Besluit van de Minister van Justitie van 8 december 1997, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van het Besluit subsidies energieprogramma's, zoals dit laatstelijk is gewijzigd bij besluit van 19 november 1997, Stb. 618

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel XVI van het besluit van 19 november 1997, Stb. 618 houdende aanpassing van een aantal algemene maatregelen van bestuur aan de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Ministerie van Economische Zaken);

Besluit:

de tekst van het Besluit subsidies energieprogramma's, zoals dit laatstelijk is gewijzigd bij besluit van 19 november 1997, Stb. 618 in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking.

's-Gravenhage, 8 december 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de zestiende december 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

TEKST VAN HET BESLUIT SUBSIDIES ENERGIEPROGRAMMA'S ZOALS GEWIJZIGD BIJ KONINKLIJK BESLUIT VAN 19 NOVEMBER 1997, HOUDENDE AANPASSING VAN EEN AANTAL ALGEMENE MAATREGELEN VAN BESTUUR AAN DE DERDE TRANCHE VAN DE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT (MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN), STB. 618

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. ondernemer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die een onderneming in stand houdt, niet zijnde een onderneming die bij regeling van Onze Minister is uitgesloten;

b. groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:

1°. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon die direct of indirect:

– meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,

– volledig aansprakelijk vennoot is van of

– overwegende zeggenschap heeft over

een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en

2°. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;

c. project: een haalbaarheidsproject, een onderzoeks- of ontwikkelingsproject, een praktijkexperiment, een kennisoverdrachtproject, een demonstratieproject of een marktintroductieproject;

d. haalbaarheidsproject: een samenhangend geheel van activiteiten, bestaande uit een analyse en een beoordeling van de mogelijkheden om een apparaat, systeem of techniek te ontwikkelen of in de praktijk toe te passen;

e. onderzoeks- of ontwikkelingsproject: een samenhangend geheel van activiteiten, gericht op:

– het vermeerderen van technisch of wetenschappelijk inzicht ten aanzien van een apparaat, systeem of techniek, of

– het geschikt maken van een apparaat, systeem of techniek voor toepassing in de praktijk, niet zijnde een praktijkexperiment;

f. praktijkexperiment: een samenhangend geheel van activiteiten, bestaande uit het treffen van technische of beheersmatige voorzieningen, voor zover geheel of nagenoeg geheel bestemd voor het vergroten van inzicht in de geschiktheid voor toepassing in de praktijk van een apparaat, systeem of techniek, alsmede de daarmee samenhangende activiteiten, geheel of nagenoeg geheel gericht op het verbeteren van die geschiktheid;

g. kennisoverdrachtproject: een samenhangend geheel van activiteiten, gericht op het overdragen van kennis en informatie aan een bepaalde doelgroep;

h. demonstratieproject: een samenhangend geheel van activiteiten die een technisch en economisch risico inhouden, bestaande uit het bij de aanvrager treffen van technische of beheersmatige voorzieningen met behulp van:

1°. voor Nederland nieuwe apparaten, systemen of technieken, of

2°. een voor Nederland nieuwe toepassing van apparaten, systemen of technieken;

i. marktintroductieproject: een samenhangend geheel van activiteiten, bestaande uit het in Nederland bij de aanvrager treffen van technische of beheersmatige voorzieningen, met behulp van apparaten, systemen of technieken die reeds eerder zijn gedemonstreerd maar die in Nederland nog niet gebruikelijk zijn.

Artikel 2

  • 1. Onze Minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan degene die in Nederland een project uitvoert, dat past in een energieprogramma en naar het oordeel van Onze Minister het beste bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van het programma.

  • 2. Onze Minister stelt bij ministeriële regeling de energieprogramma's vast. Een energieprogramma bevat een beschrijving van met elkaar samenhangende doelstellingen en soorten projecten, gericht op het bereiken van energiebesparing, de inzet van duurzame energie of de toepassing van energietechnieken die tot een geringere belasting van het milieu leiden.

  • 3. Bij de beschikking tot subsidieverlening ter zake van een onderzoeks- of ontwikkelingsproject, praktijkexperiment, kennisoverdrachtproject of demonstratieproject, kan worden bepaald dat de subsidie geheel of gedeeltelijk dient te worden terugbetaald en dat over het terug te betalen bedrag een rentevergoeding verschuldigd is.

Artikel 3

  • 1. Het bedrag van de subsidie wordt bepaald met inachtneming van:

    a. de mate waarin de subsidie-ontvanger een eigen belang heeft bij de resultaten van het project,

    b. de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen van het energieprogramma,

    c. het al dan niet toegepast zijn van artikel 2, derde lid, en

    d. de mate waarin ter zake van het project andere subsidies en vermindering van belasting kunnen worden verkregen.

  • 2. De subsidie bedraagt ten hoogste:

    a. in geval van een onderzoeks- of ontwikkelingsproject: 50 procent van de projectkosten, met dien verstande dat:

    1°. indien de aanvrager een instelling van hoger onderwijs of een geheel of hoofdzakelijk door de rijksoverheid gefinancierde onderzoeksinstelling is, subsidie kan worden verstrekt tot ten hoogste 100 procent van de projectkosten,

    2°. indien de aanvrager een «kleine of middelgrote onderneming» is in de zin van de Communautaire kaderregeling inzake overheidssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PbEG 1996, C 213), subsidie kan worden verstrekt tot ten hoogste 60 procent van de projectkosten, en

    3°. indien de aanvrager geen ondernemer is en geen instelling als bedoeld onder 1°, subsidie kan worden verstrekt tot ten hoogste 60 procent van de projectkosten;

    b. in geval van een demonstratieproject: 40 procent van de projectkosten voor zover deze niet meer bedragen dan f 1 miljoen en 25 procent voor zover de projectkosten meer dan f 1 miljoen bedragen;

    c. in geval van een marktintroductieproject: 25 procent van de projectkosten.

    Een wijziging van de in onderdeel a, onder 2°, bedoelde kaderregeling treedt voor de toepassing van dit besluit in werking met ingang van de dag waarop de betrokken wijziging in werking treedt.

    Onze Minister kan bij ministeriële regeling, houdende vaststelling van een energieprogramma lagere maximumpercentages per projectsoort alsmede een maximum subsidiebedrag per project vaststellen.

  • 3. De subsidie bedraagt niet meer dan de projectkosten.

  • 4. Indien terzake van de projectkosten of een deel daarvan reeds uit andere hoofde vanwege het rijk of de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt, dat het totale bedrag aan subsidie niet meer bedraagt dan de ingevolge het tweede of derde lid maximaal geldende percentages voor de verschillende projecten, met dien verstande dat in geval van een demonstratieproject het totaal aan subsidie niet meer bedraagt dan 40 procent van de projectkosten.

Artikel 4

  • 1. Als projectkosten worden uitsluitend in aanmerking genomen:

    a. de volgende rechtstreeks aan het project toe te rekenen en door de subsidie-ontvanger in de bij de subsidieverlening vermelde periode gemaakte en betaalde kosten:

    1°. loonkosten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis van het bruto jaarloon bij een volledige dienstbetrekking volgens de kolommen 3, 4 en 13 van de loonstaat van het betrokken directe personeel, exclusief volledig winstafhankelijke uitkeringen, verhoogd met de wettelijke dan wel de op grond van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, en van 1600 productieve uren per jaar;

    2°. kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen, exclusief winstopslagen bij transacties binnen een groep;

    3°. de kosten van aanschaf van machines en apparatuur, exclusief winstopslagen bij transacties binnen een groep;

    4°. aan derden verschuldigde kosten ter zake van door hen verleende diensten en ter zake van de verwerving van kennis en intellectuele eigendomsrechten alsmede ter zake van de bescherming van die rechten, exclusief winstopslagen bij transacties binnen een groep;

    5°. reis- en verblijfkosten alsmede kosten van deelneming aan wetenschappelijke symposia, tot een maximum van 10 procent van de projectkosten;

    b. een opslag voor algemene kosten, groot 40 procent van de onder a, aanhef en onder 1°, bedoelde loonkosten.

  • 2. Indien geen loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onder a, 1°, worden gemaakt, maar niettemin arbeid ten behoeve van het project wordt verricht, kan Onze Minister daarvoor een redelijk bedrag vaststellen, dat als projectkosten mede in aanmerking wordt genomen.

  • 3. Indien machines en apparatuur worden aangeschaft door middel van een lease-overeenkomst, is het vereiste dat de projectkosten moeten zijn betaald niet van toepassing en wordt als kosten van aanschaf in aanmerking genomen de contante waarde van de in totaal verschuldigde lease-termijnen, verdisconteerd op jaarbasis tegen een bij regeling van Onze Minister vast te stellen percentage.

  • 4. Indien de kosten van aanschaf van machines en apparatuur slechts gedeeltelijk aan het project zijn toe te rekenen, wordt als projectkosten in aanmerking genomen een evenredig deel van de kosten van afschrijving van de machines en apparatuur, berekend op basis van de historische aanschafwaarde exclusief winstopslagen bij transacties binnen een groep, een lineaire afschrijvingsmethode en een levensduur van 5 jaar.

  • 5. In geval van een haalbaarheidsproject en een onderzoeks- of ontwikkelingsproject kan Novem toestaan dat in afwijking van het eerste lid het uurloon en de opslag voor algemene kosten worden vastgesteld overeenkomstig een in de gehele organisatie van de aanvrager gebruikelijke, controleerbare methodiek.

  • 6. De projectkosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidie-ontvanger omzetbelasting niet in aftrek kan brengen.

Artikel 5

  • 1. Onze Minister stelt ieder begrotingsjaar bij ministeriële regeling een subsidieplafond vast voor het verlenen van subsidies krachtens dit besluit met betrekking tot ieder energieprogramma.

  • 2. Onze Minister kan afzonderlijke subsidieplafonds vaststellen met betrekking tot onderdelen van energieprogramma's, verschillende soorten projecten en aanvragen die zijn ontvangen in een bepaalde periode.

Paragraaf 2. Aanvraag en beslissing op de aanvraag

Artikel 6

  • 1. Onze Minister kan bij ministeriële regeling een periode vaststellen, waarin aanvragen om subsidie op grond van dit besluit met betrekking tot een energieprogramma of onderdeel daarvan moeten zijn ontvangen.

  • 2. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat door Onze Minister wordt vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling hiervan vrijstelling verlenen.

Artikel 7

Onze Minister geeft op de aanvraag een beschikking binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag dan wel, indien het betrokken energieprogramma voorziet in een gelijktijdige beslissing op aanvragen met betrekking tot soortgelijke projecten, na afloop van de in artikel 6, eerste lid, bedoelde periode. Indien de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarop de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 8

  • 1. Onze Minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag:

    a. in geval van een demonstratieproject of marktintroductieproject, indien het project past in een programma als bedoeld in het Besluit tenders industriële energiebesparing en de aanvraag is ingediend in de periode waarin de aanvragen in het kader van dat programma moeten zijn ontvangen of de daarop aansluitende periode van zeventien weken;

    b. in geval van een demonstratieproject of een marktintroductieproject, indien het project niet ook voor anderen rendabele toepassingsmogelijkheden biedt.

  • 2. Onze Minister kan, indien vooralsnog onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische haalbaarheid van het project, de aanvraag gedeeltelijk afwijzen, met dien verstande dat subsidie wordt verleend ter zake van de projectkosten, verbonden aan de uitvoering van een eerste fase van het project, gedurende een in de beschikking tot subsidieverlening te vermelden tijdvak.

Artikel 9

  • 1. Onze Minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.

  • 2. Indien een energieprogramma voorziet in een gelijktijdige beslissing op aanvragen met betrekking tot soortgelijke projecten, op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstelling van het programma, is het eerste lid niet van toepassing en verdeelt Onze Minister het subsidieplafond in de volgorde van geschiktheid van de projecten.

Paragraaf 3. Subsidieverlening en verplichtingen van de subsidie-ontvanger

Artikel 10

(vervallen)

Artikel 11

Onze Minister geeft een beschikking tot subsidieverlening ingeval toepassing gegeven wordt aan artikel 2, derde lid, slechts onder de voorwaarde, dat de subsidieverlening vervalt, indien de subsidie-ontvanger niet voor een door Onze Minister te bepalen tijdstip meewerkt aan de totstandkoming van een overeenkomst met de staat, overeenkomstig een bij de beschikking gevoegd aanbod, waarin hij zich verbindt tot het terugbetalen van en vergoeden van rente over een deel van de subsidie.

Artikel 12

  • 1. Op de subsidie-ontvanger rusten de in de artikelen 13, 14 en 15 opgenomen verplichtingen.

  • 2. Onze Minister kan bij de subsidieverlening verplichtingen opleggen met betrekking tot:

    a. het verlenen van medewerking aan een door Onze Minister of een door Onze Minister aangewezen derde op te zetten en uit te voeren meet- of demonstratieprogramma;

    b. het zonder vergoeding geven van instemming met het door Onze Minister of een door Onze Minister aangewezen derde geven van bekendheid aan uit het project en het meet- of demonstratieprogramma voortgekomen gegevens;

    c. het zonder vergoeding aan Onze Minister of een door Onze Minister aangewezen derde verstrekken van door Onze Minister gewenste, met het project verband houdende informatie;

    d. de tenaamstelling, verwerving en instandhouding van rechten van intellectuele eigendom op resultaten van het project en de instandhouding van andere voor de uitvoering van het project van belang zijnde en door de uitvoering van het project opgedane kennis;

    e. het al dan niet aan derden ter beschikking stellen of met een zekerheidsrecht ten behoeve van een derde belasten van:

    1°. rechten van intellectuele eigendom op de resultaten van het project;

    2°. aanspraken op een intellectueel eigendomsrecht op de resultaten van het project;

    3°. rechten die voortvloeien uit een aanvraag om een intellectueel eigendomsrecht op de resultaten van het project;

    4°. niet door rechten van intellectuele eigendom beschermde resultaten van het project;

    f. het ontbinden of vervreemden van de rechtspersoon dan wel het verplaatsen van de statutaire zetel ervan;

    g. het meewerken aan de ontbinding van de vennootschap onder firma of maatschap dan wel aan het uittreden van een of meer deelnemers ervan;

    h. de samenwerking met derden bij of in verband met de uitvoering van het project.

Artikel 13

  • 1. De subsidie-ontvanger voert het project uit overeenkomstig het projectplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft en voltooit het uiterlijk op het bij de subsidieverlening bepaalde tijdstip, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van Onze Minister voor het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van het project.

  • 2. Onze Minister kan aan een ontheffing als bedoeld in het eerste lid voorschriften verbinden.

Artikel 14

  • 1. De subsidie-ontvanger dient zijn aanvraag om subsidievaststelling binnen zes maanden na het tijdstip waarop het project ingevolge artikel 13, eerste lid, moet zijn uitgevoerd bij Onze Minister in.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat door Onze Minister wordt vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling hiervan vrijstelling verlenen.

Artikel 15

  • 1. De subsidie-ontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle projectkosten kunnen worden afgelezen, gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 4, eerste lid, onderscheiden kostensoorten, met dien verstande dat ter zake van de loonkosten een door middel van een sluitende tijdschrijving vastgestelde urenverantwoording per werknemer aanwezig dient te zijn.

  • 2. De subsidie-ontvanger doet onverwijld nadat een verzoek tot verlening van surséance van betaling aan of faillietverklaring van hem bij de rechtbank is ingediend daarvan mededeling aan Onze Minister.

Paragraaf 4. Voorschotten

Artikel 16

  • 1. Op een subsidie ter zake waarvan een beschikking tot subsidieverlening geldt, kan op aanvraag van de subsidie-ontvanger door Onze Minister eenmaal per drie maanden een voorschot worden verstrekt.

  • 2. Een voorschot wordt berekend naar rato van de gemaakte en betaalde projectkosten, voor zover deze nog niet eerder bij de verstrekking van een voorschot in aanmerking zijn genomen. In totaal zal het bedrag aan voorschotten niet groter zijn dan 80 procent van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag.

  • 3. Bij de toepassing van het tweede lid wordt de opslag, bedoeld in artikel 4, eerste lid, geacht gemaakt en betaald te zijn voor zover de loonkosten waarover hij wordt berekend zijn gemaakt en betaald.

Artikel 17

Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat door Onze Minister wordt vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling hiervan vrijstelling verlenen.

Artikel 18

(vervallen)

Artikel 19

Onze Minister kan in ieder geval afwijzend beschikken op een aanvraag, indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan ingevolge de subsidieverlening voor hem geldende verplichtingen.

Paragraaf 5. Subsidievaststelling

Artikel 20

(vervallen)

Artikel 21

Onze Minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken. Indien de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt Onze Minister de subsidie-ontvanger daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarop de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 22

(vervallen)

Paragraaf 6. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 23

De Regeling financiële bijdragen energieprogramma's wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 24

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 1994.

Artikel 25

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit subsidies energieprogramma's.

Naar boven