Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 1997, 615 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 1997, 615 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 21 augustus 1997, nr. WJA/JZ 97048563;
Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;
De Raad van State gehoord (advies van 20 oktober 1997, nr. W10.97.0560);
Gezien het nader rapport van de voornoemde staatssecretaris van 21 november 1997, nr. WJA/JZ 97068636;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. order: een overeenkomst tot levering van kapitaalgoederen, van technische ontwerpen, van agrarisch uitgangsmateriaal aan, of een overeenkomst tot aanneming van werk met een buiten Nederland gevestigde afnemer die een onderneming in stand houdt en die niet tot dezelfde groep behoort als de opdrachtnemer dan wel een overheid is, met inbegrip van de met die overeenkomst onlosmakelijk verbonden opdrachten tot het verrichten van diensten, mits deze van ondergeschikte aard zijn;
b. zeescheepsbouworder: een order tot het geheel of gedeeltelijk bouwen van een zelfvoortstuwend zeeschip met een bruto tonnage van ten minste 100, bestemd voor het vervoeren van goederen of personen of voor het verrichten van gespecialiseerde diensten op zee, of tot het geheel of gedeeltelijk bouwen van een sleepboot met een voortstuwingsvermogen van ten minste 365 kW, met uitzondering van schepen gebouwd voor militaire doeleinden, of tot het geheel of gedeeltelijk verrichten van werkzaamheden aan een dergelijk zeeschip van meer dan 1000 GT, voor zover deze betrekking hebben op een ingrijpende wijziging van het laadplan, de romp of het voortstuwingsmechanisme;
c. defensieorder: een order tot levering van goederen zoals omschreven in de posten ML1 tot en met ML22 van de bijlage, behorend bij het Uitvoerbesluit strategische goederen 1963;
d. buitenlandse overheid: de overheid van het land waar de buitenlandse concurrent gevestigd is;
e. exportfinancieringsarrangement: een faciliteit in het kader van exportfinanciering met het oog op het ongedaan maken van concurrentie-achterstand van ondernemers bij het verwerven van orders;
f. exportkrediet: een aan de afnemer van een order ten behoeve van de financiering van die order verstrekte betalingsfaciliteit;
g. ondernemer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in Nederland een onderneming in stand houdt, met uitzondering van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, doch met inbegrip van de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO;
h. groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:
1°. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die direkt of indirekt:
– meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,
– volledig aansprakelijk vennoot is van of
– overwegende zeggenschap heeft over
een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en
2°. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;
i. OESO: de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling;
j. OESO-Regeling: de Regeling inzake richtsnoeren voor door de overheid gesteunde exportkredieten van de OESO-Raad;
k. OESO-consensus: de OESO-Regeling en de Overeenkomst inzake exportkredieten voor schepen van de OESO-Raad.
1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder een buitenlandse concurrent verstaan een concurrerende potentiële uitvoerder van een order, die gevestigd is buiten Nederland en buiten het land waarin de afnemer van die order gevestigd is.
2. Indien een order inhoudt het als toeleverancier of in onderaanneming van werk produceren van goederen of verrichten van diensten ten behoeve van het door een opdrachtnemer van een andere order uitvoeren van die andere order, wordt onder een buitenlandse concurrent mede verstaan de potentiële uitvoerder van een order die vergelijkbaar is met de order waarvan de vorenbedoelde toeleverancier of onderaannemer de opdrachtnemer is, mits die vergelijkbare order betrekking heeft op het als toeleverancier of in onderaanneming van werk produceren van goederen of verrichten van diensten ten behoeve van een concurrerende opdrachtnemer van vorenbedoelde andere order.
3. Voor de toepassing van het tweede lid gelden de volgende vereisten:
a. de afnemer van de andere order of de overheid van het land waar die afnemer is gevestigd schrijft voor dat die andere order alleen kan worden afgesloten door een onderneming die is gevestigd in het land waarin de afnemer van die andere order is gevestigd;
b. beide concurrerende opdrachtnemers van die andere order:
1°. zijn opgericht met het oog op het afsluiten van die andere order,
2°. zijn gevestigd in het land waarin de afnemer van die andere order is gevestigd en
3°. hebben ieder een samenwerkingsverband met hun vorenbedoelde toeleverancier of onderaannemer, of zijn voorwerp van een deelneming door hun vorenbedoelde toeleverancier of onderaannemer;
c. de potentiële uitvoerder van de vergelijkbare order is gevestigd buiten Nederland en buiten het land waar de onder b, 2°, bedoelde afnemer is gevestigd.
1. Onze Minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een ondernemer met het oog op een door hem af te sluiten order, indien dit past in een exportfinancieringsarrangement.
2. Onze Minister stelt bij ministeriële regeling de exportfinancieringsarrangementen vast. In een exportfinancieringsarrangement wordt geregeld, onverminderd het bepaalde in dit besluit:
a. de jaarlijkse vaststelling van één of meer subsidieplafonds voor het verlenen van subsidies in het kader van het exportfinancieringsarrangement;
b. nadere criteria voor het verstrekken van subsidie;
c. de vereiste minimum-omvang van het gedeelte van de order dat kan worden toegerekend aan goederen of diensten die worden geproduceerd respectievelijk verricht door in Nederland gevestigde ondernemers;
d. in welke gevallen advies van de Adviescommissie exportsteun omtrent aanvragen om subsidie vereist is;
e. de wijze waarop het bedrag van de subsidie wordt bepaald;
f. de wijze waarop het bedrag van een voorschot wordt bepaald;
g. aan wie de subsidie wordt betaald.
Indien in het exportfinancieringsarrangement de eis wordt gesteld dat de ondernemer aan de afnemer van de order een exportkrediet verstrekt of doet verstrekken, wordt slechts subsidie verstrekt indien:
a. dit exportkrediet wordt verstrekt hetzij in Nederlandse guldens, hetzij in een andere convertibele valuta, waarvoor door de OESO maandelijks een «Commercial Interest Reference Rate» wordt gepubliceerd, hetzij in een andere door Onze Minister bij ministeriële regeling aangewezen valuta;
b. dit exportkrediet een looptijd heeft van ten minste twee jaar, tenzij in het exportfinancieringsarrangement anders is bepaald.
Geen subsidie wordt verstrekt indien de order is afgesloten voor de indiening van de aanvraag om subsidie.
1. Bij het bepalen van het bedrag van de subsidie wordt het exportkrediet of de order in aanmerking genomen tot ten hoogste het bedrag waarvoor de order door de subsidie-ontvanger wordt uitgevoerd.
2. Indien ter zake van de in artikel 7 bedoelde kosten of een deel daarvan reeds door een bestuursorgaan of door de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan de subsidie-ontvanger subsidie is verstrekt, wordt deze op de subsidie in mindering gebracht.
1. Indien het exportkrediet wordt aangeboden in een andere valuta dan Nederlandse guldens of dan een valuta van de door de buitenlandse concurrent aangeboden exportkredieten en dit zou leiden tot een hoger subsidiebedrag dan bij het aanbieden van een exportkrediet in Nederlandse guldens of in een valuta van de door de buitenlandse concurrent aangeboden exportkredieten, worden de kosten in aanmerking genomen tot ten hoogste de kosten van een exportkrediet verstrekt in die valuta van de valuta's van de door de buitenlandse concurrent aangeboden exportkredieten of Nederlandse guldens, die tot het hoogste subsidiebedrag zou leiden.
2. De kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van de omzetbelasting, indien de subsidie-ontvanger omzetbelasting niet in aftrek kan brengen.
1. Er is een Adviescommissie exportsteun die tot taak heeft in bij exportfinancieringsarrangement aan te wijzen gevallen Onze Minister te adviseren omtrent aanvragen om subsidie op grond van dit besluit.
2. De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste vier en ten hoogste zes andere leden. De leden zijn deskundig op het terrein waarop de commissie een taak heeft en zijn geen ambtenaren, werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken.
3. De voorzitter en de leden worden door Onze Minister benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd. De commissie kan een voordracht doen voor nieuw te benoemen leden.
4. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.
5. Onze Minister kan waarnemers aanwijzen, die het recht hebben de vergaderingen van de commissie bij te wonen.
6. In het secretariaat van de commissie wordt door Onze Minister voorzien.
7. Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de commissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Economische Zaken. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van de commissie opgeborgen in het archief van dat ministerie.
8. De commissie verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.
9. De commissie stelt jaarlijks voor 1 april een verslag op van zijn werkzaamheden in het afgelopen kalenderjaar. Op verzoek van Onze Minister, maar ten minste elk vierde jaar, stelt de commissie tevens een evaluatieverslag op, waarin het aandacht besteedt aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn taakvervulling. Het jaarverslag en het evaluatieverslag worden aan Onze Minister toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.
1. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat door Onze Minister wordt vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling hiervan vrijstelling verlenen.
2. De aanvraag gaat vergezeld van de bescheiden die in het formulier zijn vermeld.
Onze Minister geeft op de aanvraag een beschikking binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag. Indien de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking tegemoet kan worden gezien.
Onze Minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan dit besluit en de daarop berustende bepalingen;
b. indien subsidieverlening in strijd zou zijn met de OESO-consensus;
c. indien een op grond van de OESO-consensus verrichte notificatie tot een voor de aanvrager negatief resultaat heeft geleid;
d. indien de afnemer gevestigd is in een van de lid-staten van de Europese Unie of in een van de andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, tenzij:
1°. de aanvrager uitsluitend buitenlandse concurrenten heeft die buiten het gebied van de lid-staten van de Europese Unie of van andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte gevestigd zijn, of
2°. de aanvraag betrekking heeft op een zeescheepsbouworder of een defensieorder, of
3°. de order betrekking heeft op het als toeleverancier of onderaannemer produceren van goederen of verrichten van diensten ten behoeve van het uitvoeren van een order waarvan de afnemer niet is gevestigd in een van de lid-staten van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en de subsidie ter zake van de door de aanvrager af te sluiten order geheel zal worden gebruikt bij de financiering van de order waarvan deze deel uitmaakt.
Onze Minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.
1. De beschikking tot subsidieverlening vermeldt een raming van het subsidiebedrag. De vermelding van het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld kan achterwege blijven.
2. Een subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat Onze Minister voor een bij de subsidieverlening bepaald tijdstip, behoudens voorafgaande schriftelijke verlenging door Onze Minister, heeft vastgesteld dat de subsidie-ontvanger heeft aangetoond:
a. dat de subsidie-ontvanger en de afnemer van de order de order hebben afgesloten en
b. indien het exportfinancieringsarrangement daarin voorziet, dat de overeenkomst op grond waarvan het exportkrediet wordt verstrekt is afgesloten.
3. Onze Minister kan bij ministeriële regeling regels vaststellen omtrent de wijze waarop moet worden aangetoond dat de in het tweede lid bedoelde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Daartoe kan hij ook een formulier vaststellen.
4. Bij de vaststelling, bedoeld in het tweede lid, bepaalt Onze Minister het tijdstip waarop de order uiterlijk moet zijn uitgevoerd en vermeldt hij het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.
5. Een subsidie wordt voorts verleend onder de opschortende voorwaarde dat een op grond van de OESO-consensus verrichte notificatie tot een voor de subsidie-ontvanger positief resultaat heeft geleid.
Op de subsidie-ontvanger rusten de in de artikelen 15, 16 en 17 opgenomen verplichtingen.
1. De subsidie-ontvanger voert de order uit overeenkomstig de aanvraag waarop de toezegging betrekking heeft en heeft de order voltooid uiterlijk op het in artikel 13, vierde lid, bedoelde tijdstip, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van Onze Minister voor wijzigingen of vertragingen.
2. Onze Minister kan aan een ontheffing voorschriften verbinden.
1. De subsidie-ontvanger dient zijn aanvraag om subsidievaststelling bij Onze Minister in binnen dertien weken na het tijdstip waarop ingevolge artikel 15 de order uiterlijk moet zijn uitgevoerd.
2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat door Onze Minister wordt vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling hiervan vrijstelling verlenen.
3. De aanvraag gaat vergezeld van een accountantsverklaring en van andere bescheiden, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld.
De subsidie-ontvanger doet onverwijld nadat een verzoek tot verlening van surséance van betaling aan of faillietverklaring van hem bij de rechtbank is ingediend daarvan mededeling aan Onze Minister.
1. Op een subsidie ter zake waarvan een beschikking tot subsidieverlening geldt kan, voor zover de subsidie aan de subsidie-ontvanger zal worden betaald, op aanvraag van de subsidie-ontvanger door Onze Minister ten hoogste tweemaal een voorschot worden verstrekt, indien de periode tussen het afsluiten van de order en het tijdstip waarop de order moet zijn uitgevoerd ten minste zes maanden bedraagt.
2. Voor zover de subsidie wordt betaald aan de afnemer van de order of aan de overheid van het land waar de afnemer van de order is gevestigd kunnen omtrent het verstrekken van voorschotten bij regeling van Onze Minister regels worden gesteld.
1. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat door Onze Minister wordt vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling hiervan vrijstelling verlenen.
2. De aanvraag gaat vergezeld van de bescheiden die in het formulier zijn vermeld.
Onze Minister kan afwijzend beschikken op een aanvraag, indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan ingevolge de subsidieverlening voor hem geldende verplichtingen.
Onze Minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor de indiening ervan geldende termijn is verstreken. Indien de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt Onze Minister de subsidie-ontvanger daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking tegemoet kan worden gezien.
Het Besluit subsidies exportfinanciering en het Besluit exportfinancieringsarrangement Indonesië 1996 worden ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op subsidies die zijn verleend of vastgesteld voor de inwerkingtreding van dit besluit.
Lasten en bevelen, dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Economische Zaken,
A. van Dok-van Weele
Uitgegeven de elfde december 1997
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Het onderhavige besluit beoogt een nieuw kader te scheppen voor de regeling van verschillende faciliteiten op het gebied van de exportfinanciering, de zogenaamde exportfinancieringsarrangementen. Aanleiding daarvoor is het tot stand komen van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht. Die vergde een ingrijpende juridisch-technische wijziging van het Besluit subsidies exportfinanciering, waarin het belangrijkste thans bestaande exportfinancieringsarrangement is geregeld: het zogenaamde «matchingfonds». Daarbij gaat het om het beleid inzake het tegengaan van de concurrentievervalsende invloed van de ondersteuning door buitenlandse overheden van buitenlandse concurrenten van Nederlandse exporteurs. Dit besluit behelst mede de voortzetting daarvan. Tevens bevat het Besluit subsidies exportfinanciering de zogenaamde rente-overbruggingsfaciliteit. Op grond daarvan kan rentesubsidie worden verstrekt zonder dat concurrentie is aangetoond, omdat concurrentie wordt verondersteld. Daarnaast bestaat het Besluit exportfinancieringsarrangement Indonesië 1996. Daarom is van de gelegenheid gebruik gemaakt om één kader te scheppen voor de genoemde regelingen. Ook eventuele toekomstige andere exportfinancieringsarrangementen kunnen gebaseerd worden op het onderhavige besluit. Als gevolg hiervan kan een zekere mate van subdelegatie niet worden gemist. In de gekozen opzet worden criteria en procedures die voor alle arrangementen kunnen gelden geregeld op het niveau van het onderhavige besluit. Daarnaast zal per exportfinancieringsarrangement een ministeriële regeling tot stand gebracht worden waarin eventuele nadere criteria en de subsidieplafonds worden geregeld.
Uitgangspunt is steeds dat bij de door de Minister van Economische Zaken te verstrekken subsidies moet worden voldaan aan de voor de staat geldende internationale verplichtingen. De belangrijkste overheidssteun regulerende internationale afspraken zijn neergelegd in de Regeling inzake richtsnoeren voor door de overheid gesteunde exportkredieten van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Alle bij de OESO aangesloten lidstaten, met uitzondering van IJsland, Turkije, Tsjechië, Hongarije, Polen en Mexico hebben te kennen gegeven zich te zullen houden aan de in de Regeling opgenomen afspraken. De Regeling en de wijzigingen daarop worden gepubliceerd door de OESO. Inlichtingen daaromtrent zijn ook te verkrijgen bij het Ministerie van Economische Zaken, afdeling Exportfinanciering.
De OESO-Regeling heeft geen betrekking op defensieorders en op orders betreffende landbouwprodukten. De Regeling is wel mede van toepassing op zeescheepsbouworders, met uitzondering van die orders waarop de Overeenkomst inzake exportkredieten voor schepen van de OESO-Raad van toepassing is. Deze Overeenkomst is alleen van toepassing op zeescheepsbouworders zoals gedefinieerd in artikel 1, onder b.
De zakelijke inhoud van het voorgenomen besluit is bij brieven van 12 augustus 1997 meegedeeld aan beide Kamers der Staten-Generaal.
Aangezien het onderhavige besluit geen inhoudelijke, maar slechts juridisch-technische wijzigingen bevat ten opzichte van het juridische kader voor de exportfinancieringsarrangementen, zoals neergelegd in het Besluit subsidies exportfinanciering, welke op 23 december 1993 is gemeld bij de Europese Commissie en in het Besluit exportfinancieringsarrangement Indonesië 1996, waarbij alleen sprake is van met ontwikkelingshulp vergelijkbare steun, kan melding achterwege blijven.
Van een order als gedefinieerd onder a kunnen ook opdrachten voor het verrichten van diensten, zoals consultancy en dergelijke, deel uitmaken. Ook verbouwings- of ombouwwerkzaamheden kunnen op deze wijze voor subsidiëring in aanmerking komen. Het moet hierbij gaan om aanvullende werkzaamheden ten opzichte van de hoofdactiviteit. Hiervan zal in het algemeen sprake zijn indien ten hoogste 30% van het totale orderbedrag uit deze diensten bestaat. Het zelfstandig verrichten van diensten is alleen subsidiabel indien er sprake is van levering van een technisch ontwerp.
De afnemer van de order moet buiten Nederland gevestigd zijn, omdat dit besluit zich richt op het stimuleren van de export vanuit Nederland. Het moet hierbij wel om reële export gaan. Daarom is bepaald dat de afnemer een onderneming in stand moet houden, zodat bijvoorbeeld orders afgesloten met brievenbusmaatschappijen of andere «lege» ondernemingen niet onder de definitie van order vallen. Constructies waarbij orders worden afgesloten met buitenlandse ondernemingen met als oogmerk de order of het eindproduct daarvan weer door te leveren naar een Nederlandse onderneming om zodoende voor een subsidie op grond van dit besluit in aanmerking te kunnen komen, komen derhalve niet voor subsidie in aanmerking.
Het komt voor, dat de afnemer of de overheid van het land waar de afnemer is gevestigd, voorschrijft dat de order alleen kan worden afgesloten door een onderneming die is gevestigd in het land waarin de afnemer is gevestigd. Ten einde aan deze eis te voldoen wordt dan wel een nieuwe onderneming opgericht, waarin de Nederlandse exporteur deelneemt. Soms ook gaat hij een samenwerkingsverband aan met die onderneming. De Nederlandse exporteur is dan toeleverancier of onderaannemer van de order die de nieuwe onderneming afsluit met de afnemer. In zo'n geval wordt als buitenlandse concurrent beschouwd de niet in Nederland of in het land van de afnemer gevestigde onderneming die een vergelijkbare order zou afsluiten met een ander, soortgelijk samenwerkingsverband of met een soortgelijke onderneming, mits dit samenwerkingsverband of deze onderneming een concurrent is met betrekking tot de uiteindelijke order. Ook in deze gevallen blijft echter de eis gelden, dat de afnemer van de order tot toeleverantie of onderaanneming van werk niet tot dezelfde groep mag behoren als de opdrachtnemer, de Nederlandse exporteur.
De criteria voor het verstrekken van subsidies zullen bij ministeriële regeling in de exportfinancieringsarrangementen worden vastgesteld. Voor wat betreft het «matchingfonds» zullen dat derhalve de regels zijn omtrent het aangetoond hebben dat de buitenlandse concurrent een beroep kan doen op een gepubliceerde faciliteit («lichte matching») dan wel door zijn overheid ondersteund zal worden («zware matching»). Ook kan subsidieverlening tot consensusniveau mogelijk worden gemaakt zonder het aantonen van overheidsgesteunde buitenlandse concurrentie, omdat de aanwezigheid hiervan mag worden verondersteld. Onder het Besluit subsidies exportfinanciering was dit op grond van de rente-overbruggingsfaciliteit mogelijk met betrekking tot orders met afnemers in de Volksrepubliek China of de Republiek Indonesië.
Tevens kunnen in het exportfinancieringsarrangement eisen worden gesteld aan de omvang van het deel van de order dat kan worden toegerekend aan goederen of diensten die worden geproduceerd of verricht door in Nederland gevestigde ondernemers (het Nederlands aandeel).
Voorts kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld omtrent de wijze waarop het bedrag van de subsidie wordt bepaald, waaronder de berekening van eventuele minima en maxima. Zo nodig kan bij ministeriële regeling ook een minimumomvang aan de te subsidiëren order worden gesteld. Ook de wijze van berekening van voorschotten wordt bij ministeriële regeling geregeld.
Voorts kunnen in een exportfinancieringsarrangement regels worden vastgesteld omtrent de betaling van de subsidie. Naast het normale geval, waarin de subsidie wordt betaald aan de aanvrager en subsidie-ontvanger, kan in bepaalde gevallen op verzoek van de aanvrager de subsidie worden betaald aan de afnemer van de order of aan de overheid van het land waar de afnemer van de order gevestigd is. Hiervoor wordt wel de term «schenking» gebruikt. Dit blijft echter een aan de aanvrager verstrekte subsidie en de aanvrager blijft «subsidie-ontvanger» in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Dat betekent dat eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen van de aanvrager zullen worden teruggevorderd en niet van degene aan wie de schenking is gedaan.
In de artikelen 4 en 5 zijn enkele criteria opgenomen, die als minimale eisen voor subsidieverlening op grond van dit besluit steeds zullen gelden. Dat neemt niet weg, dat in een exportfinancieringsarrangement deze criteria kunnen worden aangescherpt.
Gelet op de doelstelling van het onderhavige besluit wordt geen subsidie verstrekt, indien de aanvraag om subsidie wordt ingediend nadat een order is afgesloten. Daarbij gaat het om een aanvraag in de zin van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Er hoeft nog geen sprake te zijn van een aanvraag die voldoet aan artikel 9 van dit besluit. Een order is ook afgesloten indien daarin een ontbindende of opschortende voorwaarde is opgenomen. Dit geldt ook, indien in een order een ontbindende of opschortende voorwaarde is opgenomen met betrekking tot het verkrijgen van subsidie op grond van dit besluit.
Berekening van de subsidie kan in een exportfinancieringsarrangement afhankelijk worden gesteld van het verstrekken van een exportkrediet. Ook is het mogelijk dat bij de berekening van de subsidie niet de omvang van het exportkrediet doch de omvang van de order bepalend is. Voor beide gevallen is bepaald dat bij de berekening van de subsidie het exportkrediet of de order in aanmerking wordt genomen tot ten hoogste het bedrag waarvoor de order door de aanvrager wordt uitgevoerd. Dit bedrag hoeft niet hetzelfde te zijn als het in de overeenkomst opgenomen bedrag, omdat het mogelijk is dat de totale uitgevoerde werkzaamheden meer of minder bedragen dan in de oorspronkelijke overeenkomst is overeengekomen. Aangezien de subsidieverlening gebaseerd is op de oorspronkelijke overeenkomst en hierop het bij die verlening vermelde subsidiemaximum is gebaseerd, kan een uitbreiding van de werkzaamheden niet leiden tot een hoger vast te stellen bedrag van de subsidie dan het bij de subsidieverlening vermelde maximum subsidiebedrag.
Een vermindering van de werkzaamheden kan wel leiden tot de vaststelling van een lager subsidiebedrag dan het bij de subsidieverlening vermelde maximum subsidiebedrag.
Het tweede lid bevat een anti-cumulatieregeling voor het geval van mede-subsidiëring van een project door een bestuursorgaan of de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Dit sluit niet uit, dat daarnaast in een exportfinancieringsarrangement verdergaande maatregelen kunnen worden getroffen teneinde ongewenste samenloop van subsidieregelingen tegen te gaan in die zin, dat in dat geval een aanvraag wordt afgewezen.
In de exportfinancieringsarrangementen kunnen ook bepalingen worden opgenomen met betrekking tot het in mindering brengen van steun verleend door een niet-Nederlandse overheid terzake van het door een toeleverancier of een onderaannemer produceren van goederen of diensten ten behoeve van het door de subsidie-ontvanger uitvoeren van een order, of het voor de berekening van de subsidie buiten beschouwing laten van dit gedeelte van de order. Toepassing kan per exportfinancieringsarrangement verschillen omdat de OESO-consensus deze mogelijkheden afhankelijk doet zijn van de procentuele omvang van de subsidie.
In de ministeriële regelingen zullen nadere bepalingen worden opgenomen over de in aanmerking te nemen kosten. Daarbij valt te denken aan de in aanmerking te nemen rentekosten, doch ook aan de kosten, verbonden aan het verstrekken van een exportkrediet, waarover de OESO-consensus zich niet uitspreekt, zoals bepaalde aan de bank verschuldigde provisies, commissies en de verschuldigde kredietverzekeringspremies.
Vooralsnog blijft vereist dat het origineel van een ondertekend aanvraagformulier wordt ingediend. Bij gebreke van een originele handtekening kan de minister er immers niet zeker van zijn, dat de (bevoegde vertegenwoordiger van de) aanvrager de aanvraag heeft ingediend en instaat voor de in de aanvraag verstrekte gegevens. Consequentie hiervan is, dat aanvragen die worden ingediend per telefax of elektronische post niet voldoen aan de wettelijke voorschriften. Bezien wordt evenwel of er mogelijkheden zijn het indienen van aanvragen langs elektronische weg te omkleden met zodanige waarborgen, dat de daaraan verbonden bezwaren komen te vervallen. Daartoe zullen dan bij ministeriële regeling regelen worden gesteld.
In het aanvraagformulier wordt vermeld welke bescheiden met het formulier moeten worden meegezonden.
In dit artikel zijn afwijzingsgronden opgenomen. Daarnaast kan ook afwijzend moeten worden beslist op grond van artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies, indien subsidieverstrekking in strijd zou zijn met ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichtingen, of op grond van artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht. Afwijzing op grond van dit laatste artikel is mogelijk indien gegronde vrees bestaat dat de activiteiten niet zullen plaatsvinden, dat niet aan de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan, of dat niet op behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal worden afgelegd, bij onjuiste of onvolledige gegevensverstrekking indien dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking en in geval van faillissement of surséance van betaling, of indien een verzoek daartoe is ingediend.
Aanvragen worden afgewezen, indien subsidieverlening in strijd zou zijn met de OESO-consensus. In bepaalde gevallen dwingt de OESO-consensus er echter niet toe een aanvraag af te wijzen, maar moet het voornemen tot subsidiëring worden voorgelegd aan de OESO in een zogenaamde notificatieprocedure. Indien dat leidt tot een negatief resultaat, zal de aanvraag worden afgewezen.
Om de behandeling van de aanvraag niet onbeperkt te laten duren wordt in beginsel de hand gehouden aan de in artikel 10 geregelde beslistermijn van dertien weken. Aangezien het mogelijk is dat de notificatie na deze periode alsnog tot een negatief resultaat leidt, is in artikel 13, vijfde lid, bepaald dat een subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat de notificatie tot een positief resultaat heeft geleid.
Tevens biedt artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies een grondslag voor intrekking of wijziging van reeds verleende subsidiebeschikkingen voor zover subsidieverstrekking in strijd zou zijn met ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichtingen.
De doelstelling van het onderhavige besluit, het Nederlandse bedrijfsleven te ondersteunen bij het verwerven van exportorders, door het bieden van faciliteiten bij de financiering daarvan, vereist dat deze faciliteiten voortdurend ter beschikking staan en aanvragen daarvoor op ieder moment, waarop onderhandelingen over een exportorder aan de orde zijn, kunnen worden ingediend. Niettemin is het ter beheersing van de overheidsuitgaven noodzakelijk, dat een subsidieplafond wordt vastgesteld. Het onderhavige artikel regelt die verdeling daarvan op een wijze die neerkomt op «wie het eerst komt, het eerst maalt». Dit betekent dat de minister, beginnend met de eerste aanvraag, subsidies verleent totdat het subsidieplafond is bereikt en dat hij aanvragen afwijst voor zover het plafond door het totaal van verleende subsidies zou worden overschreden. Daarbij is het moment van indiening van een aanvraag, die aan alle wettelijke voorschriften voldoet, bepalend. Een aanvraag voldoet pas aan de wettelijke voorschriften, indien het aanvraagformulier volledig is ingevuld en ondertekend en alle bescheiden, die blijkens het formulier moeten worden meegezonden, zijn ontvangen.
Het betreft hier niet een regel over de volgorde van het nemen van besluiten. Het is zeer wel mogelijk om op een latere aanvraag eerder te besluiten dan op een eerdere, als toewijzing van de aanvraag maar niet tot gevolg heeft, dat op de eerdere aanvraag afwijzend moet worden beschikt, omdat door subsidieverlening op latere aanvragen het subsidieplafond is bereikt. Dreigt dit te gebeuren, dan zal de behandeling van de latere aanvraag worden opgeschort, totdat op de eerdere is beslist. Indien daardoor de beslistermijn van artikel 10 dreigt te worden overschreden, zal de aanvrager daarvan in kennis worden gesteld.
Ingevolge de artikelen 38 en 59 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek kunnen subsidies worden verleend onder een opschortende of ontbindende voorwaarde, waarbij wel rekening moet worden gehouden met artikel 4:34 van de Algemene wet bestuursrecht. Gedacht kan worden aan gevallen waarin voor een volledige uitvoering van de order samenwerking met andere ondernemers noodzakelijk is, maar de afspraken daaromtrent pas afgerond kunnen worden nadat een subsidietoezegging verkregen is. Ook kan het, indien de aanvrager zelf weinig financiële armslag heeft, nodig zijn de voorwaarde te stellen dat een moedermaatschappij zich garant stelt voor het uitvoeren van de order of voor een eventuele terugbetalingsverplichting van de aanvrager van aan hem verstrekte voorschotten. In dergelijke gevallen kan een verlening onder opschortende of ontbindende voorwaarde uitkomst bieden. De aanvraag hoeft dan niet onmiddellijk afgewezen te worden, terwijl toch binnen afzienbare termijn duidelijk wordt of door de subsidieverlening nog beslag gelegd blijft worden op de voor subsidieverleningen beschikbare bedragen.
In het eerste lid is erin voorzien, dat de subsidie steeds wordt verleend onder de opschortende voorwaarde, dat de order wordt afgesloten. Omdat het van belang is, dat geen misverstand kan ontstaan over de vraag of deze voorwaarde is vervuld, is er in voorzien, dat dit met een besluit van de minister wordt vastgesteld. Ingevolge het vierde lid zal daarbij ook een tijdstip worden vastgesteld, waarop de order moet zijn uitgevoerd. Dat is van belang voor de toepassing van de artikelen 15 en 16.
Bij de subsidieverlening zal een raming van het subsidiebedrag worden gegeven. Omdat pas op het moment dat de order is afgesloten en een eventuele financiering is verstrekt bepaald kan worden wat de verwachte omvang van het subsidiebedrag zal zijn, wordt het maximum subsidiebedrag bepaald op het moment dat is vastgesteld dat aan de voorwaarden is voldaan. Het maximale subsidiebedrag wordt berekend met inachtneming van het in artikel 6, eerste lid, bepaalde op het moment van het afsluiten van de order en eventuele wijzigingen daarin tot op het moment dat door de ondernemer schriftelijk wordt aangetoond dat aan de voorwaarde dat de order is afgesloten is voldaan. Eventuele wijzigingen daarnà kunnen niet leiden tot een verhoging van het maximale subsidiebedrag. Tevens worden de eventuele maxima in acht genomen.
Verder wordt, wanneer op grond van de OESO-consensus notitificatie verplicht is, de subsidie ingevolge het vijfde lid verleend onder de opschortende voorwaarde dat de verrichte notificatie tot een positief resultaat heeft geleid. Deze voorwaarde speelt een rol indien het resultaat van de notificatie nog niet bekend is binnen de in artikel 10 bedoelde beslistermijn.
In dit artikel is bepaald, dat de in de artikelen 15, 16 en 17 opgenomen verplichtingen verbonden zijn aan de subsidieverlening. Dat impliceert, dat zij gelden zo lang de verlening geldt, dus tot de beslissing omtrent de vaststelling van het bedrag van de subsidie.
Het bepaalde in dit artikel vormt, tezamen met de artikelen 3 en 4, de kern van het onderhavige besluit. Het gaat bij de onderhavige subsidiëring uiteraard niet alleen om het afsluiten van de order, maar ook om het uitvoeren van de order.
Hierbij geldt de verplichting dat de order moet worden uitgevoerd overeenkomstig hetgeen is aangegeven in de aanvraag en uiterlijk moet zijn voltooid op het in artikel 13, vierde lid bedoelde tijdstip. Het is de bedoeling de subsidiegelden te gebruiken voor orders die op het afgesproken tijdstip zijn uitgevoerd, waarbij die orders inhoudelijk moeten voldoen aan de in het besluit opgenomen criteria. In gevallen waarbij wordt gevraagd om wijziging van de inhoud of omvang van de order of om verlenging van de uitvoeringstermijn zal deze doelstelling dan ook worden afgewogen tegen hetgeen de verzoeker als zijn belangen naar voren brengt. Daarbij zal mede een rol spelen in hoeverre de feiten die de wijziging of vertraging hebben veroorzaakt zijn ontstaan door toedoen van de betrokkene zelf.
De in deze artikelen opgenomen verplichtingen zijn noodzakelijk om tot een tijdige en deugdelijke vaststelling van het definitieve subsidiebedrag te kunnen komen.
Dit artikel voorziet in de behoefte aan voorschotten op de subsidie. Ten einde de administratieve lasten, zowel voor de aanvragers als voor de uitvoeringsinstantie, beperkt te houden, wordt slechts twee maal een voorschot verstrekt, indien de subsidie aan de subsidie-ontvanger wordt betaald. Ook indien de subsidie aan de afnemer of de overheid van het land van de afnemer wordt betaald, zal het aantal voorschotten beperkt zijn. Daarover kunnen bij een exportfinancieringsarrangement regels worden gesteld.
In het eerste lid is bepaald, dat een voorschot wordt verstrekt op een subsidie terzake waarvan een verleningsbeschikking geldt. Dat impliceert dat, zolang aan een verlening een opschortende voorwaarde is verbonden, geen voorschotten worden verstrekt. Hierbij moet in het bijzonder worden gedacht aan de opschortende voorwaarde van artikel 13, tweede lid.
In het algemeen zal bij het beslissen op een verzoek om een voorschot onvoldoende inzicht bestaan in de naleving door de betrokkene van alle aan de subsidietoezegging verbonden verplichtingen. Een beoordeling daarvan is dan ook niet uitdrukkelijk aan de orde, al was het maar omdat aan sommige verplichtingen, zoals die van de artikelen 16, nog niet hoèft te zijn voldaan. In het geval evenwel de minister ervan op de hoogte is, dat de subsidie-ontvanger zich niet houdt aan een verplichting van de artikelen 15 en 17, ligt het in de rede geen voorschotten te verstrekken. Aldus kan voorkomen worden dat na vaststelling van het subsidiebedrag financiële middelen moeten worden teruggevorderd.
De vaststelling van het bedrag van de subsidie is geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 21 regelt slechts de termijn waarbinnen het besluit ter zake genomen wordt. Ingevolge artikel 4:44, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien de aanvraag tot vaststelling niet is ingediend binnen de in artikel 16 bedoelde termijn, de minister de subsidie-ontvanger een termijn stellen waarbinnen de aanvraag alsnog moet worden ingediend. In verband daarmee wordt in artikel 21 niet verwezen naar de in artikel 16 bedoelde termijn, maar wordt gesproken over «de voor het indienen ervan geldende termijn».
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
A. van Dok-van Weele
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 januari 1998, nr. 7.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1997-615.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.