Besluit van 25 november 1997, houdende regels inzake de financiële verhouding tussen het Rijk en de provincies en het Rijk en de gemeenten (Besluit financiële verhouding)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, mw. A. G. M. van de Vondervoort, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Financiën van 1 juli 1997, kenmerk FO97/U1016;

Gelet op artikel 22 van de Financiële-verhoudingswet;

De Raad van State gehoord (advies van 4 augustus 1997, no W04.97.0389);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, mw. A.G.M. van de Vondervoort, mede namens de Staatssecretaris van Financiën van 17 november 1997, kenmerk FO97/1275;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. de wet: de Financiële-verhoudingswet;

b. het CBS: het Centraal bureau voor de statistiek;

c. de uitkeringsfactor: het quotiënt van het voor de algemene uitkeringen beschikbare bedrag en de som van de uitkeringsbases.

HOOFDSTUK 2. HET PROVINCIEFONDS EN HET GEMEENTEFONDS

AFDELING 2.1. DE ALGEMENE UITKERING

Artikel 2

Het gemeentebestuur verstrekt jaarlijks aan het CBS gegevens omtrent de in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken bedoelde vastgestelde waarden in de gemeente. Bij regeling van Onze Ministers worden nadere regels gesteld omtrent de te verstrekken gegevens alsmede de wijze en het moment van verstrekking.

Artikel 3

Vóór 1 juli van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar geven Onze Ministers aan de provinciebesturen en de gemeentebesturen kennis van:

a. de verwachte bedragen per eenheid over het uitkeringsjaar;

b. de verwachte uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar;

c. de verwachte ontwikkeling van de uitkeringsfactor over de vier jaren na het uitkeringsjaar.

AFDELING 2.2. DE AANVULLENDE UITKERING

Artikel 4

  • 1. Het gemeentebestuur doet een aanvraag voor een aanvullende uitkering voor 1 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover zij wordt aangevraagd.

  • 2. De aanvraag bevat de vastgestelde begroting voor het jaar waarover de aanvullende uitkering wordt aangevraagd.

  • 3. De aanvraag wordt ingediend bij Onze Ministers en gelijktijdig in afschrift verzonden aan gedeputeerde staten.

Artikel 5

Gedeputeerde staten brengen voor 15 februari van het jaar waarover de aanvullende uitkering is aangevraagd dan wel verleend, aan Onze Ministers verslag uit over de financiële positie van de gemeente.

Artikel 6

Onze Ministers kunnen bepalen dat de artikelen 4 en 5 geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven in verband met een besluit tot vaststelling van de aanvullende uitkering over meer dan een jaar.

Artikel 7

Onze Ministers besluiten omtrent de aanvraag vóór 1 juni van het jaar, volgend op het jaar waarover de aanvullende uitkering wordt aangevraagd.

Artikel 8

Onze Ministers kunnen nadere regels stellen omtrent:

a. het verslag van gedeputeerde staten, bedoeld in artikel 5;

b. de procedure in verband met de voorbereiding van het besluit omtrent het verlenen van de aanvullende uitkering;

c. de toepassing van de in paragraaf 2.3 van de wet gehanteerde begrippen.

AFDELING 2.3. DE BETALINGEN

Artikel 9

  • 1. Onze Ministers doen de betalingen in verband met de uitkeringen, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van de wet, over het lopende uitkeringsjaar, zoveel mogelijk in gelijke wekelijkse delen gedurende de eerste vijftig volle weken van het jaar.

  • 2. Onze Ministers stellen met betrekking tot ieder uitkeringsjaar een betalingsschema vast ten behoeve van de uitbetaling, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet.

HOOFDSTUK 3. SPECIFIEKE UITKERINGEN

Artikel 10

  • 1. Het provinciebestuur en het gemeentebestuur verstrekken aan Onze Minister wie het aangaat de informatie zoals die omtrent de toepassing van de regeling van een specifieke uitkering is opgenomen in:

    a. de in artikel 190 van de Provinciewet, onderscheidenlijk artikel 186 van de Gemeentewet, genoemde stukken;

    b. het in artikel 201, tweede lid, van de Provinciewet, onderscheidenlijk artikel 213, tweede lid, van de Gemeentewet, bedoelde verslag.

  • 2. In de regeling van een specifieke uitkering kan van het eerste lid worden afgeweken. Afwijkingen worden in de toelichting bij de regeling gemotiveerd.

  • 3. Het provinciebestuur en het gemeentebestuur verstrekken desgevraagd aan de door Onze Minister wie het aangaat daartoe aangewezen ambtenaren van de accountantsdienst, bedoeld in artikel 22 van de Comptabiliteitswet, inlichtingen omtrent de besteding van een specifieke uitkering. De ambtenaren van de accountantsdienst kunnen tevens informatie inwinnen bij de in artikel 217, tweede lid, van de Provinciewet, onderscheidenlijk artikel 213 van de Gemeentewet, bedoelde accountants.

Artikel 11

Vóór 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar geven Onze Ministers wie het aangaat aan de provinciebesturen en de gemeentebesturen kennis van:

a. de verwachte specifieke uitkeringen over het uitkeringsjaar;

b. de verwachte wijzigingen in de specifieke uitkeringen over de vier jaren na het uitkeringsjaar.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 12

Het Bijdragenbesluit openbare lichamen milieubeheer1 wordt als volgt gewijzigd:

A. In de artikelen 2b, eerste lid, 3g, eerste lid, 3h, eerste lid, onder b, en tweede lid, 6h, eerste lid, 6i, 48j, eerste lid, onder d, wordt «artikel 185, achtste lid, van de Provinciewet» vervangen door: artikel 10, eerste lid, van het Besluit financiële verhouding.

B. In artikel 48q, zesde lid, wordt de zinsnede «artikel 185, achtste lid, van de Provinciewet onderscheidenlijk artikel 3.2, eerste lid, van het Besluit financiële verhoudingen Rijk-gemeenten» vervangen door: artikel 10, eerste lid, van het Besluit financiële verhouding.

C. In artikel 48r wordt de zinsnede «artikel 185, achtste lid, van de Provinciewet of artikel 3.2, eerste lid, van het Besluit financiële verhoudingen Rijk-gemeenten» telkens vervangen door: artikel 10, eerste lid, van het Besluit financiële verhouding.

Artikel 13

Het Besluit financiële verhouding Rijk-gemeenten wordt ingetrokken.

Artikel 14

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 15

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit financiële verhouding.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 25 november 1997

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

A. G. M. van de Vondervoort

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de elfde december 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN DEEL

Hoofdstuk 1. Inleiding

Dit Besluit financiële verhouding geeft uitvoering aan artikel 22 van de Financiële-verhoudingswet (Fvw). In de Wet van 6 november 1997 tot wijziging van de Financiële-verhoudingswet en enkele andere wetten en regels inzake de invoering van deze wijziging in verband met een herziening van het verdeelstelsel voor het Provinciefonds (Stb. 526) is de regeling van het provinciefonds overgebracht van de Provinciewet naar de Fvw. Tijdens de parlementaire behandeling van deze wet is reeds door ons aangekondigd dat het de bedoeling was ook de algemene maatregel van bestuur die op de Fvw berust te integreren (kamerstukken II, 1996/97, 25 185, nr. 5). In plaats van het tot stand brengen van een afzonderlijk besluit financiële verhouding Rijk-provincies is ervoor gekozen om de bepalingen ten aanzien van de provincies onder te brengen in het bestaande Besluit financiële verhouding Rijk-gemeenten (uiteraard onder gelijktijdige verandering van de citeertitel van dit Besluit). Behalve de vergroting van de inzichtelijkheid van de regelgeving hebben tevens overwegingen van wetseconomie een rol gespeeld. Met uitzondering van de bepalingen inzake de aanvullende uitkering uit het gemeentefonds zijn de bepalingen immers grotendeels identiek. In het onderhavige besluit wordt derhalve het Besluit financiële verhouding Rijk-gemeenten ingetrokken en vervangen door een nieuw besluit financiële verhouding, waarin zowel de financiële verhouding tussen enerzijds het Rijk en de provincies en anderzijds het Rijk en de gemeenten is ondergebracht. De inwerkingtreding van dit besluit zal plaatsvinden op hetzelfde tijdstip als het eerder vermelde wetsvoorstel tot wijziging van de Financiële-verhoudingswet en enkele andere wetten en regels inzake de invoering van deze wijziging in verband met een herziening van het verdeelstelsel voor het Provinciefonds. De beoogde inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is 1 januari 1998. Voor wat betreft de gemeenten zijn er ten opzichte van het Besluit financiële verhouding Rijk-gemeenten geen inhoudelijke wijzigingen aangebracht. Wel is in artikel 5 nu expliciet geregeld dat gedeputeerde staten ook voor gemeenten waaraan een (meerjarige) aanvullende uitkering is verleend jaarlijks verslag uitbrengen over de mate waarin in de betreffende gemeente sprake is van een aanmerkelijke verbetering van de financiële positie en over de wijze waarop de betrokken gemeente zich heeft gehouden aan de van toepassing zijnde voorschriften.

Het voorliggende besluit geeft, zoals ook in het Besluit financiële verhouding Rijk-gemeenten is geschied, op enkele onderdelen uitwerking aan de Fvw. Het bevat ten eerste voorschriften met betrekking tot verstrekking door provincies en gemeenten van informatie, nodig voor de werking van de verdeelstelsels. Daarnaast gaat het om regels inzake de informatieverstrekking aan de provincies en gemeenten met betrekking tot de uitkeringen uit het provinciefonds onderscheidenlijk het gemeentefonds.

Voorts geeft dit besluit nadere uitvoeringsregels voor de toekenning van een aanvullende uitkering uit het gemeentefonds aan gemeenten. Tevens wordt de wijze waarop de algemene uitkering uit de beide fondsen en een eventuele aanvullende uitkering uit het gemeentefonds worden uitbetaald, geconcretiseerd.

Ook ten aanzien van de specifieke uitkeringen worden enkele nadere regels gesteld, zoals die in verband met de informatievoorziening.

Hoofdstuk 2. Nadere uitvoeringsregels

Informatiebepaling

Voor beide verdeelstelsels wordt gebruik gemaakt van bestaande statistische en administratieve gegevensverzamelingen. Met het CBS zijn afspraken gemaakt over de statistieken die voor de verdeelstelsels worden gebruikt. Deze afspraken zijn neergelegd in een met het CBS afgesloten convenant.

Voor de verdeelmaatstaf die rekening houdt met de verschillen in gemeentelijke belastingcapaciteit heeft het CBS op basis van gemeentelijke gegevens een nieuwe statistische gegevensverzameling van waarden van onroerende zaken aangelegd. De CBS-statistiek die op grond van deze gegevensverzameling is samengesteld is de gegevensbron voor deze verdeelmaatstaf. De wijze waarop de gegevensverstrekking aan het CBS plaatsvindt, is nader bepaald bij ministeriële regeling (Regeling belastingcapaciteit). De met het voorgaande gemoeide kosten zullen, evenals thans reeds het geval is, ten laste komen van het artikel «kosten verdeelmaatstaven» van het gemeentefonds. De Centrale Commissie voor de Statistiek (CCS) kan instemmen met deze werkwijze en plaatst enkele kanttekeningen. Zie voor dat advies hoofdstuk 4 van deze nota van toelichting.

Junicirculaire

De bestaande praktijk van informatieverstrekking aan provincies en gemeenten blijft gehandhaafd. Dit houdt in dat wij telkens voor 1 juli voorafgaand aan het uitkeringsjaar de provincie- en gemeentebesturen zullen informeren over de voorlopige gewichten van de verdeelmaatstaven en de verwachte uitkeringsfactor (artikel 3).

Deze gegevens zijn voorlopig en het gegeven perspectief kan dus in totaliteit noch op onderdelen bindend zijn, omdat de besluitvorming over de begrotingsbedragen pas na de derde dinsdag van dat jaar wordt afgerond. Desondanks blijkt de junicirculaire voor provincies en gemeenten een nuttig hulpmiddel bij het opstellen van de begroting en de meerjarenramingen.

Ook zullen wij de jaarlijkse septembercirculaire aan de provincies en gemeenten blijven versturen. Daarin worden de bij de Miljoenennota bestaande verwachtingen vermeld, voorzover die afwijken van de junicirculaire.

Aanvullende uitkering

De mogelijkheid van het aanvragen door gemeentebesturen van een aanvullende uitkering is in de Fvw (artikel 12) gehandhaafd. Het verdeelstelsel is een globaal stelsel en de ontwikkelingen die van invloed zijn op het uitgavenpatroon van gemeenten staan niet stil. Het blijft dus mogelijk dat voor een individuele gemeente kostenontwikkeling en algemene uitkering divergeren, zodat zo'n gemeente onvoldoende door het nieuwe verdeelstelsel wordt bediend. Bovendien kunnen gemeenten worden geconfronteerd met calamiteiten. In die gevallen kan de aanvullende uitkering onder bepaalde condities onvermijdelijk blijken te zijn.

In het voorliggende besluit worden nadere regels gegeven voor het aanvragen van de aanvullende uitkering. Deze zijn in een aantal opzichten gewijzigd ten opzichte van het onder de Financiële-Verhoudingswet 1984 (FVW'84) vigerende artikel 12-regime. Het is niet langer strikt noodzakelijk dat drie jaar lang elk jaar opnieuw de procedure voor aanvraag van aanvullende steun volledig wordt doorlopen. In voorkomende gevallen is het mogelijk om eerder al een besluit tot vaststelling van de aanvullende uitkering over diverse jaren tegelijk te nemen.

Onder de FVW'84 was de Raad voor de gemeentefinanciën als adviescollege betrokken bij de totstandkoming van een besluit omtrent de verlening van een aanvullende uitkering. Ingevolge de Herzieningswet adviesstelsel is de Raad voor de gemeentefinanciën per 1 januari 1997 opgeheven. Met ingang van diezelfde datum is een nieuw adviescollege op het terrein van de financiële verhouding ingesteld (Wet op de Raad voor de financiële verhoudingen). De Raad voor de financiële verhoudingen zal in het vervolg bij de totstandkoming van een besluit omtrent de verlening van een aanvullende uitkering betrokken worden.

Hoofdstuk 3. Specifieke uitkeringen

In het voorliggende besluit zijn enkele nadere regelingen ten aanzien van specifieke uitkeringen opgenomen.

Ten eerste gaat het om de single-auditbepalingen. In de artikelsgewijze toelichting wordt hier nader op ingegaan.

Ten tweede gaat het om het vastleggen van de informatieplicht van het Rijk ten opzichte van de provincies en de gemeenten over specifieke uitkeringen.

Wij willen waarborgen dat provincies en gemeenten zo goed en zo tijdig mogelijk weten waar ze bij het vaststellen van hun begroting van kunnen uitgaan. Zij moeten immers in staat worden gesteld om op basis van zo actueel mogelijke informatie tot besluitvorming te komen. Er mogen geen vermijdbare onzekerheden voor provincies en gemeenten meer bestaan; bij de afweging van beleidsvoornemens in het kader van de begrotingsvaststelling moeten provincies en gemeenten zich kunnen baseren op een realistisch beeld van de inkomsten die zij van het Rijk zullen ontvangen. De informatieplicht geldt niet alleen voor de algemene uitkering, maar ook voor de specifieke uitkeringen.

In verband met het tijdstip van begrotingsbehandeling bij provincies en gemeenten is gekozen voor 1 oktober als de uiterste datum waarop de informatie over specifieke uitkeringen bekend moet zijn. Daarbij realiseren wij ons, dat de besluitvorming op rijksniveau op dat moment nog niet is afgerond en dat het dus gaat om informatie met een voorlopig karakter. Dit neemt niet weg dat evenals bij de algemene uitkering de informatie voor provincies en gemeenten nuttig is, onder meer bij de voorbereiding van hun beleid voor het komende jaar; wachten op definitieve besluitvorming bij het Rijk zou voor provincies en gemeenten lastiger zijn.

Hoofdstuk 4. Ontvangen adviezen

Rijk-gemeenten

Voor wat betreft de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten is nog relevant het advies dat de Raad voor de gemeentefinanciën (Rgf) en de CCS hebben uitgebracht over een concept van het Besluit financiële verhouding Rijk-gemeenten. Deze adviezen hadden in hoofdzaak betrekking op de verdeelmaatstaven, die toen nog in het besluit waren opgenomen. Tijdens de parlementaire behandeling van de wetsvoorstellen is de eerste regeling van de maatstaven overgeheveld naar de Invoeringswet Fvw. De door de adviesorganen gemaakte opmerkingen zijn daarbij betrokken.

De Rgf kon zich op de meeste onderdelen vinden in de wijze waarop wij het advies inzake de herziening van het gemeentefonds dat deze raad in maart 1994 heeft uitgebracht, hebben verwerkt in de voorstellen. Slechts enkele onderdelen krijgen niet de instemming van de raad. Het betreft met name de wijze waarop het ijkpunt bijstand nader wordt vormgegeven en de andere definitie die wij hanteren bij de maatstaf minderheden. In de ten aanzien daarvan gemaakte opmerkingen van de Rgf hebben wij echter geen aanleiding gezien onze voorstellen te wijzigen. Wij verwijzen kortheidshalve naar de discussie die hierover is gevoerd tijdens de parlementaire behandeling van de Financiële-verhoudingswet.

In zijn advies van 17 januari 1995 heeft de CCS ingestemd met onze voorstellen. De CCS geeft ons in overweging het CBS te betrekken bij nog twee andere statistieken dan die welke al in het convenant zijn opgenomen. Het betreft:

a. de statistiek voor uitkeringsontvangers;

b. de oppervlakte bebouwd.

Beide suggesties hebben wij in overweging genomen. Uit contacten met het CBS is gebleken dat het CBS de benodigde gegevens voor de statistiek voor uitkeringsontvangers in elk geval de eerstkomende jaren niet kan leveren, zodat de in bijlage 2 bij de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet genoemde bronnen gehandhaafd blijven. Voor de oppervlakte bebouwd onderzoeken wij thans, in overleg met het CBS, in hoeverre er een alternatief voor de huidige maatstaf kan worden gedefinieerd, gebaseerd op een andere gegevensbron.

Rijk-provincies

Wij hebben geen aanleiding gezien de Raad voor de financiële verhoudingen advies te vragen over dit Besluit, dat, zoals aangegeven inhoudelijk een voortzetting is van het Besluit financiële verhouding Rijk-gemeenten. De reikwijdte van dit besluit wordt nu uitgebreid tot de provincies.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die voor de toepassing van dit besluit en de daarop gebaseerde regelgeving in acht worden genomen.

Artikel 2

De gemeenten beschikken in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) onder meer over waarde- en vrijstellingsgegevens van elke geïdentificeerde onroerende zaak. In het zogenaamde standaard uitwisselingsformaat (STUF) WOZ, dat in samenwerking tussen de Waarderingskamer, de VNG, de Unie van Waterschappen en de Belastingdienst tot stand is gekomen, is aangegeven op welke wijze deze gegevensbestanden dienen te worden opgebouwd en aangeleverd. De verstrekking van gegevens aan het CBS over de gemeentelijke belastingcapaciteit zal zo nauw mogelijk moeten aansluiten bij deze gegevensdefinities en dit uitwisselingsformaat. Het één en ander is nader geregeld bij de Regeling belastingcapaciteit.

Artikel 3

In dit artikel worden de oude informatie-artikelen gebundeld tot één artikel. Het betreft de oude artikelen 239, derde lid, en 241, tweede lid, van de Provinciewet en de oude artikelen 9, derde lid, en 13, tweede lid, van de FVW'84.

Onderhavig artikel strekt ertoe provincie- en gemeentebesturen in staat te stellen zich bij de begrotingsvoorbereiding te baseren op zo actueel mogelijke informatie. Zij dienen tijdig in kennis te worden gesteld van wijzigingen in de verwachtingen ten aanzien van de bedragen per eenheid en de uitkeringsfactor. Hierbij dient er voor te worden gewaakt dat verwachtingen waarover mededeling wordt gedaan voldoende uitgekristalliseerd zijn. Wij beogen handhaving van de bestaande praktijk van twee reguliere circulaires per jaar. Een junicirculaire bevat informatie over de verwachtingen zoals deze in juni bestaan, op basis van onder andere de Kaderbrief. Een septembercirculaire bevat informatie over de verwachtingen bij de Miljoenennota, voorzover die zijn gewijzigd ten opzichte van de stand van de junicirculaire.

Artikel 5

Met dit artikel wordt de toezichthoudende verantwoordelijkheid van gedeputeerde staten, zoals die is neergelegd in de Gemeentewet, tot uitdrukking gebracht. Deze verantwoordelijkheid komt tot uitdrukking zowel bij een aanvraag om een aanvullende uitkering als bij reeds verleende aanvullende uitkeringen. Een belangrijk onderdeel van het verslag bij de aanvraag van een aanvullende uitkering is de analyse van de financiële situatie van de gemeente waarin de rol die gedeputeerde staten daarbij hebben gespeeld mede tot uitdrukking komt. Bij reeds verleende aanvullende uitkeringen is de verbetering van de financiële positie en de vraag of de gemeente voldoet aan de geldende voorschriften aan de orde. Het eerst genoemde verslag moet gezien worden als bouwsteen voor het onderzoek van de Inspectie Financiën Lokale en provinciale Overheden van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Naarmate deze analyse een nauwkeuriger beeld geeft van de financiële situatie zal er meer gebruik van kunnen worden gemaakt. Het als tweede genoemde verslag speelt een rol bij de vraag of een verleende aanvullende uitkering moet worden verminderd of ingetrokken op grond van artikel 12, vierde lid, van de Fvw.

Artikel 6

Onder de FVW'84 gold een regelmatige cyclus voor de aanvullende steun: drie jaren aanvullende bijdrage (a.b.) en daarna een aantal (meestal rond de drie) jaren aanvullende uitkering (a.u.). Dit strikte onderscheid tussen a.b. en a.u. is nu komen te vervallen. In de nieuwe situatie zal een onderzoeksfase – de a.b.-periode was als zodanig te beschouwen – nodig blijven. Deze onderzoeksfase zal in de regel maximaal drie jaar duren, maar kan door de fondsbeheerders worden verlengd als de ernst van de financiële problematiek daartoe aanleiding geeft. De gemeente zal in principe ieder jaar opnieuw een aanvraag moeten indienen en de provincie zal bij deze aanvraag dan een verslag (volgens artikel 5) dienen te leveren. Op voorstel van de inspecteur kunnen de fondsbeheerders echter zoveel als mogelijk besluiten dat een hernieuwde aanvraag van de gemeente en het daarbij te leveren verslag van gedeputeerde staten achterwege kunnen blijven om onnodige administratieve lasten te voorkomen. Dit zal indien van toepassing in de beschikking als bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Fvw door de fondsbeheerders worden aangegeven of indien dit eerder gewenst is bij afzonderlijke brief worden bekendgemaakt.

Artikel 7

De hier genoemde uiterste beslisdatum komt overeen met die zoals die onder de FVW'84 gold. Wij verwachten overigens dat, evenals dit onder de FVW'84 het geval was, voor de meeste aanvragen een besluit al (ruim) voor de uiterste beslistermijn van 1 juni plaats kan vinden.

Artikel 8

Deze bepaling biedt een basis voor het bij ministeriële regeling vastleggen van nadere regels inzake de aanvullende uitkering. De Regeling aanvullende uitkering gemeentefonds berust mede op dit artikel.

Artikel 9

Eerste lid

De spreiding van de voorschotbetalingen over vijftig weken is ingevoerd met ingang van 1977. Door deze spreiding wordt een gelijkmatige invloed op de geldmarkt bereikt. Er wordt, zolang definitieve gegevens ontbreken, in beginsel uitgegaan van de raming dan wel van eenheden van het voorafgaande jaar. Door deze wijze van bevoorschotting wordt bereikt dat de zogenaamde kasoverloop naar volgende jaren zeer gering is. Gelet op de goede ervaringen in het verleden wordt het bevoorschottingsbeleid ook in de toekomst gecontinueerd.

Tweede lid

Het tweede lid correspondeert met het oude artikel 39, derde lid, van de FVW'84 en het oude artikel 248, derde lid, van de Provinciewet. Gelet op de goede ervaringen in het verleden ligt het voor de hand bij de opstelling van het betalingsschema aan te sluiten bij het betalingsschema dat de vakdepartementen hanteren.

Artikel 10

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen die grotendeels overeenkomen met het oude artikel 185, achtste, negende en tiende lid, van de Provinciewet en het oude artikel 182, achtste, negende en tiende lid, van de Gemeentewet. Het betreft de bepalingen waarin vorm wordt gegeven aan het zogenoemde single-audit-beleid. Dit behelst dat voor de informatieverstrekking omtrent de besteding van de middelen die via specifieke uitkeringen beschikbaar worden gesteld, zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de informatie die daaromtrent in de provinciale en gemeentelijke jaarstukken is opgenomen. Op deze wijze wordt geprobeerd de met de uitvoering gemoeide kosten zo veel mogelijk te beperken. In de bepalingen is opgenomen dat indien van dit algemene principe moet worden afgeweken, dit in de bij de regeling behorende toelichting moet worden gemotiveerd.

Het derde lid van dit artikel betreft de bevoegdheid van de departementale accountantsdiensten om, indien er aanwijzingen bestaan dat zulks gewenst is, ter zake van de financiële verantwoording door provincies en gemeenten nadere inlichtingen in te winnen bij de betreffende diensten.

Artikel 11

In dit artikel worden inhoudelijk de bepalingen van de oude artikelen 186 van de Provinciewet en 183 van de Gemeentewet overgenomen. Met de in dit artikel geregelde informatieplicht wordt bewerkstelligd dat de provinciale en gemeentelijke begroting geen vermijdbare onzekerheden bevatten en de provincies en gemeenten de afweging van beleidsvoornemens baseren op een realistisch beeld omtrent de ontwikkeling van de financiën. De datum van 1 oktober garandeert een goed evenwicht tussen het belang van een vlotte kennisgeving enerzijds en de gewenste betrouwbaarheid van de verstrekte informatie anderzijds.

Artikel 12

De in dit artikel voorgestelde wijziging vloeit voort uit de Wet van 6 november 1997 tot wijziging van de Financiële-verhoudingswet en enkele andere wetten en regels inzake de invoering van deze wijziging in verband met een herziening van het verdeelstelsel voor het Provinciefonds.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

A. G. M. van de Vondervoort

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Stb. 1990, 174, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 21 maart 1997, Stb. 141.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

Naar boven