Besluit van 27 november 1997, houdende wijziging van het Besluit uniforme beginselen gewasbeschermingsmiddelen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 20 oktober 1997, nr. J. 97.11618, Directie Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op Richtlijn 97/57/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 1997 tot vaststelling van bijlage VI bij Richtlijn 91/414/EEG betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PbEG L 265) en op artikel 3a van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962;

De Raad van State gehoord (advies van 3 november 1997, nr. W11.97.0672);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 18 november 1997, nr J. 9712725, Directie Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit uniforme beginselen gewasbeschermingsmiddelen1 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 3 vervalt.

B

In artikel 4, eerste lid, wordt het zinsdeel «worden voor de uitvoering van dit besluit nadere regels gesteld» vervangen door: kunnen voor de uitvoering van dit besluit nadere regels worden gesteld.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 27 november 1997

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de achttiende december 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

§ 1. Inleiding

Het onderhavige besluit strekt ertoe het Besluit uniforme beginselen gewasbeschermingsmiddelen in overeenstemming te brengen met de Europese regelgeving.

De gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn (richtlijn nr. 91/414/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen; PbEG L 230) bepaalt in artikel 4 onder meer dat de lidstaten een gewasbeschermingsmiddel slechts mogen toelaten indien, na toepassing van de uniforme beginselen, aan de in de richtlijn opgenomen toelatingscriteria wordt voldaan. De uniforme beginselen moeten ervoor zorgen dat de lidstaten bij het nemen van beslissingen betreffende de toelating van gewasbeschermingsmiddelen, de toelatingscriteria op een uniforme wijze toepassen en zodoende komen tot de met de richtlijn nagestreefde hoge mate van bescherming van mens, dier en milieu. Dit stelsel van toelating is nationaal neergelegd in de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, meer in het bijzonder de artikelen 3 en 3a van deze wet. Artikel 3 van de wet bevat de toelatingscriteria en artikel 3a geeft aan dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regelen kunnen worden gesteld met betrekking tot die toelatingscriteria en dat beginselen voor de beoordeling kunnen worden vastgesteld. Ter uitvoering van richtlijn nr. 94/43/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 juli 1994 tot vaststelling van bijlage VI bij richtlijn 91/414/EEG betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PbEG L 227), welke bijlage de eerdergenoemde Europese uniforme beginselen bevatte, werd nationaal het Besluit uniforme beginselen gewasbeschermingsmiddelen tot stand gebracht.

Bij arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1996 (zaak C-303/94; nog niet gepubliceerd) werd richtlijn 94/43/EG nietig verklaard. Het Hof van Justitie ging hiertoe over om inhoudelijke en procedurele redenen. Zo bevatte de bij de richtlijn vastgestelde bijlage VI (in onderdeel C, Besluitvorming, onder 2.5.1.2.) bepalingen met betrekking tot grondwater die van beperktere strekking waren dan richtlijn 91/414/EEG zelf. Daar waar artikel 4, eerste lid, onderdeel b, onder iv, van richtlijn 91/414/EEG als toelatingscriterium voor gewasbeschermingsmiddelen aangeeft dat het middel geen schadelijke uitwerking mag hebben op (onder andere) het grondwater, gaf bijlage VI bij de richtlijn daaraan een zodanig beperkte uitwerking dat het criterium slechts van toepassing was op het voor drinkwater bestemde grondwater. Daarnaast was voorzien in de mogelijkheid van een toelating onder voorwaarden indien niet aan de gestelde norm werd voldaan. Daar dit tevens een inhoudelijke wijziging van het betrokken toelatingscriterium betekende, oordeelde het Hof van Justitie dat de richtlijn – door het niet horen van het Europees Parlement-procedureel op een onjuiste wijze tot stand was gebracht. De nietigverklaring van richtlijn 94/43/EG maakte het noodzakelijk een nieuwe bijlage VI bij de gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn vast te stellen. Zulks heeft bij richtlijn nr. 97/57/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 1997 tot vaststelling van bijlage VI bij Richtlijn 91/414/EEG betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PbEG L 265) plaatsgevonden.

Ten opzichte van de eerdere bij richtlijn 94/43/EG vastgestelde bijlage is uitsluitend onderdeel C, Besluitvorming, onder 2.5.1.2., inhoudelijk gewijzigd en is het daarmee overeenstemmende gedeelte uit onderdeel B, Evaluatie (eveneens onder 2.5.1.2), daaraan aangepast.

§ 2. Besluit uniforme beginselen gewasbeschermingsmiddelen

Het Besluit uniforme beginselen gewasbeschermingsmiddelen strekt tot het in nationaal recht neerleggen van bijlage VI van de gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn (de uniforme beginselen). Voor een toelichting op dat besluit wordt ten algemene verwezen naar de bij dat besluit behorende nota van toelichting (Stb. 1995, 241). Bij de implementatie is gekozen voor een rechtstreekse verwijzing naar bijlage VI (artikel 2 van het besluit). Artikel 3 bevat een (toegestane) afwijking van de bij richtlijn 94/43/EEG vastgestelde bijlage. Daar bij de totstandkoming van die richtlijn Nederland bezwaren had tegen de beperkte invulling van het begrip grondwater en tegen de daarnaast geboden mogelijkheid om onder voorwaarden van de gestelde norm af te wijken, bevat artikel 3 de uitdrukkelijke bepaling dat de gestelde norm, zonder afwijkingsmogelijkheden, op al het grondwater van toepassing is. Nu de huidige nieuwe bijlage VI zelf hier eveneens van uitgaat, bestaat aan deze bepaling, naast de algemene verwijzing in artikel 2, geen behoefte meer. Artikel 3 kan dan ook vervallen.

In artikel 4 van het besluit is de opdracht neergelegd nadere regels te stellen die onder meer betrekking kunnen hebben op de daar genoemde onderwerpen (onder andere omschrijving van begrippen en te verrichten proeven). Tot dergelijke nadere regels is het tot op heden niet gekomen. Dit geeft aanleiding om de neergelegde opdracht tot nadere regelgeving om te zetten in een bevoegdheid. Niet uit te sluiten is dat in een later stadium in Europees verband tot nadere invullingen wordt gekomen.

§ 3. Artikelen

Voor een toelichting op de in artikel I, onderdelen A en B, aangebrachte wijzigingen wordt verwezen naar paragraaf 2 van deze toelichting.

Inwerkingtreding vindt zo spoedig mogelijk plaats. Artikel II voorziet hierin.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Stb. 1995, 241.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven