Besluit van 14 november 1997, houdende regelen betreffende de identificatie en registratie van dieren (Besluit identificatie en registratie van dieren)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 15 juli 1997, nr J. 977375, Directie Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op richtlijn nr. 92/102/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren (PbEG L 355), richtlijn nr. 97/12/EG van de Raad van de Europese Unie van 17 maart 1997 tot wijziging en bijwerking van richtlijn 64/432/EEG inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PbEG L109) en Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad van de Europese Unie van 21 april 1997 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten (PbEG L 117);

Gelet op de artikelen 4, 96, 108, en 111 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren:

De Raad van State gehoord (advies van 7 oktober 1997, nr. W11.97.0478);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 10 november 1997, nr. J. 9711727, Directie Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. wet: Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

b. richtlijn 92/102/EEG: richtlijn nr. 92/102/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren (PbEG L 355);

c. verordening 820/97: verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad van de Europese Unie van 21 april 1997 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten (PbEG L 117);

d. dieren: dieren van de in artikel 1 van richtlijn nr. 64/432/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen van 26 juni 1964, inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautair handelsverkeer in runderen en varkens (PbEG L 121) en in artikel 1 van richtlijn nr. 91/68/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen van 28 januari 1991, inzake veterinairrechtelijke voorschriften op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PbEG L 46) bedoelde soorten.

Artikel 2

  • 1. Ter uitvoering van titel I van verordening 820/97 en van richtlijn 92/102/EEG wordt medewerking gevorderd van het bestuur van het Produktschap voor Vee en Vlees.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, wordt ter uitvoering van titel I van verordening 820/97 en van richtlijn 92/102/EEG medewerking gevorderd van het bestuur van het Bedrijfschap voor de Handel in Vee, voor zover deze uitvoering betrekking heeft op houders, die een onderneming drijven waarvoor dit bedrijfslichaam is ingesteld of die handelingen verrichten die bedrijfsmatig plegen te worden verricht in ondernemingen waarvoor dit bedrijfschap is ingesteld.

  • 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde medewerking bestaat uit het verrichten van de noodzakelijke werkzaamheden en het overeenkomstig het krachtens artikel 3 bepaalde bij verordening stellen van regels, inzake:

    a. de identificatie en registratie van runderen ter uitvoering van de artikelen 1, 3, 4, 5, 6 en 7 van verordening 820/97 en van de door de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van artikel 10 van deze verordening vastgestelde uitvoeringsbepalingen, alsmede voor zover van toepassing ter uitvoering van de artikelen 4, 5, 6, eerste lid, 7 en 8 van richtlijn 92/102/EEG en van de door de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van deze richtlijn vastgestelde uitvoeringsbepalingen;

    b. de identificatie en registratie van varkens, schapen en geiten ter uitvoering van de artikelen 4, 5, 6, eerste lid, 7 en 8 van richtlijn 92/102/EEG en van de door de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van deze richtlijn vastgestelde uitvoeringsbepalingen;

    c. de registratie van bedrijven ter uitvoering van artikel 3, eerste lid, van richtlijn 92/102/EEG.

  • 4. De in het derde lid bedoelde regels kunnen een verbod inhouden om dieren te houden, te verhandelen, te vervoeren, aan te voeren of af te voeren, tenzij is voldaan aan titel I van verordening 820/97 en aan het bij of krachtens dit besluit bepaalde.

  • 5. De krachtens de in het derde lid van dit artikel bedoelde verordening vastgestelde nadere voorschriften en genomen besluiten, behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

Artikel 3

  • 1. Onze Minister kan ter uitvoering van titel I van verordening 820/97 en van richtlijn 92/102/EEG, alsmede met het oog op het toezicht op de naleving hiervan, regels stellen.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde regels kunnen voor de hierin te onderscheiden categorieën van houders van dieren en voor dieren behorend tot de hierin te onderscheiden diersoorten verschillend vastgesteld worden en kunnen een verbod inhouden om dieren te houden, te verhandelen, te vervoeren, aan te voeren of af te voeren, tenzij is voldaan aan titel I van verordening 820/97 en aan het bij of krachtens dit besluit bepaalde.

Artikel 4

Een wijziging van een of meer onderdelen van richtlijn 92/102/EEG gaat voor de toepassing van de artikelen van dit besluit, waarin naar die onderdelen wordt verwezen, gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekend gemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat 30 dagen zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan beide Kamers der Staten-Generaal, en evenmin indien binnen die termijn door of namens een der Kamers of door tenminste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat de inwerkingtreding van dit besluit bij wet wordt geregeld.

Artikel 6

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit identificatie en registratie van dieren.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 14 november 1997

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de negende december 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Inleiding

Met onderhavig besluit wordt uitvoering gegeven aan richtlijn nr. 92/102/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren (PbEG L 355) en aan titel I van verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad van de Europese Unie van 21 april 1997 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten (PbEG L 117).

Met de in deze EU-regelgeving voorgeschreven identificatie en registratie van dieren (I&R) wordt beoogd de identiteit van dieren te bepalen en verplaatsingen van dieren snel en doeltreffend te kunnen natrekken. Deze tracering is noodzakelijk ter voorkoming van de verspreiding van dierziekten en ten behoeve van de opsporing van residuen. De identiteit van dieren is voorts van belang voor de afgifte van handelsdocumenten, zoals gezondheidscertificaten. Voorts wordt beoogd, in verband met de controle daarop, de I&R-regelgeving af te stemmen op de in het kader van bepaalde communautaire steunregelingen voorgeschreven identificatie van dieren.

Vóór de inwerkingtreding van dit besluit beschikte Nederland reeds over een identificatie- en registratieregeling voor runderen, varkens, schapen en geiten. De voorschriften van deze regeling, waarin uitvoering werd gegeven aan richtlijn 92/102/EEG, waren verspreid over regelgeving van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) op basis van de Veewet en over in totaal tien autonome verordeningen van het Landbouwschap, het Bedrijfschap voor de Handel in Vee (BHV) en het Produktschap voor Vee en Vlees (PVV), waaronder de Verordening identificatie en registratie runderen 1991 (Landbouwschap) en de Verordening slachting en weging slachtvarkens 1987 (PVV).

Een aantal ontwikkelingen noopt tot aanpassing van deze regelgeving. Directe aanleiding is de voorgenomen opheffing van het Landbouwschap. Als gevolg hiervan moet een andere voorziening getroffen worden voor de I&R-voorschriften die voor de primaire landbouwbedrijven gelden. Voorts is het nader standpunt van het kabinet over de toekomst van het PBO-stelsel (Kamerstukken II 1996/97, 25 091, nr. 2) aanleiding de inrichting van de I&R-regelgeving in haar totaliteit te heroverwegen. Uitvoering van EG-regelgeving kan, zoals in dit standpunt is aangegeven, niet tot de autonome bevoegdheden van een bedrijfslichaam gerekend worden. In lijn met dit kabinetsstandpunt, is implementatie van EG-regelgeving inzake I&R door middel van onderhavig besluit thans onder de werkingssfeer van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) gebracht.

Gelet op de aanwezige kennis, ervaring en betrokkenheid op dit gebied, wordt in onderhavig besluit de uitvoering van de I&R-regeling echter wel bij de bedrijfslichamen gelaten. Met het oog hierop wordt, na overleg met betrokken bedrijfslichamen, in het besluit de medewerking van het PVV en het BHV gevorderd ter uitvoering van de EG-regelgeving inzake I&R. De autonome verordeningen van de schappen zullen hiertoe omgezet worden in verordeningen op basis van medebewind. Het PVV zal hierbij tevens voorzien in de I&R-voorschriften voor het primaire bedrijf, zoals deze voorheen door het Landbouwschap waren vastgesteld.

Naast voornoemde bevoegdheid van de schappen om in medebewind regels te stellen inzake de I&R, voorziet het besluit ook in delegatie van regelgevende bevoegdheid op het gebied van I&R aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Op grond hiervan is het mogelijk de voorheen op basis van de Veewet vastgestelde regelingen met betrekking tot het vervoer van geïdentificeerde runderen, varkens, schapen en geiten, thans op de GWWD te baseren. Daarnaast biedt deze delegatie de mogelijkheid voor de minister om voorschriften vast te stellen waaraan I&R minimaal dient te voldoen of om in voorkomende situaties, zoals een uitbraak van een dierziekte, snel en doeltreffend regels te stellen.

2. EU-regelgeving

Het besluit strekt, zoals in de inleiding is aangegeven, ter implementatie van richtlijn 92/102/EEG en van verordening 820/97.

Bij Richtlijn 92/102/EEG zijn minimumvoorschriften voor de identificatie en registratie van runderen, varkens, schapen en geiten vastgesteld. Deze voorschriften hebben in hoofdlijnen betrekking op:

– de registratie van alle bedrijven waar dieren van betrokken diersoorten gehouden, opgefokt of verzorgd worden (artikel 3, eerste lid);

– de registratie van dieren, zodat iedere plaats waar de dieren verbleven hebben, is terug te vinden (artikel 4 en 7);

– de identificatie van dieren door middel van een op de dieren aangebracht merkteken (artikel 5, 6 en 8).

In verband met de in de inleiding genoemde doelstellingen van de richtlijn (voorkoming/bestrijding van dierziekten, opsporing van residuen, afgifte van handelsdocumenten en controle op de communautaire premieregelingen) hebben de Commissie en de met deze activiteiten belaste autoriteiten inzage in de uit hoofde van de richtlijn verkregen informatie (artikel 3, eerste lid, onderdeel b).

Met verordening 820/97 wordt beoogd de door de BSE-crisis gedestabiliseerde Europese rundvleesmarkt te herstellen. Hiertoe dienen de transparantie van de productieomstandigheden en het in de handel brengen van deze producten verbeterd te worden, vooral ten aanzien van de traceerbaarheid. In dit verband wordt voor de productiefase voorzien in een betere identificatie- en registratieregeling voor runderen, daar de toepassing van richtlijn 92/102/EEG voor runderen niet geheel bleek te voldoen. Voor de afzetfase geldt een op objectieve criteria gebaseerde communautaire etiketteringsregeling voor rundvlees.

Titel II van de verordening inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten is geïmplementeerd in het Landbouwkwaliteitsbesluit etikettering rundvlees. Onderhavig besluit strekt ter implementatie van titel I van de verordening, die het voor genoemd doel benodigde identificatie- en registratiesysteem voor runderen bevat. In titel III van de verordening zijn gemeenschappelijke bepalingen opgenomen, op grond waarvan lidstaten verplicht zijn de nodige maatregelen te nemen om de naleving van de verordening te garanderen.

Ingevolge artikel 1 van de verordening is iedere lidstaat verplicht om, overeenkomstig titel I, een identificatie- en registratieregeling voor runderen vast stellen. Deze regeling moet op grond van artikel 3 de volgende elementen bevatten:

– oormerken om runderen overeenkomstig artikel 4 individueel te identificeren;

– een gecomputeriseerde gegevensbestand, dat overeenkomstig artikel 5 opgezet moet worden, teneinde runderen snel en doeltreffend te kunnen traceren;

– dierpaspoorten die overeenkomstig artikel 6 afgegeven moeten worden;

– individuele registers die overeenkomstig artikel 7 op elk bedrijf bijgehouden moeten worden.

Met betrekking tot de oormerken, de dierpaspoorten en de registers kan de Europese Commissie, die met de uitvoering van de verordening is belast, krachtens artikel 10 van de verordening nog nadere voorschriften vast stellen. Ook kunnen op basis van artikel 10 uitvoeringsbepalingen vastgesteld worden inzake de minimaal te verrichten controles.

De bepalingen van Richtlijn 92/102/EEG die specifiek betrekking hebben op runderen, zijn niet langer van toepassing op runderen vanaf de datum dat zij overeenkomstig de verordening moeten zijn geïdentificeerd. In principe is dit vanaf 1 januari 1998. Runderen geboren voor 1 januari 1998 die ofwel voor 1 september 1998 voor het handelsverkeer bestemd zijn dan wel voor 1 januari 1999 met het oog op onmiddellijke slachting voor het handelsverkeer bestemd zijn, mogen tot 1 september 1998 respectievelijk tot 1 januari 1999 overeenkomstig Richtlijn 92/102/EEG geïdentificeerd zijn.

3. Inhoud van het besluit

Onderhavig besluit is gebaseerd op de artikelen 4, 96, 108 en 111 van de GWWD. De invulling van bovengenoemde artikelen van de wet in dit besluit is beperkt tot dieren behorend tot de soort: runderen, varkens, schapen en geiten.

Ingevolge artikel 4 van de GWWD kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur de houder van één of meer dieren, behorend tot een daarbij te bepalen diersoort, verplicht worden zich schriftelijk te melden. Ook biedt artikel 4 GWWD de basis om houders van dieren te verplichten een bedrijfsregister bij te houden.

Voorts kunnen op basis van artikel 96 van de GWWD bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ten algemene regels gesteld worden omtrent de identificatie en registratie van dieren.

Ingevolge de EU-voorschriften inzake I&R is iedere houder van dieren verplicht een bedrijfsregister bij te houden, terwijl artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de GWWD slechts de basis biedt om deze verplichting op te leggen indien de dieren bedrijfsmatig worden gehouden. Artikel 4, eerste lid, voorziet evenmin in de mogelijkheid dat houders van dieren telefonisch dan wel elektronisch gegevens melden aan een gecomputeriseerd gegevensbestand. Omdat de EU-voorschriften inzake I&R op deze onderdelen tot afwijking van de GWWD nopen is het besluit mede gebaseerd op artikel 111 van de wet.

Omdat verordening 820/97 rechtstreekse werking heeft, dient op basis van het besluit alleen in de voor de tenuitvoeringlegging noodzakelijke bepalingen te worden voorzien. Richtlijn 92/102/EEG voorziet in gedetailleerde voorschriften waaraan identificatie en registratie van dieren en registratie van bedrijven moet voldoen.

Met het oog hierop is bij onderhavig besluit gekozen voor een raamregeling. Zoals in de inleiding reeds is aangegeven, zullen deze nadere uitvoeringsbepalingen in principe in medebewind bij verordening van het PVV en BHV of bij ministeriële regeling worden vastgesteld. De krachtens dit besluit gestelde regels zullen slechts ter uitvoering van de verordening en de richtlijn worden gesteld.

Het besluit strekt ertoe de in de inleiding van deze toelichting aangegeven regelgeving inzake I&R om te zetten in regelgeving op basis van de GWWD. Deze regels voorzagen ten aanzien van I&R voor runderen en varkens in verdergaande voorschriften dan de minimumvoorschriften van richtlijn 92/102/EEG. Zo bestond de verplichting om bij runderen binnen 3 werkdagen na geboorte twee oormerken aan te brengen. Eveneens was men verplicht om in het kader van de registratie van de dieren, alle verplaatsingen van runderen en varkens, waaronder het op het bedrijf aanvoeren en het van het bedrijf afvoeren, binnen twee dagen te melden aan een centraal computersysteem. Bij de tracering in het kader van de uitbraken van varkenspest en BSE is onlangs wederom gebleken dat deze verplichtingen van cruciaal belang zijn. Mede gelet hierop is het uitdrukkelijk de bedoeling dat de krachtens dit besluit gestelde regels aansluiten op de in het verleden geldende regelgeving.

Ook onder de werking van verordening 820/97, zullen de voorheen in Nederland geldende I&R-voorschriften voor runderen, in principe gecontinueerd kunnen worden. De op basis van deze verordening te stellen I&R regeling zal slechts op onderdelen afwijken van de oude regeling. Zo zal door de toepassing van verordening 820/97 geen ruimte meer bestaan voor een vrijstellingsregeling voor gewetensbezwaarden.

Omdat de voorheen geldende I&R-voorschriften in feite materieel gecontinueerd worden, brengt dit besluit geen verandering in de bestaande lasten voor burger en bedrijfsleven. Ook de wijze van financiering van de kosten van I&R uit door betrokken schappen in te stellen retributies en heffingen zal onder de werking van dit besluit gecontinueerd worden.

Het toezicht op de naleving van dit besluit geschiedt ingevolge de Regeling aanwijzing ambtenaren Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, door de ambtenaren van de Rijksdienst voor de keuring van vee en vlees, alsmede door ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst. In beginsel zal bij de controle en handhaving aangesloten worden op het systeem dat ingevolge de verordeningen inzake identificatie en registratie van dieren van het Landbouwschap gold. De centrale I&R computer waaraan de verplaatsingen van dieren gemeld moeten worden, vervult in dit systeem een signalerende rol.

Handelen in strijd met de voorschriften die bij of krachtens de artikelen 4, 96 en 111 van de GWWD zijn gesteld, zijn vormt krachtens artikel 125, onderdeel d, van de GWWD een economisch delict, dat in artikel 2, vierde lid, van de Wet op de economische delicten wordt gekwalificeerd als een overtreding.

Na vaststelling wordt dit besluit overeenkomstig artikel 110, eerste lid, van de GWWD aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. Binnen 30 dagen na overlegging kan door één der Kamers de wens te kennen worden gegeven dat inwerkingtreding van het besluit bij wet dient te geschieden.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

In aansluiting op artikel 2, onderdeel a, van richtlijn 92/102/EEG is op grond van de in onderdeel e opgenomen definitie de toepassing van dit besluit beperkt tot dieren behorend tot de soort: runderen, varkens, schapen en geiten.

Artikelen 2 en 3

De artikelen 2 en 3 betreffen de implementatie van titel I van verordening 820/97 en van richtlijn 92/102/EEG. In het algemene deel van deze toelichting is reeds aangegeven dat implementatie van de EU-regelgeving inzake I&R in principe in medebewind door het PVV en het BHV geschiedt. Overeenkomstig dit uitgangspunt strekt artikel 2 ertoe de medewerking van deze schappen te vorderen. Artikel 3 verschaft de basis voor de Minister van LNV om inzake I&R regels te stellen.

De in medebewind door de schappen gestelde regels zullen in overeenstemming met de door de minister op basis van artikel 3 gestelde regels moeten zijn. Om de naleving van de bepalingen van de richtlijn en verordening te waarborgen, kan het noodzakelijk zijn het verplaatsen en houden van niet geïdentificeerde dieren te verbieden. Met het oog hierop is omwille van de duidelijkheid in het vierde lid van artikel 2 expliciet aangegeven dat een dergelijk verbod bij verordening door de schappen kan worden ingesteld. Hierbij wordt aangesloten op de regelgeving zoals deze voor inwerkingtreding van dit besluit bestond. Een bepaling met gelijke strekking is in het tweede lid van artikel 3 opgenomen.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

BIJLAGE Transponeringstabel

verordening 820/97  
artikelen 1, 3, 4, 5, 6 en 7 artikel 2 en 3
  
richtlijn 92/102/EEG  
artikelen 4, 5, 6, eerste lid, 7 en 8 artikel 2 en 3

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State)

Naar boven