Besluit van 4 december 1997, houdende voorschriften ter uitvoering van de Wet op de lijkbezorging (Besluit op de lijkbezorging)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 17 juli 1997, nr. BW97/U1169 directoraat-generaal Openbaar Bestuur;

Gelet op de artikelen 9, 15, 32, 57, 66, 70, 78, 79 en 81, onderdeel 7°, van de Wet op de lijkbezorging;

De Raad van State gehoord (advies van 11 augustus 1997, nr. W04.97.0462);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, mede namens Onze Ministers van Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 25 november 1997, directoraat-generaal Openbaar Bestuur;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet op de lijkbezorging;

b. de Overeenkomst van Straatsburg: de overeenkomst inzake het vervoer van lijken van 26 oktober 1973 (Trb. 1975, 95);

c. de Overeenkomst van Berlijn: de overeenkomst inzake het vervoer van lijken van 10 februari 1937.

Paragraaf 2. De verklaring van overlijden

Artikel 2

  • 1. Het model van de verklaring van overlijden, bedoeld in artikel 9 van de wet, af te geven door de behandelende geneeskundige, luidt als in bijlage I van dit besluit is aangegeven.

  • 2. Het model van de verklaring van overlijden, bedoeld in artikel 9 van de wet, af te geven door de gemeentelijke lijkschouwer, luidt als in bijlage II van dit besluit is aangegeven.

Paragraaf 3. De wijze van begraven

Artikel 3

  • 1. Een lijk wordt begraven in een kist.

  • 2. Begraving mag geschieden zonder kist, mits het lijk zich bevindt in een ander omhulsel. Dit omhulsel moet op het doel van begraving zijn afgestemd.

Artikel 4

  • 1. Een kist of ander omhulsel mag niet zijn vervaardigd met toepassing van kunststoffen of metalen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van:

    a. kunststoffen of metalen die worden gebruikt voor handvatten, ornamenten en verbindingselementen als spijkers, schroeven, nieten of klemmen;

    b. door Onze Minister van Binnenlandse Zaken aangewezen kunststoffen of toepassingen van kunststoffen.

Paragraaf 4. De inrichting van een graf en de afstand tussen de graven onderling

Artikel 5

  • 1. De afstand tussen de graven onderling bedraagt ten minste dertig centimeter.

  • 2. Boven de kist of het omhulsel bevindt zich een laag grond van ten minste vijfenzestig centimeter.

  • 3. Ten hoogste drie lijken mogen boven elkaar worden begraven, mits boven elke kist of ander omhulsel een laag grond van ten minste dertig centimeter dikte wordt aangebracht, die bij een volgende begraving niet mag worden geroerd. Ten aanzien van de bovenste kist of het bovenste omhulsel is het tweede lid van toepassing.

  • 4. De graven bevinden zich ten minste dertig centimeter boven het niveau van de gemiddeld hoogste grondwaterstand.

  • 5. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing op bestaande graven.

  • 6. Dit artikel is niet van toepassing op grafkelders.

Artikel 6

De afstand van een graf tot de erfscheiding van de begraafplaats bedraagt ten minste één meter.

Artikel 7

De constructie van grafkelders is zodanig dat lucht tot de grafruimte kan toetreden en hieruit ook afgevoerd kan worden. De afvoer van lucht uit de grafruimte geschiedt op zodanige wijze dat daarvan geen hinder kan worden ondervonden.

Paragraaf 5. De wijze van verbranden en de bestemming van de as

Artikel 8

  • 1. Een lijk wordt verbrand in een kist.

  • 2. Verbranding mag geschieden zonder kist, mits het lijk zich bevindt in een ander omhulsel. Dit omhulsel moet op het doel van verbranding zijn afgestemd.

  • 3. Artikel 4 is van toepassing.

Artikel 9

De verbranding geschiedt op zodanige wijze, dat vermenging of verwisseling van de as met die van andere lijken niet mogelijk is en het identiteitssteentje, bedoeld in artikel 8 van de wet en in artikel 15, tweede lid, in de as blijft.

Artikel 10

  • 1. Verstrooiing van as geschiedt:

    a. op een permanent daartoe bestemd terrein, of

    b. in open zee.

  • 2. Het in het eerste lid in onderdeel a bedoelde terrein wordt door de houder van een crematorium, een begraafplaats of een bewaarplaats van asbussen aangewezen na verlof van burgemeester en wethouders der gemeente waarin dit terrein is gelegen, gehoord de betrokken regionale inspecteur van de volksgezondheid.

  • 3. Verstrooiing op een terrein geschiedt door of namens de in het tweede lid bedoelde houder.

  • 4. Verstrooiing in open zee geschiedt door of namens de houder van het crematorium waar het lijk is verbrand.

Paragraaf 6. Vervoer van lijken naar en uit Nederland

Artikel 11

  • 1. Het vervoer van een lijk uit Nederland naar een staat die eveneens partij is in de Overeenkomst van Straatsburg geschiedt ongehinderd, mits bij het lijk aanwezig is het laissez-passer voor lijken, bedoeld in artikel 3 van die overeenkomst, afgegeven door de burgemeester van de gemeente waar betreffende de overledene of doodgeborene een akte in het register van overlijden is ingeschreven.

  • 2. Het vervoer naar Nederland van een lijk, afkomstig uit een staat die eveneens partij is in de Overeenkomst van Straatsburg geschiedt ongehinderd, mits bij het lijk aanwezig is het laissez-passer voor lijken, bedoeld in artikel 3 van die overeenkomst, afgegeven door de bevoegde autoriteit van de staat van herkomst.

  • 3. Het vervoer te land van een lijk, afkomstig uit Nederland, naar België of Luxemburg ter bezorging aldaar, of omgekeerd, geschiedt ongehinderd, indien de bevoegde autoriteit van de gemeente van overlijden ingevolge de wettelijke voorschriften een verlof tot begraving of verbranding heeft afgegeven en te zamen met het lijk niets wordt vervoerd dan grafkransen, bloemen en persoonlijke bezittingen van de overledene.

  • 4. In de overige gevallen geschiedt het vervoer van een lijk uit Nederland naar het buitenland of omgekeerd ongehinderd, mits bij het lijk aanwezig is een verklaring, afgegeven door de bevoegde autoriteit van het land vanwaar het lijk wordt aangebracht, vermeldende de naam van de overledene en de plaats waarheen het lijk wordt vervoerd.

  • 5. Bij binnenkomst van een lijk in Nederland dient het in het tweede en derde lid bedoelde laissez-passer, onderscheidenlijk het verlof tot begraving of verbranding, dan wel de in het vierde lid bedoelde verklaring, te worden overgelegd aan de douane.

Artikel 12

  • 1. Indien een lijk wordt vervoerd uit Nederland naar of door een van de staten heen die eveneens partij zijn in de Overeenkomst van Straatsburg of uit of door een van die staten heen naar Nederland wordt vervoerd, geschiedt dit in een kist die voldoet aan de bij of krachtens de artikelen 6 en 7 van die overeenkomst gestelde eisen.

  • 2. In het geval van vervoer van een lijk, afkomstig uit Nederland, naar België en Luxemburg ter bezorging aldaar, of omgekeerd, en in de overige gevallen, bedoeld in artikel 11, vierde lid, geschiedt het vervoer van een lijk naar of uit het buitenland in een waterdichte kist.

Paragraaf 7. Lijken die Nederland worden binnengebracht

Artikel 13

Indien een lijk Nederland is binnengebracht op een zodanig tijdstip dat begraving of verbranding binnen de door artikel 16 van de wet gestelde termijn van de vijfde dag na die van het overlijden niet mogelijk is, vindt de begraving of verbranding zo spoedig mogelijk daarna plaats.

Artikel 14

  • 1. De ambtenaar van de burgerlijke stand van een gemeente waar een lijk dat afkomstig is uit een der staten die partij zijn in de Overeenkomst van Straatsburg, moet worden begraven of verbrand, verleent verlof tot begraving of verbranding van dat lijk, indien hem het document, bedoeld in artikel 3 van die overeenkomst, wordt overgelegd.

  • 2. Hij verleent het verlof eveneens voor een lijk dat afkomstig is uit een der staten die partij zijn in de Overeenkomst van Berlijn, indien hem het document, bedoeld in artikel 1 van die overeenkomst, wordt overgelegd.

  • 3. Hij verleent het verlof eveneens voor een lijk dat afkomstig is uit enige andere staat, indien hem een verklaring als bedoeld in artikel 11, vierde lid, wordt overgelegd.

  • 4. Het overgelegde document of de overgelegde verklaring wordt door de ambtenaar van de burgerlijke stand bewaard.

  • 5. In afwijking van artikel 11 van de wet kan begraving of verbranding van een uit België of Luxemburg afkomstig lijk plaatsvinden, indien aan de houder van een crematorium of een begraafplaats een door de bevoegde autoriteiten van de gemeente van overlijden ingevolge de wettelijke voorschriften afgegeven verlof tot begraving of verbranding wordt overgelegd.

Artikel 15

  • 1. Artikel 8 van de wet is niet van toepassing ten aanzien van een lijk dat Nederland is binnengebracht ter begraving, verbranding of ontleding.

  • 2. Vóór de begraving of verbranding wordt de kist of het andere omhulsel door de houder voorzien van een vuurvast identiteitssteentje waarop het kenmerk van de begraafplaats of het crematorium, alsmede een registratienummer zijn aangebracht.

Artikel 16

  • 1. Artikel 4 is niet van toepassing op begraving of verbranding in een kist waarin overeenkomstig de bepalingen van de Overeenkomsten van Straatsburg en van Berlijn lijken Nederland zijn binnengebracht.

  • 2. In het geval van begraving dient de ondoordringbaarheid van de kist te worden opgeheven.

Artikel 17

  • 1. De burgemeester beslist uiterlijk op de derde dag na die van het binnenbrengen van het lijk op een aanvraag om een verlof tot ontleding als bedoeld in artikel 68, eerste lid, van de wet, indien hem een der in artikel 14 genoemde documenten wordt overgelegd.

  • 2. Het overgelegde document wordt door de burgemeester bewaard.

Paragraaf 8. De wijze waarop wordt gehandeld met lijken van personen of van doodgeborenen, aan boord van Nederlandse schepen op zee overleden onderscheidenlijk ter wereld gekomen

Artikel 18

  • 1. Met de lijken van personen, aan boord van een Nederlands schip op zee overleden, wordt zo gehandeld dat in de wijze van lijkbezorging alsmede de plaats daarvan kan worden voorzien overeenkomstig de wens van de overledene. Indien zijn wens niet bekend is, geschiedt de lijkbezorging overeenkomstig de wens van de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of andere levensgezel dan wel, bij onstentenis of onbereikbaarheid van deze, de naaste onmiddellijk bereikbare meerderjarige bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad.

  • 2. Met de lijken van doodgeborenen, aan boord van een Nederlands schip op zee ter wereld gekomen, wordt zo gehandeld dat in de wijze van lijkbezorging alsmede de plaats daarvan kan worden voorzien overeenkomstig de wens van de moeder of beide ouders.

Artikel 19

Voor zover geen wilsuiting als bedoeld in artikel 18 bekend is en niet anders is bepaald in de artikelen 20 tot en met 25 van deze paragraaf, wordt er zorg voor gedragen dat het lijk wordt teruggevoerd naar het land waar de overledene dan wel de moeder van de doodgeborene thuishoort, opdat in de lijkbezorging kan worden voorzien.

Artikel 20

Afhankelijk van de te verwachten duur van de periode waarin het lijk aan boord zal worden bewaard, geschiedt de bewaring na de dag van overlijden of dood ter wereld komen:

a. voor een periode tot maximaal vijf dagen: afgezonderd van de opvarenden;

b. voor een periode tot maximaal acht dagen: in een omgeving waarvan de temperatuur niet hoger is dan vier graden Celsius, verpakt in een hermetisch gesloten omhulsel;

c. voor een periode langer dan acht dagen: in een omgeving waarvan de temperatuur niet hoger is dan vijftien graden Celsius onder nul, verpakt in een hermetisch gesloten omhulsel.

Artikel 21

Indien overeenkomstig artikel 18 de wens te kennen is gegeven dat het lijk overboord wordt gezet, geschiedt dit niet eerder dan 36 uur na het overlijden of dood ter wereld komen.

Artikel 22

Wanneer de gezondheidstoestand aan boord dit vordert, dan wel uitvoering van het bepaalde in een of meer van de artikelen 18 tot en met 21 van deze paragraaf in redelijkheid niet gevergd kan worden, kan de gezagvoerder, in afwijking van de artikelen 18 en 19, na overleg met een geneeskundige of, bij gebreke van deze, na overleg met leden van de bemanning het lijk binnen 36 uur na het overlijden overboord doen zetten.

Artikel 23

Indien het lijk overboord wordt gezet, wordt het in een stevig omhulsel verpakt en verzwaard met zodanig gewicht dat het zinken en onder water blijven van het lijk zijn gewaarborgd.

Artikel 24

Wanneer tekenen of aanduidingen van een niet-natuurlijke dood aanwezig zijn of wanneer in verband met andere omstandigheden een niet-natuurlijke dood niet uitgesloten geacht kan worden, wordt het lijk niet verplaatst dan nadat door de gezagvoerder een onderzoek is ingesteld.

Artikel 25

Van het overlijden of dood geboren worden, van de wijze van bewaren van het lijk en van de duur daarvan, van de positie van het schip op het moment van het overboord zetten van het lijk, van de redenen daartoe en van het in voorkomende gevallen daaraan voorafgaande overleg, alsmede van de bevindingen van het in het artikel 24 bedoelde onderzoek, wordt melding gemaakt in het scheepsdagboek.

Paragraaf 9. De wijze waarop wordt gehandeld met lijken van personen, overleden op installaties ter zee.

Artikel 26

In deze paragraaf wordt verstaan onder installatie ter zee: een installatie opgericht binnen of buiten de territoriale wateren op de bodem van het deel van de Noordzee waarvan de grenzen samenvallen met die van het aan Nederland toekomende deel van het continentale plat, ongeacht of de bodem gemeentelijk is ingedeeld.

Artikel 27

Bij vermoeden van overlijden van een op een installatie verblijvende persoon stelt degene die op die installatie is belast met het verlenen van medische zorg, of bij diens ontstentenis degene die met de leiding der werkzaamheden is belast, zich zo spoedig mogelijk met een arts in Nederland in verbinding, teneinde vast te kunnen stellen of betrokkene is overleden.

Artikel 28

Onverminderd artikel 185 van het Mijnreglement continentaal plat, onderscheidenlijk artikel 278 van het Mijnreglement 1964, stelt degene die is belast met de leiding der werkzaamheden op de installatie de officier van justitie te Amsterdam onverwijld in kennis van het overlijden van een persoon op de installatie, onder vermelding van de naam van de in artikel 27 bedoelde arts.

Artikel 29

Wanneer tekenen of aanduidingen van een niet-natuurlijke dood aanwezig zijn of wanneer in verband met andere omstandigheden een niet-natuurlijke dood niet uitgesloten geacht kan worden, wordt het lijk niet verplaatst dan met toestemming van de officier van justitie te Amsterdam.

Artikel 30

  • 1. Behoudens in geval de officier van justitie te Amsterdam andere aanwijzingen met het oog op de opsporing van strafbare feiten geeft, draagt degene die is belast met de leiding der werkzaamheden op de installatie er zorg voor dat het lijk onverwijld wordt vervoerd naar het vaste land in Nederland.

  • 2. Indien weersomstandigheden of andere bijzondere omstandigheden onverwijld vervoer beletten, dient het lijk op de installatie te worden behandeld voor bewaring en in een luchtdicht omhulsel op een zo koel mogelijke plaats te worden bewaard, tot het moment waarop de omstandigheden vervoer alsnog toelaten.

Artikel 31

  • 1. Invoer van het lijk in Nederland geschiedt ongehinderd, mits aan de douane een verklaring wordt overgelegd, afgegeven door de officier van justitie te Amsterdam, vermeldende de naam van de overledene, diens nationaliteit en de plaats waarheen het lijk uiteindelijk wordt vervoerd.

  • 2. Tenzij de officier van justitie te Amsterdam invoer in Nederland gelast met het oog op de opsporing van strafbare feiten is doorvoer vanaf de plaats waar het lijk is binnengebracht naar het buitenland toegestaan.

Paragraaf 10. De wijze waarop wordt gehandeld met lijken van de Nederlandse krijgsmacht in landen buiten Nederland

Artikel 32

  • 1. Voor het geval in landen buiten Nederland door of vanwege Nederlandse militaire autoriteiten, ter uitvoering van een internationale overeenkomst, handelingen kunnen worden verricht inzake onderwerpen de wet betreffende, draagt de door Onze Minister van Defensie, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, aangewezen militaire autoriteit er zorg voor dat in die landen ten aanzien van lijken van leden van de Nederlandse krijgsmacht of civiele dienst en van hun gezinsleden zoveel mogelijk wordt gehandeld in overeenstemming met de bepalingen van de wet.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde militaire autoriteit oefent de bevoegdheden die ingevolge de wet toekomen aan de officier van justitie, uit in overeenstemming met de officier van justitie te Arnhem.

Paragraaf 11. Straf- en slotbepalingen

Artikel 33

Overtreding van artikel 3, 4, 8 of 10 van dit besluit is een strafbaar feit in de zin van artikel 81, onderdeel 7°, van de wet.

Artikel 34

Na de inwerkingtreding van dit besluit berusten de krachtens het Besluit op de lijkbezorging (Stb. 1991, 252) vastgestelde regels en andere besluiten op dit besluit.

Artikel 35

Het Besluit op de lijkbezorging (Stb. 1991, 252) wordt ingetrokken.

Artikel 36

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 37

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit op de lijkbezorging

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 4 december 1997

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de achttiende december 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit strekt tot vervanging van het besluit op voordracht van de ministers van Binnenlandse Zaken, van Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, houdende voorschriften ter uitvoering van de Wet op de lijkbezorging (Besluit op de lijkbezorging). Het ontwerp van dat besluit werd niet genotificeerd overeenkomstig artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 83/189/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van de normen en technische voorschriften (PbEG L 109). Om alsnog aan de verplichting tot notificatie te voldoen is dit besluit in ontwerp aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen genotificeerd.

Voor een toelichting op de achtergronden van dit voorstel van dit besluit zij verwezen naar de toelichting bij de oorspronkelijke regeling (Stb. 1991, 252) en de wijziging daarvan (Stb. 1993, 683).

Het ontwerp-besluit is op 12 augustus 1997 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, ter voldoening aan artikel 8, eerste lid van de eerder genoemde richtlijn nr. 83/189/EEG. Het is op 24 september 1997 tevens gemeld aan het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie, ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van het op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen verdrag inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235). Een aankondiging van de ontwerpregeling is gepubliceerd in de Staatscourant van 22 oktober 1997, 203.

Deze notificaties zijn noodzakelijk, aangezien het ontwerpbesluit vermoedelijk technische voorschriften bevat in de zin van richtlijn 83/189 EEG. Indicatief kunnen als technische voorschriften worden aangewezen de artikelen 4 en 12, tweede lid.

Voor zover het ontwerp-besluit kwantitatieve invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking in de zin van artikel 30 EG-Verdrag bevat, worden deze maatregelen gerechtvaardigd ter bescherming van het belang van de volksgezondheid.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

BIJLAGE I Model van verklaring van overlijden, af te geven door de behandelende geneeskundige

De ondergetekende ,

arts te ;

verklaart te zijn behandelend arts van

(naam en voornamen voluit)

,

geboren op te ,

gewoond hebbende1 te , overleden op ;

wonende1 te ,

uit wie op te

een zoon/dochter1 dood is geboren;

verklaart het lijk persoonlijk te hebben geschouwd;

verklaart er van overtuigd te zijn, dat de dood ten gevolge van een natuurlijke oorzaak is ingetreden.

(datum) (ondertekening)

1 Doorhalen hetgeen niet van toepassing is

Krachtens artikel 6, tweede lid, Wet op de lijkbezorging is het de behandelend geneeskundige niet toegestaan als lijkschouwer op te treden, indien tussen hem en de overledene of de moeder van de doodgeborene bloed- of aanverwantschap tot in de derde graad of huwelijk bestond of bestaat.

Behoort bij koninklijk besluit van 4 december 1997, Stb. 647

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

BIJLAGE II Model van de verklaring van overlijden, af te geven door de gemeentelijke lijkschouwer

De ondergetekende ,

lijkschouwer der gemeente ;

verklaart gedurende de laatste twee jaar geen handelingen op het gebied van de geneeskunst te hebben verricht ten aanzien van

(naam en voornamen voluit)

,

geboren op te ,

gewoond hebbende1 te , overleden op ;

wonende1 te ,

uit wie op te 

een zoon/dochter1 dood is geboren;

verklaart het lijk persoonlijk te hebben geschouwd;

verklaart er van overtuigd te zijn, dat de dood ten gevolge van een natuurlijke oorzaak is ingetreden.

(datum) (ondertekening)

1 Doorhalen hetgeen niet van toepassing is

Krachtens artikel 6, eerste lid, Wet op de lijkbezorging is het de gemeentelijke lijkschouwer niet toegestaan als zodanig op te treden, indien hij gedurende de laatste twee jaar ten aanzien van de overledene of aan de moeder van de doodgeborene handelingen op het gebied van de geneeskunst heeft verricht en indien tussen deze en hem bloed- of aanverwantschap tot in de derde graad of huwelijk bestond of bestaat.

Behoort bij koninklijk besluit van 4 december 1997, Stb. 647

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 januari 1998, nr. 7.

Naar boven