Besluit van 6 november 1997, houdende regels met betrekking tot de administratie in het kader van de Meststoffenwet (Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 8 juli 1997, nr. J. 977039, handelende in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op de artikelen 6 en 19 van de Meststoffenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 4 september 1997, no. W11.97.0420);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 29 oktober 1997, No. J. 9711401, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1 Definities

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. wet: Meststoffenwet;

b. producent van dierlijke meststoffen: persoon of rechtspersoon die, of samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat dierlijke meststoffen produceert;

c. bureau: Bureau Heffingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij te Assen;

d. afleveren: elk feitelijk overdragen van dierlijke meststoffen of overige organische meststoffen, dat erop is gericht de betreffende meststoffen buiten het bedrijf of de onderneming van de overdragende partij te brengen;

e. leverancier: persoon of rechtspersoon die, of samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat dierlijke meststoffen of overige organische meststoffen aflevert;

f. afnemer: persoon of rechtspersoon die, of samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat dierlijke meststoffen of overige organische meststoffen krijgt afgeleverd;

g. gewicht van de afgeleverde dierlijke meststoffen: geschat gewicht van de dierlijke meststoffen en, indien dit bij de aflevering bekend is, nettogewicht van de dierlijke meststoffen bepaald door weging, uitgedrukt in kilogrammen, bepaald overeenkomstig de krachtens artikel 13ak van de wet gestelde regels;

h. intermediaire onderneming: onderneming, niet zijnde een bedrijf, in het kader waarvan dierlijke meststoffen worden aangevoerd ten behoeve van handel, transport, opslag, be- of verwerking of anderszins;

i. afzet in het buitenland: aflevering buiten het Nederlandse grondgebied, anders dan ten behoeve van het gebruik op in grensgebieden gelegen landbouwgrond als bedoeld in de regels gesteld krachtens artikel 13al, onderdeel a, van de wet;

j. verdrag: Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (Trb. 1957, 84);

k. CMR-vervoerdocument: vrachtbrief als bedoeld in artikel 4 van het verdrag;

l. analyseren: bepalen van het gehalte fosfaat of stikstof in monsters van dierlijke meststoffen overeenkomstig de krachtens artikel 13ak van de wet gestelde regels;

m. laboratorium: laboratorium waar de dierlijke meststoffen of overige organische meststoffen worden geanalyseerd;

n. gewicht van de afgeleverde overige organische meststoffen: geschat gewicht van de overige organische meststoffen en, indien dit bij de aflevering bekend is, nettogewicht van de overige organische meststoffen bepaald door weging, uitgedrukt in kilogrammen product en in kilogrammen droge stof, bepaald overeenkomstig de krachtens artikel 13ak van de wet gestelde regels;

o. hoeveelheid fosfaat en stikstof in de overige organische meststoffen: hoeveelheid fosfaat en stikstof in de overige organische meststoffen uitgedrukt in kilogrammen en vastgesteld overeenkomstig krachtens artikel 13ak van de wet of artikel 8 van het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen gestelde regels;

p. mestproductierecht: hoeveelheid dierlijke meststoffen uitgedrukt in kilogrammen fosfaat varkens- en kippenmest en in kilogrammen fosfaat mest afkomstig van één of meer andere in bijlage A bij de wet genoemde diersoorten, die ingevolge artikel 14, eerste, vijfde, zesde, zevende en achtste lid, van de wet op een bedrijf gedurende een kalenderjaar ten hoogste mag worden geproduceerd, zoals deze hoeveelheid is gewijzigd door toepassing van het bij of krachtens de wet en de Wet verplaatsing mestproductie bepaalde;

q. grondgebonden mestproductierecht: deel van het mestproductierecht overeenkomend met 125 kilogram fosfaat per jaar per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond;

r. niet-gebonden mestproductierecht: deel van het mestproductierecht dat de hoeveelheid overeenkomend met 125 kg fosfaat per jaar per hectare van de gemiddeld in het desbetreffende kalenderjaar tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond overschrijdt, zoals dat voor de desbetreffende diersoort geldt op grond van het bij of krachtens deze wet en de Wet verplaatsing mestproductie bepaalde.

Paragraaf 2 Administratieve verplichtingen

Artikel 2

  • 1. De producent van dierlijke meststoffen houdt een administratie bij met betrekking tot de door hem geproduceerde mest, de tot het bedrijf behorende oppervlakte grond en de aantallen gehouden dieren van de onderscheiden diersoorten, onderverdeeld in categorieën per soort, die zijn opgenomen in bijlage A bij deze wet.

  • 2. Indien een producent van dierlijke meststoffen op meer dan één bedrijf dierlijke meststoffen produceert, houdt hij voor elk bedrijf afzonderlijk een administratie bij.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent onder meer:

    a. de gegevens die de administratie bevat;

    b. de wijze waarop de administratie wordt opgemaakt;

    c. de gegevens uit de administratie die worden overgelegd aan het bureau en de wijze waarop dit gebeurt.

  • 4. De administratie heeft betrekking op een kalenderjaar en wordt afgesloten vóór de eerste februari volgend op het jaar waarop deze betrekking heeft.

Artikel 3

  • 1. Artikel 2 is in een kalenderjaar niet van toepassing op de producent van dierlijke meststoffen die een bedrijf voert waarvan de gemiddelde veebezetting in het betreffende kalenderjaar niet groter is dan drie grootvee-eenheden en de gemiddeld tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond in het betreffende kalenderjaar niet groter is dan drie hectare.

  • 2. De omrekening van dieren van de onderscheiden diercategorieën naar grootvee-eenheden geschiedt overeenkomstig de daarvoor in bijlage A bij de wet opgenomen normen.

Artikel 4

  • 1. De administratie wordt tijdig, volledig en naar waarheid ingevuld en ondertekend.

  • 2. De gegevens uit de administratie worden ten genoegen van Onze Minister gestaafd met bewijsstukken.

  • 3. De administratie en de daarop betrekking hebbende bewijsstukken worden gedurende vijf jaren na afloop van het kalenderjaar waarop deze betrekking hebben door de producent bewaard.

Artikel 5

Ten aanzien van een gedeelte van een kalenderjaar zijn de artikelen 2, 3 en 4 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6

  • 1. Personen of rechtspersonen, of samenwerkingsverbanden van personen of rechtspersonen die een onderneming, niet zijnde een bedrijf voeren, in het kader waarvan overige organische meststoffen of andere meststoffen worden aangevoerd ten behoeve van handel, transport, opslag, be- of verwerking of anderszins, of die een intermediaire onderneming voeren en producenten of gebruikers van meststoffen kunnen in bij ministeriële regeling te bepalen gevallen worden verplicht tot het overleggen van bij die regeling bepaalde gegevens of tot het bijhouden van een administratie overeenkomstig bij die regeling gestelde regels.

  • 2. De artikelen 2, derde en vierde lid, 4 en 5 zijn van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 3 Afleveren van dierlijke meststoffen

Artikel 7

  • 1. Bij aflevering van dierlijke meststoffen wordt door de leverancier en de afnemer een afleveringsbewijs opgemaakt.

  • 2. Het afleveringsbewijs vermeldt onder meer:

    a. de in bijlage C bij de wet genoemde mestcode die op de afgeleverde dierlijke meststoffen van toepassing is;

    b. het gewicht van de afgeleverde dierlijke meststoffen;

    c. de mestnummers waaronder de leverancier en de afnemer bij het bureau zijn geregistreerd;

    d. de naam en het adres van de leverancier en de afnemer.

  • 3. Het afleveringsbewijs wordt overeenkomstig de daarbij aangegeven wijze, volledig en naar waarheid ingevuld en door de leverancier en de afnemer ondertekend.

  • 4. De leverancier dient het origineel van het afleveringsbewijs binnen twee weken na de aflevering van de dierlijke meststoffen in bij het bureau.

  • 5. Zowel de leverancier als de afnemer bewaart gedurende vijf jaren een afschrift van het afleveringsbewijs.

  • 6. Indien het gewicht van de afgeleverde dierlijke meststoffen is bepaald door weging, wordt het bewijsstuk houdende het nettogewicht van de dierlijke meststoffen gedurende vijf jaren bewaard door de leverancier. Indien de dierlijke meststoffen, bedoeld in de vorige volzin, worden afgeleverd aan een afnemer, zijnde een intermediaire onderneming, wordt het in de vorige volzin bedoelde bewijsstuk gedurende vijf jaren bewaard door de afnemer.

Artikel 8

  • 1. Het afleveringsbewijs wordt vastgesteld bij ministeriële regeling en door het bureau verstrekt.

  • 2. Ter zake van de ondertekening van het afleveringsbewijs kunnen de leverancier en de afnemer elkaar niet machtigen, behoudens in bij ministeriële regeling bepaalde gevallen en onder de daarbij aangegeven voorwaarden.

Artikel 9

  • 1. Indien dierlijke meststoffen worden afgezet in het buitenland en sprake is van een vervoerovereenkomst als bedoeld in artikel 1 van het verdrag, wordt in afwijking van artikel 7, eerste en derde lid, het afleveringsbewijs opgemaakt en ondertekend door de leverancier. De leverancier vermeldt op het afleveringsbewijs tevens het nummer van het CMR-vervoerdocument dat betrekking heeft op de desbetreffende vracht dierlijke meststoffen en vermeldt op het CMR-vervoerdocument het nummer van het afleveringsbewijs.

  • 2. Indien een leverancier, zijnde een intermediaire onderneming, dierlijke meststoffen afzet in het buitenland middels een daartoe door hem gemachtigde vervoerder, wordt, in afwijking van artikel 1, onderdeel d, de feitelijke overdracht van de meststoffen aan de vervoerder niet aangemerkt als aflevering en wordt die leverancier beschouwd als de leverancier van de dierlijke meststoffen.

  • 3. De machtiging, bedoeld in het tweede lid, blijkt uit het CMR-vervoerdocument.

  • 4. De leverancier, bedoeld in het eerste en tweede lid, bewaart zijn afschrift van het CMR-vervoerdocument gedurende vijf jaren.

Artikel 10

  • 1. Indien dierlijke meststoffen niet worden geanalyseerd wordt op het afleveringsbewijs tevens vermeld de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de meststoffen, vastgesteld op grond van de forfaitaire omrekennormen, genoemd in bijlage C bij de wet.

  • 2. Indien dierlijke meststoffen niet worden geanalyseerd toont de leverancier de indiening van het afleveringsbewijs aan het bureau aan door middel van het door het bureau periodiek aan hem toegezonden overzicht van de van hem door het bureau ontvangen afleveringsbewijzen, dan wel op andere wijze.

Artikel 11

  • 1. Indien dierlijke meststoffen worden geanalyseerd zendt de leverancier, in afwijking van artikel 7, vierde lid, het afleveringsbewijs binnen twee weken na de aflevering van de dierlijke meststoffen aan het laboratorium.

  • 2. Indien dierlijke meststoffen die worden geanalyseerd worden afgeleverd aan een afnemer, zijnde een intermediaire onderneming, rusten de verplichtingen, genoemd in het eerste lid, op de afnemer.

Artikel 12

  • 1. De leverancier en de afnemer houden ieder afzonderlijk een kwartaaloverzicht bij van de in dat kwartaal door of aan hen afgeleverde geanalyseerde hoeveelheden dierlijke meststoffen, de daarop betrekking hebbende analyseresultaten en het nettogewicht van de dierlijke meststoffen onder vermelding van de nummers van de betrokken afleveringsbewijzen.

  • 2. Het kwartaaloverzicht wordt overeenkomstig de daarbij aangegeven wijze volledig en naar waarheid ingevuld en door de leverancier, onderscheidenlijk de afnemer ondertekend.

  • 3. De leverancier en de afnemer dienen het kwartaaloverzicht uiterlijk binnen tien weken na afloop van ieder kwartaal in bij het bureau.

  • 4. De leverancier, onderscheidenlijk afnemer, toont de indiening van het kwartaaloverzicht aan door middel van de door het bureau aan hem toegezonden bevestiging van ontvangst.

  • 5. De door het laboratorium verstrekte analyseresultaten en een afschrift van het kwartaaloverzicht worden door de leverancier en de afnemer gedurende vijf jaren bewaard.

  • 6. Het kwartaaloverzicht wordt opgesteld in de door Onze Minister voorgeschreven vorm.

  • 7. Ten aanzien van de ondertekening van de kwartaaloverzichten kan geen machtiging plaatsvinden.

Paragraaf 4 Afleveren van overige organische meststoffen

Artikel 13

  • 1. Bij aflevering van overige organische meststoffen wordt door de leverancier en de afnemer een afleveringsbewijs opgemaakt.

  • 2. Het afleveringsbewijs vermeldt onder meer:

    a. de soort en de vorm van de afgeleverde overige organische meststoffen;

    b. het gewicht van de afgeleverde overige organische meststoffen;

    c. de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de afgeleverde overige organische meststoffen;

    d. het mestnummer van de leverancier en de afnemer;

    e. de naam en het adres van de leverancier en de afnemer.

  • 3. Artikel 7, derde tot en met zesde lid, en artikel 8 zijn van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 5 Het vervoer van dierlijke meststoffen en overige organische meststoffen

Artikel 14

  • 1. Het is verboden afgeleverde dierlijke of overige organische meststoffen te vervoeren, tenzij desgevraagd het op de vracht betrekking hebbende en voor de afnemer bestemde afschrift van het afleveringsbewijs wordt overgelegd.

  • 2. Het is verboden dierlijke meststoffen of overige organische meststoffen te vervoeren indien aflevering nog niet heeft plaatsgevonden, tenzij desgevraagd het op de vracht betrekking hebbende en door de vervoerder, als ware hij reeds leverancier, opgemaakte en ondertekende afleveringsbewijs wordt overgelegd.

Paragraaf 6 Overige bepalingen

Artikel 15

  • 1. Op verzoek van de producent van dierlijke meststoffen worden de voor zijn bedrijf geregistreerde gegevens betreffende de mestproductie geheel of gedeeltelijk doorgehaald.

  • 2. Na gehele doorhaling is het niet-gebonden mestproductierecht van het bedrijf nihil.

  • 3. Bij gedeeltelijke doorhaling neemt het niet-gebonden mestproductierecht van het bedrijf af met de door de producent aangegeven hoeveelheid.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de gehele of gedeeltelijke doorhaling en het verzoek, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 16

Het Uitvoeringsbesluit 30%-korting mestproductierechten voor varkens en kippen, het Besluit voorwaarden afzetovereenkomsten en het Besluit mestbank en mestboekhouding (Meststoffenwet) worden ingetrokken.

Artikel 17

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet.

Artikel 18

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1998.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 6 november 1997

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de vierde december 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

De Meststoffenwet voorziet in artikel 6 in de mogelijkheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regelen te stellen omtrent het bijhouden van een administratie en het verstrekken van gegevens inzake onder meer de productie, het gebruik en het verhandelen van meststoffen. Het onderhavige besluit voorziet in die regelen. Na inwerkingtreding van de Wet van 2 mei 1997 houdende wijziging van de Meststoffenwet (Stb. 360) worden de artikelen van de Meststoffenwet vernummerd. Artikel 6 wordt als gevolg daarvan artikel 7.

Het besluit komt in de plaats van het Besluit mestbank en mestboekhouding (Meststoffenwet). Het laatstgenoemde besluit voldoet niet meer. De invoering met ingang van 1 januari 1998 van het in een nieuw hoofdstuk IV van de Meststoffenwet neergelegde stelsel van regulerende heffingen (Wet van 2 mei 1997; Stb. 360) is aanleiding geweest voor een heroriëntatie op de uitvoering van de mestwetgeving als gevolg waarvan de wettelijke taken van de Stichting Landelijke Mestbank vervallen. Voorts leidt invoering van het stelsel van regulerende mineralenheffingen tot wijziging van de administratieve verplichtingen van producenten van meststoffen en van het stelsel van mestafleveringsbewijzen.

Het onderhavige ontwerp-besluit is ter advisering voorgelegd aan diverse productschappen en maatschappelijke organisaties. Er is advies ontvangen van de bond van Loonbedrijven voor agrarisch grondverzetwerk in Nederland (Boval) en de Vereniging van Belangenbehartiging Nederlandse Mestdistributeurs (VBNM). Op dit advies wordt – voor zover betrekking hebbende op dit besluit – ter bestemder plaatse in de artikelsgewijze toelichting ingegaan.

Het ontwerp-besluit is gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van Richtlijn nr. 83/189/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 109; hierna: de richtlijn). De administratieve verplichtingen die voortvloeien uit het ontwerp-besluit zijn welbeschouwd niet aan te merken als technische voorschriften in de zin van de richtlijn. Evenmin valt in te zien hoe zij al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel zouden kunnen leiden tot een handelsbelemmering tussen lidstaten. Tot melding aan de Europese Commissie is zekerheidshalve overgegaan gelet op enerzijds de gevolgen die het ten onrechte achterwege laten van een melding in het kader van voornoemde richtlijn in het algemeen kan hebben en het feit dat daarop in gerechtelijke procedures betreffende de mestwetgeving herhaaldelijk een beroep wordt gedaan, en anderzijds het belang van het onderhavige besluit voor de handhaving van de bij of krachtens de Meststoffenwet en de Wet bodembescherming gestelde regels.

2. Heroriëntatie Uitvoeringsorganisaties Mestwetgeving

In 1995 is een heroriëntatie op de uitvoeringsorganisaties van de mestwetgeving, te weten de Stichting Landelijke Mestbank, het Bureau Heffingen en het Centrum voor Informatie en Ondersteuning Mestverwerking, gestart. In juni 1996 is de eerste fase van deze heroriëntatie afgerond. De uitkomsten van deze heroriëntatie hebben geleid tot een gewijzigde taakverdeling tussen voornoemde organisaties op het gebied van de uitvoering van de wettelijke taken in het kader van de mestregelgeving. Op basis van een effectiviteits- en efficiency-onderzoek is onder meer geconcludeerd dat de taken van de Stichting Landelijke Mestbank betreffende de doelmatige afvoer van mestoverschotten, die zijn gebaseerd op hoofdstuk III van de Meststoffenwet, tot de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven behoren. Regels betreffende deze taken van de Stichting Landelijke Mestbank zijn in het onderhavige besluit dan ook niet meer opgenomen.

De uitvoering van de overige wettelijke taken voortvloeiende uit de mestregelgeving zal vanaf 1 januari 1998 door het Bureau Heffingen gebeuren, waaronder de administratieve verwerking van het mestafleveringsbewijs, een taak die thans wordt uitgevoerd door de Stichting Landelijke Mestbank. Overigens was het Bureau Heffingen ingevolge artikel 8a van het Besluit mestbank en mestboekhouding reeds belast met de verwerking van de afleveringsbewijzen betreffende de overige organische meststoffen.

Omtrent de overdracht van taken van de Stichting Landelijke Mestbank naar het Bureau Heffingen heb ik, tezamen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, afspraken gemaakt met het bedrijfsleven die zijn neergelegd in het Raamwerk voor de uitwerking van de Integrale Notitie. Voornoemd raamwerk heb ik aan de Tweede Kamer toegezonden bij brief van 22 februari 1996, nr. DL 96 762. In verband met de herverdeling van taken heeft het bestuur van de Stichting Landelijke Mestbank in zijn vergadering van 27 februari 1997 besloten voornoemde stichting met ingang van 31 december 1997 te ontbinden.

3. Handhaving uitbreidingsverbod

In principe worden de productie en het gebruik van dierlijke meststoffen gereguleerd door het heffingenstelsel, neergelegd in het nieuwe hoofdstuk IV van de Meststoffenwet. Vooralsnog blijft echter het stelsel van de mestproductierechten bestaan. Dit geldt ook voor het daarmee samenhangende strafrechtelijk gehandhaafde uitbreidingsverbod en omwisselingsverbod op grond van artikel 14 van de wet. Aan de Tweede Kamer heb ik, in de nota naar aanleiding van het verslag en tijdens de plenaire behandeling door de Tweede Kamer van het wetsvoorstel tot wijziging van de Meststoffenwet, aangegeven dat het mogelijk is om onder een aantal voorwaarden op termijn de mestproductierechten af te schaffen (kamerstukken II 1996/1997, 24 782, nr. 5, blz. 3 en Handelingen II blz. 52–3912). Voorwaarden zijn dat het stelsel van regulerende heffingen goed functioneert, dat er een evenwicht is op de mestmarkt en dat er een uitvoerbaar en handhaafbaar alternatief systeem beschikbaar is om dit evenwicht te behouden. Deze voorwaarden houden verband met het feit dat de sturingskracht van het heffingenstelsel niet voldoende is om bij een landelijk niet-plaatsbaar mestoverschot het evenwicht op de mestmarkt af te dwingen.

Het voorgaande heeft tot gevolg dat de administratieve verplichtingen die het toezicht op de naleving van het uitbreidingsverbod mogelijk maken eveneens blijven bestaan. Deze verplichtingen zijn uit het Besluit mestbank en mestboekhouding in het onderhavige besluit in paragraaf 2 overgenomen.

4. Afleveringsbewijzen

In paragraaf 3 van het onderhavige besluit is de verplichting opgenomen om bij de aflevering van dierlijke meststoffen een afleveringsbewijs op te maken. In paragraaf 4 is deze verplichting ten aanzien van de aflevering van overige organische meststoffen opgenomen. Het gaat hierbij om door leverancier en afnemer ondertekende bewijststukken inzake de feitelijke aflevering van dierlijke meststoffen of overige organische meststoffen. Het afleveringsbewijs is van belang om te kunnen controleren of de meststoffen ook daadwerkelijk zijn afgezet. Voorts kunnen via de afleveringsbewijzen alle schakels van de mestketen worden gevolgd. Een ieder die betrokken is bij de route die de mest feitelijk aflegt van producent tot eindgebruiker, zoals de transporteur, opslaghouder of distributeur, valt onder de werking van de bepalingen in de paragrafen 3 of 4 van het onderhavige besluit.

De bepalingen betreffende de afleveringsbewijzen komen op hoofdlijnen overeen met de bepalingen daaromtrent in het Besluit mestbank en mestboekhouding. In het nieuwe heffingenstelsel wordt echter in het zogenoemde verfijnde systeem zo veel mogelijk uitgegaan van werkelijke waarden in plaats van van forfaits. Dit heeft gevolgen voor de routing van de gegevens en leidt tot een nieuwe verplichting inhoudende het bijhouden en inzenden van een zogenoemd kwartaaloverzicht. Dit wordt nader toegelicht bij artikel 12.

5. Handhaving

De in dit besluit in paragraaf 2 vastgelegde administratieve verplichtingen zijn gebaseerd op artikel 6 van de Meststoffenwet, dat strafrechtelijk wordt gehandhaafd. Dit geldt ook voor de bepalingen betreffende de afleveringsbewijzen.

De afleveringsbewijzen, via welke zicht wordt verkregen op de meststromen, zijn van cruciaal belang voor de handhaving van het totale heffingensysteem. De aan- en afvoer van mineralen door dierlijke en overige organische meststoffen is immers de voornaamste post in het heffingensysteem. Afzonderlijke strafrechtelijke handhaving van de bepalingen betreffende de afleveringsbewijzen – naast de bestuurlijke handhaving van het heffingensysteem – wordt dan ook noodzakelijk geacht.

Dit nog afgezien van het feit dat niet alle afnemers en leveranciers van dierlijke en overige organische meststoffen onder het stelsel van verlies- en aanvoernormen vallen van het nieuwe hoofdstuk IV van de Meststoffenwet.

De administratieve verplichtingen voor de producent van dierlijke meststoffen zijn afgestemd op die in het kader van het heffingensysteem. Dit wordt nader toegelicht bij artikel 2.

De afstemming verbetert de controlemogelijkheden voor de handhavende instanties.

Door de concentratie van de uitvoerende taken met betrekking tot de afleveringsbewijzen bij het Bureau Heffingen in Assen, worden het toezicht op de naleving van de verplichtingen met betrekking tot de afleveringsbewijzen en de opsporingsactiviteiten in dat kader vergemakkelijkt.

De Algemene Inspectiedienst wordt op grond van artikel 26 van de Meststoffenwet belast met de toezicht op de naleving van het besluit en krachtens artikel 17 van de Wet op de economische delicten belast met de opsporing van strafbare feiten die in het kader van dit besluit worden gepleegd. De feitelijke controle zal zo veel mogelijk worden gecombineerd met de controle-activiteiten in het kader van andere onderdelen van het mest- en ammoniakbeleid, zoals de controle op het mineralenaangiftesysteem. Een dergelijke integrale bedrijfscontrole is mogelijk omdat de verschillende controle-activiteiten betrekking kunnen hebben op eenzelfde bedrijf en de controle op de verschillende onderdelen van het mest- en ammoniakbeleid grotendeels plaatsvindt aan de hand van dezelfde feitelijke gegevens, zoals bijvoorbeeld de zogenoemde saldoregistratie dieren. In deze registratie wordt door de veehouder steeds nauwkeurig bijgehouden hoeveel dieren op het bedrijf worden gehouden. Met betrekking tot de in hoofdstuk IV van de Meststoffenwet opgenomen heffingen wordt ervan uitgegaan dat elk bedrijf en elke onderneming gemiddeld eenmaal per zes jaar wordt gecontroleerd.

In het plan van aanpak voor handhaving mest- en ammoniakbeleid is – op hoofdlijnen – een geïntegreerd handhavingsprogramma neergelegd (kamerstukken II 1996/97, 24 445, nr. 37). In dit plan van aanpak zijn de taken en verantwoordelijkheden van de verschillende actoren die een rol spelen bij de handhaving van de mestregelgeving afgebakend.

6. Artikelsgewijs

Artikel 1

In de definitie van «afleveren» wordt naast het begrip bedrijf ook het begrip onderneming genoemd. Dit is noodzakelijk omdat de definitie van «bedrijf» in artikel 1 van de Meststoffenwet niet ziet op met name transporteurs, handelaren en bepaalde afnemers (bijvoorbeeld verwerkingsinstallaties). Het begrip «bedrijf» in artikel 1 van de Meststoffenwet is ook van toepassing op het onderhavige besluit. Hierover bestond onduidelijkheid bij de Boval en de VBNM.

In de definitie van «afnemer» is een wijziging aangebracht ten opzichte van het Besluit Mestbank en Mestboekhouding (Meststoffenwet). In plaats van «afneemt» wordt in het onderhavige besluit gesproken over «krijgt afgeleverd». Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel 2

In artikel 2 is geregeld aan welke administratieve verplichtingen de producenten van dierlijke meststoffen moeten voldoen teneinde het toezicht op de naleving van het uitbreidingsverbod en het omwisselingsverbod mogelijk te maken. Ingevolge de Regeling gegevensverstrekking Wet verplaatsing mestproductie dienen deze bescheiden ook voor het toezicht op de naleving van de Wet verplaatsing mestproductie en in het bijzonder voor het toezicht op de naleving van het verbod dat is opgenomen in artikel 3 van de laatstgenoemde wet.

In het kader van het stelsel van regulerende heffingen rusten op de heffingplichtigen en een gedeelte van de vrijgestelde bedrijven, als bedoeld in artikel 13x van de Meststoffenwet, eveneens administratieve verplichtingen.

Het is niet de bedoeling dat een dubbele administratie wordt bijgehouden. Voor zover de gegevens die ten behoeve van de heffingen moeten worden bijgehouden tevens kunnen dienen voor het toezicht op de naleving van het uitbreidingsverbod, wordt door het bijhouden van voornoemde gegevens voldaan aan de verplichting tot het bijhouden van een administratie als bedoeld in artikel 2. Op deze wijze worden de uitvoeringslasten voor de veehouders niet onnodig zwaar.

Artikel 3

In beginsel geldt de verplichting tot het bijhouden van een administratie voor alle mestproducenten. Ook indien de productie van dierlijke meststoffen onder de in artikel 14 van de Meststoffenwet genoemde grens van 125 kilogram per hectare per jaar ligt, moet een producent dit immers aan kunnen tonen. Een producent op wiens bedrijf de gemiddelde veebezetting per jaar in totaal niet meer bedraagt dan 3 GVE en tot wiens bedrijf bovendien niet meer dan 3 hectare landbouwgrond behoort, het gaat hierbij om een zogenoemde hobbyboer, heeft echter een zo geringe productie dat de mogelijkheid van overtreding van het uitbreidingsverbod vrijwel is uitgesloten. Voor deze categorie vormt het bijhouden van een administratie, bedoeld in artikel 2, een onevenredig zware administratieve last. Derhalve rust op een producent op wiens bedrijf de gemiddelde veebezetting per jaar in totaal niet meer bedraagt dan 3 GVE en tot wiens bedrijf bovendien niet meer dan 3 hectare landbouwgrond behoort, niet de verplichting tot het bijhouden van een administratie (artikel 3, eerste lid). Deze categorie producenten is niet ontslagen van de verplichting tot het conform de regels van het onderhavige besluit opmaken van een afleveringsbewijs.

Artikel 5

In artikel 5 is een voorziening getroffen voor de gevallen waarin in de loop van een kalenderjaar voor een producent de verplichting tot het bijhouden van een administratie gaat gelden als gevolg van wijzigingen in de bedrijfssituatie. Deze behoeven immers niet noodzakelijkerwijs in te gaan aan het begin van een kalenderjaar. Hierbij valt te denken aan de overdracht van een bedrijf, het samenvoegen van bedrijven of het splitsen van een bedrijf, maar ook nieuwvestiging.

Artikel 6

In verband met de uitvoering van de Meststoffenwet kan het wenselijk zijn dat bepaalde groepen van personen die (indirect) zijn betrokken bij het stelsel van regulerende heffingen, zoals gebruikers van dierlijke meststoffen die geen producent zijn of gebruikers van overige organische meststoffen, te verplichten tot het verstrekken van gegevens en tot het bijhouden van een administratie. Hiervoor is een bepaling opgenomen in artikel 6.

In de toekomst zal het bijvoorbeeld van groter belang zijn om de kunstmeststromen beter in beeld te krijgen. Thans wordt onderzoek verricht naar de wijze waarop dit kan worden gerealiseerd.

Artikelen 7 en 8

In deze artikelen zijn de bepalingen opgenomen die gelden bij de aflevering van dierlijke meststoffen. Deze komen overeen met die uit het Besluit mestbank en mestboekhouding met het verschil dat het origineel van het afleveringsbewijs moet worden verzonden naar het Bureau Heffingen in plaats van naar de Stichting Landelijke Mestbank.

De systematiek is als volgt. Bij de aflevering van dierlijke meststoffen wordt een twee-partijenbewijs opgemaakt dat zowel door de leverancier als door de afnemer wordt ondertekend. De verplichting tot het opmaken van een afleveringsbewijs geldt ongeacht de afstand waarover de af te leveren dierlijke meststoffen worden vervoerd. Aangezien het afleveringsbewijs van groot belang is voor de controle of de meststoffen ook daadwerkelijk is afgezet, is het niet gewenst het opmaken van een afleveringsbewijs pas verplicht te stellen indien de af te leveren meststoffen over een afstand van meer dan 10 kilometer worden vervoerd, zoals is voorgesteld door de Boval en de VBNM.

Leverancier is een ieder die mest aan een ander feitelijk aflevert. Dit kunnen bijvoorbeeld zijn de producent van dierlijke meststoffen en de beheerder van een mestopslag die dierlijke meststoffen afleveren aan een transporteur of een handelaar. Maar ook de transporteur die aflevert aan een gebruiker. Afnemer van mest is een ieder die mest afneemt van een leverancier. Dit heeft onder meer tot gevolg dat indien een producent dierlijke meststoffen aflevert aan een intermediair en de intermediair de dierlijke meststoffen vervolgens aflevert aan een eindgebruiker, er twee afzonderlijke afleveringsbewijzen moeten worden opgemaakt door alle partijen ondertekend. De intermediair tekent in dat geval eerst in zijn hoedanigheid van afnemer en vervolgens in zijn hoedanigheid van leverancier. Bij iedere afzonderlijke vracht mest die wordt afgeleverd in de zin van dit besluit wordt derhalve een afleveringsbewijs opgemaakt.

Zoals volgt uit de definitie van het begrip afleveren wordt een afleveringsbewijs opgemaakt bij het feitelijk overdragen van dierlijke of overige organische meststoffen dat erop is gericht de betreffende meststoffen buiten het bedrijf of de onderneming van de overdragende partij te brengen. Hieronder valt niet de situatie waarin een loonwerker op de ene bij een bedrijf behorende locatie meststoffen ophaalt om deze op een andere, bij hetzelfde bedrijf behorende, locatie uit te gaan rijden.

De leverancier is verantwoordelijk voor het inzenden van het door beide partijen ondertekende origineel van het afleveringsbewijs aan het Bureau Heffingen. Zowel de leverancier als de afnemer behouden een afschrift van het afleveringsbewijs. Het voor de afnemer bestemde afschrift vergezelt de vracht. De afschriften worden ten behoeve van een adequate controle gedurende een bepaalde periode door de leverancier en de afnemer bewaard.

Artikel 8, tweede lid, biedt een basis voor het stellen van regels omtrent een systeem van machtigingen omdat in de praktijk is gebleken dat daaraan behoefte bestaat. De mogelijkheid tot machtigen biedt met name uitkomst voor de situatie waarin een intermediair meststoffen aflevert aan een eindgebruiker – bijvoorbeeld een akkerbouwer – op een locatie behorende tot het bedrijf van die eindgebruiker die niet ligt in de woonplaats van de eindgebruiker en de eindgebruiker slechts voor de ondertekening van het afleveringsbewijs aanwezig moet zijn op de losplaats. Indien de eindgebruiker de intermediair kan machtigen voor de ondertekening van het afleveringsbewijs, is het niet noodzakelijk dat de eindgebruiker bij de aflevering van de meststoffen aanwezig is.

Artikel 9

Het bedrijfsleven heeft aangegeven te hebben ervaren dat buitenlandse afnemers over het algemeen niet bereid zijn een afleveringsbewijs te ondertekenen omdat het afleveringsbewijs een niet internationaal erkend en in het Nederlands opgesteld document is. Artikel 9 geeft afwijkende regels in het geval dierlijke meststoffen in het buitenland worden afgezet om het voorgaande te ondervangen.

In het kader van het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (hierna: het verdrag) is bij vervoer van goederen over de weg waarbij de plaats van inontvangstneming van de goederen en de plaats bestemd voor de aflevering gelegen is in twee verschillende landen – waarvan tenminste één van de landen partij is bij voornoemd verdrag – vereist dat de vervoersovereenkomst wordt vastgelegd in de vrachtbrief, ook wel genoemd het CMR-vervoerdocument. Het CMR-vervoerdocument moet ingevolge voornoemd verdrag worden opgemaakt bij transport over de weg van dierlijke meststoffen die in het buitenland worden afgezet. Op het document moeten onder andere worden vermeld de afzender, de transporteur en de ontvanger van de goederen. Het document moet door alle drie de partijen worden ondertekend, waarbij de ontvanger tekent voor de ontvangst van de goederen. De ontvanger is hiertoe ook bereid, ten aanzien van het CMR-vervoerdocument gelden niet de eerdergenoemde bezwaren tegen het afleveringsbewijs.

Bij de afzet van dierlijke meststoffen in het buitenland waarbij er sprake is van een vervoersovereenkomst in de zin van het verdrag is de procedure ingevolge artikel 9 als volgt. De leverancier van de dierlijke meststoffen maakt het afleveringsbewijs op, ondertekent het bewijs en vermeldt daarop naast de overige voorgeschreven gegevens het – unieke – nummer van het CMR-vervoerdocument. Het origineel zendt hij vervolgens naar het Bureau Heffingen of naar het laboratorium, afhankelijk van het feit of de dierlijke meststoffen worden geanalyseerd. Het afschrift van het afleveringsbewijs dat is bestemd voor de afnemer en het CMR-vervoerdocument vergezellen het transport. De leverancier ontvangt van de transporteur na aflevering van de dierlijke meststoffen een door de afnemer ondertekend afschrift van het CMR-vervoerdocument dat de leverancier vijf jaar moet bewaren.

Door koppeling van het afleveringsbewijs aan het CMR-vervoerdocument blijven – ook in het geval dierlijke meststoffen in het buitenland worden afgezet – alle schakels van de mestketen in beeld en kan worden gecontroleerd of de dierlijke meststoffen ook daadwerkelijk in het buitenland zijn afgezet.

In de praktijk maakt een intermediaire onderneming bij export van dierlijke meststoffen in veel gevallen gebruik van transporteurs die voor het merendeel niet in Nederland zijn gevestigd. Ingevolge artikel 7, eerste lid, zou bij aflevering van dierlijke meststoffen aan de transporteur een afleveringsbewijs moeten worden opgemaakt door de intermediaire onderneming en de transporteur. De transporteur zou daarmee verantwoordelijk worden voor de afzet van de dierlijke meststoffen in het buitenland. Uit het oogpunt van handhaving is het echter van belang dat de intermediaire onderneming verantwoordelijk blijft voor het opmaken van het afleveringsbewijs en de daadwerkelijk afzet in het buitenland van de dierlijke meststoffen. Dit is geregeld in het tweede lid van artikel 9. Ondanks het feit dat de dierlijke meststoffen worden afgeleverd aan de transporteur, rust op de intermediaire onderneming de verplichting tot het opmaken van het afleveringsbewijs. Op het afleveringsbewijs wordt als leverancier de intermediaire onderneming vermeld en als afnemer de afnemer in het buitenland. De transporteur komt niet op het afleveringsbewijs voor, maar is wel vermeld op het CMR-vervoerdocument.

Artikel 10

Indien de dierlijke meststoffen niet worden geanalyseerd, wordt de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de dierlijke meststoffen bepaald aan de hand van het gewicht van de dierlijke meststoffen en forfaitaire omrekennormen. De forfaitaire hoeveelheid fosfaat en stikstof moet ingevolge artikel 10, eerste lid, op het afleveringsbewijs worden vermeld.

In het tweede lid is bepaald op welke wijze de leverancier aan de Algemene Inspectiedienst kan aantonen dat hij daadwerkelijk het afleveringsbewijs aan het Bureau Heffingen heeft verzonden. Het Bureau Heffingen zendt hiertoe periodiek aan de leverancier een overzicht van de afleveringsbewijzen – en de daarop vermelde hoeveelheden aan- en afgevoerde dierlijke en overige organische meststoffen – die door het Bureau Heffingen van de leverancier zijn ontvangen. De leverancier kan de verzending van een afleveringsbewijs ingevolge het tweede lid ook op andere wijze aantonen. Het door het Bureau Heffingen opgestelde overzicht is niet in alle gevallen doorslaggevend voor de vraag of het afleveringsbewijs daadwerkelijk is verzonden. De Boval en VBNM hebben hierop gewezen.

Artikel 11

Indien de leverancier of de afnemer of beiden deelnemen aan het verfijnde heffingensysteem gelden afwijkende bepalingen als gevolg van de vereiste bemonstering en analyse van de dierlijke meststoffen. Dit heeft allereerst gevolgen voor de routing van het afleveringsbewijs. Het afleveringsbewijs wordt niet opgestuurd naar het Bureau Heffingen, maar naar het laboratorium dat de analyse uitvoert (artikel 11, eerste lid). Op deze wijze beschikt het laboratorium op eenvoudige wijze over alle relevante gegevens betreffende de vracht dierlijke meststoffen waaruit het monster dat wordt geanalyseerd afkomstig is. De bij de aflevering van de dierlijke meststoffen betrokken partijen kunnen in beginsel zelf kiezen welk laboratorium de analyse van de dierlijke meststoffen gaat uitvoeren. Het dient echter een zogenaamd geaccrediteerd laboratorium te zijn, hetgeen hieronder nog nader wordt toegelicht.

Uit de definitie van het begrip analyseren volgt overigens dat het in dit verband gaat om dierlijke meststoffen waarvan de analyse op grond van het verfijnde heffingensysteem is vereist en niet om het geval waarin de leverancier of de afnemer op eigen initiatief ten behoeve van zijn bedrijfsvoering de dierlijke meststoffen laat analyseren. In het laatstgenoemde geval is artikel 7 van toepassing.

Voorts vindt een verschuiving plaats van de verantwoordelijkheid voor het inzenden van het origineel van het afleveringsbewijs. Uit artikel 11, tweede lid, volgt dat indien een intermediair is betrokken bij het afleveren van dierlijke meststoffen die moeten worden geanalyseerd, de intermediair, ook in het geval hij de afnemer is van de desbetreffende dierlijke meststoffen, verantwoordelijk is voor het inzenden van het afleveringsbewijs. Dit is een afwijking van de regel, neergelegd in artikel 7, vierde lid, van het besluit waarin is bepaald dat de verplichting tot het inzenden van het afleveringsbewijs rust op de leverancier. Deze afwijking hangt samen met de verantwoordelijkheid van de intermediair voor de hoeveelheidsbepaling en de bemonstering van de dierlijke meststoffen. Nadat deze hebben plaatsgevonden, moeten door de intermediair op het afleveringsbewijs daarover gegevens worden vermeld, zoals het gewicht van de dierlijke meststoffen en het nummer van het genomen monster.

Indien de dierlijke meststoffen worden bemonsterd en geanalyseerd, is de systematiek als volgt. De bemonstering wordt uitgevoerd door een erkend monsternemer. Dit kan een intermediair of een onafhankelijk monsternemer zijn. In het overgrote deel van de gevallen echter zullen de dierlijke meststoffen worden afgeleverd aan een intermediair die deze transporteert en die tevens de monstername verricht. De leverancier en de intermediair maken een afleveringsbewijs op. Vervolgens zal de intermediair de dierlijke meststoffen afleveren aan een (eind)gebruiker. Het gaat daarbij om het geval dat de intermediair de dierlijke meststoffen niet tussentijds opslaat, maar deze direct doorlevert. De desbetreffende vracht wordt in dat geval niet nogmaals bemonsterd en geanalyseerd. Wel moet ten aanzien van de aflevering aan de gebruiker een nieuw afleveringsbewijs worden opgemaakt omdat de dierlijke meststoffen feitelijk worden overgedragen. De intermediair is ingevolge artikel 10 van het onderhavige besluit verantwoordelijk voor het inzenden van het afleveringsbewijs naar het laboratorium waar de dierlijke meststoffen worden geanalyseerd.

De intermediair dient het afleveringsbewijs tegelijk met het door hem genomen monster te verzenden. In het geval van directe doorlevering, zoals hiervoor beschreven, wordt het monster tezamen met twee afleveringsbewijzen naar het laboratorium gestuurd. De verplichting voor de intermediair om het door hem genomen monster tegelijk met het originele afleveringsbewijs naar het laboratorium op te sturen, zal worden opgenomen in de ministeriële regeling houdende de voorschriften ten aanzien van de hoeveelheidsbepaling, de bemonstering en de analyse op grond van artikel 13ak van de Meststoffenwet.

Het laboratorium analyseert het door de intermediair opgestuurde monster en berekent aan de hand van het gewicht van de dierlijke meststoffen dat op het afleveringsbewijs staat vermeld en de gehalten fosfaat en stikstof de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de dierlijke meststoffen. Vervolgens zendt het laboratorium het origineel van het afleveringsbewijs en de analyseresultaten naar het Bureau Heffingen. De analyseresulaten worden door het laboratorium ook aan de betrokkenen toegezonden.

De analyse van de dierlijke meststoffen moet worden uitgevoerd door een door de Raad voor de Accreditatie geaccrediteerd laboratorium. Dit voorschrift zal eveneens worden opgenomen in de ministeriële regeling houdende de voorschriften ten aanzien van de hoeveelheidsbepaling, de bemonstering en de analyse op grond van artikel 13ak van de Meststoffenwet.

Een geaccrediteerd laboratorium houdt in dit verband in een laboratorium dat aan de Raad voor de Accreditatie heeft aangetoond te kunnen werken volgens het accreditatieprogramma AP 05 «Dierlijke mest; samenstelling». Dit accreditatieprogramma, waarin onder meer de door een laboratorium bij analyse te hanteren werkwijzen en methoden zijn opgenomen, is opgesteld door voornoemde Raad. In het accreditatieprogramma zijn voorts de verplichting tot het inzenden van het afleveringsbewijs naar het Bureau Heffingen en tot het verzenden van de analyseresultaten aan de betrokkenen opgenomen. Ook is in het accreditatieprogramma een regeling opgenomen voor het geval één of meer van de betrokkenen het niet eens is met de analyseresultaten.

Artikel 12

De gehalten aan fosfaat en stikstof in dierlijke meststoffen vormen mede de grondslag voor de uiteindelijke heffing die aan de heffingplichtige wordt opgelegd. Het is dan ook gewenst dat een bevestiging van voornoemde gehalten door de heffingplichtige plaatsvindt. Dit gebeurt via het kwartaaloverzicht bedoeld in artikel 12. Indien blijkt dat de door de heffingplichtige gedane opgave niet overeenkomt met de door het laboratorium aan het Bureau Heffingen verstrekte analyseresultaten, zal door het Bureau Heffingen bij de berekening van de verschuldigde heffing van de laatstgenoemde resultaten worden uitgegaan.

De betrokkenen ontvangen van het laboratorium de analyseresultaten van de vrachten dierlijke meststoffen die door of aan hen zijn geleverd. In artikel 12 is de verplichting voor de leverancier en de afnemer opgenomen tot het bijhouden en inzenden van een kwartaaloverzicht. Op dit kwartaaloverzicht worden alle vrachten dierlijke meststoffen die in het desbetreffende kwartaal zijn geanalyseerd vermeld met de daarop betrekking hebbende analyseresultaten, het gewicht van de desbetreffende vracht en het nummer van het betrokken afleveringsbewijs.

Overwogen is om ten aanzien van de ondertekening van de kwartaaloverzichten machtiging toe te staan. Hiervoor is niet gekozen in verband met de gewenste actieve bevestiging van de analyseresultaten. Dit laat echter onverlet dat een intermediair voor bijvoorbeeld een akkerbouwer de kwartaaloverzichten opstelt en vier maal per jaar een kwartaaloverzicht naar die akkerbouwer ter ondertekening opstuurt. Het grootste gedeelte van de administratieve handelingen wordt in dat geval door de intermediair verricht.

Artikel 13

In dit artikel zijn de administratieve verplichtingen opgenomen die gelden bij de aflevering van overige organische meststoffen. Ten aanzien van de overige organische meststoffen geldt dat deze moeten zijn geanalyseerd voordat aflevering plaats mag vinden. Wat betreft de routing van het afleveringsbewijs is aangesloten bij de systematiek van dierlijke meststoffen die niet worden geanalyseerd.

Vanuit de Boval en de VBNM zijn bezwaren geuit tegen de wijze en frequentie van de bemonstering en analyse van de overige organische meststoffen. De regels omtrent voornoemde bemonstering en analyse zijn opgenomen in het Besluit kwaliteit en gebruik van overige organische meststoffen, dat wordt geëvalueerd. De door de Boval en VBNM geuite bezwaren zullen bij deze evaluatie worden betrokken.

Artikel 14

In het eerste lid van artikel 14 is een algemeen verbod opgenomen voor het vervoer van afgeleverde mest zonder dat de vracht vergezeld gaat van een afschrift van het afleveringsbewijs. Dit artikellid ziet op de situatie dat de afnemer de dierlijke meststoffen of overige organische meststoffen ophaalt bij de leverancier. Het eerste lid ziet uitdrukkelijk niet op de situatie dat de afnemer de aan hem afgeleverde meststoffen binnen zijn bedrijf vervoert, bijvoorbeeld ten behoeve van de aanwending daarvan.

Het tweede lid ziet op de situatie dat de dierlijke meststoffen of de overige organische meststoffen door de leverancier worden vervoerd ten behoeve van de aflevering van die meststoffen. De dierlijke meststoffen zijn in dat geval nog niet afgeleverd en er is nog geen afleveringsbewijs door de betrokken partijen opgemaakt. Ten behoeve van de controle moet de vracht ingevolge artikel 14, tweede lid, van het onderhavige besluit echter zijn vergezeld van een afleveringsbewijs waarbij het gedeelte van de leverancier is ingevuld en ondertekend door de vervoerder.

Artikel 15

Bij invoering van de regulerende mineralenheffingen in de Meststoffenwet, is artikel 14a van die wet, waarin een korting van 30% op mestproductierechten voor varkens en kippen was neergelegd, komen te vervallen. In het nieuwe systeem bestaat aan deze kortingsregeling geen behoefte meer en mede uit oogpunt van deregulering en lastenverlichting is deze geschrapt. Voor een nadere toelichting zie kamerstukken II 1995/96, 24 782, nr. 3, blz. 39–40. Dit heeft tot gevolg dat ook het Uitvoeringsbesluit 30%-korting mestproduktierechten voor varkens en kippen overbodig is geworden. Dit met uitzondering van één onderdeel van het laatstgenoemde besluit, dat los van de korting van 30% op de mestproductierechten staat, en dit is de mogelijkheid tot gehele of gedeeltelijke doorhaling van mestproductierechten. Deze mogelijkheid, gebaseerd op artikel 6, derde lid, van de Meststoffenwet is nu opgenomen in artikel 15 van dit besluit.

Het Uitvoeringsbesluit 30%-korting wordt bij artikel 16 van dit besluit ingetrokken.

Artikel 16

Op grond van het oude artikel 13 van de Meststoffenwet bestond de mogelijkheid voor vermindering van de overschotheffing in aanmerking te komen indien men mestafzetovereenkomsten voor dierlijke mest had gesloten. Deze mogelijkheid was uitgewerkt in het Besluit voorwaarden afzetovereenkomsten. Met invoering van het systeem van regulerende mineralenheffingen in de Meststoffenwet, is de grondslag van dit besluit vervallen. De vroegere overschotheffing is daarbij vervangen door een bestemmingsheffing met een vast tarief. De enige differentiatie die de bestemmingsheffing kent is een korting indien de aangifte voor de regulerende mineralenheffingen vergezeld gaat van een accountantsverklaring (artikel 13v, tweede lid, van de Meststoffenwet). Differentiatiemogelijkheden bij export of dergelijke, zoals bij de «oude» overschotheffing, komen te vervallen. Het Besluit voorwaarden afzetovereenkomsten kan dan ook evenals het Uitvoeringsbesluit 30%-korting mestproduktierechten voor varkens en kippen, worden ingetrokken. Het onderhavige besluit vervangt het Besluit mestbank en mestboekhouding (Meststoffenwet). Het laatstgenoemde besluit wordt derhalve eveneens ingetrokken.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 januari 1998, nr. 7.

Naar boven