Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 1997, 603 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 1997, 603 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 13 maart 1997, nr. HW/RV 97.3157 Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Gelet op:
– Richtlijn nr. 80/1268/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 december 1980 betreffende de emissie van kooldioxide en het brandstofverbruik van motorvoertuigen (PbEG L 375);
– Richtlijn nr. 80/1269/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 december 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het motorvermogen van motorvoertuigen (PbEG L 375);
– Richtlijn nr. 92/21/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 31 maart 1992 betreffende massa's en afmetingen van motorvoertuigen van de categorie M1 (PbEG L 129);
– Richtlijn nr. 92/55/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juni 1992 tot wijziging van Richtlijn 77/143/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens (uitlaatemissies);
– Richtlijn nr. 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 betreffende de toepassing door de Lid-Staten van de belastingen op sommige voor het goederenvervoer over de weg gebruikte voertuigen en van de voor het gebruik van sommige infrastructuurvoorzieningen geheven tolgelden en gebruiksrechten (PbEG L 279);
– Richtlijn nr. 95/01/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 2 februari 1995 betreffende de door de constructie bepaalde maximumsnelheid, het maximumkoppel en het netto-maximumvermogen van twee- of driewielige motorvoertuigen (PbEG L 52);
– de Wegenverkeerswet 1994;
De Raad van State gehoord (advies van 30 juni 1997, nr. WO9.97.0141);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 17 november 1997, nr. DGP/WJZ/V-724693, Directoraat-Generaal Personenvervoer;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Voertuigreglement1 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In onderdeel h wordt «of een vierwielige bromfiets» vervangen door: een motorrijtuig op vier wielen als bedoeld in onderdeel q of een vierwielige bromfiets.
2. In onderdeel q wordt de zin beginnend met «in ieder geval wordt» en eindigend met «als driewielig motorrijtuig is aangeduid» vervangen door: als driewielig motorrijtuig wordt voorts aangemerkt een motorrijtuig op vier wielen:
a. met een ledige massa van ten hoogste 400 kg of 550 kg voor voertuigen gebruikt in het goederenvervoer, de massa van de batterijen in elektrische voertuigen niet inbegrepen, en
b. met een motor met een netto maximum vermogen van ten hoogste 15 kW;.
3. In onderdeel am vervalt «of sneeuwval».
4. In onderdeel an wordt «of regen, die het zicht ernstig belemmert» vervangen door: hevige regenval of stofwolken.
5. In onderdeel at wordt «of een vierwielige bromfiets» vervangen door: een motorrijtuig op vier wielen als bedoeld in onderdeel q of een vierwielige bromfiets.
6. In onderdeel aw vervalt «knipperend».
Aan artikel 1.7 wordt een vijfde lid, toegevoegd, dat luidt:
5. Onze Minister maakt in de Staatscourant bekend een overzicht met de volledige benamingen van de EEG-richtlijnen waarnaar in dit besluit wordt verwezen.
Artikel 3.2.1 wordt vervangen door:
1. Personenauto's met een verbrandingsmotor, met uitzondering van personenauto's met een motor die wordt gevoed door al dan niet tot vloeistof verdicht gas, moeten voor het verkrijgen van een typegoedkeuring als bedoeld in richtlijn 70/156/EEG (PbEG 23 februari 1970, L 42) voor toelating tot het verkeer op de weg voldoen aan de in deze afdeling vermelde eisen, met uitzondering van de eisen, bedoeld in artikel 3.2.13.
2. Personenauto's met een andere dan een verbrandingsmotor moeten voor het verkrijgen van een nationale typegoedkeuring als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van richtlijn 92/53/EEG (PbEG 10 augustus 1992, L 225) voor toelating tot het verkeer op de weg voldoen aan de in deze afdeling vermelde eisen, met uitzondering van de eisen, bedoeld in de artikelen 3.2.12, 3.2.13, eerste en tweede lid, 3.2.14, 3.2.15 en 3.2.16.
Artikel 3.2.2 wordt vervangen door:
Artikel 3.2.6 wordt vervangen door:
1. Personenauto's die in gebruik zijn genomen na 31 december 1995 moeten voor wat betreft de lengte, de breedte en de hoogte voldoen aan het bepaalde in richtlijn 92/21/EEG (PbEG 14 mei 1992, L 129).
2. Personenauto's die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 1996 mogen:
a. niet langer zijn dan 12,00 m;
b. niet breder zijn dan 2,55 m;
c. niet hoger zijn dan 4,00 m.
Artikel 3.2.9 wordt vervangen door:
1. De toegestane maximum last onder de assen en de toegestane maximum massa van personenauto's die in gebruik zijn genomen na 31 december 1995 moeten voldoen aan het bepaalde in richtlijn 92/21/EEG (PbEG 14 mei 1992, L 129).
2. De last onder de assen van personenauto's die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 1996 mag niet meer bedragen dan:
a. de door de fabrikant van het voertuig opgegeven toegestane maximum last, en
b. 10 000 kg voor een niet-aangedreven as en 11 500 kg voor een aangedreven as.
3. Op personenauto's met meer dan twee assen die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 1996 is het bepaalde in artikel 3.3.9 van overeenkomstige toepassing.
4. De toegestane maximum massa van personenauto's die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 1996 mag niet meer bedragen dan de door de fabrikant van het voertuig opgegeven toegestane maximum massa.
In artikel 3.2.10 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «personenauto en aanhangwagen» vervangen door: een personenauto die in gebruik is genomen voor 1 januari 1996 en een aanhangwagen.
2. In het tweede lid, eerste volzin, wordt tussen «personenauto» en «voort te bewegen aanhangwagen» ingevoegd: die in gebruik is genomen voor 1 januari 1996.
3. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede onderscheidenlijk derde lid, wordt een nieuw eerste lid toegevoegd, dat luidt:
1. De toegestane maximum massa van samenstellen van een personenauto die in gebruik is genomen na 31 december 1995 en een aanhangwagen moet voldoen aan het bepaalde in richtlijn 92/21/EEG (PbEG 14 mei 1992, L 129).
Aan artikel 3.2.16 wordt, onder aanduiding van de huidige tekst als eerste lid, toegevoegd een tweede lid, dat luidt:
2. Personenauto's met een verbrandingsmotor die in gebruik zijn genomen na 31 december 1995 moeten voor wat betreft de wijze van meten van het brandstofverbruik voldoen aan het bepaalde in richtlijn 80/1268/EEG (PbEG 31 december 1980, L 375).
Aan artikel 3.2.18 wordt, onder aanduiding van de huidige tekst als eerste lid, toegevoegd een tweede lid, dat luidt:
2. Personenauto's met een verbrandingsmotor als bedoeld in Bijlage I van richtlijn 80/1269/EEG (PbEG 31 december 1980, L 375) die in gebruik zijn genomen na 31 december 1995 moeten voor betreft de wijze van meten van het motorvermogen voldoen aan het bepaalde in deze richtlijn.
Artikel 3.2.23 wordt vervangen door:
1. Personenauto's die in gebruik zijn genomen na 31 december 1994 moeten zijn voorzien van banden die voldoen aan en zijn gemonteerd overeenkomstig het bepaalde in richtlijn 92/23/EEG (PbEG 14 mei 1992, L 129).
2. Indien een personenauto als bedoeld in het eerste lid is voorzien van een reservewiel dat afwijkt van de overige wielen, moeten dat reservewiel en het weggedrag van het voertuig bij gebruikmaking van dat wiel voldoen aan het bepaalde in richtlijn 92/23/EEG.
3. Personenauto's die in gebruik zijn genomen na 30 september 1971 en voor 1 januari 1995 moeten zijn voorzien van banden:
a. die voldoen aan het bepaalde in ECE-Reglement nr. 30 of in richtlijn 92/23/EEG, of
b. waarvan de technische gegevens zijn opgenomen in een door Onze Minister vastgestelde tabel.
4. Indien een personenauto als bedoeld in het derde lid is voorzien van een reservewiel dat afwijkt van de overige wielen, moeten dat reservewiel en het weggedrag van het voertuig bij gebruikmaking van dat wiel voldoen aan het bepaalde in ECE-Reglement nr. 64 of in richtlijn 92/23/EEG.
5. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de montage van banden van personenauto's als bedoeld in het derde lid.
In artikel 3.2.24, eerste en tweede lid, wordt tussen «Personenauto's» en «moeten zijn voorzien» telkens ingevoegd: die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 1996.
Artikel 3.2.29, eerste lid, wordt vervangen door:
1. Personenauto's die in gebruik worden genomen na 31 december 1994 moeten zijn voorzien van ruiten die voldoen aan en zijn gemonteerd overeenkomstig het bepaalde in richtlijn 92/22/EEG (PbEG 14 mei 1992, L 129).
Artikel 3.2.32 wordt vervangen door:
1. Personenauto's die in gebruik worden genomen na 31 december 1994 moeten zijn voorzien van spiegels die voldoen aan en zijn gemonteerd overeenkomstig het bepaalde in richtlijn 71/127/EEG (PbEG 22 maart 1971, L 68).
2. Personenauto's die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 1995 moeten zijn voorzien van een linkerbuitenspiegel en van een binnenspiegel.
3. Personenauto's die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 1995 moeten zijn voorzien van een rechterbuitenspiegel indien met de binnenspiegel het vereiste gezichtsveld op de weg niet wordt verkregen. Indien de binnenspiegel geen zicht naar achteren mogelijk maakt, behoeft deze niet aanwezig te zijn.
4. Spiegels als bedoeld in het tweede en het derde lid moeten voor wat betreft oppervlakte, plaatsing, verstelbaarheid en gezichtsveld voldoen aan de door Onze Minister vastgestelde eisen.
Artikel 3.2.35, vierde lid, wordt het vierde lid vervangen door:
4. Bij personenauto's die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 1995 moeten:
a. de zitplaatsen deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd;
b. verschuifbare zitplaatsen in elke mogelijke stand kunnen worden vergrendeld indien deze personenauto's na 30 september 1971 in gebruik zijn genomen;
c. verstelbare rugleuningen van zitplaatsen in elke mogelijke stand kunnen worden vergrendeld indien deze personenauto's na 30 september 1971 in gebruik zijn genomen;
d. de voorste zitplaatsen, indien zij scharnierend zijn, dan wel de rugleuningen van de voorste zitplaatsen, indien zij scharnierend zijn, in de normale stand automatisch zijn vergrendeld indien deze personenauto's na 30 september 1971 in gebruik zijn genomen;
In artikel 3.2.38 wordt tussen «personenauto's» en «mogen» ingevoegd: die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 1996.
In artikel 3.2.40 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Personenauto's die in gebruik zijn genomen na 31 december 1994 moeten zijn voorzien van verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen die voldoen aan en zijn geïnstalleerd overeenkomstig het bepaalde in richtlijn 76/756/EEG (PbEG 27 september 1976, L 262).
2. Het tweede en het derde lid vervallen en het vierde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
In artikel 3.2.41 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Onderdeel a wordt als volgt gewijzigd:
a. «in richtlijn» wordt vervangen door: in de richtlijnen 76/756/EEG (PbEG 27 september 1976, L 262) en.
b. «dan wel ECE-Reglement nr. 5, 8, 20 of 31» vervalt.
2. In de onderdelen b tot en met k en m wordt «in richtlijn» telkens vervangen door: in de richtlijnen 76/756/EEG (PbEG 27 september 1976, L 262) en.
3. In onderdeel l wordt «ECE-Reglement nr. 91» vervangen door: richtlijn 76/756/EEG (PbEG 27 september 1976, L 262).
4. Onderdeel n vervalt en de puntkomma aan het eind van onderdeel m wordt vervangen door een punt.
In artikel 3.2.46 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de onderdelen a, b, e, f en g wordt «in richtlijn» telkens vervangen door: in de richtlijnen 76/756/EEG (PbEG 27 september 1976, L 262) en.
b. In onderdeel d wordt «ECE-Reglement nr. 91» vervangen door: richtlijn 76/756/EEG (PbEG 27 september 1976, L 262).
c. De onderdelen c, h, i en j vervallen en de aanduiding van de onderdelen d, e, f en g wordt vervangen door onderscheidenlijk c, d, e en f.
d. Na onderdeel f wordt ingevoegd een nieuw onderdeel g, dat luidt:
g. een derde remlicht dat behoort tot de categorie ECE S3, bedoeld in ECE-Reglement nr. 7, en dat voldoet aan en is geïnstalleerd overeenkomstig het bepaalde in de ECE-Reglementen nrs. 7 en 48.
2. In het tweede lid wordt tussen «extra» en «rode aan de achterzijde» ingevoegd: niet-driehoekige.
3. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, dat luidt:
2. Personenauto's die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 1996 mogen bovendien zijn voorzien van:
a. een richtlicht;
b. een bermlicht aan de voorzijde van het voertuig;
c. werklichten.
Artikel 3.2.48 wordt vervangen door:
In artikel 3.2.50 wordt tussen «Personenauto's» en «mogen» ingevoegd: die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 1996.
Artikel 3.2.51 wordt vervangen door:
Artikel 3.2.52 wordt vervangen door:
1. De mechanische koppelinrichting, indien aanwezig, van een personenauto die in gebruik is genomen na 31 december 1995 en de bevestiging daarvan aan het voertuig moeten voldoen aan het bepaalde in richtlijn 94/20/EG (PbEG 29 juli 1994, L 195).
2. De mechanische koppelinrichting, indien aanwezig, van een personenauto die in gebruik is genomen voor 1 januari 1996 moet voldoen aan het bepaalde in richtlijn 94/20/EG of behoren tot een door Onze Minister voor 1 januari 1995 goedgekeurd type, zijn voorzien van de door hem bij de goedkeuring voorgeschreven identificatiekenmerken en zijn bevestigd overeenkomstig de voorschriften van de fabrikant van de koppelinrichting. Indien de personenauto is voorzien van een kogelkoppeling, moet worden voldaan aan de door Onze Minister vastgestelde eisen.
In artikel 3.2.54, eerste lid, wordt tussen «geluidssignaalinrichting» en «overeenkomstig» ingevoegd: die voldoet aan en is gemonteerd.
In artikel 3.3.46, tweede lid, wordt tussen «extra» en «rode aan de achterzijde» ingevoegd: niet-driehoekige.
In artikel 3.5.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid vervalt «met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg».
2. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid zijn op driewielige motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg, die in gebruik zijn genomen voor 1 november 1995, de in afdeling 3 van dit hoofdstuk gestelde eisen van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3.6.12 wordt vervangen door:
In artikel 3.7.46, tweede lid, wordt tussen «extra» en «rode aan de achterzijde» ingevoegd: driehoekige.
In artikel 5.2.11 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het achtste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Het woord als tussen «aangebrachte symbool» en «bedoeld in artikel 3a, tweede lid» wordt vervangen door een komma.
b. Onder schrapping van de punt aan het einde van dit lid wordt toegevoegd: , dan wel aan de hand van de gegevens vermeld in het kentekenregister.
2. Het elfde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste volzin wordt tussen «compressie-ontsteking» en «mogen niet meer dan» ingevoegd: die in gebruik zijn genomen na 31 december 1979.
b. De zin beginnend met «De toegestane hoeveelheid» en eindigend met «Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging» vervalt.
3. In het twaalfde lid wordt tussen «Bij personenauto's» en «die in gebruik zijn genomen» ingevoegd: met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking.
4. In het dertiende lid wordt «De in het achtste en elfde lid bedoelde symbolen moeten» vervangen door: Het in het achtste lid bedoelde symbool moet.
In artikel 5.2.51 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Aan onderdeel d wordt toegevoegd: het licht van de richtingaanwijzers van personenauto's die na 30 juni 1967 in gebruik zijn genomen moet knipperen;.
2. Aan onderdeel k wordt toegevoegd: in het geval van één mistlicht moet dit zich bevinden in of links van het middenlangsvlak van het voertuig;.
In artikel 5.2.57 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt na onderdeel k, onder vervanging van de punt achter dit onderdeel door een puntkomma, onderdeel l toegevoegd, dat luidt:
l. een derde remlicht aangebracht zodanig, dat:
1°. het midden van het lichtdoorlatende gedeelte zich bevindt in het middenlangsvlak van het voertuig of op een afstand van ten hoogste 0,15 m vanaf dit middenlangsvlak, en
2°. de onderzijde van het lichtdoorlatende gedeelte hoger ligt dan de bovenzijde van de remlichten, bedoeld in artikel 5.2.51.
2. In het derde lid wordt tussen «extra» en «rode aan de achterzijde» ingevoegd: niet-driehoekige.
In artikel 5.2.59 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Onder vernummering van het zesde lid tot zevende lid wordt een nieuw zesde lid ingevoegd, dat luidt:
6. De markeringslichten mogen naar voren niet anders dan wit en naar achteren niet anders dan rood stralen.
2. Onder vernummering van het zevende lid tot negende lid wordt een achtste lid ingevoegd, dat luidt:
8. Het derde remlicht mag niet anders dan rood stralen.
Aan artikel 5.2.64 wordt, onder aanduiding van de huidige tekst als eerste lid, toegevoegd een tweede lid, dat luidt:
2. Personenauto's mogen, met uitzondering van de richtingaanwijzers en de waarschuwingsknipperlichten, niet zijn voorzien van knipperende verlichting.
In artikel 5.2.66 vervallen het tweede en het derde lid, alsmede de aanduiding 1 voor het eerste lid.
Na artikel 5.2.66 wordt ingevoegd artikel 5.2.67, dat luidt:
1. Indien een personenauto is voorzien van een koppelingskogel met een kogel met een nominale diameter van 50 mm:
a. moet de diameter van de kogel ten minste 49,0 mm bedragen;
b. moet de sluit- en borginrichting van een afneembare kogel goed functioneren en moet de bevestiging van het kogelgedeelte nagenoeg spelingvrij zijn.
2. Bij personenauto's die zijn voorzien van andere inrichtingen tot het koppelen van een aanhangwagen dan bedoeld in het eerste lid, moet worden voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5.3.68 en 5.3.70.
In artikel 5.3.11 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het negende lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste volzin wordt tussen «compressie-ontsteking» en «mogen niet meer dan» ingevoegd: die in gebruik zijn genomen na 31 december 1979.
b. De zin beginnend met «De toegestane hoeveelheid» en eindigend met «Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging» vervalt.
2. In het tiende lid wordt «negende» vervangen door: zevende.
3. Onder vernummering van het zevende tot en met tiende lid tot achtste tot en met elfde lid, wordt een nieuw zevende lid ingevoegd, dat luidt:
7. De in het zesde lid bedoelde controle van de afstelling van het stationaire mengsel vindt bij bedrijfsauto's die worden gevoed door een al dan niet tot vloeistof verdicht gas en die in gebruik zijn genomen na 1 juli 1997 plaats aan de hand van de afstel- en controlegegevens, vermeld op het op het voertuig aangebrachte symbool, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging, dan wel aan de hand van de gegevens vermeld in het kentekenregister.
In artikel 5.3.15, derde lid, wordt onderdeel a vervangen door:
a. een zodanige snelheid, dat de maximum snelheid van het voertuig niet meer dan 90 km/h kan bedragen, indien het een bedrijfsauto bestemd voor het vervoer van goederen betreft; aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsbewijs.
In artikel 5.3.51 wordt aan onderdeel k toegevoegd: in het geval van één mistlicht moet dit zich bevinden in of links van het middenlangsvlak van het voertuig;.
In artikel 5.3.57, derde lid, wordt tussen «extra» en «rode aan de achterzijde» ingevoegd: niet-driehoekige.
Aan artikel 5.3.59 wordt een achtste lid toegevoegd, dat luidt:
8. De markeringslichten mogen naar voren niet anders dan wit en naar achteren niet anders dan rood stralen.
Aan artikel 5.3.64 wordt, onder aanduiding van de huidige tekst tot eerste lid, toegevoegd een tweede lid, dat luidt:
2. Bedrijfsauto's mogen, met uitzondering van de richtingaanwijzers en de waarschuwingsknipperlichten, niet zijn voorzien van knipperende verlichting.
In artikel 5.4.57, derde lid, wordt tussen «extra» en «rode aan de achterzijde» ingevoegd: niet-driehoekige.
In artikel 5.4.64, tweede lid, wordt na «richtingaanwijzers» ingevoegd: en de waarschuwingsknipperlichten.
In artikel 5.5.57, derde lid, wordt tussen «extra» en «rode aan de achterzijde» ingevoegd: niet-driehoekige.
In artikel 5.5.64, tweede lid, wordt tussen «de richtingaanwijzers» en «, niet zijn voorzien» ingevoegd: en de waarschuwingsknipperlichten.
Artikel 5.6.8 wordt vervangen door:
1. Bromfietsen die zijn geconstrueerd voor een maximum snelheid van ten hoogste 45 km/h, moeten bij voortduring blijven voldoen aan deze door de constructie bepaalde maximum snelheid.
2. Bromfietsen die zijn geconstrueerd voor een maximum snelheid van ten hoogste 25 km/h, moeten bij voortduring blijven voldoen aan deze door de constructie bepaalde maximum snelheid.
3. Onze Minister stelt regels vast omtrent de wijze van meten van de in het eerste en het tweede lid bedoelde snelheden.
Aan artikel 5.6.38 wordt, onder aanduiding van de huidige tekst als eerste lid, een tweede lid toegevoegd, dat luidt:
2. De bedrijfsrem moet op alle wielen werken.
In artikel 5.8.54, eerste lid, wordt in de derde volzin «aan de voorzijde van het voertuig» vervangen door: zover mogelijk vooraan het voertuig.
In artikel 5.8.57, tweede lid, wordt tussen «extra» en «rode aan de achterzijde» ingevoegd: niet-driehoekige.
Aan artikel 5.8.64 wordt, onder aanduiding van de huidige tekst als eerste lid, toegevoegd een tweede lid, dat luidt:
2. Landbouwtrekkers mogen, met uitzondering van de richtingaanwijzers en de waarschuwingsknipperlichten, niet zijn voorzien van knipperende verlichting.
In artikel 5.12.51 wordt aan onderdeel g toegevoegd: in het geval van één mistlicht moet dit zich bevinden in of links van het middenlangsvlak van het voertuig;.
In artikel 5.12.57, derde lid, wordt tussen «extra» en «rode aan de achterzijde» ingevoegd: driehoekige.
Na artikel 5.12.61 wordt ingevoegd artikel 5.12.64, dat luidt:
In artikel 5.13.51 wordt aan onderdeel g toegevoegd: in het geval van één mistlicht moet dit zich bevinden in of links van het middenlangsvlak van het voertuig;.
In artikel 5.13.57, tweede lid, wordt tussen «extra» en «rode aan de achterzijde» ingevoegd: driehoekige.
Na artikel 5.13.60 wordt ingevoegd artikel 5.13.64, dat luidt:
In artikel 5.14.57 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt aan onderdeel b toegevoegd: in het geval van één mistlicht moet dit zich bevinden in of links van het middenlangsvlak van het voertuig;.
2. In het tweede lid wordt tussen «extra» en «rode aan de achterzijde» ingevoegd: driehoekige.
Na artikel 5.14.60 wordt ingevoegd artikel 5.14.64, dat luidt:
Onder vernummering van artikel 6.15 tot 6.16 wordt na artikel 6.14 en voor het opschrift «§ 3. Afgifte kentekenbewijs of ontvangstbewijs» ingevoegd een nieuw artikel 6.15, dat luidt:
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink
Uitgegeven de negende december 1997
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Met de komst van richtlijn 70/156/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 42), is een aanvang gemaakt met de ontwikkeling van een pakket geharmoniseerde technische eisen waaraan deze voertuigen moeten voldoen om voor goedkeuring in aanmerking te komen. Deze ontwikkeling moet uiteindelijk leiden tot een EG-typegoedkeuring voor toelating tot het verkeer op de weg van de in de richtlijn bedoelde categorieën voertuigen.
Voor voornoemde technische eisen zijn omstreeks 54 bijzondere richtlijnen voorzien. Deze zijn nog niet alle gereed. Van een EG-typegoedkeuring als voormeld kan eerst sprake zijn zodra alle betrokken bijzondere richtlijnen voor de verschillende categorieën voertuigen in werking zijn getreden. Dit laatste is nu als eerste het geval voor personenauto's, zij het dat het voorlopig nog slechts betreft personenauto's met een verbrandingsmotor die gevoed wordt door andere brandstof dan door al dan niet tot vloeistof verdicht gas. Voor een verbrandingsmotor die gevoed wordt door al dan niet tot vloeistof verdicht gas, zoals LPG, bestaan nog geen EG-voorschriften.
Personenauto's met een ander type motor, bijvoorbeeld een elektromotor of een gecombineerde verbrandings- en elektromotor, blijven ingevolge richtlijn 92/53/EEG (wijziging van richtlijn 70/156/EEG) nog onderworpen aan een nationale typegoedkeuring. Ook voor deze categorie personenauto's bestaan nog geen EG-voorschriften. Het Voertuigreglement voorziet in artikel 3.2.13, derde lid, in een basis voor eisen met betrekking tot deze categorie personenauto's. In de ministeriële regeling op basis van dit derde lid zal voor de voertuigen met een gecombineerde verbrandings- en elektromotor onder meer als eis worden opgenomen dat deze moeten voldoen aan de milieu-eisen uit het Besluit geluidproduktie motorvoertuigen en uit het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging.
Personenauto's met een verbrandingsmotor die wordt gevoed door al dan niet tot vloeistof verdicht gas worden van fabriekswege nog niet geleverd. Deze categorie personenauto's betreft reeds typegoedgekeurde voertuigen met een verbrandingsmotor waarin later een installatie ingebouwd wordt die een overschakeling op gas mogelijk maakt. Het Voertuigreglement voorziet hierin in hoofdstuk 6 «Wijziging in de constructie».
Voor nieuwe personenauto's met een verbrandingsmotor, anders dan gevoed door al dan niet tot vloeistof verdicht gas, kunnen nog slechts EG-typegoed-keuringen worden verleend en niet meer nationale typegoedkeuringen. Dit betekent, dat personenauto's voor een EG-typegoedkeuring nog slechts getoetst kunnen worden aan de technische eisen uit de betrokken bijzondere richtlijnen – 45 – en niet ook nog aan andere eisen. Een en ander heeft tot gevolg, dat het Voertuigreglement waarin ondermeer de materie van de toelating tot het verkeer op de weg is geregeld, voor wat betreft de personenauto's moet worden aangepast. De daarin vervatte regeling betrof de nationale typegoedkeuring waarvan de technische eisen niet geheel parallel liepen met eerdergenoemde betrokken bijzondere richtlijnen. Het voorliggende besluit strekt daartoe. De wijzigingen vinden niet alleen plaats in hoofdstuk 3 «Eisen toelating», doch gelet op de systematiek van het Voertuigreglement ook in hoofdstuk 5 «Permanente eisen». Ook behoeven enkele definities aanpassing.
Daarnaast is in het voorliggende besluit voorzien in een verwijzing naar richtlijn 92/21/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 31 maart 1992 betreffende massa's en afmetingen van motorvoertuigen van categorie M1 (PbEG L 129), richtlijn 80/1268/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 december 1980 betreffende de emissie van kooldioxide en het brandstofverbruik van motorvoertuigen (PbEG L 375) en richtlijn 80/1269/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 december 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het motorvermogen van motorvoertuigen (PbEG L 375).
Tenslotte is in het voorliggende besluit voorzien in de implementatie van richtlijn 95/1/EG van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 2 februari 1995 betreffende de door de constructie bepaalde maximumsnelheid, het maximumkoppel en het netto-maximumvermogen van twee- of driewielige motorvoertuigen (PbEG L 52).
De richtlijnen 80/1268/EEG en 80/1269/EEG maken deel uit van het hiervoor genoemde pakket van 45 bijzondere richtlijnen, zodat ook een verwijzing daarnaar in het Voertuigreglement opgenomen moet worden. Deze richtlijnen waren ook reeds opgenomen in de ministeriële regeling van 5 augustus 1975, R 51561, Stcrt. 151, onder de vigeur van het Wegenverkeersreglement.
Richtlijn 92/21/EEG was inhoudelijk al wel nagenoeg geheel geïmplementeerd, doch in een vermelding van die richtlijn in het Voertuigreglement zelf was nog niet voorzien. Door deze vermelding en door de redactionele aanpassingen van de artikelen 3.2.6, 3.2.9 en 3.2.10 is deze richtlijn volledig geïmplementeerd.
Richtlijn 95/1/EG is een bijzondere richtlijn in het kader van richtlijn 92/61/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 juni 1992 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen (PbEG L 225) en deze richtlijn moet met ingang van 2 februari 1997 worden toegepast.
In verband met de wijziging van onderdeel q van dit artikel ontstond er een overlapping tussen bedrijfsauto's en de in dat onderdeel bedoelde vierwielige motorrijtuigen. Door aanpassing van onderdeel h wordt deze overlapping opgeheven.
De definitie van driewielig motorrijtuig is aangepast aan de definitie van driewieler in richtlijn 92/61/EEG (goedkeuring twee- of driewielige motorvoertuigen). In deze richtlijn wordt onder driewielig motorrijtuig mede verstaan een vierwielig motorrijtuig met de specificaties als in dit onderdeel vermeld.
Artikel 1.1, onderdelen am, an en aw
Door de invoering van de verplichte EG-typegoedkeuring voor personenauto's zijn de definities van mistlicht aan de voor- en achterzijde en van richtingaanwijzer aangepast aan de definities van de bijzondere richtlijn 76/756/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juli 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de installatie van verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen van motorvoertuigen en aanhangwagens (PbEG L 262).
In verband met de wijziging van onderdeel q van dit artikel ontstond er een overlapping tussen personenauto's en de in dat onderdeel bedoelde vierwielige motorrijtuigen. Door aanpassing van onderdeel at wordt deze overlapping opgeheven.
In zijn advies van 13 november 1995, nr. W09.95.0475, met betrekking tot het bijbehorende ontwerp-besluit tot wijziging van het Voertuigreglement, heeft de Raad van State in overweging gegeven de wijze waarop EG-richtlijnen in dat reglement worden aangehaald, in overeenstemming te brengen met aanwijzing 89 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. In het nader rapport heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat medegedeeld, dat dit zou geschieden bij het thans voorliggende besluit.
Indien aan het advies van de Raad gevolg zou worden gegeven door in de zeer vele artikelen van het Voertuigreglement, waarin naar EG-richtlijnen wordt verwezen – soms meerdere malen in een artikel –, de volledige aanhaling van de betreffende richtlijnen op te nemen, zou dat de toegankelijkheid van dat reglement in ernstige mate benadelen. Derhalve is er voor gekozen om aan het advies van de Raad uitvoering te geven door aan de bekendmaking op basis van artikel 1.7 van het Voertuigreglement een afzonderlijke bijlage toe te voegen waarin de volledige benaming van de richtlijnen waarnaar dit reglement verwijst op te nemen. In het Voertuigreglement zelf kan dan worden volstaan met de tot heden gebezigde aanhaling. Het nieuwe vierde lid van artikel 1.7 voorziet hierin.
De vervanging van artikel 3.2.1 vloeit voort uit de invoering van de verplichte EG-typegoedkeuring van personenauto's. Zoals onder «Algemeen» opgemerkt, wordt de verplichte EG-typegoedkeuring nog niet ingevoerd voor personenauto's met andere dan verbrandingsmotoren en met verbrandingsmotoren die gevoed worden door al dan niet tot vloeistof verdicht gas. In verband hiermede is in artikel 3.2.1 een splitsing aangebracht tussen de EG-typegoedkeuring en de nationale typegoedkeuring voor personenauto's.
Het voormalige tweede lid van artikel 3.2.1 omvatte de categorie vierwielige motorrijtuigen die in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van richtlijn 92/61/EEG (goedkeuring twee- of driewielige motorvoertuigen) als driewielig motorrijtuig worden beschouwd en die aan de eisen voor deze categorie motorrijtuigen moeten voldoen. Zowel uit een oogpunt van wetgevingstechniek als in verband met de aanpassing van het Voertuigreglement aan de verplichte EG-typegoedkeuring voor personenauto's, is voornoemde categorie vierwielige motorrijtuigen opgenomen in de definitie van driewielig motorrijtuig.
Artikel 3.2.2 bevatte eisen die niet pasten in het hiervoor onder het hoofd Algemeen beschreven systeem van de EG-typegoedkeuring van personenauto's. Onderdeel b is in verband daarmede komen te vervallen.
De wijziging van artikel 3.2.6 houdt verband met de invoering van de verplichte EG-typegoedkeuring voor personenauto's, en met name met de daarvan deel uitmakende bijzondere richtlijn 92/21/EEG (massa's en afmetingen). Ingevolge deze richtlijn mogen personenauto's niet breder zijn dan 2,50 m. Derhalve wordt in dit artikel onderscheid gemaakt tussen personenauto's die na 31 december 1995 en personenauto's die voor 1 januari 1996 in gebruik zijn genomen.
Voor wat betreft dit artikel geldt mutatis mutandis hetzelfde als in de toelichting bij artikel I, onder E.
Voor wat betreft dit artikel geldt mutatis mutandis hetzelfde als in de toelichting bij artikel I, onder E.
Richtlijn 80/1268/EEG (emissie van kooldioxide en brandstofverbruik van motorvoertuigen) is een bijzondere richtlijn in het kader van de EG-typegoedkeuring van onder andere personenauto's. Een verwijzing naar deze richtlijn is derhalve in het Voertuigreglement opgenomen.
Voor dit artikel geldt ten aanzien van richtlijn 80/1269/EEG (motorvermogen van motorvoertuigen) hetzelfde als bij artikel I, onder H, ten aanzien van de daar genoemde richtlijn.
De opzet en de inhoud van artikel 3.2.23 strookte niet geheel met het systeem van de EG-typegoedkeuring van personenauto's, en met name met de daarvan deel uitmakende bijzondere richtlijn 92/23/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 31 maart 1992 betreffende banden voor motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan alsmede betreffende de montage ervan (PbEG L 129). Dit heeft er toe geleid dat het artikel herschreven is.
In het kader van de EG-typegoedkeuring van personenauto's is niet voorzien in eisen met betrekking tot een veersysteem of schokdempers. De eisen van artikel 3.2.24 zijn derhalve beperkt tot personenauto's die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 1996.
Een aantal bijzondere richtlijnen, bijvoorbeeld die met betrekking tot banden, verlichting, ruiten, koppelinrichting en geluidssignaalinrichting, spreekt niet alleen over eisen waaraan bepaalde voertuigonderdelen moeten voldoen, doch tevens over de wijze waarop deze geïnstalleerd of gemonteerd moeten worden. De desbetreffende richtlijnen vermelden zulks vaak afzonderlijk in hun citeertitel. In de praktijk van de handhaving is gebleken dat het ontbreken van een vermelding van de wijze van installatie of montage tot problemen aanleiding geeft. Daarom is ervoor gekozen om in die gevallen, waarin de bijzondere richtlijn ook voorschriften geeft voor de installatie of montage, dit in het Voertuigreglement op te nemen.
De opzet en de inhoud van artikel 3.2.32 strookte niet geheel met het systeem van de EG-typegoedkeuring van personenauto's en met name met de daarvan deel uitmakende bijzondere richtlijn 71/127/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 1 maart 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende achteruitkijkspiegels van motorvoertuigen (PbEG L 68). Per abuis was bovendien een belangrijk aspekt van achteruitkijkspiegels, te weten de reflectiecoëfficient, weggevallen. De eisen vermeld in het eerste en tweede lid zijn reeds vervat in de regelingen vermeld in het derde en vierde lid. Om deze redenen is het artikel herschreven.
Het vierde lid van artikel 3.2.35 behoefde aanpassing in verband met de invoering van de verplichte EG-typegoedkeuring voor personenauto's. Als gevolg daarvan mogen personenauto's wat betreft de sterkte van de zitplaatsen en hun bevestiging nog uitsluitend getoetst worden aan richtlijn 74/408/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juli 1974 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de binneninrichting van motorvoertuigen (Sterkte van de zitplaatsen en van hun bevestiging) (PbEG L 221). De datum van 1 januari 1995 is afgestemd op het derde lid van dit artikel.
In het kader van de EG-typegoedkeuring van personenauto's is niet voorzien in eisen met betrekking tot het in artikel 3.2.38 geregelde aanlopen van wielen of banden. De eisen van artikel 3.2.38 zijn derhalve beperkt tot personenauto's die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 1996.
Richtlijn 76/756/EEG (installatie verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen) geeft voorschriften met betrekking tot welke van deze inrichtingen aanwezig moeten zijn, welke aanwezig mogen zijn en welke verboden zijn, de aantallen ervan, de kleur van het licht dat zij moeten uitstralen, de kleur van de retroflectoren, alsmede de wijze waarop zij geïnstalleerd moeten zijn. In verband daarmede is de redactie van het eerste lid van artikel 3.2.40 aangepast.
Artikel 3.2.40, tweede en derde lid
Omtrent de te bezigen gloeilampen, met uitzondering van die van de koplampen, worden in het kader van de EG-typegoedkeuring van personenauto's geen eisen gesteld. Het tweede lid van artikel 3.2.40 en daarmede het derde lid, zijn derhalve vervallen.
Artikel 3.2.41, onderdelen a tot en met l
Naast de technische eisen uit richtlijn 76/756/EEG (installatie verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen) waaraan verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen moeten voldoen, zijn in een aantal afzonderlijke richtlijnen aanvullende technische eisen gesteld met betrekking tot bepaalde categorieën van deze inrichtingen. Deze zijn terug te vinden in de artikelen 3.2.41 en 3.2.46 van het Voertuigreglement. Omdat de technische eisen voor deze categorieën derhalve verdeeld zijn over twee richtlijnen, is dit ook vermeld in die artikelen.
Een markering aan de achterzijde van personenauto's als bedoeld in dit onderdeel is ingevolge richtlijn 76/756/EEG (installatie verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen) niet toegestaan, zodat dit onderdeel is vervallen.
Artikel 3.2.46, eerste lid, onderdelen c, h, i en j
De in deze onderdelen vermelde extra richtingaanwijzers en lichten zijn ingevolge richtlijn 76/756/EEG (installatie verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen) niet toegestaan, zodat zij zijn vervallen.
Artikel 3.2.46, eerste lid, onderdeel g nieuw
De Commissie van de Europese Gemeenschap heeft verschillende Lid-Staten, waaronder Nederland, op grond van artikel 8, tweede lid, onderdeel c, van richtlijn 70/156/EEG (goedkeuring motorvoertuigen en aanhangwagens) ontheffing verleend voor de installatie van een derde remlicht indien dat behoort tot de categorie ECE S3, bedoeld in ECE-Reglement nr. 7, en dat voldoet aan en is geïnstalleerd overeenkomstig het bepaalde in de ECE-Reglementen nrs. 7 en 48. De Commissie deed zulks vooruitlopend op de wijziging van richtlijn 76/756/EEG (installatie verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen). De mogelijkheid van installatie van een derde remlicht onder voornoemde voorwaarden is thans opgenomen in dit onderdeel.
De wijziging van het tweede lid van artikel 3.2.46 is een aanpassing aan richtlijn 76/756/EEG die voor dit geval niet-driehoekige reflectoren voorschrijft.
Artikel 3.2.46, tweede lid nieuw
Bij de nationale typegoedkeuring van personenauto's waren toegestaan een richtlicht, een bermlicht en werklichten. In het systeem van de verplichte EG-typegoedkeuring verbiedt richtlijn 76/756/EEG deze lichten, zodat zij beperkt zijn tot personenauto's die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 1996.
De vervanging van artikel 3.2.48 door een nieuw artikel hangt samen met de invoeging van een nieuw onderdeel g in het eerste lid en van een nieuw tweede lid in artikel 3.2.46, als weergegeven in artikel I, onder R.
In het kader van de verplichte EG-typegoedkeuring en met name in de daarvan deel uitmakende bijzondere richtlijn 76/756/EEG (installatie verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen) is een verbod van verblindende verlichting opgenomen. Artikel 3.2.50 heeft derhalve nog alleen betekenis voor personenauto's die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 1996. Dit artikel is dienovereenkomstig aangepast.
Voor wat betreft dit artikel geldt mutatis mutandis hetzelfde als in de toelichting bij artikel I, onder T.
In verband met de invoering van de verplichte EG-typegoedkeuring voor personenauto's kunnen de koppelinrichtingen van personenauto's nog uitsluitend getoetst worden aan richtlijn 94/20/EG van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994 betreffende mechanische koppelinrichtingen van motorvoertuigen en aanhangwagens en de bevestiging van de inrichtingen aan deze voertuigen (PbEG L 195). Een keuzemogelijkheid als oorspronkelijk voorzien in artikel 3.2.52 is dan ook niet meer mogelijk. Het artikel is dienovereenkomstig aangepast.
Voor de toelichting bij dit artikel wordt verwezen naar de toelichting bij Artikel I, onder L.
Het tweede lid van artikel 3.3.1 omvat de categorie vierwielige motorrijtuigen die in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van richtlijn 92/61/EEG (goedkeuring twee- of driewielige motorvoertuigen) als driewielig motorrijtuig worden beschouwd en die aan de eisen voor deze categorie motorrijtuigen moeten voldoen. Bij de wijziging van artikel 3.2.1 is deze categorie vierwielige motorrijtuigen op een andere wijze in het Voertuigreglement ondergebracht. Uit een oogpunt van consistentie is dit dan ook bij artikel 3.3.1 geschied.
Richtlijn 76/756/EEG (installatie verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen), waarnaar in het Voertuigreglement wordt verwezen, verbiedt het gebruik van driehoekige reflectoren op de achterzijde van motorvoertuigen. Derhalve is in artikel 3.3.46, tweede lid, «niet-driehoekig» toegevoegd.
De technische eisen waaraan alle driewielige motorrijtuigen moeten voldoen zijn limitatief geregeld in de bijzondere richtlijnen in het kader van richtlijn 92/61/EEG (goedkeuring twee- of driewielige motorvoertuigen). Een van deze richtlijnen is richtlijn 93/93/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 oktober 1993 betreffende de massa's en afmetingen van twee- of driewielige motorvoertuigen. Deze richtlijn is van kracht sedert 1 november 1995. Ingevolge deze richtlijn mag de toegestane maximum massa van driewielige motorvoertuigen die gebruikt worden voor personenvervoer niet meer bedragen dan 1300 kg en van die welke gebruikt worden voor goederenvervoer niet meer dan 2500 kg. Sedert 1 november 1995 kunnen zwaardere driewielers dan ook geen typegoedkeuring meer verkrijgen en daarmede niet tot het verkeer worden toegelaten. In verband hiermede is het eerste lid aangepast.
In verband met hetgeen is vermeld in de toelichting bij het eerste lid van artikel 3.5.1, is het tweede lid beperkt tot driewielige motorvoertuigen die voor 1 november 1995 in gebruik zijn genomen.
Een van de bijzondere richtlijnen in het kader van richtlijn 92/61/EEG (goedkeuring twee- of driewielige motorvoertuigen) is richtlijn 95/1/EG (de door de constructie bepaalde maximumsnelheid, het maximumkoppel en het netto-maximumvermogen van twee- of driewielige motorvoertuigen). De implementatie van laatstbedoelde richtlijn geschiedt in artikel 3.6.12. Omdat richtlijn 95/1/EG geen vermogenslimiet stelt, doch slechts de methode waarop het netto-maximumvermogen moet worden bepaald, kan het Voertuigreglement geen vermogenslimiet meer voorschrijven. Ingevolge richtlijn 95/1/EG ligt het zwaartepunt voor bromfietsen bij de door de contructie bepaalde maximum snelheid.
Richtlijn 76/756/EEG (installatie verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen), waarnaar in het Voertuigreglement wordt verwezen, verbiedt het gebruik van niet-driehoekige reflectoren op de achterzijde van aanhangwagens. Derhalve is in artikel 3.7.46, tweede lid, «driehoekig» toegevoegd.
Voor wat betreft artikel 5.2.0 geldt mutatis mutandis hetzelfde als gesteld in de toelichting bij artikel I, onder C.
De wijziging van artikel 5.2.11 houdt verband met de implementatie van richtlijn 92/55/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen tot wijziging van richtlijn 77/143/EEG betreffende de onderlinge aanpassingen van de wetgevingen inzake de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens (uitlaatemissies). Het betreft de dieselrookmeting als onderdeel van de algemene periodieke keuring.
De wijziging in onderdeel a betreft het herstel van een omissie.
De wijziging in onderdeel b houdt verband met het feit, dat de in het achtste lid vermelde afstel- en controlegegevens in het kentekenregister worden vermeld.
Ingevolge richtlijn 92/55/EEG wordt de groep motorrijtuigen die deze meting moet ondergaan beperkt tot motorrijtuigen in gebruik genomen na 31 december 1979. In verband hiermede is de eerste volzin van het elfde lid aangepast.
De laatste volzin van het elfde lid is geschrapt nu een en ander uitputtend geregeld wordt in de Regeling Permanente eisen.
De aanpassing van dit lid betreft een redactionele aanpassing aan de tekst van richtlijn 92/55/EEG.
Het vereiste dat op het voertuig een symbool aanwezig moet zijn waarop de roetgegevens vermeld staan, is komen te vervallen, gezien het feit dat enerzijds de sticker veelal niet aanwezig is of niet alle gegevens vermeldt en anderzijds de voor de roetmeting benodigde gegevens geautomatiseerd aangeboden gaan worden.
De wijziging van artikel 5.2.51 houdt verband met de invoering van de verplichte EG-typegoedkeuring voor personenauto's, en met name met de daarvan deel uitmakende bijzondere richtlijn 76/756/EEG (installatie verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen).
Ingevolge deze richtlijn moeten richtingaanwijzers knipperen. Onder het Wegenverkeersreglement is deze eis ingevoerd voor voertuigen die na 30 juni 1967 in gebruik zijn genomen. Om die reden is onderdeel d aangepast.
Daarnaast schrijft deze richtlijn voor waar – indien er maar één mistlicht aan de achterzijde is – dit zich moet bevinden. Onderdeel k is in verband daarmede aangepast.
De wijziging van het eerste lid houdt verband met de wijziging van artikel 3.2.46, eerste lid, onderdeel g nieuw, als toegelicht bij artikel I, onder R. Kortheidshalve wordt naar die toelichting verwezen. De in het daar bedoelde ECE-Reglement nr. 48 opgenomen plaatsingsvoorschriften zijn ten behoeve van de controle door de politie en van de APK-keurmeester in het eerste lid van artikel 5.2.57 opgenomen.
De wijziging van het derde lid is een gevolg van de wijziging van artikel 3.2.46, tweede lid, als voorzien bij artikel I, onder R. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij laatstbedoeld artikel.
Artikel 5.2.59, zesde lid nieuw
De invoeging van een nieuw zesde lid, houdt verband met de invoering van de verplichte EG-typegoedkeuring voor personenauto's, en met name met de daarvan deel uitmakende bijzondere richtlijn 76/756/EEG (installatie verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen). Deze richtlijn schrijft voor dat markeringslichten naar voren niet anders dan wit en naar achteren niet anders dan rood mogen stralen.
Artikel 5.2.59, zevende lid nieuw
De invoeging van een nieuw zevende lid houdt verband met de invoeging van een nieuw onderdeel g in het eerste lid van artikel 3.2.46, als voorzien bij artikel I, onder R. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij laatstbedoeld artikel.
Ingevolge richtlijn 76/756/EEG (installatie verlichtings- en lichtsignaal-inrichtingen) mag voor wat betreft de typegoedkeuring geen enkel licht knipperen behoudens de richtingaanwijzers en de waarschuwingsknipper-lichten. Dit verbod van knipperende verlichting is evenwel niet expliciet opgenomen in hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement bij de permanente eisen. Het is echter evident dat dit verbod zijn doorwerking moet hebben in de permanente eisen.
De wijziging van artikel 5.2.66 is een gevolg van de wijziging van artikel 3.2.52 als voorzien bij artikel I, onder V. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij laatstbedoeld artikel.
Door het vervallen van het tweede lid van artikel 5.2.66 en het invoegen van een nieuw artikel 5.2.67 met de inhoud van het vervallen tweede lid, is aangesloten bij de systematiek die is toegepast bij de artikelen 5.3.66 en 5.3.67.
Artikel 5.3.0 omvat de categorie vierwielige motorrijtuigen die in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van richtlijn 92/61/EEG (goedkeuring twee- of driewielige motorvoertuigen) als driewielig motorrijtuig worden beschouwd en die aan de eisen voor deze categorie motorrijtuigen moeten voldoen. Zoals hiervoor bij artikel I, onder C, aangegeven, is deze categorie vierwielige motorrijtuigen opgenomen in de definitie van driewielig motorrijtuig. In verband daarmede vervalt artikel 5.3.0.
Voor wat betreft artikel 5.3.11 geldt mutatis mutandis hetzelfde als gesteld in de toelichting bij artikel I, onder DD. Kortheidshalve wordt naar de toelichting bij dat artikel verwezen.
Onderdeel a van het derde lid van artikel 5.3.15 vormt de implementatie van artikel 3, eerste lid, van richtlijn 92/6/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 februari 1992 betreffende de installatie en het gebruik van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen. Ingevolge dit artikel 3 van de richtlijn moeten snelheidsbegrenzers van vrachtwagens zodanig zijn afgesteld, dat de maximumsnelheid van het voertuig niet meer kan bedragen dan 90 km per uur. Dit artikel bepaalt voorts, dat gelet op de bij de toenmalige stand van de technologie bestaande toelaatbare technische tolerantie tussen de afstelwaarde en de werkelijke verkeerssnelheid, de begrenzer moet worden afgesteld op 85 km per uur. Inmiddels is de techniek zodanig voortgeschreden, dat er snelheidsbegrenzers gefabriceerd worden met een kleinere technische tolerantie. In verband daarmede heeft de Commissie van de Europese Gemeenschap artikel 3, eerste lid, voornoemd aldus geïnterpreteerd, dat daaraan wordt voldaan indien de instelwaarde van de snelheidsbegrenzer zodanig is, dat de maximum snelheid van 90 km per uur niet kan worden overschreden. Deze interpretatie is thans in artikel 5.3.15, derde lid, onderdeel a, verwoord.
Om tweeërlei redenen wordt tijdens de APK niet gecontroleerd of het voertuig harder kan rijden dan 90 km per uur. In de eerste plaats schrijft richtlijn 96/96/EG van de Raad van de Europese Unie van 20 december 1996 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens (PbEG L 46) voor dat bij de keuring slechts gelet moet worden op de aanwezigheid van een snelheidsbegrenzer, op de geldigheid van de snelheidsbegrenzerplaat en op het intact zijn van de verzegelingen of andere voorzieningen tegen bedrog. In de tweede plaats zou er bij elk APK-station een grote testbaan beschikbaar moeten zijn of zou de controle op de weg een onevenredig zwaar tijdsbeslag met zich brengen hetgeen niet de bedoeling is van de APK. Ingevolge eerdergenoemde richtlijn moet de controle betrekkelijk eenvoudig, snel en goedkoop zijn.
De wijziging van het eerste lid van artikel 5.3.37 brengt de daarin vervatte eisen in overeenstemming met richtlijn 71/320/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juli 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de reminrichtingen van bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 202).
De wijziging van de onderdeel k van artikel 5.3.51 is een logisch gevolg van de wijziging van artikel 5.2.51 als voorzien bij artikel I, onder EE. De aldaar genoemde bijzondere richtlijn is eveneens van toepassing op de verlichting van bedrijfsauto's. Waar de eisen gelijk zijn, verdient het aanbeveling deze ook gelijk te formuleren.
Voor de wijziging van het derde lid van artikel 5.3.57 wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onder Y.
De wijziging van artikel 5.3.59 is een logisch gevolg van de wijziging van artikel 5.2.59 als voorzien bij artikel I, onder GG. De aldaar genoemde bijzondere richtlijn is eveneens van toepassing op de verlichting van bedrijfsauto's. Waar de eisen gelijk zijn, verdient het aanbeveling deze ook gelijk te formuleren.
Voor wat betreft dit artikel geldt mutatis mutandis hetzelfde als in de toelichting bij artikel I, onder HH.
Voor de toelichting bij dit artikel wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onder Y.
Voor wat betreft dit artikel geldt mutatis mutandis hetzelfde als in de toelichting bij artikel I, onder HH.
Het vervallen van artikel 5.5.0 is een gevolg van de wijziging van artikel 3.5.1 voorzien bij artikel I, onder Z. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij laatstbedoeld artikel.
Voor de toelichting bij dit artikel wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onder Y.
De wijziging van het tweede lid van artikel 5.5.64 betreft een redactionele aanpassing aan de gewijzigde artikelen 5.2.64, 5.3.64 en 5.4.64 als voorzien bij de artikel I, onderscheidenlijk onder HH, RR en TT.
De vervanging van artikel 5.6.8 houdt verband met de vervanging van artikel 3.6.12 als voorzien bij artikel I, onder AA. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij laatstbedoeld artikel. Zoals aldaar vermeld, komt ingevolge richtlijn 95/1/EG het zwaartepunt voor bromfietsen te liggen bij de door de constructie bepaalde maximum snelheid, welke beslist niet hoger mag liggen dan 45 km/h dan wel 25 km/h. Ook de in voorbereiding zijnde EG-richtlijn tegen het opvoeren legt voor bromfietsen het zwaartepunt bij de door de constructie bepaalde maximum snelheid. Blijkt die snelheid overschreden te kunnen worden, dan is dat een indicatie dat de bromfiets is opgevoerd. Het is derhalve noodzakelijk te bepalen, dat de maximale constructiesnelheid bij voortduring niet overschreden mag worden. Artikel 5.6.8 strekt daartoe.
Of deze snelheid overschreden kan worden, kan door de politie bijvoorbeeld gemeten worden door met politievoertuigen met geijkte snelheidsmeters achter deze brom- of snorfietsen aan te rijden. Dit is echter een omslachtige en binnen de bebouwde kom moeilijk realiseerbare methode. Derhalve is gezocht naar een methode waarmede de politie bij staandehouding langs de weg op een effectieve wijze kan controleren of de betrokken brom- of snorfiets voornoemde maximum constructiesnelheid kan overschrijden.
Dit kan gemeten worden met de thans reeds bij de politie in gebruik zijnde rollentestbank nadat deze bank een geringe aanpassing heeft ondergaan en opnieuw is geijkt. Met de aanpassing en ijking van de bestaande rollentestbanken is inmiddels een aanvang gemaakt, zodat deze naar het zich thans laat aanzien bij de inwerkingtreding van het voorliggende besluit ingezet kunnen worden.
Het tweede lid van artikel 5.6.38 vormt een aanpassing aan artikel 3.6.26. In dat artikel wordt voor de eisen waaraan de reminrichting van bromfietsen moet voldoen, verwezen naar richtlijn 93/14/EEG (reminrichting van twee- of driewielige motorvoertuigen).
Deze richtlijn bevat onder meer het voorschrift dat in het tweede lid van artikel 5.6.38 is opgenomen. Dit voorschrift is in het belang van de verkeersveiligheid en het is voor de politie op eenvoudige wijze te handhaven.
De wijziging van het eerste lid van artikel 5.8.54 behelst een aanpassing aan de betrokken tekst van richtlijn 78/933 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 oktober 1978 betreffende de installatie van verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (PbEG L 325).
De wijziging van het tweede lid van artikel 5.8.57 behelst een aanpassing aan de betrokken tekst van richtlijn 78/933 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 oktober 1978 betreffende de installatie van verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (PbEG L 325).
De wijziging van artikel 5.8.64 is een uitvloeisel van richtlijn 78/933 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 oktober 1978 betreffende de installatie van verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (PbEG L 325).
De wijziging van onderdeel g van artikel 5.12.51 is een logisch gevolg van de wijziging van artikel 5.2.51 als voorzien bij artikel I, onder DD. De aldaar genoemde bijzondere richtlijn is eveneens van toepassing op de verlichting van aanhangwagens. Waar de eisen gelijk zijn, verdient het aanbeveling deze ook gelijk te formuleren.
De wijziging het derde lid van artikel 5.12.57 is een logisch gevolg van de wijziging van het tweede lid van artikel 3.7.46 als voorzien bij artikel I, onder BB. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij laatstbedoeld artikel.
Voor wat betreft dit artikel geldt mutatis mutandis hetzelfde als in de toelichting bij artikel I, onder HH.
De wijziging onderdeel g van artikel 5.13.51 is een logisch gevolg van de wijziging van onderdeel k van artikel 5.2.51 als voorzien bij artikel I, onder EE. De aldaar genoemde bijzondere richtlijn is eveneens van toepassing op de verlichting van aanhangwagens. Waar de eisen gelijk zijn, verdient het aanbeveling deze ook gelijk te formuleren.
De wijziging het tweede lid van artikel 5.13.57 houdt verband met de wijziging van het derde lid van artikel 5.12.57 als voorzien bij artikel I, onder DDD. Richtlijn 76/756/EEG (installatie verlichtings- en lichtsignaal-inrichtingen) is eveneens van toepassing op aanhangwagens met een toegestane maximum massa van niet meer dan 750 kg. Ingevolge deze richtlijn mogen die aanhangwagens aan de achterzijde zijn voorzien van extra driehoekige retroflectoren.
De invoeging van artikel 5.13.64 houdt verband met de invoeging van artikel 5.12.64 als voorzien bij artikel I, onder EEE. Richtlijn 76/756/EEG (installatie verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen) is eveneens van toepassing op aanhangwagens met een toegestane maximum massa van niet meer dan 750 kg en ingevolge deze richtlijn mogen ook die aanhangwagens met uitzondering van de richtingaanwijzers en de waarschuwingsknipperlichten niet zijn voorzien van knipperende verlichting.
Artikel 5.14.57, eerste lid, onderdeel b
De wijziging van het eerste lid houdt verband met de wijziging van de onderdelen g van de artikelen 5.12.51 en 5.13.51 als voorzien bij artikel I, onderscheidenlijk onder CCC en FFF. Hoewel richtlijn 76/756/EEG (installatie verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen) niet van toepassing is op aanhangwagens achter landbouwtrekkers en achter motorrijtuigen met beperkte snelheid, is uit een oogpunt van consistentie met de situatie bij de aanhangwagens, bedoeld in de artikelen 5.12.51 en 5.13.51, voor de categorie aanhangwagens, bedoeld in artikel 5.14.57 hetzelfde voorschrift opgenomen.
De wijziging van het tweede lid houdt verband met de wijziging van het derde lid van artikel 5.12.57 en het tweede lid van artikel 5.13.57 als voorzien bij artikel I, onder BBB onderscheidenlijk EEE. Hoewel richtlijn 76/756/EEG (installatie verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen) niet van toepassing is op aanhangwagens achter landbouwtrekkers en achter motorrijtuigen met beperkte snelheid, is uit een oogpunt van consistentie met de situatie bij de aanhangwagens, bedoeld in de artikelen 5.12.57 en 5.13.57, voor de categorie aanhangwagens, bedoeld in artikel 5.14.57 hetzelfde voorschrift opgenomen.
De invoeging van artikel 5.14.64 houdt verband met de invoeging van de artikelen 5.12.64 en 5.13.64 als voorzien bij artikel I, onder EEE onderscheidenlijk FFF. Hoewel richtlijn 76/756/EEG (installatie verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen) niet van toepassing is op aanhangwagens achter landbouwtrekkers en achter motorrijtuigen met beperkte snelheid, is uit een oogpunt van consistentie met de situatie bij de aanhangwagens, bedoeld in de artikelen 5.12.51 en 5.13.51, voor de categorie aanhangwagens, bedoeld in artikel 5.14.57 hetzelfde voorschrift opgenomen.
Het nieuwe artikel 6.15 houdt verband met richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Unie van 25 oktober 1993 betreffende de toepassing door de Lid-Staten van de belastingen op sommige voor het goederenvervoer over de weg gebruikte voertuigen en van de voor het gebruik van sommige infrastructuurvoorzieningen geheven tolgelden en gebruiksrechten. Ter uitvoering van deze richtlijn is bij koninklijke boodschap van 9 december 1996 een wetsvoorstel ingediend tot wijziging van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en van enkele andere wetten in verband met de herziening van de tariefstructuur voor vrachtauto's. Om een betere vergelijking mogelijk te maken met de minimumtarieven voor bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van 12 ton en meer zoals neergelegd in die richtlijn, voorziet het wetsvoorstel in een wijziging van de heffingsgrondslag voor de motorrijtuigenbelasting voor bedrijfsauto's van leeg gewicht in toegestane maximum massa. De invoering van artikel 6.15 beperkt de mogelijkheden om op eenvoudige wijze een op het kentekenbewijs vermelde toegestane maximum massa op verzoek van de houder te wijzigen. Wijziging van de toegestane maximum massa is bijvoorbeeld alleen mogelijk in een toegestane maximum massa die overeenkomt met de voor dat type bedrijfsauto bestaande typegoedkeuring, dan wel indien op andere wijze wordt aangetoond dat aan de typegoedkeuringseisen wordt voldaan.
Wijziging van de toegestane maximum massa brengt wijziging van de constructie van het voertuig met zich. Een dergelijke constructiewijziging was niet voorzien in hoofdstuk 6 van het Voertuigreglement. Artikel 6.15 voorziet daar thans in. In de ministeriële regeling wijziging constructie zullen nadere eisen worden gesteld met betrekking tot een verlaging van de toegestane maximum massa. Indien is voldaan aan de gestelde eisen, zal de Dienst Wegverkeer overgaan tot registratie van de verlaagde toegestane maximum massa.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 januari 1998, nr. 7.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1997-603.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.