Besluit van de Minister van Justitie van 8 december 1997, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van het Besluit stimulering ruimte voor economische activiteit, zoals dit laatstelijk is gewijzigd bij besluit van 19 november 1997, Stb. 618

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel XVI van het besluit van 19 november 1997, Stb. 618, houdende aanpassing van een aantal algemene maatregelen van bestuur aan de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Ministerie van Economische Zaken);

Besluit:

de tekst van het Besluit stimulering ruimte voor economische activiteit, zoals dit laatstelijk is gewijzigd bij besluit van 19 november 1997, Stb. 618 in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking.

's-Gravenhage, 8 december 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de zestiende december 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

TEKST VAN HET BESLUIT STIMULERING RUIMTE VOOR ECONOMISCHE ACTIVITEIT, ZOALS GEWIJZIGD BIJ KONINKLIJK BESLUIT VAN 19 NOVEMBER 1997, HOUDENDE AANPASSING VAN EEN AANTAL ALGEMENE MAATREGELEN VAN BESTUUR AAN DE DERDE TRANCHE VAN DE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT (MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN), STB. 618

HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. project: een ontwikkelingsproject of een revitaliseringsproject;

b. ontwikkelingsproject: de aanleg van een nieuw bedrijventerrein, voor zover nodig met inbegrip van de daarmee rechtstreeks verband houdende infrastructuur;

c. revitaliseringsproject: een ingrijpende herstructurering van een bestaand bedrijventerrein, voor zover nodig met inbegrip van de aanpassing van daarmee rechtstreeks verband houdende infrastructuur;

d. bedrijventerrein: terrein dat bestemd en geschikt is voor gebruik door vestigingen ten behoeve van handel, nijverheid, commerciële en niet-commerciële dienstverlening en industrie, daaronder niet begrepen een kantoorlocatie met het bereikbaarheidsprofiel A in de zin van het «Locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen» of een locatie in overwegende mate bestemd voor detailhandel;

e. bedrijfslocatie: een bedrijventerrein of een bedrijfsverzamelgebouw;

f. bedrijventerreinenvisie: een analyse van de economische potenties van de regio en de ontwikkelingen op de regionale arbeidsmarkt alsmede beleidsvoornemens met het oog op de oplossing van de in de analyse gesignaleerde regionale bedrijventerreinenproblematiek.

Artikel 2

Onze Minister stelt ieder begrotingsjaar bij ministeriële regeling een subsidieplafond vast voor het in dat jaar verlenen van subsidies op grond van onderscheidenlijk de hoofdstukken II en III van dit besluit. Daarbij kan hij afzonderlijke subsidieplafonds vaststellen voor de verschillende soorten projecten.

HOOFDSTUK II. TENDERPROCEDURE

Paragraaf 1. Subsidie

Artikel 3

Onze Minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een gemeente die een project uitvoert, niet zijnde Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage of Utrecht.

Artikel 4
  • 1. De subsidie bedraagt 20 procent van de projectkosten in geval van een ontwikkelingsproject en 40 procent van de projectkosten in geval van een revitaliseringsproject, doch niet meer dan f 7 500 000,00.

  • 2. Het bedrag van de subsidie wordt zodanig vastgesteld dat de bijdragen aan het project van anderen dan de aanvrager en de subsidie in totaal niet meer bedragen dan 60 procent van de projectkosten in geval van een ontwikkelingsproject en 80 procent in geval van een revitaliseringsproject.

Artikel 5
  • 1. Als projectkosten worden uitsluitend in aanmerking genomen alle rechtstreeks aan het project toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door de subsidie-ontvanger gemaakte en betaalde kosten, met uitzondering van:

    a. kosten van voorbereiding;

    b. kosten van financiering;

    c. kosten die verband houden met bodemsanering voor zover zij een vijfde deel van de projectkosten te boven gaan en voor zover zij binnen afzienbare termijn uit de daartoe bestemde financiële middelen van het Rijk of de betrokken provincie kunnen worden gefinancierd of derden ervoor aansprakelijk kunnen worden gesteld.

  • 2. In afwijking van het eerste lid worden als projectkosten mede in aanmerking genomen binnen tien jaar voor de indiening van de aanvraag gemaakte kosten van verkrijging van onroerende zaken.

Artikel 5a
  • 1. Indien van een ontwikkelingsproject in ondergeschikte mate activiteiten deel uitmaken die bestaan uit een ingrijpende herstructurering van een bestaand bedrijventerrein, worden als projectkosten mede in aanmerking genomen de aan die activiteiten toe te rekenen kosten, met dien verstande dat met betrekking tot die kosten subsidie wordt verstrekt overeenkomstig het percentage dat geldt voor revitaliseringsprojecten.

  • 2. Indien van een revitaliseringsproject in ondergeschikte mate activiteiten deel uitmaken die bestaan uit de aanleg van een nieuw bedrijventerrein, worden als projectkosten mede in aanmerking genomen de aan die activiteiten toe te rekenen kosten, met dien verstande dat met betrekking tot die kosten subsidie wordt verstrekt overeenkomstig het percentage dat geldt voor ontwikkelingsprojecten.

Artikel 6
  • 1. Er is een commissie die tot taak heeft Onze Minister te adviseren omtrent aanvragen op grond van dit besluit.

  • 2. De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste vier andere leden.

  • 3. De voorzitter en de leden worden door Onze Minister voor een termijn van een jaar benoemd. Zij zijn te allen tijde opnieuw benoembaar.

  • 4. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

  • 5. Een lid van de commissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies, indien hij een persoonlijk belang heeft bij de beschikking op de aanvraag.

  • 6. Onze Minister kan waarnemers aanwijzen, die het recht hebben de vergaderingen van de commissie bij te wonen.

  • 7. In het secretariaat van de commissie wordt door Onze Minister voorzien.

  • 8. Het beheer van de bescheiden betreffende de commissie geschiedt met inachtneming van het Besluit Algemene secretarie-aangelegenheden rijksadministratie, op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Economische Zaken. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van de commissie opgeborgen in het archief van dat ministerie.

Paragraaf 2. Aanvraag en beslissing op de aanvraag

Artikel 7
  • 1. Onze Minister stelt bij ministeriële regeling de periodes vast waarin aanvragen om subsidie op grond van dit hoofdstuk moeten zijn ontvangen.

  • 2. Een aanvraag wordt ingediend door middel van het origineel van een ondertekend formulier, waarvan het model bij regeling van Onze Minister wordt vastgesteld.

  • 3. De aanvraag gaat in ieder geval vergezeld van:

    a. een projectplan;

    b. een begroting van de totale projectkosten en van de financiële middelen die de gemeente en eventuele andere betrokkenen hiervoor beschikbaar stellen;

    c. de bedrijventerreinenvisie van de aanvrager.

  • 4. Een aanvraag wordt ingediend bij het bestuur van de betrokken provincie. Het bestuur van de provincie zendt de aanvraag binnen een week door naar Onze Minister.

Artikel 8

De besturen van de provincies zenden binnen acht weken na afloop van de in artikel 7, eerste lid, bedoelde periode aan Onze Minister een advies met betrekking tot de aanvragen die betrekking hebben op in hun provincie uit te voeren projecten omtrent:

a. de planologische uitvoerbaarheid van het project,

b. de mate waarin het project een bijdrage levert aan het oplossen van knelpunten met betrekking tot de ruimtelijke accommodatie van bedrijvigheid,

c. de kwaliteit van de bedrijventerreinenvisie,

d. het draagvlak bij bestuur en bedrijfsleven voor het project en

e. de volgorde van belang van de onderscheiden projecten, gelet op de criteria, genoemd in artikel 9, derde lid, onder a, b en c.

Artikel 9
  • 1. Onze Minister wint omtrent een aanvraag advies in van de commissie, bedoeld in artikel 6.

  • 2. De commissie geeft aan Onze Minister in ieder geval een negatief advies:

    a. indien planologische belemmeringen het onwaarschijnlijk maken, dat binnen achttien maanden na de beslissing op de aanvraag een aanvang gemaakt kan worden met de uitvoering van het project;

    b. indien onvoldoende aannemelijk is dat voor het project voldoende financiële middelen beschikbaar komen, zodanig dat bijdragen aan het project van anderen dan de aanvrager, de gevraagde subsidie daaronder begrepen, niet meer uitmaken dan 60 procent van de projectkosten in geval van een ontwikkelingsproject en niet meer dan 80 procent van de projectkosten in geval van een revitaliseringsproject;

    c. indien de commissie de projectkosten raamt op minder dan een door Onze Minister bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag, dat verschillend kan worden vastgesteld voor de verschillende soorten projecten.

  • 3. De commissie rangschikt de aanvragen waaromtrent zij positief adviseert zodanig, dat een project hoger gerangschikt wordt naar mate:

    a. een grotere bijdrage wordt geleverd aan het oplossen van knelpunten met betrekking tot de tijdige beschikbaarheid van ruimte voor bedrijvigheid met de juiste kwaliteit,

    b. de kwaliteit van bedrijventerreinenvisie beter is,

    c. het draagvlak bij bestuur en bedrijfsleven groter is, met dien verstande dat het criterium bedoeld onder a voor 50 procent meeweegt en de criteria bedoeld onder b en c elk voor 25 procent meewegen.

Artikel 10

Onze Minister geeft op de aanvraag een beschikking binnen vier maanden na afloop van de in artikel 7, eerste lid, bedoelde periode. Indien de beschikking niet binnen vier maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarop de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 11
  • 1. Onze Minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van rangschikking van de aanvragen door de commissie, bedoeld in artikel 6.

  • 2. Onze Minister kan afwijken van het eerste lid, indien een advies van de commissie in strijd is met dit besluit, niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen of wat de rangschikking van de in een provincie uit te voeren projecten betreft afwijkt van de door het bestuur van de betrokken provincie geadviseerde volgorde, bedoeld in artikel 8, onder e. In het laatstbedoelde geval overlegt Onze Minister voordat hij een beslissing neemt met het bestuur van de provincie.

Paragraaf 3. Toezegging en verplichtingen

Artikel 12

(vervallen)

Artikel 13

(vervallen)

Artikel 14

Op de subsidie-ontvanger rusten de in de artikelen 15, 16 en 17 opgenomen verplichtingen.

Artikel 15
  • 1. De subsidie-ontvanger maakt binnen achttien maanden na de subsidieverlening een aanvang met de uitvoering van het project, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de Onze Minister om van deze termijn af te wijken.

  • 2. De subsidie-ontvanger voert het project uit overeenkomstig het projectplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft en binnen vier en een half jaar na de subsidieverlening, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van Onze Minister voor het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van het project.

  • 3. Onze Minister kan aan een ontheffing als bedoeld in het eerste en tweede lid voorschriften verbinden.

Artikel 16
  • 1. De subsidie-ontvanger dient zijn aanvraag tot subsidievaststelling binnen zes maanden na het tijdstip waarop het project ingevolge artikel 15, eerste lid moet zijn uitgevoerd bij Onze Minister in.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat door Onze Minister wordt vastgesteld.

Artikel 17
  • 1. De subsidie-ontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle projectkosten kunnen worden afgelezen.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt bij het gebruik van de subsidie de ingevolge de verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen voor de Staat geldende verplichtingen in acht.

Paragraaf 4. Voorschotten

Artikel 18
  • 1. Op een subsidie ter zake waarvan een beschikking tot subsidieverlening geldt kan op aanvraag van de subsidie-ontvanger door Onze Minister ten hoogste tweemaal een voorschot worden verstrekt, telkens wanneer ten minste 40 procent van de geraamde projectkosten zijn gemaakt en betaald.

  • 2. Een voorschot wordt berekend naar rato van gemaakte en betaalde projectkosten, voor zover deze nog niet eerder bij de verstrekking van een voorschot in aanmerking zijn genomen. In totaal zal het bedrag aan voorschotten niet groter zijn dan 80 procent van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag.

Artikel 19

Een aanvraag wordt ingediend door middel van het origineel van een ondertekend formulier, waarvan het model bij regeling van Onze Minister wordt vastgesteld.

Artikel 20

(vervallen)

Artikel 21

Onze Minister kan in ieder geval afwijzend beschikken op een aanvraag, indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan ingevolge de subsidieverlening voor hem geldende verplichtingen.

Paragraaf 5. Vaststelling definitief subsidiebedrag, intrekking en terugvordering

Artikel 22

(vervallen)

Artikel 23

Onze Minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken. Indien de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt Onze Minister de subsidie-ontvanger daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarop de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 24

(vervallen)

Artikel 25

(vervallen)

Onze Minister kan een beschikking, inhoudende de toezegging van een subsidie, een ontheffing als bedoeld in de artikelen 13 en 15, de verstrekking van een voorschot of de vaststelling van het definitieve bedrag van de subsidie intrekken, indien de beschikking ten gevolge van aan de betrokkene te wijten onjuistheid of onvolledigheid van verstrekte gegevens anders luidt dan het geval zou zijn geweest, indien de gegevens juist en volledig zouden zijn verstrekt.

Artikel 26

(vervallen)

HOOFDSTUK III. GROTE STEDEN

Artikel 27

Onze Minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage en Utrecht voor activiteiten die:

a. bestaan uit de ontwikkeling of de revitalisering van een bedrijfslocatie, voor zover nodig met inbegrip van de daarmee rechtstreeks verband houdende infrastructuur,

b. een wezenlijke bijdrage leveren aan de voorziening in de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan bedrijfslocaties in de betrokken gemeente en haar regio,

c. een wezenlijke bijdrage leveren aan de versterking van de ruimtelijk-economische structuur van en de bevordering van de werkgelegenheid in de betrokken gemeente en haar regio en

d. passen in het Actieplan Economie en Werk, bedoeld in het op 12 juli 1995 tussen het Rijk en de in de aanhef genoemde gemeenten gesloten Convenant Grote Stedenbeleid.

Artikel 28

Onze Minister verdeelt het beschikbare bedrag onder de in artikel 27 genoemde gemeenten. Het bedrag van de te verlenen subsidie wordt door Onze Minister bepaald, zodanig dat het niet meer bedraagt dan de eigen bijdrage van de subsidie-ontvanger.

Artikel 29

  • 1. Als projectkosten worden uitsluitend in aanmerking genomen alle rechtstreeks aan het project toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door de subsidie-ontvanger gemaakte en betaalde kosten, met uitzondering van:

    a. de kosten van voorbereiding;

    b. de kosten van financiering en

    c. kosten die verband houden met bodemsanering voor zover zij een vijfde deel van de projectkosten te boven gaan en voor zover zij binnen een afzienbare termijn uit de daartoe bestemde financiële middelen van het Rijk of de betrokken provincie kunnen worden gefinancierd of op derden kunnen worden verhaald.

  • 2. In afwijking van het eerste lid worden als projectkosten mede in aanmerking genomen binnen tien jaar voor de indiening van de aanvraag gemaakte kosten van verkrijging van onroerende zaken.

Artikel 30

Onze Minister stelt bij ministeriële regeling de periodes vast waarin aanvragen om subsidie op grond van dit hoofdstuk moeten zijn ontvangen.

Artikel 31

(vervallen)

Artikel 32

(vervallen)

Artikel 33

(vervallen)

Artikel 34

(vervallen)

Artikel 35

(vervallen)

Artikel 36

(vervallen)

HOOFDSTUK IV. SLOTBEPALINGEN

Artikel 37

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2010.

  • 2. Indien op 31 december 2009 een beschikking, houdende de toezegging van een subsidie, nog niet gevolgd is door een beschikking, houdende de vaststelling van het definitieve bedrag van de desbetreffende subsidie, blijft dit besluit voor die uitkering gelden tot vijf jaar na de datum van bekendmaking van de laatstbedoelde beschikking.

  • 3. Indien op 31 december 2009 sedert de bekendmaking van een beschikking, houdende de vaststelling van het definitieve bedrag van een uitkering, nog geen vijf jaren zijn verstreken, blijft dit besluit voor de desbetreffende uitkering gelden tot een tijdstip, liggend vijf jaar na de datum van bekendmaking van de beschikking.

Artikel 38

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit stimulering ruimte voor economische activiteit.

Naar boven