Besluit van 19 november 1997, houdende aanpassing van een aantal algemene maatregelen van bestuur aan de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Ministerie van Economische Zaken)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 20 mei 1997, nr. 97028964 WJA/JZ;

Gelet op de In- en uitvoerwet en de Kaderwet LNV-subsidies, de Kaderwet specifieke uitkeringen EZ, de Kaderwet verstrekking financiële middelen EZ, de Mijnwet 1903, de Mijnwet continentaal plat, de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten, de Wet op de kansspelen en de Wet op de Registeraccountants;

De Raad van State gehoord (advies van 14 juli 1997, nr. W10.97.0293);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 12 november 1997, nr. 97068566 WJA/JZ;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. IN- EN UITVOERWET EN KADERWET LNV-SUBSIDIES

ARTIKEL I

Het In- en uitvoerbesluit landbouwgoederen 19801 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «een restitutie vaststellen, door hem op aanvrage te verlenen» vervangen door: op aanvrage een restitutie verstrekken.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «verlening» vervangen door: verstrekking.

3. In het tweede lid wordt «vastgestelde» vervangen door: te verstrekken.

B

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «te verlenen of vast te stellen en te verlenen» vervangen door «te verstrekken», wordt «vastgesteld en verleend» vervangen door «verstrekt» en wordt «vastgestelde» vervangen door «te verstrekken».

2. In het tweede lid wordt «toegekend» vervangen door: verstrekt.

C

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt «toe te kennen of vast te stellen en toe te kennen» vervangen door: te verstrekken.

2. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. op aanvrage ter zake van de invoer van het in de aanhef bedoelde goed een subsidie verstrekken;

3. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «toekenning» vervangen door «verstrekking».

4. In het tweede lid wordt «toegekend» vervangen door «verstrekt».

D

Na artikel 19 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 20

Dit besluit berust mede op de Kaderwet LNV-subsidies.

HOOFDSTUK 2. KADERWET SPECIFIEKE UITKERINGEN EZ

ARTIKEL II

Het Besluit co-financiering EFRO-programma's 1995/20012 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

Onze Minister kan op aanvraag een subsidie in het kader van de co-financiering van Europese programma's verstrekken door:

a. een subsidie te verstrekken aan degene die een project tot stand brengt dat past in een Europees programma, of

b. een subsidie te verstrekken als bijdrage in de kosten van het door de subsidie-ontvanger verstrekken van subsidies aan een ander die een project tot stand brengt dat past in een Europees programma.

B

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3
  • 1. Onze Minister wijst bij ministeriële regeling de Europese programma's aan. Daarbij stelt hij inzake ieder Europees programma regels vast met betrekking tot:

    a. de rechtspersonen waaraan een subsidie kan worden verstrekt;

    b. het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald en

    c. de vaststelling van het subsidieplafond en de wijze van verdeling daarvan.

  • 2. Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regels vaststellen met betrekking tot:

    a. de criteria, waaraan moet worden voldaan om voor een subsidie in aanmerking te komen;

    b. de aanvraag en de besluitvorming;

    c. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;

    d. de verplichtingen voor de subsidie-ontvanger;

    e. de vaststelling van de subsidie en

    f. de betaling van de subsidie en het verlenen van voorschotten.

C

De artikelen 4 tot en met 9 vervallen.

D

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10
  • 1. De subsidie-ontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle door hem gemaakte en betaalde kosten, aangegane verplichtingen en verrichte betalingen en de eventueel aan het project toe te rekenen opbrengsten kunnen worden afgelezen.

  • 2. De subsidie-ontvanger doet onverwijld nadat een verzoek tot verlening van surséance van betaling aan of faillietverklaring van hem bij de rechtbank is ingediend daarvan mededeling aan Onze Minister.

E

De artikelen 11 en 12 vervallen.

F

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

Onze Minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken. Indien de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt Onze Minister de subsidie-ontvanger daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarop de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

G

De artikelen 14 tot en met 16 vervallen.

ARTIKEL III

Het Besluit stimulering ruimte voor economische activiteit3 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

Onze Minister stelt ieder begrotingsjaar bij ministeriële regeling een subsidieplafond vast voor het in dat jaar verlenen van subsidies op grond van onderscheidenlijk de hoofdstukken II en III van dit besluit. Daarbij kan hij afzonderlijke subsidieplafonds vaststellen voor de verschillende soorten projecten.

B

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4
  • 1. De subsidie bedraagt 20 procent van de projectkosten in geval van een ontwikkelingsproject en 40 procent van de projectkosten in geval van een revitaliseringsproject, doch niet meer dan f 7 500 000,00.

  • 2. Het bedrag van de subsidie wordt zodanig vastgesteld dat de bijdragen aan het project van anderen dan de aanvrager en de subsidie in totaal niet meer bedragen dan 60 procent van de projectkosten in geval van een ontwikkelingsproject en 80 procent in geval van een revitaliseringsproject.

C

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5
  • 1. Als projectkosten worden uitsluitend in aanmerking genomen alle rechtstreeks aan het project toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door de subsidie-ontvanger gemaakte en betaalde kosten, met uitzondering van:

    a. kosten van voorbereiding;

    b. kosten van financiering;

    c. kosten die verband houden met bodemsanering voor zover zij een vijfde deel van de projectkosten te boven gaan en voor zover zij binnen afzienbare termijn uit de daartoe bestemde financiële middelen van het Rijk of de betrokken provincie kunnen worden gefinancierd of derden ervoor aansprakelijk kunnen worden gesteld.

  • 2. In afwijking van het eerste lid worden als projectkosten mede in aanmerking genomen binnen tien jaar voor de indiening van de aanvraag gemaakte kosten van verkrijging van onroerende zaken.

D

Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a
  • 1. Indien van een ontwikkelingsproject in ondergeschikte mate activiteiten deel uitmaken die bestaan uit een ingrijpende herstructurering van een bestaand bedrijventerrein, worden als projectkosten mede in aanmerking genomen de aan die activiteiten toe te rekenen kosten, met dien verstande dat met betrekking tot die kosten subsidie wordt verstrekt overeenkomstig het percentage dat geldt voor revitaliseringsprojecten.

  • 2. Indien van een revitaliseringsproject in ondergeschikte mate activiteiten deel uitmaken die bestaan uit de aanleg van een nieuw bedrijventerrein, worden als projectkosten mede in aanmerking genomen de aan die activiteiten toe te rekenen kosten, met dien verstande dat met betrekking tot die kosten subsidie wordt verstrekt overeenkomstig het percentage dat geldt voor ontwikkelingsprojecten.

E

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11
  • 1. Onze Minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van rangschikking van de aanvragen door de commissie, bedoeld in artikel 6.

  • 2. Onze Minister kan afwijken van het eerste lid, indien een advies van de commissie in strijd is met dit besluit, niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen of wat de rangschikking van de in een provincie uit te voeren projecten betreft afwijkt van de door het bestuur van de betrokken provincie geadviseerde volgorde, bedoeld in artikel 8, onder e. In het laatstbedoelde geval overlegt Onze Minister voordat hij een beslissing neemt met het bestuur van de provincie.

F

Artikel 12 vervalt.

G

Artikel 13 vervalt.

H

Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14

Op de subsidie-ontvanger rusten de in de artikelen 15, 16 en 17 opgenomen verplichtingen.

I

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15
  • 1. De subsidie-ontvanger maakt binnen achttien maanden na de subsidieverlening een aanvang met de uitvoering van het project, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de Onze Minister om van deze termijn af te wijken.

  • 2. De subsidie-ontvanger voert het project uit overeenkomstig het projectplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft en binnen vier en een half jaar na de subsidieverlening, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van Onze Minister voor het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van het project.

  • 3. Onze Minister kan aan een ontheffing als bedoeld in het eerste en tweede lid voorschriften verbinden.

J

Artikel 16 komt te luiden:

  • 1. De subsidie-ontvanger dient zijn aanvraag tot subsidievaststelling binnen zes maanden na het tijdstip waarop het project ingevolge artikel 15, eerste lid moet zijn uitgevoerd bij Onze Minister in.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat door Onze Minister wordt vastgesteld.

K

Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17
  • 1. De subsidie-ontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle projectkosten kunnen worden afgelezen.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt bij het gebruik van de subsidie de ingevolge de verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen voor de Staat geldende verplichtingen in acht.

L

Artikel 18 komt te luiden:

Artikel 18
  • 1. Op een subsidie ter zake waarvan een beschikking tot subsidieverlening geldt kan op aanvraag van de subsidie-ontvanger door Onze Minister ten hoogste tweemaal een voorschot worden verstrekt, telkens wanneer ten minste 40 procent van de geraamde projectkosten zijn gemaakt en betaald.

  • 2. Een voorschot wordt berekend naar rato van gemaakte en betaalde projectkosten, voor zover deze nog niet eerder bij de verstrekking van een voorschot in aanmerking zijn genomen. In totaal zal het bedrag aan voorschotten niet groter zijn dan 80 procent van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag.

M

Artikel 20 vervalt.

N

Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21

Onze Minister kan in ieder geval afwijzend beschikken op een aanvraag, indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan ingevolge de subsidieverlening voor hem geldende verplichtingen.

O

Artikel 22 vervalt.

P

Artikel 23 komt te luiden:

Artikel 23

Onze Minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken. Indien de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt Onze Minister de subsidie-ontvanger daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarop de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Q

De artikelen 24 tot en met 26 vervallen.

R

Artikel 28 komt te luiden:

Artikel 28

Onze Minister verdeelt het beschikbare bedrag onder de in artikel 27 genoemde gemeenten. Het bedrag van de te verlenen subsidie wordt door Onze Minister bepaald, zodanig dat het niet meer bedraagt dan de eigen bijdrage van de subsidie-ontvanger.

S

Artikel 29 komt te luiden:

Artikel 29
  • 1. Als projectkosten worden uitsluitend in aanmerking genomen alle rechtstreeks aan het project toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door de subsidie-ontvanger gemaakte en betaalde kosten, met uitzondering van:

    a. de kosten van voorbereiding;

    b. de kosten van financiering en

    c. kosten die verband houden met bodemsanering voor zover zij een vijfde deel van de projectkosten te boven gaan en voor zover zij binnen een afzienbare termijn uit de daartoe bestemde financiële middelen van het Rijk of de betrokken provincie kunnen worden gefinancierd of op derden kunnen worden verhaald.

  • 2. In afwijking van het eerste lid worden als projectkosten mede in aanmerking genomen binnen tien jaar voor de indiening van de aanvraag gemaakte kosten van verkrijging van onroerende zaken.

T

De artikelen 31 tot en met 36 vervallen.

ARTIKEL IV

Het Besluit uitkeringen Integraal structuurplan noorden des lands 1995/994 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2
  • 1. Onze Minister verstrekt in de jaren 1995 tot en met 1999 jaarlijks op aanvraag een subsidie aan de provincies Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel gezamenlijk als bijdrage in de kosten van uitvoering van regioprogramma's.

  • 2. In plaats van aan de in het eerste lid genoemde provincies kan een subsidie worden verstrekt aan een openbaar lichaam waarin de in het eerste lid genoemde provincies samenwerken.

  • 3. De subsidie wordt betaald aan de provincie die of het openbaar lichaam dat als indiener van de aanvraag in de zin van dit besluit is opgetreden.

B

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

Onze Minister stelt ieder begrotingsjaar een subsidieplafond vast voor het verlenen van subsidie op grond van dit besluit. Het bedrag van de te verlenen subsidie is gelijk aan het beschikbare bedrag.

C

Artikel 5 vervalt.

D

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

Een beschikking tot subsidieverlening bevat een vermelding van:

a. de regioprogrammas voor de uitvoering waarvan de subsidie bestemd is,

b. het tijdstip waarop de beschikkingen tot subsidieverlening met het oog waarop de subsidie wordt verstrekt uiterlijk moeten zijn gegeven,

c. de wijze waarop de hoogte van de te verstrekken voorschotten wordt bepaald alsmede het tijdstip en de wijze waarop aanvragen om een voorschot moeten worden ingediend en

d. het tijdstip en de wijze waarop de aanvraag tot subsidievaststelling moet worden ingediend.

E

Artikel 7 vervalt.

F

Artikel 8 komt te luiden.

Artikel 8

Op de subsidie-ontvangers rusten de in de artikelen 9, 10 en 11 opgenomen verplichtingen, met dien verstande dat de in artikel 10 opgenomen verplichting slechts rust op de subsidie-ontvanger die als indiener van de aanvraag om subsidie in de zin van dit besluit is opgetreden.

G

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9
  • 1. De subsidie-ontvanger gebruikt de subsidie voor het verstrekken van subsidies aan degenen die in het gebied van de betrokken provincie een project uitvoeren dat past in een regioprogramma dat is vermeld in de in artikel 6 bedoelde beschikking tot subsidieverlening.

  • 2. Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verleend vóór het in artikel 6, onder b, bedoelde tijdstip.

  • 3. Subsidies als bedoeld in het eerste lid, worden slechts verstrekt aan:

    a. een gemeente,

    b. een openbaar lichaam waarin gemeenten samenwerken of

    c. een privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid.

  • 4. De subsidie-ontvanger kan de subsidie ook gebruiken ten behoeve van door hemzelf uit te voeren projecten als bedoeld in het eerste lid, mits Onze Minister hiervoor voorafgaand schriftelijk ontheffing heeft gegeven.

H

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10

De subsidie-ontvanger dient de aanvraag tot subsidievaststelling in overeenkomstig hetgeen daaromtrent in de beschikking, bedoeld in artikel 6, is vermeld.

I

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

De subsidie-ontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle door hem aangegane verplichtingen en verrichte betalingen kunnen worden afgelezen.

J

Artikel 12 vervalt.

K

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

Onze Minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken. Indien de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt Onze Minister de betrokkene daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarop de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

L

De artikelen 14 tot en met 16 vervallen.

ARTIKEL V

Het Besluit uitkeringen provinciale investeringspremies 1995/995 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1
  • 1. Onze Minister verstrekt in de jaren 1995 tot en met 1999 jaarlijks op aanvraag een subsidie aan de provincies Groningen, Friesland en Drenthe gezamenlijk als vergoeding voor subsidies die de provincies verstrekken aan ondernemers die een investeringsproject uitvoeren.

  • 2. In plaats van aan de in het eerste lid genoemde provincies kan een subsidie worden verstrekt aan een openbaar lichaam waarin de in het eerste lid bedoelde provincies samenwerken.

  • 3. De subsidie wordt betaald aan de provincie die of het openbaar lichaam dat als aanvrager van de subsidie in de zin van dit besluit is opgetreden.

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

Onze Minister stelt ieder begrotingsjaar een subsidieplafond vast voor het verlenen van subsidie op grond van dit besluit. Het bedrag van de subsidie is gelijk aan het beschikbare bedrag.

C

Artikel 3, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van de verordeningen op grond waarvan de provincies met gebruikmaking van de gevraagde subsidie subsidies zullen verstrekken.

D

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

De beschikking tot subsidieverlening bevat een vermelding van:

a. de gebieden waarin investeringsprojecten kunnen worden uitgevoerd,

b. het tijdstip waarop beschikkingen tot subsidieverlening, met het oog waarop de subsidie wordt verstrekt, uiterlijk moeten zijn gegeven,

c. de wijze waarop de hoogte van de te verstrekken voorschotten wordt bepaald alsmede het tijdstip en de wijze waarop aanvragen om een voorschot moeten worden ingediend en

d. het tijdstip en de wijze waarop de aanvraag tot subsidievaststelling moet worden ingediend.

E

Artikel 6 vervalt.

F

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

Op de subsidie-ontvangers rusten de in de artikelen 8, 9 en 10 opgenomen verplichtingen, met dien verstande dat de in artikel 9 opgenomen verplichting slechts rust op de subsidie-ontvanger die als indiener van de aanvraag om subsidie in de zin van dit besluit is opgetreden.

G

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8
  • 1. De subsidie-ontvanger gebruikt de subsidie voor:

    a. het op grond van voor het in artikel 5, onder b, bedoelde tijdstip gegeven beschikkingen tot subsidieverlening die gebaseerd zijn op verordeningen als bedoeld in artikel 3, verstrekken van subsidies aan ondernemers die een investeringsproject, waarvan de subsidiabele kosten maximaal f 10 000 000,00, bedragen, uitvoeren in de in artikel 5, onder a, bedoelde gebieden;

    b. het financieren van de apparaatskosten die aan de onder a bedoelde subsidieverlening kunnen worden toegerekend, doch tot ten hoogste 2 procent van de subsidie.

  • 2. Onder ondernemer als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiek recht is ingesteld, die een onderneming in stand houdt.

H

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

De subsidie-ontvanger dient de aanvraag tot subsidievaststelling in overeenkomstig hetgeen daaromtrent in de beschikking, bedoeld in artikel 5, is vermeld.

I

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10

De subsidie-ontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle door hem aangegane verplichtingen en verrichte betalingen kunnen worden afgelezen.

J

Artikel 11 vervalt.

K

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

Onze Minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken. Indien de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt Onze Minister de betrokkene daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarop de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

L

De artikelen 13 tot en met 15 vervallen.

HOOFDSTUK 3. KADERWET VERSTREKKING FINANCIËLE MIDDELEN EZ

ARTIKEL VI

Het Besluit subsidies energieprogramma's6 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel a, komt te luiden:

a. ondernemer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die een onderneming in stand houdt, niet zijnde een onderneming die bij regeling van Onze Minister is uitgesloten;

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Novem» telkens vervangen door: Onze Minister.

2. In het tweede lid wordt «stromingsenergie» vervangen door: duurzame energie.

3. In het derde lid wordt «beschikking, inhoudende de toezegging van de subsidie» vervangen door: beschikking tot subsidieverlening.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Het bedrag van de subsidie wordt bepaald met inachtneming van:

    a. de mate waarin de subsidie-ontvanger een eigen belang heeft bij de resultaten van het project,

    b. de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen van het energieprogramma,

    c. het al dan niet toegepast zijn van artikel 2, derde lid, en

    d. de mate waarin ter zake van het project andere subsidies en vermindering van belasting kunnen worden verkregen.

2. In het tweede lid wordt «de Communautaire kaderregeling inzake overheidssteun voor het midden- en kleinbedrijf van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 mei 1992 (PbEG C 213)» vervangen door: de Communautaire kaderregeling inzake overheidssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PbEG 1996, C 213).

3. In het vierde lid wordt in de eerste volzin de zinsnede «is toegezegd of verstrekt» vervangen door: is verstrekt.

4. In het vierde lid vervalt de tweede volzin.

5. Het vijfde lid vervalt.

D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef van onderdeel a van het eerste lid komt te luiden:

a. de volgende rechtstreeks aan het project toe te rekenen en door de subsidie-ontvanger in de bij de subsidieverlening vermelde periode gemaakte en betaalde kosten:

2. In het tweede en vijfde lid wordt «Novem» vervangen door: Onze Minister.

3. In het zesde lid wordt «de aanvrager» vervangen door: de subsidie-ontvanger.

E

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5
  • 1. Onze Minister stelt ieder begrotingsjaar bij ministeriële regeling een subsidieplafond vast voor het verlenen van subsidies krachtens dit besluit met betrekking tot ieder energieprogramma.

  • 2. Onze Minister kan afzonderlijke subsidieplafonds vaststellen met betrekking tot onderdelen van energieprogramma's, verschillende soorten projecten en aanvragen die zijn ontvangen in een bepaalde periode.

F

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat door Onze Minister wordt vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling hiervan vrijstelling verlenen.

2. Het derde lid vervalt.

G

Artikel 7 wordt vervangen door:

Artikel 7

Onze Minister geeft op de aanvraag een beschikking binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag dan wel, indien het betrokken energieprogramma voorziet in een gelijktijdige beslissing op aanvragen met betrekking tot soortgelijke projecten, na afloop van de in artikel 6, eerste lid, bedoelde periode. Indien de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarop de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

H

Artikel 8 wordt vervangen door:

Artikel 8
  • 1. Onze Minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag:

    a. in geval van een demonstratieproject of marktintroductieproject, indien het project past in een programma als bedoeld in het Besluit tenders industriële energiebesparing en de aanvraag is ingediend in de periode waarin de aanvragen in het kader van dat programma moeten zijn ontvangen of de daarop aansluitende periode van zeventien weken;

    b. in geval van een demonstratieproject of een marktintroductieproject, indien het project niet ook voor anderen rendabele toepassingsmogelijkheden biedt.

  • 2. Onze Minister kan, indien vooralsnog onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische haalbaarheid van het project, de aanvraag gedeeltelijk afwijzen, met dien verstande dat subsidie wordt verleend ter zake van de projectkosten, verbonden aan de uitvoering van een eerste fase van het project, gedurende een in de beschikking tot subsidieverlening te vermelden tijdvak.

I

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9
  • 1. Onze Minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.

  • 2. Indien een energieprogramma voorziet in een gelijktijdige beslissing op aanvragen met betrekking tot soortgelijke projecten, op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstelling van het programma, is het eerste lid niet van toepassing en verdeelt Onze Minister het subsidieplafond in de volgorde van geschiktheid van de projecten.

J

Het opschrift van paragraaf 3 komt te luiden:

Paragraaf 3. Subsidieverlening en verplichtingen van de subsidie-ontvanger

K

Artikel 10 vervalt.

L

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

Onze Minister geeft een beschikking tot subsidieverlening ingeval toepassing gegeven wordt aan artikel 2, derde lid, slechts onder de voorwaarde, dat de subsidieverlening vervalt, indien de subsidie-ontvanger niet voor een door Onze Minister te bepalen tijdstip meewerkt aan de totstandkoming van een overeenkomst met de staat, overeenkomstig een bij de beschikking gevoegd aanbod, waarin hij zich verbindt tot het terugbetalen van en vergoeden van rente over een deel van de subsidie.

M

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12
  • 1. Op de subsidie-ontvanger rusten de in de artikelen 13, 14 en 15 opgenomen verplichtingen.

  • 2. Onze Minister kan bij de subsidieverlening verplichtingen opleggen met betrekking tot:

    a. het verlenen van medewerking aan een door Onze Minister of een door Onze Minister aangewezen derde op te zetten en uit te voeren meet- of demonstratieprogramma;

    b. het zonder vergoeding geven van instemming met het door Onze Minister of een door Onze Minister aangewezen derde geven van bekendheid aan uit het project en het meet- of demonstratieprogramma voortgekomen gegevens;

    c. het zonder vergoeding aan Onze Minister of een door Onze Minister aangewezen derde verstrekken van door Onze Minister gewenste, met het project verband houdende informatie;

    d. de tenaamstelling, verwerving en instandhouding van rechten van intellectuele eigendom op resultaten van het project en de instandhouding van andere voor de uitvoering van het project van belang zijnde en door de uitvoering van het project opgedane kennis;

    e. het al dan niet aan derden ter beschikking stellen of met een zekerheidsrecht ten behoeve van een derde belasten van:

    1°. rechten van intellectuele eigendom op de resultaten van het project;

    2°. aanspraken op een intellectueel eigendomsrecht op de resultaten van het project;

    3°. rechten die voortvloeien uit een aanvraag om een intellectueel eigendomsrecht op de resultaten van het project;

    4°. niet door rechten van intellectuele eigendom beschermde resultaten van het project;

    f. het ontbinden of vervreemden van de rechtspersoon dan wel het verplaatsen van de statutaire zetel ervan;

    g. het meewerken aan de ontbinding van de vennootschap onder firma of maatschap dan wel aan het uittreden van een of meer deelnemers ervan;

    h. de samenwerking met derden bij of in verband met de uitvoering van het project.

N

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13
  • 1. De subsidie-ontvanger voert het project uit overeenkomstig het projectplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft en voltooit het uiterlijk op het bij de subsidieverlening bepaalde tijdstip, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van Onze Minister voor het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van het project.

  • 2. Onze Minister kan aan een ontheffing als bedoeld in het eerste lid voorschriften verbinden.

O

Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14
  • 1. De subsidie-ontvanger dient zijn aanvraag om subsidievaststelling binnen zes maanden na het tijdstip waarop het project ingevolge artikel 13, eerste lid, moet zijn uitgevoerd bij Onze Minister in.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat door Onze Minister wordt vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling hiervan vrijstelling verlenen.

P

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15
  • 1. De subsidie-ontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle projectkosten kunnen worden afgelezen, gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 4, eerste lid, onderscheiden kostensoorten, met dien verstande dat ter zake van de loonkosten een door middel van een sluitende tijdschrijving vastgestelde urenverantwoording per werknemer aanwezig dient te zijn.

  • 2. De subsidie-ontvanger doet onverwijld nadat een verzoek tot verlening van surséance van betaling aan of faillietverklaring van hem bij de rechtbank is ingediend daarvan mededeling aan Onze Minister.

Q

Artikel 16, eerste en tweede lid, komen te luiden:

  • 1. Op een subsidie ter zake waarvan een beschikking tot subsidieverlening geldt, kan op aanvraag van de subsidie-ontvanger door Onze Minister eenmaal per drie maanden een voorschot worden verstrekt.

  • 2. Een voorschot wordt berekend naar rato van de gemaakte en betaalde projectkosten, voor zover deze nog niet eerder bij de verstrekking van een voorschot in aanmerking zijn genomen. In totaal zal het bedrag aan voorschotten niet groter zijn dan 80 procent van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag.

R

Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17

Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat door Onze Minister wordt vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling hiervan vrijstelling verlenen.

S

Artikel 18 vervalt.

T

Artikel 19 komt te luiden:

Artikel 19

Onze Minister kan in ieder geval afwijzend beschikken op een aanvraag, indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan ingevolge de subsidieverlening voor hem geldende verplichtingen.

U

Het opschrift van paragraaf 5 komt te luiden:

Paragraaf 5. Subsidievaststelling

V

Artikel 20 vervalt.

W

Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21

Onze Minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken. Indien de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt Onze Minister de subsidie-ontvanger daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarop de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

X

Artikel 22 vervalt.

ARTIKEL VII

Het Besluit subsidies regionale investeringsprojecten7 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel i door een puntkomma, een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

j. ondernemer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die een onderneming in stand houdt, niet zijnde een onderneming die bij regeling van Onze Minister is uitgesloten.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

Het derde lid vervalt.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. In geval van een uitbreidingsproject wordt slechts subsidie verstrekt indien één jaar na de datum waarop het project is uitgevoerd de capaciteit of het aantal werknemers van het betrokken bedrijf met ten minste 20 procent is vergroot ten opzichte van de capaciteit onderscheidenlijk het aantal werknemers op het datum van het indienen van de aanvraag, overeenkomstig hetgeen daaromtrent in de beschikking tot subsidieverlening is vermeld.

2. In het derde lid wordt «aanvrager» telkens vervangen door: subsidie-ontvanger.

D

Het derde lid van artikel 4 vervalt.

E

In de onderdelen a en b van het tweede lid van artikel 5 wordt «aanvrager» telkens vervangen door: subsidie-ontvanger.

F

Artikel 6, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Als projectkosten worden uitsluitend in aanmerking genomen de rechtstreeks aan het project toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door de subsidie-ontvanger gemaakte en betaalde kosten van verkrijging van bedrijfsgebouwen en duurzame bedrijfsuitrusting, met uitzondering van:

    a. bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting die de subsidie-ontvanger heeft verkregen van een persoon die tot hetzelfde concern behoort;

    b. niet permanent in het bedrijf aanwezige duurzame bedrijfsuitrusting;

    c. immateriële vaste activa zoals omschreven in artikel 365, Boek 2, BW.

G

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt.

2. De aanduiding «2.» voor het tweede lid vervalt.

H

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

Onze Minister stelt ieder begrotingsjaar bij ministeriële regeling een subsidieplafond vast voor het in dat jaar verlenen van subsidies krachtens dit besluit.

I

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10

Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat door Onze Minister wordt vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling hiervan vrijstelling verlenen.

J

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

Onze Minister geeft op de aanvraag een beschikking binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag. Indien de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarop de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

K

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De aanduiding «1.» vervalt.

b. Onderdeel g vervalt, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel f door een punt.

2. Het tweede lid vervalt.

L

Het opschrift van paragraaf 3 wordt geplaatst na artikel 14 en komt te luiden:

Paragraaf 3. Subsidieverlening en verplichtingen van de subsidie-ontvanger

M

Artikel 14 wordt vervangen door:

Artikel 14
  • 1. Onze Minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister, indien als gevolg van buitenlandse concurrentie ten aanzien van de vestigingsplaats spoed is vereist, subsidie verlenen op een aanvraag die nog niet geheel voldoet aan de wettelijke voorschriften. In dit geval kan Onze Minister, in afwijking van artikel 2, eerste lid, ook subsidie verlenen aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die eerst door uitvoering van het project ondernemer zal worden.

N

Artikel 15 vervalt.

O

Artikel 16 komt te luiden:

Artikel 16

Op de subsidie-ontvanger rusten de in de artikelen 17, 18 en 19 opgenomen verplichtingen.

P

Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17
  • 1. De subsidie-ontvanger dient het project overeenkomstig het projectplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft en binnen achttien maanden na de subsidieverlening uit te voeren en de betrokken bedrijfsgebouwen en de duurzame bedrijfsuitrusting dienen binnen dezelfde termijn door de subsidie-ontvanger te zijn verworven en in gebruik te zijn gesteld, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van Onze Minister voor het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van het project.

  • 2. Indien artikel 3, eerste lid, van toepassing is, dient de subsidie-ontvanger een jaar na het tijdstip waarop het project is uitgevoerd te voldoen aan hetgeen in de beschikking tot subsidieverlening is vermeld omtrent de omvang van de capaciteit dan wel het aantal werknemers.

  • 3. Onze Minister geeft op een aanvraag om ontheffing als bedoeld in het eerste lid een beschikking binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag. Indien de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 4. Onze Minister kan aan een ontheffing als bedoeld in het eerste lid voorschriften verbinden.

Q

Artikel 18 komt te luiden:

Artikel 18
  • 1. De subsidie-ontvanger dient zijn aanvraag om subsidievaststelling niet eerder dan een jaar na het tijdstip waarop het project is uitgevoerd, doch uiterlijk achttien maanden nadat het project ingevolge artikel 17, eerste lid, moet zijn uitgevoerd, bij Onze Minister in.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat door Onze Minister wordt vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling hiervan vrijstelling verlenen.

R

Artikel 19 komt te luiden:

Artikel 19
  • 1. De subsidie-ontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle projectkosten kunnen worden afgelezen, in het bijzonder de bestede en door middel van een sluitende tijdschrijving vastgestelde arbeidstijd, de verbruikte materialen en de overige kosten.

  • 2. De subsidie-ontvanger doet onverwijld nadat een verzoek tot verlening van surséance van betaling aan of faillietverklaring van hem bij de rechtbank is ingediend daarvan mededeling aan Onze Minister.

S

Artikel 20, eerste en tweede lid, komen te luiden:

  • 1. Op een subsidie ter zake waarvan een beschikking tot subsidieverlening geldt, kan op aanvraag van de subsidie-ontvanger door Onze Minister ten hoogste tweemaal een voorschot worden verstrekt, telkens wanneer ten minste 40 procent van de geraamde subsidiabele kosten zijn gemaakt en betaald.

  • 2. Een voorschot wordt berekend naar rato van de gemaakte en betaalde subsidiabele kosten, voor zover deze nog niet eerder bij de verstrekking van een voorschot in aanmerking zijn genomen. In totaal zal het bedrag aan voorschotten niet groter zijn dan 80 procent van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag.

T

Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21

Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat door Onze Minister wordt vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling hiervan vrijstelling verlenen.

U

Artikel 22 vervalt.

V

Artikel 23 komt te luiden:

Artikel 23

Onze Minister kan in ieder geval afwijzend beschikken op een aanvraag, indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan ingevolge de subsidieverlening voor hem geldende verplichtingen.

W

Het opschrift van paragraaf 5 komt te luiden:

Paragraaf 5. Subsidievaststelling

X

Artikel 24 vervalt.

Y

Artikel 25 komt te luiden:

Artikel 25

Onze Minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken. Indien de beschikking niet binnen zes maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister de subsidie-ontvanger daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarop de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Z

Artikel 26 vervalt.

ARTIKEL VIII

Het Besluit subsidies zeescheepsnieuwbouw 19948 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

c. ondernemer: een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die een onderneming in stand houdt waarin zeeschepen worden gebouwd.

B

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

Onze Minister stelt ieder begrotingsjaar bij ministeriële regeling een subsidieplafond vast voor het in dat jaar verlenen van subsidies krachtens dit besluit.

C

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Onze Minister verdeelt het beschikbare bedrag door voor een ondernemer jaarlijks op aanvraag een budget vast te stellen, waarbinnen aan de ondernemer subsidie kan worden verleend.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Het budget bedraagt een gedeelte van het ingevolge artikel 4 beschikbare bedrag, dat evenredig is met het aandeel van de gemiddelde gewogen productiewaarde van de aanvrager in de totale gemiddelde gewogen productiewaarden van allen, die een aanvraag om vaststelling van een budget hebben ingediend en die voldoen aan het tweede lid.

3. In het vijfde lid wordt «artikel 11, eerste lid» vervangen door: artikel 11.

D

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat door Onze Minister wordt vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling hiervan vrijstelling verlenen.

2. Het derde lid vervalt.

E

Artikel 7 vervalt.

F

Artikel 9 vervalt.

G

Artikel 11 komt te luiden:

De subsidie bedraagt een bedrag in guldens ter grootte van een door Onze Minister bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van een door de aanvrager te bepalen gedeelte van de eindprijs. Dit percentage kan verschillen voor opdrachten met een verschillende eindprijs, voor zeeschepen met een verschillend bruto-tonnage en voor verschillende, in artikel 2, eerste lid, onderscheiden categorieën zeeschepen.

H

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

Een aanvraag om subsidie wordt ingediend vóór een door Onze Minister bij ministeriële regeling vastgestelde datum in het begrotingsjaar waarvoor Onze Minister laatstelijk op grond van artikel 4 een subsidieplafond heeft vastgesteld.

I

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat door Onze Minister wordt vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling hiervan vrijstelling verlenen.

J

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15

Onze Minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag:

a. indien ten tijde van het geven van de beschikking ten behoeve van of mede ten behoeve van de aanvrager geen budget is vastgesteld als bedoeld in artikel 5;

b. voor zover zodanig budget is uitgeput door eerdere subsidietoezeggingen;

c. voor zover ten aanzien van de opdracht reeds uit hoofde van dit besluit of de Subsidieregeling zeescheepsnieuwbouw 1991 subsidie is toegezegd.

K

Het opschrift van paragraaf 5 komt te luiden:

Paragraaf 5. Subsidieverlening en verplichtingen van de subsidie-ontvanger

L

Artikel 16 vervalt.

M

Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17

Op de subsidie-ontvanger rusten de in de artikelen 18, 19 en 20 opgenomen verplichtingen.

N

Artikel 18 komt te luiden:

Artikel 18
  • 1. De subsidie-ontvanger voert de opdracht voor ten minste 80 procent in Nederland uit en draagt het zeeschip aan de opdrachtgever over binnen drie jaar na de dag waarop de opdracht is verstrekt, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van Onze Minister.

  • 2. Onze Minister kan aan een ontheffing als bedoeld in het eerste lid voorschriften verbinden.

O

Artikel 19 komt te luiden:

Artikel 19
  • 1. De subsidie-ontvanger dient zijn aanvraag tot subsidievaststelling binnen dertien weken na de datum waarop het zeeschip blijkens het overdrachtsprotocol of een gelijkwaardig document aan de opdrachtgever is overgedragen bij Onze Minister in.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, waarvan het model door Onze Minister wordt vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling hiervan vrijstelling verlenen.

P

Artikel 20 komt te luiden:

Artikel 20
  • 1. De subsidie-ontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze de contractprijs, de eindprijs en de ter zake van onderaanneming van werk verschuldigde bedragen kunnen worden afgelezen.

  • 2. De subsidie-ontvanger doet onverwijld nadat een verzoek tot verlening van surséance van betaling aan of faillietverklaring van hem bij de rechtbank is ingediend daarvan mededeling aan Onze Minister.

Q

Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21
  • 1. Op een subsidie ter zake waarvan een beschikking tot subsidieverlening geldt kan op aanvraag van de subsidie-ontvanger door Onze Minister een voorschot worden verstrekt na de datum van de kiellegging of een gelijkwaardig stadium van de bouw.

  • 2. Het voorschot bedraagt 80 procent van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag.

R

Artikel 22 komt te luiden:

Artikel 22

Een aanvraag wordt ingediend met gebruik van het origineel van een ondertekend formulier, waarvan het model door Onze Minister wordt vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling hiervan vrijstelling verlenen.

S

Artikel 23 vervalt.

T

Artikel 24 komt te luiden:

Artikel 24

Onze Minister kan in ieder geval afwijzend beschikken op een aanvraag, indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan ingevolge de subsidieverlening voor hem geldende verplichtingen.

U

Het opschrift van paragraaf 7 komt te luiden:

Paragraaf 7. Subsidievaststelling

V

Artikel 25 vervalt.

W

Artikel 26 komt te luiden:

Artikel 26

Onze Minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken. Indien de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt Onze Minister de subsidie-ontvanger daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarop de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

X

Artikel 27 vervalt.

ARTIKEL IX

Het Besluit tenders industriële energiebesparing9 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a wordt vervangen door:

a. ondernemer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die een onderneming in stand houdt, niet zijnde een onderneming die bij regeling van Onze Minister is uitgesloten;

2. In onderdeel b vervalt de zinsnede «met volledige rechtsbevoegdheid».

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2
  • 1. Onze Minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan:

    a. een ondernemer die voor eigen rekening en risico een project uitvoert, dat past in een programma of

    b. aan de deelnemers in een samenwerkingsverband die voor gezamenlijke rekening en risico een zodanig project uitvoeren.

  • 2. Onze Minister stelt bij ministeriële regeling de programma's vast. Een programma bevat een beschrijving van activiteiten en soorten projecten, gericht op energiebesparing en van bedrijfstakken waarin zij dienen te worden uitgevoerd.

  • 3. Indien het project een studie betreft wordt ook subsidie verstrekt aan een branche-organisatie.

  • 4. Indien de aanvragers deelnemers in een samenwerkingsverband zijn wordt de subsidie verstrekt aan de deelnemers gezamenlijk en betaald aan de deelnemer die als indiener van de aanvraag om subsidie in de zin van dit besluit is opgetreden.

  • 5. Geen subsidie wordt verstrekt:

    a. indien de aanvrager voor de indiening van het project verplichtingen heeft aangegaan;

    b. indien voor het project reeds door Onze Minister subsidie is verstrekt.

C

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3
  • 1. De subsidie bedraagt:

    a. voor het uitvoeren van een studie: 50 procent van de projectkosten en ten hoogste f 150 000,00;

    b. voor het uitvoeren van een demonstratieproject: 30 procent van de projectkosten en ten hoogste f 2 500 000,00 dan wel 20 procent van het voor subsidieverleningen beschikbare bedrag, indien dit minder bedraagt dan f 2 500 000,00;

    c. voor het uitvoeren van een marktintroductieproject: 20 procent van de projectkosten en ten hoogste f 2 500 000,00 dan wel 20 procent van het voor subsidieverleningen beschikbare bedrag, indien dit minder bedraagt dan f 2 500 000,00.

  • 2. Indien ter zake van de in het eerste lid bedoelde kosten onderscheidenlijk een deel daarvan reeds door een ander bestuursorgaan of de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt, dat het totale bedrag aan subsidie niet meer bedraagt dan het bedrag ingevolge het eerste lid.

D

De aanhef van onderdeel a van het eerste lid van artikel 4 komt te luiden:

a. de volgende rechtstreeks aan het project toe te rekenen, door de subsidie-ontvanger gemaakte en betaalde kosten:

E

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5
  • 1. Er is een Adviescommissie industriële energiebesparing, die Onze Minister op zijn verzoek van advies dient omtrent de aanvragen om subsidie op grond van dit besluit.

  • 2. De commissie bestaat uit een voorzitter, tevens lid, en ten hoogste zes andere leden. De leden zijn deskundig op het terrein waarop de commissie een taak heeft en zijn geen ambtenaren, werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken.

  • 3. De voorzitter en de leden worden door Onze Minister voor een termijn van ten hoogste drie jaar benoemd. Zij zijn te allen tijde opnieuw benoembaar.

  • 4. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

  • 5. Onze Minister kan waarnemers aanwijzen, die het recht hebben de vergaderingen van de commissie bij te wonen.

  • 6. In het secretariaat wordt door Onze Minister voorzien.

  • 7. Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de commissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Economische Zaken. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van de commissie opgeborgen in het archief van dat ministerie.

  • 8. De commissie verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

  • 9. De commissie stelt jaarlijks voor 1 april een verslag op van zijn werkzaamheden in het afgelopen kalenderjaar. Op verzoek van Onze Minister, maar ten minste elk vierde jaar, stelt de commissie tevens een evaluatieverslag op, waarin zij aandacht besteedt aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van haar taakvervulling. Het jaarverslag en het evaluatieverslag worden aan Onze Minister toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.

F

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

Onze Minister stelt bij ministeriële regeling subsidieplafonds vast voor het verlenen van subsidies op aanvragen die zijn ontvangen in een bepaalde periode in het kader van een programma of onderdeel daarvan. Daarbij kan hij afzonderlijke subsidieplafonds vaststellen met betrekking tot onderdelen van een programma en met betrekking tot verschillende soorten projecten.

G

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7
  • 1. Onze Minister stelt bij ministeriële regeling de periode vast waarin aanvragen om subsidie op grond van dit besluit met betrekking tot een programma of een onderdeel daarvan moeten zijn ontvangen.

  • 2. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat door Onze Minister wordt vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling hiervan vrijstelling verlenen.

  • 3. Indien de aanvraag een project betreft dat wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband, dient een der deelnemers in het samenwerkingsverband de aanvraag namens de andere deelnemers in.

H

In artikel 8, eerste en tweede lid, wordt «Novem» telkens vervangen door: Onze Minister.

I

In artikel 9 wordt Novem telkens vervangen door: Onze Minister.

J

Artikel 10 wordt vervangen door:

Artikel 10

Onze Minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag:

a. indien de aanvraag niet voldoet aan dit besluit;

b. indien de Adviescommissie industriële energiebesparing een negatief advies heeft uitgebracht.

K

Het opschrift van paragraaf 3 wordt geplaatst na artikel 11 en komt te luiden:

Paragraaf 3. Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

L

Artikel 11 wordt vervangen door:

Artikel 11
  • 1. Onze Minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van de rangschikking van de aanvragen door de Adviescommissie industriële energiebesparing.

  • 2. Onze Minister kan afwijken van het eerste lid en van artikel 10, aanhef en onder b, indien een advies van de commissie in strijd is met dit besluit dan wel niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.

M

Artikel 12 vervalt.

N

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13
  • 1. Op alle subsidie-ontvangers rusten de in de artikelen 14, 15 en 16 opgenomen verplichtingen, met dien verstande dat de in artikel 15 opgenomen verplichtingen slechts rusten op de subsidie-ontvanger die als indiener van de aanvraag om subsidie in de zin van dit besluit is opgetreden.

  • 2. Onze Minister kan bij de subsidieverlening verplichtingen opleggen met betrekking tot:

    a. het verlenen van medewerking aan een door Onze Minister of een door Onze Minister aangewezen derde op te zetten en uit te voeren meet- of demonstratieprogramma;

    b. het zonder vergoeding geven van instemming met het door Onze Minister of een door Onze Minister aangewezen derde geven van bekendheid aan uit het project en het meet- of demonstratieprogramma voortgekomen gegevens;

    c. het zonder vergoeding aan Onze Minister of een door Onze Minister aangewezen derde verstrekken van door Onze Minister gewenste, met het project verband houdende informatie;

    d. de samenwerking met derden bij of in verband met de uitvoering van het project.

O

Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14
  • 1. De subsidie-ontvanger voert het project uit overeenkomstig het projectplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft en uiterlijk op het bij de subsidieverlening bepaalde tijdstip, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van Onze Minister voor het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van het project.

  • 2. De subsidie-ontvanger voert het project in Nederland uit, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van Onze Minister voor gedeeltelijke uitvoering buiten Nederland.

  • 3. Onze Minister kan aan een ontheffing als bedoeld in het eerste en tweede lid voorschriften verbinden.

P

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15
  • 1. De subsidie-ontvanger dient zijn aanvraag om subsidievaststelling binnen zes maanden na het tijdstip waarop het project ingevolge artikel 14, eerste lid, moet zijn uitgevoerd bij Onze Minister in.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat door Onze Minister wordt vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling hiervan vrijstelling verlenen.

Q

Artikel 16 komt te luiden:

Artikel 16
  • 1. De subsidie-ontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle projectkosten kunnen worden afgelezen, gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 4, eerste lid, onderscheiden kostensoorten, met dien verstande dat ter zake van de loonkosten een door middel van een sluitende tijdschrijving vastgestelde urenverantwoording per werknemer aanwezig dient te zijn.

  • 2. De subsidie-ontvanger doet onverwijld nadat een verzoek tot verlening van surséance van betaling aan of faillietverklaring van hem bij de rechtbank is ingediend daarvan mededeling aan Onze Minister.

R

Artikel 17, eerste en tweede lid, komen te luiden:

  • 1. Op een subsidie ter zake waarvan een beschikking tot subsidieverlening geldt, kan op aanvraag van de subsidie-ontvanger door Onze Minister eenmaal per drie maanden een voorschot worden verstrekt.

  • 2. Een voorschot wordt berekend naar rato van de gemaakte en betaalde projectkosten, voor zover deze nog niet eerder bij de verstrekking van een voorschot in aanmerking zijn genomen. In totaal zal het bedrag aan voorschotten niet groter zijn dan 80 procent van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag.

S

Artikel 18 komt te luiden:

Artikel 18
  • 1. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat door Onze Minister wordt vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling hiervan vrijstelling verlenen.

  • 2. Indien de aanvraag een project betreft dat wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband, dient de deelnemer in het samenwerkingsverband die als indiener van de aanvraag om subsidie in de zin van dit besluit is opgetreden, de aanvraag mede namens de andere deelnemers in en gaat de aanvraag, indien het een eerste voorschot betreft, vergezeld van een verklaring van de indiener van de aanvraag waarin hij zich aansprakelijk stelt voor terugbetaling van de subsidie, voor zover de subsidie-ontvangers daartoe verplicht zijn, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld.

T

Artikel 19 vervalt.

U

Artikel 20 komt te luiden:

Artikel 20

Onze Minister kan in ieder geval afwijzend beschikken op een aanvraag, indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de ingevolge de subsidieverlening voor hem geldende verplichtingen.

V

Het opschrift van paragraaf 5 komt te luiden:

Paragraaf 5. Subsidievaststelling

W

Artikel 21 vervalt.

X

Artikel 22 komt te luiden:

Artikel 22

Onze Minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken. Indien de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt Onze Minister de betrokkene daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarop de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Y

Artikel 23 vervalt.

HOOFDSTUK 4. MIJNWET 1903

ARTIKEL X

Artikel 27 van het Groevenreglement 194710 vervalt.

ARTIKEL XI

Het Mijnreglement 196411 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 14, eerste lid, onderdeel a, wordt de zinsnede «ambtenaren van het Staatstoezicht op de Mijnen, bedoeld in artikel 325, tweede lid,» vervangen door: bij en krachtens artikel 325, eerste lid, aangewezen ambtenaren.

B

Artikel 16 vervalt.

C

In artikel 59 wordt de zinsnede «in artikel 325, tweede lid, bedoelde ambtenaren van het Staatstoezicht op de Mijnen en de, overeenkomstig artikel 332 tot controle toegelaten, arbeiders-controleurs» vervangen door: bij en krachtens artikel 325, eerste lid, aangewezen ambtenaren.

D

In de artikelen 75, eerste lid, en 278, tweede lid, wordt telkens de zinsnede «in artikel 325, tweede lid, bedoelde ambtenaar van het Staatstoezicht op de Mijnen» vervangen door: bij of krachtens artikel 325, eerste lid, aangewezen ambtenaar.

E

In artikel 146 vervallen het tweede lid en de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

F

In artikel 147 vervallen het tweede lid en de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

G

In artikel 193, tweede lid, wordt de zinsnede «en de betrokken, overeenkomstig artikel 332 tot controle toegelaten, arbeider-controleur moeten» vervangen door: moet.

H

In de artikelen 234a, tweede lid, onderdeel a, 326, eerste lid, en 331 wordt telkens «tweede» vervangen door: eerste.

I

In artikel 278, tweede lid, vervalt de zinsnede «en tevens, voor wat ongevallen in de ondergrondse werken betreft, aan de betrokken, overeenkomstig artikel 332 tot controle toegelaten, arbeider-controleur».

J

Artikel 325 komt te luiden:

Artikel 325
  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Mijnwet 1903 zijn belast de Inspecteur-Generaal der Mijnen en de andere bij besluit van Onze Minister op voorstel van de Inspecteur-Generaal der Mijnen aangewezen ambtenaren.

  • 2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

K

Artikel 327 komt te luiden:

Artikel 327

Met de opsporing van overtredingen van de bij of krachtens de Mijnwet 1903 gestelde voorschriften en voorwaarden en van artikel 5 der wet van 21 april 1810 (Bulletin des Lois no. 285) zijn belast de bij en krachtens artikel 325, eerste lid, aangewezen ambtenaren.

L

In artikel 328 vervalt de zinsnede «aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen, aan de krachtens artikel 325, tweede lid, aangewezen ambtenaren of».

M

Artikel 329 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede «aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen, aan de krachtens artikel 325, tweede lid, aangewezen ambtenaren en».

2. In het derde lid wordt «in het eerste lid bedoelde» vervangen door: bij en krachtens artikel 325, eerste lid, aangewezen.

N

Hoofdstuk XIX vervalt.

HOOFDSTUK 5. MIJNWET CONTINENTAAL PLAT

Artikel XII

Het Mijnreglement continentaal plat12 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 17, eerste lid, van het Mijnreglement continentaal plat wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

b. bestuursdwang toe te passen ter handhaving van de onder a bedoelde maatregelen.

2. Onderdeel c vervalt.

B

De eerste zin van artikel 87a, vijfde lid, komt te luiden: De Inspecteur-Generaal der Mijnen is bevoegd herstelling te eisen van liften of veiligheidscomponenten binnen een door hem vast te stellen termijn.

C

De eerste zin van artikel 90a, vijfde lid, komt te luiden: De Inspecteur-Generaal der Mijnen is bevoegd herstelling te eisen van drukvaten binnen een door hem vast te stellen termijn.

D

De eerste zin van artikel 91a, vijfde lid, komt te luiden: De Inspecteur-Generaal der Mijnen is bevoegd herstelling te eisen van machines of veiligheidscomponenten binnen een door hem vast te stellen termijn.

E

De eerste zin van artikel 91b, vijfde lid, komt te luiden: De Inspecteur-Generaal der Mijnen is bevoegd herstelling te eisen van explosieveilig materieel binnen een door hem vast te stellen termijn.

F

De eerste zin van artikel 102a, vierde lid, komt te luiden: De Inspecteur-Generaal der Mijnen is bevoegd herstelling te eisen van persoonlijke beschermingsmiddelen binnen een door hem vast te stellen termijn.

HOOFDSTUK 6. WET OP DE ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN

ARTIKEL XIII

In artikel 3, tweede lid, van het Examenbesluit Accountants-Administratieconsulenten 199413 wordt «te stellen richtlijnen» vervangen door: vast te stellen beleidsregels.

HOOFDSTUK 7. WET OP DE KANSSPELEN

ARTIKEL XIV

Artikel 20 van het Speelautomatenbesluit14 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt na «hebben» een punt geplaatst en vervalt de zinsnede: en dit merktekenbewijs aan ambtenaren en andere personen, belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de wet bepaalde, op een verzoek daartoe, te tonen en ter inzage te geven.

2. Het derde lid vervalt.

HOOFDSTUK 8. WET OP DE REGISTERACCOUNTANTS

ARTIKEL XV

In artikel 3, tweede lid, van het Examenbesluit registeraccountants 199415 wordt «te stellen richtlijnen» vervangen door: vast te stellen beleidsregels.

HOOFDSTUK 9. SLOTBEPALINGEN

ARTIKEL XVI

De tekst van de hierna te noemen algemene maatregelen van bestuur wordt in het Staatsblad geplaatst. Voor de plaatsing in het Staatsblad wordt de tekst door Onze Minister van Economische Zaken overgebracht in de geldende spelling.

a. Besluit co-financiering EFRO-programma's 1995/2001;

b. Besluit stimulering ruimte voor economische activiteit;

c. Besluit uitkeringen Integraal structuurplan noorden des lands 1995/99;

d. Besluit uitkeringen provinciale investeringspremies 1995/99;

e. Besluit subsidies energieprogramma's;

f. Besluit subsidies regionale investeringsprojecten;

g. Besluit subsidies zeescheepsnieuwbouw;

h. Besluit tenders industriële energiebesparing.

ARTIKEL XVII

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang 1 januari 1998, met uitzondering van artikel I, dat in werking treedt met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Op subsidies die voor de inwerkingtreding van dit besluit zijn verleend of vastgesteld op grond van:

    a. het Besluit co-financiering EFRO-programma's 1995/2001,

    b. het Besluit stimulering ruimte voor economische activiteit,

    c. het Besluit uitkeringen Integraal structuurplan noorden des lands 1995/99,

    d. het Besluit uitkeringen provinciale investeringspremies 1995/99,

    e. het Besluit subsidies energieprogramma's,

    f. het Besluit subsidies regionale investeringsprojecten,

    g. het Besluit subsidies zeescheepsnieuwbouw en

    h. het Besluit tenders industriële energiebesparing

    blijven de genoemde besluiten van toepassing zoals zij luidden voor de inwerkingtreding van dit besluit.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 19 november 1997

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Uitgegeven de zestiende december 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

I ALGEMEEN

Inleiding

Dit besluit strekt tot aanpassing van een aantal algemene maatregelen van bestuur op het terrein van het Ministerie van Economische Zaken aan de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze aanpassing is noodzakelijk om de met de Awb beoogde eenheid van wetgeving ook daadwerkelijk te bereiken. In dat kader zijn enkele algemene maatregelen van bestuur ook aangepast aan de Kaderwet EZ-subsidies, die gelijktijdig met de derde tranche van de Awb in werking zal treden.

Voor een algemene uiteenzetting omtrent de achtergronden en de aanpak van de aanpassingsoperatie verwijzen wij naar de memorie van toelichting bij de Aanpassingswet Derde tranche Awb I (kamerstukken II 1996/97, 25 280). Hieronder wordt slechts ingegaan op de specifieke aspecten van de aanpassing van de algemene maatregelen van bestuur.

Aanpak en werkwijze

De aanpassingen van de formele wetgeving zijn opgenomen in drie rijksbrede verzamelwetsvoorstellen: de Aanpassingswet Derde tranche Awb I (kamerstukken II 1996/97, 25 280), de Aanpassingswet Derde tranche Awb II (kamerstukken II 1996/97, 25 464) en de Aanpassingswet rijkswetten (kamerstukken II 1996/97, 25 319). Voor de algemene maatregelen van bestuur wordt, net als bij de eerste en tweede tranche, gewerkt met verzamelbesluiten per departement. Het onderhavige besluit is het verzamelbesluit voor het Ministerie van Economische Zaken. Het voorziet in de aanpassing van die algemene maatregelen van bestuur waarvan de Minister van Economische Zaken de enige of eerste ondertekenaar is.

In een aantal gevallen is ervoor gekozen bestaande algemene maatregelen van bestuur niet aan te passen, maar geheel opnieuw vast te stellen, omdat zij zo ingrijpend moesten worden gewijzigd, dat het uit een oogpunt van systematiek en toegankelijkheid beter was ze opnieuw vast te stellen. Dat is gebeurd bij het koninklijk besluit van 1 juni 1967, houdende uitvoering van de artikelen 23, eerste en tweede lid, 31, vierde lid, 60, vijfde lid, en 65 van de Wet op de Registeraccountants (Stb. 300) en bij het koninklijk besluit van 6 augustus 1993, houdende uitvoering van de artikelen 26, eerste en tweede lid, 34, vierde lid, 45, vijfde lid, en 50 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (Stb. 467). Voorts is dat gebeurd bij het Besluit subsidies bedrijfsgerichte technologiestimulering in internationale programmas (Stb.1997, 331) en het zal nog gebeuren bij het Besluit borgstelling MKB-kredieten en het Besluit subsidies exportfinanciering.

In andere gevallen zijn subsidie-besluiten al eerder opnieuw vastgesteld, met inachtneming van de Awb – zoals in het geval van het Besluit technische ontwikkelingskredieten 1997 met ingang van 1 januari 1997 – of is bij de opstelling van nieuwe subsidie-besluiten reeds rekening gehouden met de Awb. Dergelijke besluiten hoeven thans niet meer te worden aangepast. Dit betreft een tweetal besluiten, die met ingang van 1 januari 1997 in werking zijn getreden. Dat zijn het Besluit subsidies bedrijfsgerichte technologische samenwerkingsprojecten en het Besluit subsidies economie, ecologie en technologie.

De werkwijze bij de voorbereiding van de aanpassing van algemene maatregelen van bestuur is dezelfde geweest als bij de voorbereiding van de aanpassing van de formele wetgeving. De aanpassingsvoorstellen zijn ontwikkeld in samenspraak tussen de vakdepartementen enerzijds en de Ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken anderzijds, waarbij een coördinerende rol is vervuld door twee interdepartementale begeleidingscommissies – één voor het onderdeel subsidies en één voor de overige onderdelen van de derde tranche – onder auspiciën van de Interdepartementale Commissie voor de Harmonisatie van Wetgeving.

Inhoud van de aanpassingen

Bij de inhoudelijke voorbereiding van de aanpassingen is wederom gebruik gemaakt van de door de Ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken opgestelde Leidraad aanpassingswetgeving derde tranche Awb. Het beleid ten aanzien van de inhoud van de aanpassingen is dus – vanzelfsprekend – bij de algemene maatregelen van bestuur niet anders geweest dan bij de formele wetgeving. Wel is het zo dat vrij veel van de in de Leidraad voorziene aanpassingen op het niveau van de algemene maatregel van bestuur geen rol meer spelen, omdat zij zaken betreffen die slechts op het niveau van de wet in formele zin kunnen worden geregeld. Zo plegen bij algemene maatregel van bestuur geen of weinig bestuursdwang-, dwangsom- toezichts-, vernietigings- of goedkeuringsbevoegdheden te worden toegekend.

Omgekeerd betreffen nogal wat aanpassingen aan de subsidietitel van de derde tranche zaken die juist vaker bij algemene maatregel van bestuur dan bij wet in formele zin worden geregeld. De aanpassingen aan de subsidietitel vormen dan ook veruit het grootste deel van het onderhavige besluit.

Inrichting van het aanpassingsbesluit

Het verzamelbesluit kent een hoofdstuk voor iedere wet in formele zin waarop één of meer aan te passen algemene maatregelen van bestuur steunen. De wetten en derhalve ook de hoofdstukken zijn gerangschikt in alfabetische volgorde. Binnen elk hoofdstuk is voor elke aan te passen algemene maatregel van bestuur één artikel opgenomen, waarbij de aan te passen algemene maatregelen van bestuur weer in alfabetische volgorde zijn opgenomen.

In het artikelsgewijze deel van deze toelichting is waar mogelijk met behulp van cijfers verwezen naar de – op de genoemde Leidraad gebaseerde – genummerde lijst van standaardaanpassingen die is opgenomen in deel II van de memorie van toelichting bij de Aanpassingswet Derde tranche Awb I. Deze lijst zelf is niet opnieuw in de toelichting opgenomen. Er is voorts van afgezien om de lijst nog aan te vullen of te wijzigen. Het hele complex van aanpassingsregelgeving blijft het beste toegankelijk als voor de standaardaanpassingen steeds wordt verwezen naar hetzelfde stuk toelichting.

II ARTIKELEN

HOOFDSTUK 1. IN- EN UITVOERWET EN KADERWET LNV-SUBSIDIES

ARTIKEL I In- en uitvoer besluit landbouwgoederen 1980

A, B en C

12

D

Ten behoeve van de beoogde eenheid in de wijze van subsidieverlening is het van belang alle subsidies die via het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij worden verleend, onder eenzelfde juridisch kader te brengen. Daarom wordt voor de subsidies op basis van de In- en uitvoerwet, de zogenaamde restituties, aangesloten bij de Kaderwet LNV-subsidies.

HOOFDSTUK 2. KADERWET SPECIFIEKE UITKERINGEN EZ

De Kaderwet specifieke uitkeringen EZ wordt ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Kaderwet EZ-subsidies, die tegelijk met de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht in werking treedt, ingetrokken. Ingevolge het tweede lid van artikel 10 van de Kaderwet EZ-subsidies berusten na het inwerkingtreden van deze wet de op grond van de Kaderwet specifieke uitkeringen EZ berustende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen op de Kaderwet EZ-subsidies.

ARTIKEL II Besluit co-financiering EFRO-programma's 1995/2001

A

12

B

12, 17, 39, 58

C

30, 32, 33, 34, 39, 47

D

12, 95. Het tweede lid van artikel 10 (oud) kan vervallen omdat artikel 8 van de Kaderwet EZ-subsidies jo. afdeling 5.2 Awb hierin thans voorzien.

E

46, 51

F

12

G

48, 51

ARTIKEL III Besluit stimulering ruimte voor economische activiteit

Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Kaderwet EZ-subsidies is op het onderhavige besluit titel 4.2 van de Awb van toepassing. Daarom wordt het besluit aangepast aan de Awb.

A

12

B

12, 48. Het derde lid van artikel 4 kan vervallen omdat de artikelen 4:31 en 4:46 Awb hierin thans voorzien.

C

12, 49. In de praktijk bleek het bezwaarlijk, dat kosten voor de verkrijging van onroerende zaken, die vóór de indiening van de aanvraag zijn gemaakt, niet tot de subsidiabele kosten konden worden gerekend. Daarom is daarvoor een uitzondering gemaakt. Die is wel in de tijd beperkt tot tien jaar vóór de indiening van de aanvraag.

D

Evenals de vorige wijziging vloeit deze niet voort uit de Awb, doch betreft het een aanpassing die in de praktijk noodzakelijk bleek, omdat sommige projecten een gemengd karakter bezitten. Daarvoor is nu een regeling getroffen.

E

22, 23, 32, 33

F

Artikel 12 kan vervallen, omdat de artikelen 4:30, 4:31 en 4:37 Awb hierin thans voorziet.

G

30

H

12, 38, 39

I

12. Aangezien bij de beoordeling van aanvragen de mate waarin een bijdrage wordt geleverd aan de tijdige beschikbaarheid van ruimte voor bedrijvigheid een belangrijk criterium is, is het wenselijk voor alle subsidie-ontvangers een uniforme termijn vast te stellen waarbinnen een aanvang dient te worden gemaakt met de uitvoering van het project.

J

12, 45

K

12, 95. Het tweede lid van artikel 17 (oud) kan vervallen omdat artikel 8 van de Kaderwet EZ-subsidies jo. afdeling 5.2 Awb hierin thans voorzien.

L en N

12

O

46

P

12

Q

48, 51

R

12

S

12, 49

T

30, 32, 48, 51

ARTIKEL IV Besluit uitkeringen integraal structuurplan noorden des lands 1995/99

Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Kaderwet EZ-subsidies is op het onderhavige besluit titel 4.2 van de Awb van toepassing. Daarom wordt het besluit aangepast aan de Awb.

A

12

B

18

C

32

D

12

E

30

F

12, 38, 39

G

12, 39. Het derde lid van artikel 9 (oud) kan vervallen omdat artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies hierin thans voorziet.

H

12

I

12, 95. Het tweede lid van artikel 11 kan vervallen omdat artikel 8 van de Kaderwet EZ-subsidies jo. afdeling 5.2 Awb hierin thans voorzien.

J

46

K

12

L

48, 51

ARTIKEL V Besluit uitkeringen provinciale investeringspremies 1995/96

Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Kaderwet EZ-subsidies is op het onderhavige besluit titel 4.2 van de Awb van toepassing. Daarom wordt het besluit aangepast aan de Awb.

A

12

B

18

C en D

12

E

30

F

12, 38, 39

G

12, 39. Het derde lid van artikel 8 kan vervallen omdat hierin thans is voorzien door artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies.

H

12

I

12, 95. Het tweede lid van artikel 10 kan vervallen omdat artikel 8 van de Kaderwet EZ-subsidies jo. afdeling 5.2 Awb hierin thans voorzien.

J

46

K

12

L

48, 51

HOOFDSTUK 3. KADERWET VERSTREKKING FINANCIËLE MIDDELEN EZ

De Kaderwet verstrekking financiële middelen EZ wordt ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Kaderwet EZ-subsidies, die tegelijk met de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht in werking treedt, ingetrokken. Ingevolge het tweede lid van artikel 10 van de Kaderwet EZ-subsidies berusten na het inwerkingtreden van deze wet de op grond van de Kaderwet verstrekking financiële middelen EZ berustende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen op de Kaderwet EZ-subsidies.

ARTIKEL VI Besluit subsidies energieprogramma's

A

In het besluit is de Novem als bestuursorgaan telkens vervangen door de Minister, omdat in het kader van de totstandkoming van de Kaderwet EZ-subsidies is besloten de figuur van attributie aan instellingen als Novem te vervangen door delegatie.

Een definitie van ondernemer moest worden toegevoegd, omdat met het intrekken van de Kaderwet verstrekking financiële middelen EZ de daarin opgenomen definitie van ondernemer niet meer van toepassing is.

B

12. Het in onbruik geraakte begrip «stromingsenergie» is vervangen door het in betekenis gelijke, maar thans meer gangbare begrip «duurzame energie».

C

12, 48. Het eerste lid van artikel 3 is aangevuld met een nieuw onderdeel d in verband met de energie-investeringsaftrek.

De tweede volzin van het vierde lid kan vervallen nu de Europese Commissie bij brief van 4 juni 1997 heeft beslist dat de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA) als een algemene fiscale maatregel is te beschouwen en niet als staatssteun.

Het vijfde lid kan vervallen omdat de artikelen 4:31 en 4:46 Awb hierin thans voorzien.

D

12, 49

E

18

F, O en R

Vooralsnog blijft vereist dat het origineel van een ondertekend aanvraagformulier wordt ingediend. Bij gebreke van een originele handtekening kan de minister er immers niet zeker van zijn, dat de (bevoegde vertegenwoordiger van de) aanvrager de aanvraag heeft ingediend en instaat voor de in de aanvraag verstrekte gegevens. Consequentie hiervan is, dat aanvragen die worden ingediend per telefax of elektronische post niet voldoen aan de wettelijke voorschriften. Bezien wordt evenwel of er mogelijkheden zijn het indienen van aanvragen lang elektronische weg te omkleden met zodanige waarborgen, dat de daaraan verbonden bezwaren komen te vervallen. Daartoe zullen dan bij ministeriële regeling regelen worden gesteld.

G en I

20, 21

H

23, 32, 33

J

12

K

Artikel 10 kan vervallen omdat de artikelen 4:30, 4:31 en 4:37 Awb hierin thans voorzien.

L

12, 30, 36

M

12, 38, 39, 40. In het tweede lid zijn enkele verplichtingen opgenomen, die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Daarvoor is een facultatieve formulering gekozen, omdat niet bij iedere projectsoort steeds dezelfde verplichting nodig is. Zo zullen de onder a, b en c opgenomen verplichtingen veelal opgelegd worden bij demonstratieprojecten, terwijl voor de onder d tot en met f opgenomen verplichtingen eerder aanleiding zal zijn in geval van onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten.

Met de laatstbedoelde verplichtingen wordt beoogd te verzekeren, dat ondernemers de opgebouwde voorsprong ook jegens derden in stand kunnen houden. Zo kan bovendien worden voorkomen dat het eventueel toekomstig commercieel gebruik van de resultaten negatief wordt beïnvloed, hetzij wegens ontbreken van enige rechtsbescherming, hetzij omdat anderen eerder rechtsbescherming hebben verworven voor vergelijkbare of overeenkomstige resultaten. Dit sluit het geven van bekendmaking aan de resultaten van het project niet uit.

N en O

12, 45

P

12, 95. Het tweede lid van artikel 15 (oud) kan vervallen omdat artikel 8 van de Kaderwet EZ-subsidies jo. afdeling 5.2 Awb hierin thans voorzien.

Q, T en U

12

V

46

W

12

X

48

ARTIKEL VII Besluit subsidies regionale investeringsprojecten

A en B

Uit een oogpunt van harmonisatie met andere EZ-subsidiebesluiten is de definitie van ondernemer in artikel 1 opgenomen en is in artikel 2 bepaald, dat slechts aan ondernemers subsidie wordt verstrekt. De uitsluiting van bepaalde ondernemers, die opgenomen was in het derde lid van artikel 2, zal opgenomen worden in een ministeriële regeling.

C

12. Zie ook de toelichting op onderdeel N

D

48. Het derde lid van artikel 4 kan vervallen omdat de artikelen 4:31 en 4:46 Awb hierin thans voorzien.

E

12

F

12

G

Het eerste lid van artikel 8 kan vervallen omdat artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies hierin thans voorziet.

H

18

K, Q en U

Vooralsnog blijft vereist dat het origineel van een ondertekend aanvraagformulier wordt ingediend. Bij gebreke van een originele handtekening kan de minister er immers niet zeker van zijn, dat de (bevoegde vertegenwoordiger van de) aanvrager de aanvraag heeft ingediend en instaat voor de in de aanvraag verstrekte gegevens. Consequentie hiervan is, dat aanvragen die worden ingediend per telefax of elektronische post niet voldoen aan de wettelijke voorschriften. Bezien wordt evenwel of er mogelijkheden zijn het indienen van aanvragen lang elektronische weg te omkleden met zodanige waarborgen, dat de daaraan verbonden bezwaren komen te vervallen. Daartoe zullen dan bij ministeriële regeling regelen worden gesteld.

J en M

20. Artikel 14 (oud), eerste lid, kan vervallen omdat de artikelen 4:30, 4:31 en 4:37 Awb hierin thans voorzien. Artikel 14 (oud), tweede lid, kan vervallen nu in artikel 3, eerste lid, een grondslag is opgenomen voor het in de verleningsbeschikking concretiseren van de verplichting omtrent de vergroting van de capaciteit dan wel het aantal werknemers.

K

23, 32, 33

N

30

O, P en Q

12, 38, 39, 45

R

12, 95. Het tweede lid van artikel 19 (oud) kan vervallen omdat artikel 8 van de Kaderwet EZ-subsidies jo. afdeling 5.2 Awb hierin thans voorzien.

S

12. Het begrip «projectkosten» is vervangen door het begrip «subsidiabele kosten», omdat dit beter past is de systematiek van de artikelen 4 en 5 en aldus voorkomen kan worden dat (een deel van de) voorschotten moet worden teruggevorderd.

V en W

12

X

46

Y

12

Z

48

ARTIKEL VIII Besluit subsidies zeescheepsnieuwbouw 1994

A

Een definitie van ondernemer moest worden toegevoegd, omdat met het intrekken van de Kaderwet verstrekking financiële middelen EZ de daarin opgenomen definitie van ondernemer niet meer van toepassing is.

B

18

C

12

D, I, O en R

Vooralsnog blijft vereist dat het origineel van een ondertekend aanvraagformulier wordt ingediend. Bij gebreke van een originele handtekening kan de minister er immers niet zeker van zijn, dat de (bevoegde vertegenwoordiger van de) aanvrager de aanvraag heeft ingediend en instaat voor de in de aanvraag verstrekte gegevens. Consequentie hiervan is, dat aanvragen die worden ingediend per telefax of elektronische post niet voldoen aan de wettelijke voorschriften. Bezien wordt evenwel of er mogelijkheden zijn het indienen van aanvragen lang elektronische weg te omkleden met zodanige waarborgen, dat de daaraan verbonden bezwaren komen te vervallen. Daartoe zullen dan bij ministeriële regeling regelen worden gesteld.

F

33

G

Het eerste lid is aangepast teneinde meer flexibiliteit mogelijk te maken bij het vaststellen van de subsidiepercentages, indien richtlijnen van de Raad van de Europese Unie daar aanleiding toe geven.

Het tweede lid van artikel 11 kan vervallen omdat artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies hierin thans voorziet.

48. Het derde lid van artikel 11 kan vervallen omdat de artikelen 4:31 en 4:46 Awb hierin thans voorzien.

H

12. De vaststelling van de datum waarvoor de aanvraag om subsidie moet worden ingediend is, ten einde een grotere flexibiliteit mogelijk te maken, gedelegeerd aan een ministeriële regeling.

J

32, 33. Onderdeel d van het eerste lid van artikel 15 kan vervallen omdat hierin thans is voorzien door artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies.

K

12

L

Artikel 11 kan vervallen omdat de artikelen 4:30 en 4:31 Awb hierin thans voorzien.

M, N en O

12, 38, 39, 45

P

12, 95. Het tweede lid van artikel 20 (oud) kan vervallen omdat artikel 8 van de Kaderwet EZ-subsidies jo. afdeling 5.2 Awb hierin thans voorzien.

Q, T en U

12

V

46

W

12

X

48

ARTIKEL IX Besluit tenders industriële energiebesparing

A

In het besluit is de Novem als bestuursorgaan telkens vervangen door de Minister, omdat in het kader van de totstandkoming van de Kaderwet EZ-subsidies is besloten de figuur van attributie aan instellingen als Novem te vervangen door delegatie.

Een definitie van ondernemer moest worden toegevoegd, omdat met het intrekken van de Kaderwet verstrekking financiële middelen EZ de daarin opgenomen definitie van ondernemer niet meer van toepassing is.

B

Artikel 2 is geharmoniseerd met bepalingen omtrent het verstrekken van subsidies aan samenwerkingsverbanden in andere EZ-subsidie-besluiten. De uitsluiting van bepaalde bedrijven, die opgenomen was in onderdeel b, 1°, van het vierde lid, zal opgenomen worden in een ministeriële regeling, gebaseerd op artikel 1, onder a.

C

12, 48. De maximumbedragen en de subsidiepercentages zijn verlaagd naar aanleiding van een advies van de Adviescommissie industriële energiebesparing. Het derde lid van artikel 3 kan vervallen omdat de artikelen 4:31 en 4:46 Awb hierin thans voorzien.

D

12, 49

E

Artikel 5 is geharmoniseerd met bepalingen omtrent de instelling van adviescommissies in andere EZ-subsidie-besluiten.

F

18

G, P en S

Vooralsnog blijft vereist dat het origineel van een ondertekend aanvraagformulier wordt ingediend. Bij gebreke van een originele handtekening kan de minister er immers niet zeker van zijn, dat de (bevoegde vertegenwoordiger van de) aanvrager de aanvraag heeft ingediend en instaat voor de in de aanvraag verstrekte gegevens. Consequentie hiervan is, dat aanvragen die worden ingediend per telefax of elektronische post niet voldoen aan de wettelijke voorschriften. Bezien wordt evenwel of er mogelijkheden zijn het indienen van aanvragen lang elektronische weg te omkleden met zodanige waarborgen, dat de daaraan verbonden bezwaren komen te vervallen. Daartoe zullen dan bij ministeriële regeling regelen worden gesteld.

J

23, 32, 33

L

22. Artikel 11(oud) kan vervallen omdat de artikelen 4:30, 4:31 en 4:37 Awb hierin thans voorzien.

M

30

N, O en P

12, 38, 39, 40, 45

Q

12, 95. Het tweede lid van artikel 16 (oud) kan vervallen omdat artikel 8 van de Kaderwet EZ-subsidies jo. afdeling 5.2 Awb hierin thans voorzien.

R, U en V

12

W

46

X

12

Y

48

HOOFDSTUK 4. MIJNWET 1903

ARTIKEL X Groevenreglement 1947

Op grond van artikel 27 van het Groevenreglement 1947 waren de ambtenaren van het Staatstoezicht op de Mijnen belast met de opsporing van overtredingen van dat reglement. Dit artikel is vervallen, omdat de aanwijzing van ambtenaren belast met het toezicht op de naleving en de opsporing van overtredingen in het kader van de Mijnwet 1903 nu in de artikelen 325 en 327 van het Mijnreglement 1964 is geregeld. Dit hangt samen met enkele van de wijzigingen van de Mijnwet 1903 in de Aanpassingswet derde tranche Awb I waarin de bevoegdheid tot het aanwijzen van ambtenaren belast met toezicht op de naleving en de opsporing van overtredingen wordt gedelegeerd. In verband met deze wijzigingen is er voor gekozen om de aanwijzing van de ambtenaren belast met het toezicht op de naleving en de opsporing van overtredingen in het kader van de Mijnwet 1903 in het Mijnreglement 1964 te regelen en niet in elk van de afzonderlijke besluiten die op de Mijnwet 1903 berusten.

ARTIKEL XI Mijnreglement 1964

A, C, D en H

De onderdelen A, C, D en H bevatten aanpassingen in verwijzingen naar ambtenaren die belast zijn met het toezicht op de naleving en de opsporing van overtredingen in het kader van de Mijnwet 1903. Deze aanpassingen hangen samen met de in onderdeel J opgenomen wijziging van artikel 325 van het Mijnreglement 1964.

B

104, 121, 124b, 125

C, E, G, I en N

Arbeiders-controleurs waren belast met taken in de sfeer van het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften in het kader van de ondergrondse kolenmijnbouw. Aangezien er geen ondergrondse kolenmijnbouw meer plaatsvindt in Nederland, zijn er ook geen arbeiders-controleurs meer. In plaats van de betrokken bepalingen aan te passen, wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om alle bepalingen over arbeiders-controleurs te schrappen.

F

De bijzondere vorm van bestuursdwang die was voorzien in artikel 147, tweede lid, is komen te vervallen, omdat deze inmiddels bij wet is geregeld. Zie hiervoor de wijziging van de Mijnwet 1903 in hoofdstuk 7 van de Aanpassingswet derde tranche Awb I.

J

92, 92a, 155

K

94

L

104, 109, 110, 126a, 127, 128, 135a

M

104, 118, 119, 139, 140, 142

HOOFDSTUK 5. MIJNWET CONTINENTAAL PLAT

ARTIKEL XII Mijnreglement continentaal plat

A

169, 175, 176, 181

B tot en met F

104, 126a, 127, 128, 135a

HOOFDSTUK 6. WET OP DE ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN

ARTIKEL XIII Examenbesluit Accountants-Administratieconsulenten 1994

83,84

HOOFDSTUK 7. WET OP DE KANSSPELEN

ARTIKEL XIV Speelautomatenbesluit

104. Ingevolge de Wet op kansspelen – zoals die is gewijzigd in de Aanpassingswet derde tranche Awb I – beschikken de toezichthouders reeds over de bevoegdheid tot het vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden.

HOOFDSTUK 8. WET OP DE REGISTERACCOUNTANTS

ARTIKEL XV Examenbesluit registeraccountants 1994

83, 84

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

INHOUDSOPGAVE

 Blz.
  
Besluit1
  
Hoofdstuk 1. In- en uitvoerwet en Kaderwet LNV-subsidies1
ARTIKEL I. In- en uitvoerbesluit landbouwgoederen 19801
  
Hoofdstuk 2. Kaderwet specifieke uitkeringen EZ2
ARTIKEL II. Besluit co-financiering EFRO-programma's 1995/20012
ARTIKEL III. Besluit stimulering ruimte voor economische activiteit4
ARTIKEL IV. Besluit uitkeringen Integraal structuurplan noorden des lands 1995/998
ARTIKEL V. Besluit uitkeringen provinciale investeringspremies 1995/9910
  
Hoofdstuk 3. Kaderwet verstrekking financiële middelen EZ12
ARTIKEL VI. Besluit subsidies energieprogramma's12
ARTIKEL VII. Besluit subsidies regionale investeringsprojecten17
ARTIKEL VIII. Besluit subsidies zeescheepsnieuwbouw 199422
ARTIKEL IX. Besluit tenders industriële energiebesparing26
  
Hoofdstuk 4. Mijnwet 190332
ARTIKEL X. Groevenreglement 194732
ARTIKEL XI. Mijnreglement 196432
  
Hoofdstuk 5. Mijnwet continentaal plat33
ARTIKEL XII. Mijnreglement continentaal plat33
  
Hoofdstuk 6. Wet op de Accountants-Administratieconsulenten34
ARTIKEL XIII. Examenbesluit Accountants-Administratieconsulenten34
  
Hoofdstuk 7. Wet op de kansspelen34
ARTIKEL XIV. Speelautomatenbesluit34
  
Hoofdstuk 8. Wet op de Registeraccountants35
ARTIKEL XV. Examenbesluit Registeraccountants 199435
  
Hoofdstuk 9. Slotbepalingen35
  
Nota van toelichting37
  
I. ALGEMEEN37
  
II. ARTIKELEN39
  
Hoofdstuk 1. In- en uitvoerwet en Kaderwet LNV-subsidies39
ARTIKEL I. In- en uitvoerbesluit landbouwgoederen 198039
  
Hoofdstuk 2. Kaderwet specifieke uitkeringen EZ39
Artikel II. Besluit co-financiering EFRO-programma's 1995/200139
Artikel III. Besluit stimulering ruimte voor economische activiteit40
Artikel IV. Besluit uitkeringen integraal structuurplan noorden des lands 1995/9941
Artikel V. Besluit uitkeringen provinciale investeringspremies 1995/9642
  
Hoofdstuk 3. Kaderwet verstrekking financiële middelen EZ43
Artikel VI. Besluit subsidies energieprogramma's43
Artikel VII. Besluit subsidies regionale investeringsprojecten45
Artikel VIII. Besluit subsidies zeescheepsnieuwbouw 199447
Artikel IX. Besluit tenders industriële energiebesparing48
  
Hoofdstuk 4. Mijnwet 190350
ARTIKEL X. Groevenreglement 1947 50
ARTIKEL XI. Mijnreglement 196450
  
Hoofdstuk 5. Mijnwet continentaal plat51
ARTIKEL XII. Mijnreglement continentaal plat51
  
Hoofdstuk 6. Wet op de Accountants-Administratieconsulenten51
ARTIKEL XIII. Examenbesluit Accountants-Administratieconsulenten51
  
Hoofdstuk 7. Wet op de kansspelen51
ARTIKEL XIV. Speelautomatenbesluit51
  
Hoofdstuk 8. Wet op de Registeraccountants52
ARTIKEL XV. Examenbesluit Registeraccountants 1994 
  
  

XNoot
1

Stb. 1980, 758, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 4 maart 1996, Stb. 167.

XNoot
2

Stb. 1994, 907.

XNoot
3

Stb. 1996, 161.

XNoot
4

Stb. 1994, 891.

XNoot
5

Stb. 1994, 892.

XNoot
6

Stb. 1994, 204.

XNoot
7

Stb. 1993, 263, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 25 november 1997, Stb. 598.

XNoot
8

Stb. 1994, 437, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 31 mei 1995, Stb. 309.

XNoot
9

Stb. 1994, 176.

XNoot
10

Stb. 1947, H 27, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 15 januari 1997, Stb. 20.

XNoot
11

Stb. 1964, 538, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 19 november 1997, Stb. 561.

XNoot
12

Stb. 1983, 83, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 19 november 1997, Stb. 561.

XNoot
13

Stb. 1974, 304, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 7 september 1993, Stb. 500.

XNoot
14

Stb. 1997, 617.

XNoot
15

Stb. 1994, 85.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 januari 1998, nr. 7.

Naar boven