Besluit van 14 november 1997 tot wijziging van enkele Uitvoeringsbesluiten in verband met uit het Gemeenschapsrecht voortvloeiende notificatieverplichtingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 1 augustus 1997, AFP97/269 M;

Gelet op artikel 15 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, de artikelen 30, 37b en 72 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, artikel 15 van de Wet belasting zware motorrijtuigen en artikel 36k van de Wet belastingen op milieugrondslag;

De Raad van State gehoord (advies van 15 augustus 1997, no.WO6.97.0521);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 10 november 1997, AFP97/408 M;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 19921 wordt gewijzigd als volgt:

A. Artikel 6 wordt vervangen door:

Artikel 6

De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet bedoelde teruggaaf wordt verleend, indien:

a. de personenauto of het motorrijwiel is geregistreerd op naam van een politie-instantie dan wel, indien de personenauto of het motorrijwiel op lease-basis aan de politie ter beschikking staat, afschriften van het kentekenbewijs en het lease-contract worden overgelegd;

b. de personenauto of het motorrijwiel is voorzien van:

– een tweetonige hoorn;

– een duidelijk zichtbaar blauw zwaai- of knipperlicht; en

– ten minste aan weerszijden één of meer duidelijk zichtbare afbeeldingen van het politielogo, bedoeld in de Regeling politielogo;

c. de personenauto of het motorrijwiel uitsluitend wordt gebruikt door politie-ambtenaren voor de uitoefening van hun politietaak; en

d. een verklaring wordt overgelegd dat voor personenauto's en motorrijwielen die niet meer voldoen aan het bepaalde onder a, b of c, dan wel binnen drie jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, worden afgestoten, een opgaaf aan de inspecteur zal worden gedaan en alsdan een bedrag aan belasting zal worden voldaan, berekend op de voet van de artikelen 9 en 10 van de wet.

B. Artikel 7 wordt vervangen door:

Artikel 7

  • 1. De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend, indien:

    a. de personenauto of het motorrijwiel is geregistreerd op naam van een brandweer-instantie dan wel, indien de personenauto of het motorrijwiel op lease-basis aan de brandweer ter beschikking staat, afschriften van het kentekenbewijs en het lease-contract worden overgelegd;

    b. de personenauto of het motorrijwiel is voorzien van:

    – een tweetonige hoorn;

    – een duidelijk zichtbaar blauw zwaai- of knipperlicht; en

    – ten minste aan weerszijden één of meer duidelijk zichtbare afbeeldingen van een brandweerembleem dan wel in voorkomend geval een gemeentewapen, welke afbeeldingen alle een oppervlakte hebben van ten minste 314 cm2;

    c. de personenauto of het motorrijwiel uitsluitend wordt gebruikt door brandweerlieden voor de uitoefening van hun brandweertaak; en

    d. een verklaring wordt overgelegd dat voor personenauto's en motorrijwielen die niet meer voldoen aan het bepaalde onder a, b of c, dan wel binnen drie jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, worden afgestoten, een opgaaf aan de inspecteur zal worden gedaan en alsdan een bedrag aan belasting zal worden voldaan, berekend op de voet van de artikelen 9 en 10 van de wet.

  • 2. Onder brandweer-instantie wordt mede begrepen een bedrijf dat beschikt over een eigen bedrijfsbrandweer.

C. Artikel 12 wordt vervangen door:

Artikel 12

De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend indien:

a. de personenauto is voorzien van:

– een duidelijk zichtbaar geel zwaai- of knipperlicht;

– ten minste aan weerszijden één of meer duidelijk zichtbare aanduidingen waaruit blijkt dat het een dierenambulance is, welke aanduidingen alle een oppervlakte hebben van ten minste 1960 cm2 op een wit veld van ten minste 4500 cm2;

– een mobilofooninstallatie of daarmee vergelijkbare installatie; en

– voorzieningen voor vervoer en verzorging van zieke of gewonde dieren;

b. de personenauto uitsluitend wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van zieke of gewonde dieren; en

c. een verklaring wordt overgelegd dat voor personenauto's die niet meer voldoen aan het bepaalde onder a of b, dan wel binnen acht jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, worden afgestoten, een opgaaf aan de inspecteur zal worden gedaan en alsdan een bedrag aan belasting zal worden voldaan, berekend op de voet van de artikelen 9 en 10 van de wet.

ARTIKEL II

Het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 19942 wordt gewijzigd als volgt:

A. Artikel 6 wordt vervangen door:

Artikel 6

  • 1. Artikel 30 van de wet vindt toepassing voor

    a. een motorrijtuig dat in de uitoefening van een bedrijf, niet zijnde een lease- of verhuurbedrijf van motorrijtuigen, wordt gebruikt als reserve-motorrijtuig: indien het motorrijtuig een toegestane maximum massa heeft van ten hoogste 11.000 kg dan wel de richtlijn niet op het motorrijtuig van toepassing is, het motorrijtuig beschikbaar wordt gehouden voor vervanging van motorrijtuigen van dezelfde soort in gevallen van noodzakelijk herstel of onderhoud van die motorrijtuigen of van plotseling optredende bedrijfsdrukte en daarmee uitsluitend in deze gevallen niet meer dan zestig dagen gedurende de vier aaneengesloten tijdvakken waarover belasting wordt betaald gebruik van de weg wordt gemaakt;

    b. een motorrijtuig dat wordt gebruikt voor het vervoer van kermis- of circusbenodigdheden: indien het motorrijtuig wordt gehouden door een kermis- of circusexploitant, uitsluitend als zodanig wordt gebruikt en daarmee niet meer dan zestig dagen gedurende de vier aaneengesloten tijdvakken waarover belasting wordt betaald gebruik van de weg wordt gemaakt;

    c. een motorrijtuig dat is ingericht als werktuig: indien het motorrijtuig als zodanig uiterlijk herkenbaar is, het als zodanig wordt gebruikt op vaste plaatsen en daarmee niet meer dan zestig dagen gedurende de vier aaneengesloten tijdvakken waarover belasting wordt betaald van de weg gebruik wordt gemaakt en het gebruik uitsluitend dient voor de verplaatsing naar een andere werkplek;

    d. een motorrijtuig dat is ingericht als werkplaats: indien het motorrijtuig is voorzien van een laadruimte waarin permanent een werkbank is aangebracht, het met het oog op de te verrichten werkzaamheden noodzakelijke gereedschap permanent daarin aanwezig is, het motorrijtuig uitsluitend als zodanig wordt gebruikt en daarmee niet meer dan zestig dagen gedurende de vier aaneengesloten tijdvakken waarover belasting wordt betaald van de weg gebruik wordt gemaakt en het gebruik uitsluitend dient voor de verplaatsing naar een andere werkplek;

    e. een motorrijtuig dat wordt gebruikt als verhuiswagen: indien het motorrijtuig een toegestane maximum massa heeft van ten hoogste 11.000 kg, wordt gehouden door een verhuisondernemer, uitsluitend als zodanig wordt gebruikt en daarmee niet meer dan zestig dagen gedurende de vier aaneengesloten tijdvakken waarover belasting wordt betaald gebruik van de weg wordt gemaakt;

    f. een motorrijtuig dat is ingericht voor bijzondere, niet geregeld voorkomende transporten: indien aan de hand van bescheiden wordt aangetoond dat het motorrijtuig als zodanig is ingericht en daarmee niet meer dan zestig dagen gedurende de vier aaneengesloten tijdvakken waarover de belasting wordt betaald gebruik van de weg wordt gemaakt;

    g. een motorrijtuig dat is ingericht voor het vervoer van paarden: indien het motorrijtuig uitsluitend niet-beroepsmatig ten behoeve van de paardensport wordt gebruikt, de houder van het motorrijtuig een verklaring overlegt waaruit dit blijkt en met het motorrijtuig niet meer dan zestig dagen gedurende de vier aaneengesloten tijdvakken waarover belasting wordt betaald gebruik van de weg wordt gemaakt.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, komen in aanmerking:

    – één motorrijtuig op een wagenpark van meer dan drie motorrijtuigen van dezelfde soort;

    – twee motorrijtuigen op een wagenpark van meer dan negen motorrijtuigen van dezelfde soort;

    – drie motorrijtuigen op een wagenpark van meer dan vierentwintig motorrijtuigen van dezelfde soort;

    – vier motorrijtuigen op een wagenpark van meer dan negenenveertig motorrijtuigen van dezelfde soort en vervolgens één motorrijtuig op elke vijftig motorrijtuigen van dezelfde soort.

  • 3. De toepassing van artikel 30, eerste en tweede lid, van de wet vindt plaats op verzoek.

  • 4. Het verzoek wordt bij de inspecteur ingediend voor de aanvang van de vier aaneengesloten tijdvakken waarover de belasting wordt betaald.

  • 5. Bij het verzoek worden bescheiden overgelegd waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de in het eerste en tweede lid gestelde voorwaarden, alsmede een opgave van het kenteken van het motorrijtuig.

  • 6. Bij het verzoek wordt een verklaring overgelegd dat voor motorrijtuigen die niet meer voldoen aan de in het eerste en tweede lid gestelde voorwaarden een opgaaf aan de inspecteur zal worden gedaan.

  • 7. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

    Tenzij in de beschikking anders is bepaald, werkt deze terug tot op het tijdstip waarop de vier aaneengesloten tijdvakken aanvangen waarop het verzoek betrekking heeft.

  • 8. Indien aan de in het eerste en tweede lid bedoelde voorwaarden niet langer wordt voldaan, trekt de inspecteur de beschikking in. De intrekking geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 9. Indien degene aan wie de beschikking is verleend niet voldoet aan de verplichting bedoeld in het zesde lid, wordt de beschikking geacht te zijn vervallen op het tijdstip waarop aan de in het eerste en tweede lid gestelde voorwaarden niet meer wordt voldaan.

  • 10. De houder van een motorrijtuig waarop de voorwaarde van het gebruik van de weg op niet meer dan zestig dagen gedurende de vier aaneengesloten tijdvakken waarover de belasting wordt betaald, van toepassing is, is verplicht aantekening te houden van de dagen waarop gebruik van de weg wordt gemaakt, alsmede van het aantal kilometers dat op de desbetreffende dagen is gereden.

B. Artikel 7a wordt vervangen door:

Artikel 7a

De inspecteur verleent een vergunning voor een bedrijfsvoertuigenpark onder de nadere voorwaarden en beperkingen dat:

a. tot het bedrijfsvoertuigenpark geen vrachtauto's behoren ten aanzien waarvan artikel 25b van de wet, artikel 30 van de wet of een vrijstelling als bedoeld in hoofdstuk VI van de wet van toepassing is;

b. een aanhangwagen die behoort tot een bedrijfsvoertuigenpark is voorzien van een nummerplaat die is ingericht en aangebracht volgens bij ministeriële regeling te stellen regels dan wel voor de aanhangwagen een kenteken is opgegeven krachtens de Wegenverkeerswet 1994;

c. het verzoek tijdig is ingediend, tezamen met de overeenkomstig ministeriële regeling vereiste gegevens;

d. de samenstelling van het bedrijfsvoertuigenpark niet zodanig is dat ingevolge artikel 37c, tweede lid, van de wet geen teruggaaf zal kunnen plaatsvinden;

e. de inspecteur niet in de drie jaren, voorafgaand aan het verzoek om een vergunning, een eerder aan de aanvrager verleende vergunning heeft ingetrokken op de voet van artikel 37b, vijfde lid, aanhef en onderdelen a of b;

f. de houder schriftelijk verklaart wijzigingen met betrekking tot de in het bedrijfsvoertuigenpark opgenomen vrachtauto's en aanhangwagens aan de inspecteur te melden.

C. Artikel 14 wordt vervangen door:

Artikel 14

  • 1. Vrijstelling van belasting voor motorrijtuigen die uitsluitend worden gebruikt door de politie en als zodanig uiterlijk herkenbaar zijn, wordt verleend indien:

    a. het motorrijtuig is geregistreerd op naam van een politie-instantie;

    b. het motorrijtuig is voorzien van:

    – een tweetonige hoorn;

    – een duidelijk zichtbaar blauw zwaai- of knipperlicht; en

    – ten minste aan weerszijden één of meer duidelijk zichtbare afbeeldingen van het politielogo, bedoeld in de Regeling politielogo; en

    c. het motorrijtuig uitsluitend wordt gebruikt door politie-ambtenaren voor de uitoefening van hun politietaak.

  • 2. Vrijstelling van belasting voor motorrijtuigen die uitsluitend worden gebruikt door de brandweer en als zodanig uiterlijk herkenbaar zijn wordt verleend indien:

    a. het motorrijtuig is geregistreerd op naam van een brandweer-instantie;

    b. het motorrijtuig is voorzien van:

    – een tweetonige hoorn;

    – een duidelijk zichtbaar blauw zwaai- of knipperlicht; en

    – ten minste aan weerszijden één of meer duidelijk zichtbare afbeeldingen van een brandweerembleem dan wel in voorkomend geval een gemeentewapen, welke afbeeldingen alle een oppervlakte hebben van ten minste 314 cm2; en

    c. het motorrijtuig uitsluitend wordt gebruikt door brandweerlieden voor de uitoefening van hun brandweertaak.

  • 3. Onder brandweer-instantie wordt mede begrepen een bedrijf dat beschikt over een eigen bedrijfsbrandweer.

ARTIKEL III

Artikel 8b van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag3 wordt vervangen door:

Artikel 8b

  • 1. De vrijstelling, bedoeld in artikel 36k, eerste lid, van de wet wordt verleend indien degene die het aardgas gebruikt een verklaring heeft overgelegd aan degene die het aardgas aan hem heeft geleverd, dat hij het aardgas gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit of als brandstof voor een installatie voor warmtekrachtkoppeling.

  • 2. Geen vrijstelling wordt verleend indien de in het eerste lid bedoelde installatie voor warmtekrachtkoppeling een elektrisch vermogen heeft van minder dan 60 kW.

  • 3. Degene die het aardgas gebruikt dient:

    a. zijn administratie zodanig in te richten dat daarin op overzichtelijke wijze de gegevens zijn opgenomen omtrent alle voor de vrijstelling van belang zijnde bedrijfshandelingen;

    b. ter vaststelling van de hoeveelheid aardgas waarop de vrijstelling ziet, deze hoeveelheid te meten met behulp van gasmeters indien aardgas mede betrokken wordt voor andere doeleinden.

    4. Wijzigingen in de situatie die van invloed zijn op de toepassing van de vrijstelling dienen onmiddellijk te worden gemeld aan degene die het aardgas levert.

ARTIKEL IV

Artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit belasting zware motorrijtuigen4 wordt vervangen door:

Artikel 4

  • 1. Vrijstelling van belasting wordt verleend voor motorrijtuigen die uitsluitend worden gebruikt door de politie en als zodanig uiterlijk herkenbaar zijn, indien:

    a. het motorrijtuig is geregistreerd op naam van een politie-instantie;

    b. het motorrijtuig is voorzien van:

    – een tweetonige hoorn;

    – een duidelijk zichtbaar blauw zwaai- of knipperlicht; en

    – ten minste aan weerszijden één of meer duidelijk zichtbare afbeeldingen van het politielogo, bedoeld in de Regeling politielogo;

    en

    c. het motorrijtuig uitsluitend wordt gebruikt door politie-ambtenaren voor de uitoefening van hun politietaak.

  • 2. Vrijstelling van belasting wordt verleend voor motorrijtuigen die uitsluitend worden gebruikt door de brandweer en als zodanig uiterlijk herkenbaar zijn

    indien:

    a. het motorrijtuig is geregistreerd op naam van een brandweer-instantie;

    b. het motorrijtuig is voorzien van:

    – een tweetonige hoorn;

    – een duidelijk zichtbaar blauw zwaai- of knipperlicht; en

    – ten minste aan weerszijden één of meer duidelijk zichtbare afbeeldingen van een brandweerembleem dan wel in voorkomend geval van een gemeentewapen, welke afbeeldingen alle een oppervlakte hebben van ten minste 314 cm2;

    en

    c. het motorrijtuig uitsluitend wordt gebruikt door brandweerlieden voor de uitoefening van hun brandweertaak.

  • 3. Onder brandweer-instantie wordt mede begrepen een bedrijf dat beschikt over een eigen bedrijfsbrandweer.

ARTIKEL V

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 14 november 1997

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de vierde december 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit strekt tot vervanging van een aantal artikelen in verschillende uitvoeringsbesluiten. De ontwerpen van die artikelen werden niet genotificeerd overeenkomstig artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 83/189/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 109)1. Om alsnog aan de verplichting tot notificatie te voldoen zijn deze artikelen in ontwerp aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen genotificeerd (zie ook kamerstukken II 1996/97, 25 389).

De tekst van de bepalingen is identiek aan de tekst van de huidige bepalingen. Voor een toelichting op de achtergronden van de desbetreffende artikelen zij verwezen naar de toelichting(en) bij de oorspronkelijke bepalingen.

Met betrekking tot de artikelen 6, 7 en 12 van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992: het besluit van 24 december 1992, Stb. 710, tot vaststelling van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, alsmede het besluit van 6 december 1995, Stb. 589, tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer, het Uitvoeringsbesluit accijns, het Uitvoeringsbesluit verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten, het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 en het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994.

Met betrekking tot de artikelen 6, 7a en 14 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994: het besluit van 30 maart 1995, Stb. 153, tot vaststelling van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994, alsmede het besluit van 6 december 1995, Stb. 589, tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer, het Uitvoeringsbesluit accijns, het Uitvoeringsbesluit verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten, het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 en het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 en het besluit van 12 juni 1997, Stb. 246, tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994.

Met betrekking tot artikel 8b van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag: Besluit van 13 december 1995 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag in verband met de invoering van een regulerende energiebelasting (Stb. 663).

Met betrekking tot artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit belasting zware motorrijtuigen: het besluit van 29 november 1995, Stb. 564, tot vaststelling van het Uitvoeringsbesluit belasting zware motorrijtuigen.

De ontwerpen zijn op 8 augustus 1997 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van de eerdergenoemde richtlijn. Zij zijn op 11 september 1997 tevens gemeld aan het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie, ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van het op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen verdrag inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235). Een aankondiging van de ontwerpregeling is gepubliceerd in Stcrt. 1997, 193.

Deze notificaties zijn noodzakelijk, aangezien het hier vermoedelijk technische voorschriften betreft in de zin van richtlijn 83/189/EEG, zoals gewijzigd. Voor zover het hier invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking in de zin van artikel 30 EG-Verdrag betreft, geldt het volgende. De bepalingen betreffende politievoertuigen, brandweervoertuigen en dierenambulances worden gerechtvaardigd ter bescherming van taken in het algemeen belang, veiligheid en volksgezondheid. Voor de afbakening van de groep voertuigen waarvoor de desbetreffende regelingen gelden wordt aangesloten bij de bestaande regelgeving met betrekking tot politievoertuigen, brandweervoertuigen en dierenambulances. Voor wat betreft installaties voor warmtekrachtkoppeling wordt de bepaling gerechtvaardigd door het belang dubbele heffing over energieprodukten te voorkomen ingeval de energieprodukten worden gebruikt voor het opwekken van elektriciteit. De eisen sluiten aan bij de criteria die door de energiebedrijven worden gehanteerd voor het verlenen van het verlaagde aardgastarief (het tarief van de d-zone) voor WKK-installaties. Aangezien slechts enkele onderdelen van de desbetreffende besluiten notificatie behoeven (de overige onderdelen betreffen geen technische voorschriften of zijn vastgesteld voordat de desbetreffende richtlijn ging gelden voor de fiscaliteit), is ervoor gekozen niet de gehele besluiten hierbij te betrekken, maar uitsluitend de desbetreffende onderdelen.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Stb. 1992, 710, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 november 1996, Stb. 596.

XNoot
2

Stb. 1995, 153, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 12 juni 1997, Stb. 246.

XNoot
3

Stb. 1994, 948, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 22 augustus 1997, Stb. 378.

XNoot
4

Stb. 1995, 564.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het ministerie van Financiën.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel van de Staatscourant van 13 januari 1998, nr. 7.

XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 94/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 maart 1994 (PbEG L 100). Een bijgewerkte integrale tekst van de richtlijn is gepubliceerd in PbEG 1997, C 78.

Naar boven