 
0662Syndroom van Brownd-Sqouard-haematomyelia 
 Te combineren met de in dit hoofdstuk vermelde percentages eventueel deze niet zonder meer op te tellen 
0663Cauda-Equina-Syndroom 
 Te beoordelen overeenkomstig de afwijkingen aan de onderste extramiteit en sphincterstoornissen, zie ook paraplegie 
0664Sphincterstoornissen met volledige urineretentie met sonde a demeure60
0665Sphincterstoornissen met intermitterende urineretentie, katheteriseren noodzakende20
0666Voortdurende incontinentia urinae, draagbaar urinaal onmisbaar50
0667Intermitterende incontinentin urinae20
0668Volledige en voortdurende incontinentia alvae80
0669Onvolledige of intermitterende incontinentia alvae30
0670Pollomyelitis, te beoordelen naar de resttoestand gelet op de functiestoornissen van ledematen, diaphragma enz. 
0671Ernstige tabes dorsalis met opthalmologische complicaties, arthropathieën, sphincterstoornissen enz.100
0672Ernstige tabes dorsalis met belangrijke ataxie of arthrophatieën70
0673Tabes dorsalis met veelvuldige pijnen en lichte ataxie40
0674Multiple sclerose, ernstige vorm met motorische stoornissen, lopen onmogelijk, voortdurend verblijf in bed of stoel, veelal visusafwijkingen100
0675Idem, progressieve vorm, lopen en staan mogelijk maar moeizaam80
0676Idem, weinig progressieve vorm, of remissie, lopen met stok mogelijk60
0677Idem, lichte vorm met geringe symptomen50
0678Amyotrofische lateraal sclerose, als Multiple sclerose, maar wat hogere waarderingen; verhoging bij slikstoornissen 
0679Gecombineerde sclerose, streng sclerose: als multiple sclerose 
0680Syringo-myelie, ernstige vorm met atrofie, belangrijke misvorming of bulbaire stoornissen100
0681Idem, progressieve vorm met trophische of motorische stoornissen50
0682Idem, lichte, weinig progressieve vorm met beperkte sensibiliteitsstoornissen20
0683Omschreven medullaire atrofieën, te beoordelen naar de functiestoornissen van de ledematen 
0684Perifere zenuwen, zie Hoofdstuk I, II, IX, enz. 

5. Neuritiden en Neuralgieën

 Neuritiden van de motorische zenuwen worden vergezeld door functiestoornissen welke ten dele berusten op verlammingen van de zenuwen. Deze verschijnselen dienen te worden gewaardeerd in vergelijking met de paralysis van de desbetreffende zenuw. Neuritiden van de sensibele zenuwen kunnen worden beoordeeld, gelet op de trigeminus neuralgie (0622, 0625). Neuritiden en neuralgieën van de gemengde zenuwen hebben een gemengde symptomatologie, waarbij zowel op de oorzaak moet worden gelet als op de aanwezigheid van de objectieve verschijnselen. 
0685Chronische, eenzijdige ischiadicus neuralgie, enige moeilijkheden bij het lopen en zonder afwijkingen van de reflexen10
0686Idem, of neuritis met duidelijke objectieve symptomen, lopen moeilijk40
0687Idem, of neuritis, ernstige vorm, lopen zeer pijnlijk, duidelijke spieratrofie en causalgie80

6. Polyneuritis

0688Dubbelzijdige polyneuritis van de extensoren van de voorarm40–80
0689Dubbelzijdige polyneuritis van de kleine handspieren en de buigers van de vingers50–80
0690Dubbelzijdige polyneuritis van de extensoren van de voet en polyneuritis pseudo-tabetica30–50
0691Dubbelzijdige polyneuritis van de M.quadriceps femoris40–50
0692Duidelijke polyneuritische paraplegie60–80
0693Ernstige polyneuritische quadriplegie100

HOOFDSTUK VII. PSYCHISCHE STOORNISSEN

1. Psychosen

0701Chronische, volkomen asociale psychose100
0702Remissie na of gedurende een psychose met belangrijke stoornissen van de persoonlijkheidsstructuur asociaal, hallucinaties, delireren, maar gestichtsverpleging niet noodzakelijk100
0703Psychose van goedaardig karakter (hallucinatoir, delirant of uitputtingspsychose) of intermitterende psychose gedurende een lange remissie, beperkte sociale omgang en enige nuttige bezigheden toelatende50
0704Geringe verandering van de persoonlijkheidsstructuur en het karakter voorkomend na een acute psychose of tussen acute periodieke aanvallen10–40
 De verschillende vormen van schizophrenie, manie, dementieën (toxisch, infectieus, circulatoir) dienen op overeenkomstige wijze te worden beoordeeld. Tot deze groep worden ook gerekend de uitputtingsdelieren. 

2. Aangeboren intelligentiestoornissen

0705Indien een waardering gewenst wordt van aangeboren intelligentiestoornissen (debilitas mentis, imbecillitas, idiotie) handele men overeenkomstig de volgende punten (dementieën). 

3. Dementieën (of progressieve en verworven zwakzinnigheid)

0706Volledig (met of zonder enuresis), meestal met klinische verpleging100
0707Vermindering van geheugen, gevoelsleven en activiteit met kortere of langere periodieke verbeteringen, maar generlei activiteit toelatende100
0708Vermindering van geheugen, gevoelsleven en activiteit, maar beperkte sociale omgang en productieve activiteit toelatende40
0709Geringe stoornissen van gevoelsleven en activiteit, zonder eigenlijke dementie20
0710Meningo-encephalitis luetica (ziekte van Bayle), algemene paralyse met gestichtsopname dan wel met uitsluiting van welke activiteit ook100
0711Meningo-encephalitis luetica (ziekte van Bayle), maar in een periode van remissie, beperkte sociale omgang en productieve activiteit toelatende40

4. Psychoneurosen, neurosen

0712Deze groep omvat de angstreacties, obsessies, phobieën, neurastenie, hysterie en mengvormen, waarvan de terminologie wisselt in de verschillende betrokken landen. Het is niet mogelijk of raadzaam gebleken een schaal op te maken waarnaar de invaliditeit vastgesteld kan worden. Ieder geval is met zijn individuele factoren als afzonderlijk probleem te beschouwen en moet daarnaar beoordeeld worden. 

HOOFDSTUK VIII. SYMPHATISCH ZENUWSTELSEL EN ENDOCRINOLOGIE

A. SYMPATISCHE ZENUWSTELSEL

1. Sensibiliteitsstoornissen 
   
0801Causalgie van de extremiteiten te waarderen naar de ernst en de uitgebreidheid van de verschijnselen 
0802Trigenimus neuralgie – zie 0624 en 0625 
0803Neuralgie van hals en schouders – zie Hoofdstuk VI – 5. Neuritiden en Neuralgieën 
2. Motorische stoornissen
   
0804 0805 Reflectorische physio-pathische stoornissen Parese of irritatie v.d. cervicale sympaticus }te waarderen naar de ernst en de uitgebreidheid van de verschijnselen
3. Viscerale stoornissen 
   
0806Te waarderen afhankelijk van de blijvende functiestoornissen.
4. Algemene sympathalgiën 
   
0807Hypervagotonie5–30
0808Hypersympatotomie5–20

B. ENDOCRINOLOGIE

1. Gl. Thyreodiea 
   
0809Toxisch struma (hyperthyreoidie) met gedeeltelijk of onvolledig Syndroom van Basedow (gewrichtsverlies, tachycardie, hypersympaticotonie) of niet geheel fraai resultaat na operatie10–30
0810Idem, duidelijk Syndroom van Basedow, Basaal Metabolisme ongeveer plm. 30, of matig resultaat na operatie30–50
0811Idem, Syndroom van Basedow met ernstige viscerale stoornissen, belangrijk gewrichtsverlies, psychische stoornissen of slecht resultaat na operatie50–100
0812Atoxisch struma zonder verschijnselen of cosmetische stoornissen0
0813Atoxisch struma met drukverschijnselen of cosmetische stoornissen5–30
0814Myxoedeem (hypothyreoidie) – onvolledig, syndroom, gunstig reagerende op behandeling5–10
0815Idem, psychisch geremd, koude gevoel, basaal metabolisme van –10 tot –2010–30
0816Idem, ernstige vorm, voedingsstoornissen, basaal metabolisme ongeveer –3030–80
0817Cachexia strumapriva, niet reagerende op behandeling80–100
2. Gl. Parathyreoidea 
   
0818Hypoparathyreoidie met tetanische aanvallen, afhankelijk van de algemene toestand30–50
0819Hyperparathyreoidie, te waarderen naar de bot- en gewrichtsafwijkingen 
3. Hypophysis 
   
0820Acromegalie met misvorming van de extremiteiten doch zonder visusafwijkingen en zonder functionele stoornissen10–20
0821Acromegalie met visusafwijkingen, te waarderen volgens de visusafwijkingen (zie Hoofdstuk X) en daarna te vermeerderen metplm. 20
0822Reuzengroei, afhankelijk van de mate van uitgebreidheid van de secundaire stoornissen5–30
0823Dwerggroei in belangrijke mate10–50
0824Cushing's syndroom, virilismus, pilosus20–50
0825Dystrofia adiposo-genitalis10–50
0826Duidelijk ontwikkeld syndroom van Simmonds40–100
4. Epiphysis 
   
0827Macrogenitosomia10
5. Gl. suprarenales 
   
0828M. Addison20–100
0829Hyperepinephrie10–50
6. Testes en Ovaria 
   
Zie Hoofdstuk XVI (urogenitaal stelsel)
7. Diabetes mellitus 
   
0830Goed geregeld met dieet, geen insuline nodig5–20
0831Dagelijkse insulinedoses noodzakelijk om in evenwicht te blijven20–50
0832Met acidosis50–80
0833Met aanvallen van coma, neuritiden en oogafwijkingen100
8. Stoornissen van de waterstofwisseling 
   
0834Diabetes insipidus20–50
0835Deficiëntie-oedemen (b.v. hongeroedeem) Te waarderen als bij polyneuritis en afhankelijk van de functiestoornissen en de algemene toestand 

HOOFDSTUK IX. OTO–RHINO–LARYNGOLOGIE

A. DOOFHEID

0901Volledig verlies van gehoor op een oor, terwijl het andere oor normaal hoort20
0902Volledig verlies van gehoor op beide oren90
0903Vermindering van gehoorscherpte op beide oren – Zie tabel 

B. NEUS

0904Anosmie of parosmie5–10
0905Ozena10–20
0906Destructie van benige gedeelte van de neus30
0907Geheel verlies van de neus (mismaaktheid en stenose inbegrepen)60
0908Totale eenzijdige afsluiting van een neusgang (zonder misvorming)5
0909Dubbelzijdige afsluiting van de neusgang (zonder misvorming)10–20

C. SINUSITUS – mits chronisch en etterig

0910Sinusitis maxillaris eenzijdig5
0911Sinusitis maxillaris dubbelzijdig10
0912Sinusitis maxillaris met fistel naar mond of gelaat of met osteitis of corpus alienum10–30
0913Sinusitis frontalis of ethmoidalis eenzijdig20
0914Sinusitis frontalis of ethmoidalis dubbelzijdig30
0915Pansinusitis40

D. OREN

0916Volledig verlies van oorschelp zonder herstel (plastisch of prothetisch) eenzijdig20
0917Idem, dubbelzijdig40
0918Atresie van de uitwendige gehoorgang te waarderen overeenkomstig de vermindering van gehoor (zie tabel) 
0919Chronische etterige otites media, eenzijdig, te waarderen volgens tabel, vermeerderd met5–10
0920Idem, dubbelzijdig, vermeerderd met10–20
0921Hinderlijke oorsuizingen bij doofheid, te waarderen volgens tabel, vermeerderd met5–15

E. EVENWICHTSORGAAN

0922Labyrinthaire duizelingen, periodiek, niet frequent, licht objectief gebleken bij vestibulaire proeven10
0923Labyrinthaire duizelingen, periodiek, ernstige vorm, leidend tot neervallen30
0924Uitgesproken en voortdurende duizelingen, veelal met cochleaire stoornissen60–100

F. NEUS-KEELHOLTE

0925Littekenstrictuur, afhankelijk van de graad van slikstoornissen en stoornissen in de voedselopname10–30
0926Verlies van smaak10

G. LARYNX

0927Larynx stenose, afhankelijk van de frequentie en ernst van de dyspnoe10–100
0928Laryngostomie of permanente tracheotomie80
0929Organische aphonie, zonder dyspnoe40
0930Idem met dyspnoe50–100
0931Invaliditeitstabel voor bilaterale doofheid* 

* Onder protest Nederland (zie blz. 54).

Conversatiespraak verstaanbaar op Groep
9 m 01
3 m152
120 cm303
60 cm504
30 cm605
10 cm706
ad concham757
niet gehoord908

N.B. Bilaterale doofheid wordt onderzocht door middel van de conversatiespraak. Beide oren worden gelijktijdig onderzocht, waarbij de patiënt vis-à-vis de onderzoeker geplaatst wordt, uitgezonderd bij groep 7 en 8.

HOOFDSTUK X. OPHTALMOLOGIE

1. Blindheid

Een blind oog is een oog zonder lichtperceptie. Een oog, dat na optimale correctie een gezichtsscherpte heeft van minder dan 1/20 (0.05 of 3/60) wordt beschouwd als een blind oog. Indien deze toestand ten aanzien van beide ogen bestaat, wordt de onderzochte als blind beschouwd.

1001Blindheid of verlies van beide ogen100
1002Een blind oog zonder mismaaktheid30
1003Atrofie of verlies van een oogbol, dragen van prothese mogelijk, te waarderen volgens vermindering van visus (zie tabel), vermeerderd met5
1004Atrofie of verlies van een oogbol, dragen van prothese niet mogelijk, mismaaktheid van de adnexa inbegrepen, te waarderen volgens vermindering van visus (zie tabel), vermeerderd met10

2. Vermindering van de centrale visus van beide ogen

1005Deze moet beoordeeld worden na toepassing van de optimale binoculair bruikbare correctie. Zie tabel aan eind van dit hoofdstuk.

3. Verlies van perifere visus (gezichtsveldbeperking)

Concentrische beperking van het gezichtsveld (gevolg van objectieve laesies). De volgende percentages kunnen worden opgeteld bij die, welke van een eventuele vermindering van de centrale visus moet worden toegekend.

1006Gezichtsveldbeperking tot tussen 30° en 10° op een oog5
1007Idem, op beide ogen20
1008Gezichtsveldbeperking tot minder dan 10°, op één oog10
1009Idem, op beide ogen80
1010Gezichtsveldbeperking op beide ogen tot minder dan 10°, gecombineerd met een vermindering van de gecorrigeerde centrale visus tot 2/10 of minder op het beste oog100
   
Gezichtsveldbeperking bij monoculaire visus
1011Totaal verlies van het nasale gedeelte van het gezichtsveld40
1012Totaal verlies van het onderste gedeelte van het gezichtsveld60
1013Totaal verlies van het temporale gedeelte van het gezichtsveld50
1014Totaal verlies van het bovenste gedeelte van het gezichtsveld20
   
Hemianopsie (centrale visus behouden)
1015Verticale homonyme hemianopsie, linkszijdig30
1016Idem, rechtszijdig40
1017Verticale binasale hemianopsie20
1018Verticale bitemporale hemianopsie55
1019Horizontale bovenste hemianopsie20
1020Horizontale onderste hemianopsie65
   
Kwadrantanopsie
1021Anopsie in homonyme bovenste kwadranten10
1022Anopsie in homonyme onderste kwadranten, linkszijdig20
1023Idem, rechtszijdig35

4. Diplopie

1024Diplopie in primaire positie20

5. Lensafwijkingen

1025Cataract van een of beide ogen, inoperabel, waarderen volgens de visus 
1026Aphakie van een oog, postoperatief waarderen volgens de gecorrigeerde visus, te vermeerderen met10
 Het gezamenlijke percentage mag, als het andere oog (eventueel na correctie) een normale visus heeft, het percentage van punt 1002 niet overschrijden. 
1027Aphakie van beide ogen waarderen volgens de gecorrigeerde visus; wanneer het stereoscopisch diepte zien verloren is gegaan te vermeerderen met20

6. Accommodatie-afwijkingen

1028Interne opthalmoplegie van beide ogen20
1029Interne opthalmoplegie van een oog10

7. Aandoeningen van de adnexa

1030Ptosis van de bovenoogleden, pupillen bedekt bij normale hoofdhouding (mismaaktheid niet inbegrepen) beide ogen20
1031Idem, een oog5
1032Chronische conjunctivitis van een of beide ogen5–20
1033Ectropien van beide ogen5–20
1034Ectropien van een oog5–10
1035Entropion van beide ogen5–20
1036Entropion van een oog5–10
1037Epiphora als op zichzelf staande aandoening1–10

Invaliditeitstabel visusvermindering

  1-6/9 6/12 6/18 6/24 6/366/603/603/60
  1-7/106/105/104/10 3/10 2/10 1/101/201/20
1-6/91-7/10 00 5 7 910121416202530
 6/10 0 8 911 x14x18 x2633 37
6/125/105 911151718 202325303841
 4/10 7111517 x22x27 x3642 46
6/18 9 x17 x24 x28 x34404550
 3/1010141822 x28x31 x4349 54
6/24 12x20 x28 x33 x40485560
 2/1014182327 x31x42 x5362 69
6/36 16x25 x34 x40 x48576977
6/601/102026303640434853576880 90
3/601/202533384245495562698091 95
< 3/60< 1/203037414650546069779095100

Noot:

1. Deze tabel moet gelezen en gebruikt worden als een tafel van vermenigvuldiging.

2. De breukgetallen links en boven geven de visus op beide ogen aan.

3. De cijfers in de tabel geven het invaliditeitspercentage aan.

4. Bij enucleatie moet 5% opgeteld worden bij het percentage overeenkomende met de visus.

5. Bij mismaaktheid kan een extra percentage daarboven gegeven worden.

HOOFDSTUK XI. ZIEKTEN VAN BLOED EN BLOEDVORMENDE ORGANEN

1. Anaemische Syndromen

1101Hypochrome anaemie – waarderen naar gelang de invloed op de algemene toestand5–20
1102Pernicieuse anaemie (Biermer)10–100
1103Aplastische anaemie10–100
1104Essentiële polyglobulie (Vaquez)10–40
1105Toxische, inflectieuse of essentiële haemoglobinurie30–60
1106Congenitale of verworven haemolytische icterus10–60
1107Purpura haemorrhagica10–100
1108Haemophilie10–50

2. Leucaemische, pseudo-leucaemische en agranulocytotische syndromen

1109Lymphoide leucaemie50–100
1110Myeloide leucaemie30–100
1111Agranulocytose100
1112Hodgkin30–100
1113Reticulosen30–100
1114Essentiële splenomegafie20–50
1115Splenectomie10–30

HOOFDSTUK XII. HUIDAFWIJKINGEN

1201Dermo-epidermitis, folliculitis, epidermomycosis etc. (naar gelang localisatie en uitgebreidheid)5–30
1202Chronische radiodermitis of radiumdermitis (naar gelang uitgebreidheid en gevaar van maligne degeneratie)10–70
1203Chronische ulcera, atenische littekens (naar gelang localisatie en uitgebreidheid)10–60
1204Chronische eczemen (naar gelang localisatie en uitgebreidheid)5–30
1205Zeer ernstige chronische eczemen30–70
   
 Goedaardige tumoren van de huid 
   
1206Angiomen, naevi, lymphangiomen, lipomen, etc. Waarderen volgens mismaaktheid  
   
 Kwaadaardige tumoren van de huid 
   
1207Na chirurgische of andere behandeling waarderen volgens achtergebleven locale restverschijnselen 
1208Ongeneeslijk of gedurende behandeling, naar gelang localisatie, uitgebreidheid en ernst50–100
1209Littekens, niet gewaardeerd bij andere gebreken met of zonder weefselverlies5–30
1210Keloid zich ontwikkelend in littekens – toevoegen1–10

HOOFDSTUK XIII. HART- EN BLOEDVAATSTELSEL

1. Hart

1301Organische hartaandoening in beginstadium met nu en dan lichte verschijnselen, geringe vermindering van de tolerantie voor inspanning goed gecompenseerd10–30
1302Organische hartaandoening, steeds lichte verschijnselen aanwezig, matig tolerantie voor inspanning, geen symptomen van decompensatie30–50
1303Organische hartaandoening met beginnende decompensatieverschijnselen, gunstig reagerende op de behandeling60–80
1304Organische hartaandoening met verderschrijdende decompensatie, afhankelijk van de mate daarvan80–100
1305Actief, infectieus organisch hartlijden (endocarditis, myocarditis pericarditis enz.)70–100
1306Essentiële paroxysmale tachycardie10–30
1307Pathologische bradycardie van organische oorsprong10–50
1308Extrasystolie, lipothymie, cardio-vasculaire labiliteit, onaangename praecordiale sensaties e.d. mits zonder organische oorzaak0
1309Echte angina pectoris en/of coronair Thrombose en/of myocardinfarct50–100
1310Corpus alienum in het hart, te waarderen naar de invloed op de functie en vermeerderen met10

2. Bloedvaten

1311Algemene arteriosclerose, niet gecompliceerd, afhankelijk van de belastingproeven10–30
1312– met dilatatie cordis30–50
1313– met ernstige angineuze verschijnselen60–100
1314– met nierinsufficiëntie30–100
1315– met belangrijke veneuze stuwing, zonder of met ascites of anasarca60–100
1316– met atriumfibrilatie70–100
   
 Arteriale hypertensie (hartverschijnselen inbegrepen)  
 N.B. Bij de invaliditeitsschatting van de hypertensie moet alleen rekening gehouden worden met de diastolische druk, aangezien deze bij de essentiële hypertensie van de prognose het belangrijkst is.  
   
1317– met lichte verschijnselen (diastolische druk tussen 105 wn 110 mm)20–30
1318– met lichte hartinsufficiëntie, licht malleolair oedeem, enz.30–50
1319– ernstige vorm, met cardiale, renale of retinale complicaties70–100
1320maligne100
1321Aneurysma aortae te waarderen overeenkomstig arteriosclerose 
1322Arteriële aneurysmata – zie Hoofdstuk I en II 
1323Arterio – veneuze aneurysmata – zie Hoofdstuk I, II en XIII 
1324Arteriële afsluiting (evt. door ligatuur), inadaequate vicariërende circulatie, zonder of met atrofie van de desbetreffende extremiteit10–50
1325Arteriële afsluiting met gangreen (M. Burger enz.), te waarderen als amputaties – zie Hoofdstuk I en II 
1326M. Raynaud10–50
1327Erythromelalgie5–30
1328Veneuze afsluiting met chronische oedeem van een extremiteit10–30
1329Idem, met chronisch oedeem van beide benen, tropische stoornissen enz.30–70

Varices

1330Duidelijke varices, niet boven de knie, aan een of beide onderbenen1–10
1331Duidelijke varices, ook boven de knie, zonder of met oedeem aan een of beide benen10–30

Ulcus cruris Varicosum

1332Chronische of recidiverende ulcern cruris afhankelijk van de uitgebreidheid der ulceraties, verices enz., aan één been5–40
1333Idem, aan beide benen30–60

HOOFDSTUK XIV. ADEMHALINGSSTELSEL (EXCLUSIEF TUBERCULOSE)

1. Bovenste luchtwegen

Zie Hoofdstuk IX.

2. Diaphragma

1401Posttraumatische paralyse van de M. phrenicus, eenzijdig5–15
1402Hernia diaphragmatica – zie Hoofdstuk XV 

3. Trachea en Bronchi

1403Chronische bronchitis emphyseem, röntgenologisch gekenmerkt door een voor de leeftijd te sterke bindweefselvorming en een te forse hilus5–20
1404Chronische bronchitis met emphyseem en enige dyspnoe bij inspanning25–50
1405Chronische bronchitis met emphyseem en dyspnoe bij de lichtste inspanning50–80
1406Chronische bronchitis met emphyseem en dyspnoe ook in rust100
1407Asthma bronchiale (allergisch), lichte vorm met weinig aanvallen10–20
1408Asthma bronchiale, met meer frequente aanvallen, doch geen belangrijke invloed op de algemene werkkracht20–50
1409Asthma bronchiale, ernstige vorm, frequente aanvallen, belangrijke invloed op de algemene werkkracht50–100
1410Foetide bronchitis met belangrijke invloed op de algemene toestand50–100
1411Bronchiectasieën, afhankelijk van de expecteratie en de algemene toestand10–100

4. Pleura

1412Chronische pleurodynie of pleuraverdikking zonder of met vervorming of immobilisatie van de borstkas5–40
1413Pleuraverdikking met blijvende fistel40–50
1414Gevolgen van etterige pleuritis (empyema), ribresectie (het botdefect inbegrepen)20–70

5. Longen

1415Corpus alienum in de long met pijn5–10
1416Corpus alienum in de long met bronchitis en bindweefselvorming20–50
1417Gevolgen van longabces of longcyste van een longkwab, algemene toestand bevredigend10–30
1418Gevolgen van meer uitgebreide etterige longprocessen, afhankelijk van de algemene toestand20–100
1419Lobectomie20–30
1420Pneumonectomie60
1421Pneumoconiesis – 1e stadium, met bronchitis, enige dyspnoe bij inspanning20–40
1422Pneumoconiesis – 2e stadium, bindweefselvorming en belangrijke dyspnoe bij inspanning40–70
1423Pneumoconiesis – 3e stadium, dispnoe in rust, belangrijke bindweefselvorming, hartstoornissen70–100
1424Long-actinomycosis – te waarderen als 1417 en 1418 

HOOFDSTUK XV. SPIJSVERTERINGSSTELSEL EN BUIKWAND

1. Tong, lippen, gebit – zie Hoofdstuk III

2. Oesophagus

1501Stenose met lichte slikbezwaren zonder merkbare invloed op de algemene toestand10–30
1502Stenose, alleen gebruik van vloeibare of halfvloeibare stoffen toelatende, behandeling vereisende met instrumentale oprekking70–100

3. Buikwand

1504Groot adhaerent litteken met belemmering van de bewegingen van de romp10–30
1505Hernia cicatricalis, door hulpmiddelen in te houden5–20
1506Hernia cicatricalis, niet door hulpmiddelen behoorlijk in te houden30–50
1507Hernia inguinalis of H. femoralis, reponibel en behoorlijk in te houden met hulpmiddelen3–10
1508Idem, dubbelzijdig10–20
1509Grote H. inguinalis of H. femoralis, niet behoorlijk met hulpmiddelen in te houden, of irreponibele H. scrotalis, eenzijdig20–30
1510Idem, dubbelzijdig30–50
1511H. umbilicalis of H. epigastrica5–30
1512H. diafragmatica30–70

4. Peritoneum

1513Adhaesie, afhankelijk van pijnlijkheid of afsluitingssymptomen10–50

5. Maag en duodenum

1514Chronische gastritis of chronische dyspepsie5–30
1515Chronische objectief vastgestelde ulcus ziekte met niet meer dan een- of tweemaal per jaar een actief ulcus10–30
1516Idem, met meer actieve aanvallen en een voortdurend streng dieet30–50
1517Als 1516, met ernstige complicaties (herhaalde haematemesis enz.)50–80
 Postoperatieve gevolgen na gastrectomie – of gastra-enterostomie 
1518–, gunstig resultaat10–20
1519–, met rechtverschijnselen, welke een streng dieet noodzakelijk maken20–50
1520–, ongunstig resultaat, afhankelijk van de algemene toestand50–100
1521Blijvende gastrostomie70–100

6. Darmkanaal

1522Resectie, afhankelijk van afsluitingssymptomen, enz.10–70
1523Dundarmfistel, afhankelijk van plaats en grootte30–80
1524Colonfistel, afhankelijk van plaats en grootte30–50
1525Colostomie (anus praeternaturalis)70–100
1526Chronische enteritis of chronische colitis, afhankelijk van de frequentie van de pijnaanvallen en van de voedingstoestand5–20
1527Colitis chronica ulcerosa30–70

7. Rectum en anus

1528Incontinentie door plaatselijk trauma van de sphincter ani10–30
 N.B. Incontinentie door organische parese of paralyse te waarderen als in Hoofdstuk VI.
1529Stenose van rectum of anus, afhankelijk van de pijn en de functiestoornis30–60
1530Blijvende rectum prolaps zonder incontinentie20–50
1531Haemorrhoiden, afhankelijk van plaats, grootte, blooking en thrombosering5–30
1532Anaalfistel met intacte sphincter10–20
1533Anaalfistel met voortdurend verlies van faecos20–40

8. Speekselklieren

1534Uitwendige fistel10–30

9. Lever

1535Blijvende uitwendige gal- of etterige fistel30–60
1536Levercirrhose of chronische nepatitis in beginstadium20–40
1537Levercirrhose met lichte ascites of enkele haemorrhagieën40–70
1538Levercirrhose met belangrijke ascites en ernstige invloed op de algemene toestand100
1539Chronische cholecystitis of nu en dan galsteenkolieken10–30
1540Ernstige chronische cholecystitis of frequente galsteenkolieken30–60

10. Milt – zie Hoofdstuk XI.

HOOFDSTUK XVI. URIGENITAALSTELSEL

1. Nieren en Ureteren

1601Nephrectomie, functie van de overgebleven nier normaal30
1602Nephrectomie, functie van de overgeleven nier tot op tweederde verminderd60
1603Nephrectomie, functie van de overgeleven nier verminderd tot de helft en lager70–100
1604Littekenbreuk na nieroperatie10–20
1605Eenzijdige ptosis van de nier, afhankelijk van de frequentie van pijnaanvallen en de nierfunctie5–20
1606Eenzijdige hydrenephrose, of gevolgen van nierverwonding, afhankelijk van de frequentie van pijnaanvallen en de nierfunctie10–30
1607Chronische, eenzijdige pyelo-nephrose20–30
1608Chronische, dubbelzijdige pyelonephrose afhankelijk van de algemene toestand50–80
1609Lichte chronische nefritis, met gering effect op de nierfunctie, intermitterende albuminurie10–30
1610Chronische nefritis albuminurie, lichte oedemen, nierfunctie enigszins achteruitgegaan30–60
1611Ernstige chronische nefritis (met blijvend verhoogd ureumgehalte, bloeddrukverhoging, retina-afwijkingen enz.), afhankelijk van de nierfunctie60–100

2. Blaas

1612Hernia hypogastrica na cystostomie10–20
1613Blaasfistel of cystostomie70
1614Gluteale perineale, sacrale of andere urinefistels70–100
1615Blaas-darm- of blaas-rectum-fistels70–100
1616«Geïrriteerde» blaas (poliakisurie)5–20
1617Chronische cystitis, zonder pyelonefritis10–30
1618Chronische cystitis, met pyelonefritis50–80

3. Manlijke Urethera

1619Strictuur, makkelijk te dilateren (2 à 3 dilataties per jaar, urine helder, geen koortsaanvallen)5–10
1620Strictuur met recidiverende klachten (1 dilatatie per maand, geen koortsaanvallen, urine helder)10–20
1621Strictuur, moeilijk te dilateren (met koortsaanvallen, residu, mictiebezwaren, haemorrihagie)30–50
1622Strictuur met urethafistel in de glans penis30
1623Uitgebreide destructie van de urethra met perineale urethrafistel, met behoud van de sphincter vesicae, als dan niet geïnfecteerd40–70
1624Prostaatafwijkingen te waarden als cystitis 

4. Penis en testikels

1625Volledig verlies van penis en testikels afhankelijk van leeftijd en endocrinestoornissen80–100*
1626Volledig verlies van de penis afhankelijk van de leeftijd60–90*
1627Gemis van de glans penis afhankelijk van de leeftijd20–40*
1628Verwonding van de corpora cavernosi, erectie onmogelijk makende, afhankelijk van de leeftijd35–65
1629Atrofie of verlies van beide testikels afhankelijk van de leeftijd en endocrine stoornissen50–85
1630Atrofie of verlies van een testikel10

* Onder protest van Frankrijk.

5. Gynaecologie

1631Urethrastrictuur zonder infectie5–20
1632Urethra-vaginaalfistel, sphincter vesicae intact10–30
1633Vesico-vaginaalfistel30–60
1634Recto-vaginaalfistel70–100
1635Chronische Salpingitis en/of metritis5–40
1636Totale of subtotale hysterectomie met endocrine stoornissen afhankelijk van de leeftijd en het resultaat van behandeling van de endocrinestoornissen10–85
1637Hysterectomie zonder endocrinestoornissen afhankelijk van de leeftijd5–40
1638Exstirpatie of vernietiging van beide ovaria afhankelijk van de leeftijd en endocrinestoornissen10–85
1639Exstirpatie van een ovarium10
1640Prolapsus uteri, met rectorale en/of cystocele afhankelijk van de bezwaren bij lopen en mixtie20–50
1641Prolapsus uteri c.q. vaginalis zonder rectocele of cystocele1–15

6. Vrouwelijke borstklieren

1642Verlies van beide borsten, afhankelijk van de leeftijd30–60
1643Verlies van een borst, afhankelijk van de leeftijd10–30
1644Verlies van een tepel, afhankelijk van de leeftijd5–20

HOOFDSTUK XVII. TUBERCULOSE

1. Tuberculose van het ademhalingsstelsel

a. Neustuberculose

1701Tuberculeus ulcus van de neusstreek, als afzonderlijke aandoening10–30

b. Larynxtuberculose

1702Larynxtuberculose70–100

c. Longtuberculose

 Inactieve longtuberculose 
 Longtuberculose wordt als inactief beschouwd bij afwezigheid van koorts zonder gewichtsverlies, niet verhoogde bloedbezinkingssnelheid, geen bacillen gevonden bij herhaald onderzoek, tenzij het röntgenonderzoek op het tegendeel duidt 
1703Geen of lichte verschijnselen; geen uitgebreide röntgenologische afwijkingen; geen activiteit gedurende de afgelopen 5 jaren of normale bezigheden mogelijk binnen deze periode1–20
1704Duidelijke verschijnselen; uitgebreide röntgenologische afwijkingen; geen activiteit gedurende de afgelopen 3 jaren of op medische gronden hervatting van normale bezigheden toegestaan binnen dit tijdvak20–50
 Actieve longtuberculose 
1705Geïsoleerde haard met geringe activiteit, goede algemene toestand, volledige rust niet noodzakelijk60–100
1706Alle andere vormen van actieve longtuberculose100
1707Actieve longtuberculose met localisatie in andere orgaansystemen100
 Therapeutische Pneumothorax 
1708Eenzijdige collapstherapie gedurende de eerste 12 maanden (inclusief de longafwijkingen)100
1709Eenzijdige collapstherapie, na 12 maanden regelmatig onderhouden, afhankelijk van de mogelijkheid tot het hervatten van normale bezigheden40–70
1710Dubbelzijdige collapstherapie gedurende de eerste twee jaren (inclusief de longafwijkingen)100
1711Dubbelzijdige collapstherapie, na 2 jaar regelmatig onderhouden, afhankelijk van de mogelijkheid tot het hervatten van normale bezigheden60–80
1712Thoracoplastiek en ribresectie Gedurende de actieve phasen, zie boven 
1713Na consolidatie van de chirurgische en interne afwijkingen moet met de volgende punten rekening worden gehouden t.a.v. de invaliditeitsschatting: – blijvende afwijkingen van de thorax (zie nr. 0429) – eventuele bewegingsbeperkingen van bovenste ledematen en wervelkolom – de verminderde algemene weerstand bij een tot stilstand gekomen of praktisch genezen tuberculeus proces. Dit verklaart waarom de waardering hoger kan zijn dan voor een overeenkomstige niet-tuberculeuze aandoening. In het algemeen moet boven de invaliditeitsschatting voor de andere afwijkingen worden toegekend5–20
 Tuberculeuze Pleuritiden 
1714Restverschijnselen van een exsudatieve pleuritis, gekenmerkt door een geringe vermindering van het uitzettingsvermogen van de thorax en plaatselijke pijn5–20
1715Restverschijnselen van een exsudatieve pleuritis met duidelijke vermindering van de longfunctie, afhankelijk van de algemene toestand en het vermogen om inspanning te verrichten20–50
1716Fistel van tuberculeus koud abces, afhankelijk van de algemene toestand40–70

2. Tuberculose van het Spijsverteringsstelsel

1717Tuberculeuze enteritis100
1718Tuberculeuze colitis70–100
1719Tuberculeuze peritonitis, afhankelijk van de graad van activiteit en de algemene toestand50–100
 Tuberculeuze Anaalfistel (zie 1532) 
1720Koud abces in kleine bekken met fistel20–50

3. Tuberculose van het Zenuwstelsel

1721Gevolgen van tuberculeuze meningitis te waarderen afhankelijk van de blijvende afwijkingen en vervolgens vermeerderd met 20

4. Tuberculose van het Uitscheidingsstelsel

1722Eenzijdige niertuberculose, inclusief cystitis50–100
1723Dubbelzijdige niertuberculose, inclusief cystitis en andere complicaties100
1724Posttuberculeuze nierafwijkingen, te waarderen als bij nephritis (1609, 1610, 1611) en vervolgens vermeerderen met10
1725Nephrectomie wegens niertuberculose, te waarderen als nephrectomie (1601–1603) en vervolgens vermeerderen met10
1726Op zichzelf voorkomende chronische tuberculeuze cystitis30–70
1727Tuberculeuze epididymitis, eenzijdig, zonder fistels10–20
1728Tuberculeuze epididymitis, eenzijdig, met fistels20–40
1729Tuberculeuze epididymitis, dubbelzijdig, met of zonder fistels30–60

5. Huidtuberculose

1730Huidtuberculose met of zonder ulcera, afhankelijk van het resultaat van de behandeling en van de uitgebreidheid5–40
1731Lupus tuberculosa, afhankelijk van de uitgebreidheid en van de mismaaktheid20–100
1732Paratuberculose (erythème induré, lupus erythematoides), afhankelijk van de uitgebreidheid en de invloed op de algemene toestand10–100

6. Tuberculose van het Lymphatische stelsel

1733Resttoestand van de halslymfkliertuberculose, zonder fistel, afhankelijk van de toestand van het litteken en mismaaktheid1–10
1734Resttoestand van de halslymfkliertuberculose, met fistel, afhankelijk van de algemene toestand en mismaaktheid10–30
1735Resttoestand van andere localisaties (oksel, lies, hilus, enz.) afhankelijk van de toestand van het litteken en de algemene toestand1–20

7. Been- en gewrichtstuberculose

1736Osteitis met fistelvorming te waarderen volgens het verlies van functie en vervolgens vermeerderen met10
1737Resttoestand na osteitis, te waarderen volgens het verlies van functie en de toestand van het litteken 
1738Ziekte van Pott, actief, zonder of met koud abces of fistelvorming100
1739Resttoestanden van de Ziekte van Pott, zonder abces of fistels, te waarderen als ankylose of vervorming (zie Hoofdstuk IV) en vervolgens te vermeerderen met20
1740Osteo-arthritis van andere gewrichten gedurende de actieve phase100
1741Gevolgen van osteo-arthritis van andere gewrichten, te waarderen naar de functiestoornissen en vervolgens vermeerderen met10–20

HOOFDSTUK XVIII. TROPISCHE EN PARASITAIRE ZIEKTEN

1801Actieve malaria zonder viscerale afwijkingen1–10
1802Chronische malaria met viscerale afwijkingen10–80
1803Malariakachexie100
1804Trypanosomiasis zonder afwijkingen in liquor10–50
1805Trypanosomiasis met cerebrale afwijkingen50–100
1806Trypanosomiasis (restverschijnselen van –) naar gelang uitwerking op geestelijk of organo-vegatief evenwicht10–50
1807Leishmaniosis (cutaneosa)10
1808Leishmaniosis (cutaneo-mucosa)20–70
1809Leishmaniosis (visceraal)30–100
1810Amoebiasis (met lichte enteritis)5–20
1811Amoebiasis (met ernstige, herhaalde enteritisaanvallen)20–50
1812Amoebiasis (met lever- of andere complicaties)50–100
1813Lepra50–100
1814Distomiasis naar gelang localisatie en invloed op algemene toestand5–100
1815Bilharziasis10–100
1816Filariasis Loa10–30
1817Filariasis Bancrofti10–100

BEMERKINGEN BIJ TABEL 0931

De Nederlandse gedelegeerde is van mening dat een totaal dove, waarbij het gehoorvermogen niet verbeterd kan worden door middel van een gehoorprothese, in groter mate invalide is dan een totaal dove, waarbij wel verbetering mogelijk is, zodat een verschil in invaliditeitswaardering tussen deze twee gevallen gemaakt moet worden.

Dientengevolge kan hij slechts accoord gaan met tabel 0931 indien deze gebruikt wordt in overeenstemming met paragraaf 5 van het voorwoord of indien onderstaande noot aan de tabel wordt toegevoegd:

«Deze tabel is slechts aan te wenden in die gevallen, waarbij geen verbetering met een gehoorprothese te verkrijgen is. Indien een gehoorprothese verbetering brengt en het apparaat door de invalide te dragen is, moeten de invaliditeitspercentages verminderd worden met een bedrag afhankelijk van de te bereiken verbetering en andere factoren inhaerent aan het gebruik van een gehoorprothese».

BEMERKINGEN BIJ NR. 0121–0124 EN 0216

De Nederlandse gedelegeerde gaat niet accoord met de percentages vastgesteld voor Nr. 0121–0124 en 0216, niet op geneeskundige doch op wettelijke grond, aangezien de Nederlandse wet bepaalt dat invaliditeitspercentages boven 10% naar boven worden afgerond in veelvouden van 10, zodat een percentage van 11 of 12 tot pensionering op voet van 20% zou leiden. Hij meent daarom voor bovengenoemde gevallen niet verder te moeten gaan dan 10%.


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Defensie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 maart 1997, nr. 49.

Naar boven