Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Defensie | Staatsblad 1997, 574 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Defensie | Staatsblad 1997, 574 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 24 juli 1997, nr. P/97004787;
Gelet op de artikelen 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet en 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931;
De Raad van State gehoord (advies van 27 augustus 1997, nr. WO7.97.0496);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van 20 oktober 1997, nr. P97006643 ;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Defensie;
b. betrokkene:
1°. de ambtenaar die op basis van het Burgerlijke ambtenarenreglement defensie werkzaam is geweest, en aan wie ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte als bedoeld in artikel 121, eerste lid, onderdeel f, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie, en die ten tijde van dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is,
2°. de militair, bedoeld in artikel E1, onderdeel b, van de Algemene militaire pensioenwet, die ten tijde van het ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is,
3°. de militair, bedoeld in artikel E 2, onderdeel c, van de Algemene militaire pensioenwet, die uit hoofde van het ontslag geen aanspraak heeft op uitkering krachtens de Uitkeringswet gewezen militairen, en die met ingang van het tijdstip waarop hij uit hoofde van ziekten of gebreken blijvend ongeschikt is geworden voor het vervullen van de militaire dienst minder dan 80% arbeidsongeschikt is,
4°. de militair, bedoeld in artikel E1, onderdeel c, van de Algemene militaire pensioenwet, die ten tijde van het ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is,
tenzij er sprake is van volledige benutting van het resterende verdienvermogen in een of meer aangehouden dienstbetrekkingen;
c. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WAO;
d. uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid: een periodieke uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid, die voortvloeit uit enige dienstbetrekking van de betrokkene;
e. berekeningsgrondslag van de suppletie: het dagloon van de betrokkene op de dag voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem recht op suppletie wordt toegekend, voor zover dat betrekking heeft op het inkomen uit het dienstverbandwaaraan het recht op suppletie wordt ontleend;
f. dagloon: het dagloon in de zin van de WAO zonder toepassing van de maximumdagloon grens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, verminderd met de bijdragen strekkende tot betaling van de premie van een door of voor de betrokkene afgesloten particuliere ziektekostenverzekering, bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit Algemene Dagloonregelen WAO van de Sociale Verzekeringsraad van 20 april 1967, nr. 61 524 (Stcrt 1967) en vermeerderd met het bedrag aan pensioenbijdrageverhaal, bedoeld in artikel 10 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP;
g. suppletie: de suppletie, bedoeld in artikel 6;
h. Suppletieregeling: Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Defensie;
i. werkloosheidsuitkering: een periodieke uitkering ter zake van ontslag of werkloosheid, die voortvloeit uit enige dienstbetrekking van de betrokkene;
j. WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
k. gangbare arbeid: alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
1. De betrokkene heeft recht op suppletie met ingang van het tijdstip waarop aan hem ontslag is verleend.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het in dat lid bedoelde ontslag wordt verleend nadat de arbeidsongeschiktheid 90 maanden onafgebroken heeft geduurd. Voor het bepalen van genoemde periode van 90 maanden worden perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld indien die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
3. In afwijking van het eerste lid heeft de betrokkene, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 3°, recht op suppletie met ingang van het tijdstip waarop hij uit hoofde van ziekten of gebreken blijvend ongeschikt is geworden voor het vervullen van de militaire dienst.
1. Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Onverminderd het eerste lid omvat passende arbeid in de zin van de Werkloosheidswet voor de toepassing van de Suppletieregeling mede gangbare arbeid.
Het recht op suppletie komt niet tot uitbetaling zolang:
a. de betrokkene een uitkering op grond van de WAO ontvangt, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;
b. de betrokkene is herplaatst in een functie waaraan hij recht kan ontlenen op herplaatsingstoelage als bedoeld in paragraaf 9 van het pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP of hoofdstuk E van de Algemene militaire pensioenwet.
Het recht op suppletie eindigt:
a. na ommekomst van de duur van de suppletie;
b. met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden;
c. met ingang van de eerste dag van de maand waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt.
1. De suppletie bedraagt een percentage van de berekeningsgrondslag van de suppletie.
2. De berekeningsgrondslag van de suppletie wordt in voorkomende gevallen gewijzigd overeenkomstig een algemene salariswijziging.
3. Het in het eerste lid bedoelde percentage bedraagt:
a. gedurende de eerste 33 maanden 80%; en
b. gedurende de daaropvolgende 33 maanden 70%.
1. In afwijking van artikel 6, derde lid, wordt, indien het in artikel 2, eerste en tweede lid, bedoelde ontslag is verleend op een latere datum dan het moment waarop de arbeidsongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd, de in artikel 6, derde lid, genoemde periode verminderd met de periode die gelegen is tussen het moment waarop de arbeidsongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd en het ontslag. Deze vermindering wordt ten eerste toegepast op de in onderdeel a van het derde lid van artikel 6 genoemde periode gedurende welke de betrokkene recht heeft op 80% van de berekeningsgrondslag van de suppletie.
2. Voor het bepalen van de in het eerste lid bedoelde periode van 24 maanden worden perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld indien die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
3. In afwijking van artikel 6, derde lid, wordt de in onderdeel a en b van dat lid genoemde periode verminderd met de periode die gelegen is tussen de ontslagdatum en het moment waarop het recht op suppletie op grond van artikel 2, derde lid, is toegekend. Deze vermindering wordt ten eerste toegepast op de in onderdeel a van het derde lid van artikel 6 genoemde periode gedurende welke de betrokkene recht heeft op 80% van de berekeningsgrondslag van de suppletie.
4. In afwijking van artikel 6, derde lid, worden de in dat lid genoemde percentages verhoogd tot 90,02% ingeval van toekenning van suppletie aan een betrokkene als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 2° , 3° en 4°, bij arbeidsongeschiktheid met dienstverband als bedoeld in artikel E11a van de Algemene militaire pensioenwet.
1. Indien de betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op suppletie, ter zake van het dienstverband waaruit hij is ontslagen, een werkloosheidsuitkering dan wel een uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid ontvangt, wordt het bedrag van genoemde uitkering of uitkeringen in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen recht heeft op uitkering op grond van de WAO wordt die uitkering voor de toepassing van de eerste volzin, toegerekend aan het dienstverband ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, naar rato van het feitelijk genoten inkomen uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.
2. Indien de betrokkene recht heeft op uitkering op grond van de WAO die kan worden toegerekend aan een dienstbetrekking, waaruit hij is ontslagen op een datum, gelegen vóór de datum van ontslag uit het dienstverband ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, welk recht voortduurt na laatstgenoemde datum, wordt, ingeval van een verhoging van de mate van de arbeidsongeschiktheid waardoor het bedrag van die uitkering verhoogd wordt, uitsluitend het bedrag van die verhoging in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie.
3. Onze Minister kan ten gunste van de betrokkene afwijken van de toerekeningswijze, bedoeld in het tweede lid, voor zover toepassing daarvan gelet op het belang dat dit artikel beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
1. Indien de betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op suppletie inkomen verwerft uit of in verband met arbeid of bedrijf, anders dan bedoeld in artikel 8, wordt de berekeningsgrondslag van de suppletie verminderd met dat inkomen uit of in verband met arbeid of bedrijf.
2. Onder inkomen uit of in verband met arbeid of bedrijf als bedoeld in het eerste lid, wordt begrepen inkomen dat de betrokkene verwerft
a. met ingang van of na de dag waarop het ontslag, ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend, is verleend;
b. gedurende buitengewoon verlof, vakantieverlof of verlof onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend;
c. vóór de dag van het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend, anders dan bedoeld in onderdeel a en b, en artikel 8, tweede lid, voor zover uit deze arbeid of dit bedrijf na die dag inkomen of meer inkomen wordt genoten door de betrokkene, terwijl dat inkomen of dat meerdere inkomen of een gedeelte daarvan, het gevolg is van een verhoogde werkzaamheid dan wel verband houdt met het ontslag.
3. In bijzondere gevallen kan Onze Minister ten gunste van de betrokkene afwijken van het tweede lid, voor zover toepassing daarvan gelet op het belang dat dit artikel beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Voor de toepassing van de artikelen 8 en 9 worden uitkeringen steeds geacht onverminderd door de betrokkene te zijn genoten indien, als gevolg van handelingen van of het nalaten van handelingen door de betrokkene, één of meer werkloosheidsuitkeringen, uitkeringen ter zake van arbeidsongeschiktheid, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop de betrokkene recht heeft,
a. vermindering ondergaan;
b. blijvend geheel geweigerd worden;
c. tijdelijk of blijvend gedeeltelijk geweigerd worden; dan wel
d. in uitkeringsduur beperkt worden.
1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, aan wie een suppletie is toegekend, wordt een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de berekeningsgrondslag van de suppletie van de betrokkene over een tijdvak van drie maanden.
2. Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt uitgekeerd:
a. aan de langstlevende der echtgenoten indien de overleden betrokkene niet duurzaam van de andere echtgenoot gescheiden leefde;
b. bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon aan de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen van de overleden betrokkene;
c. bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen aan degenen ten aanzien van wie de overleden betrokkene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.
3. Voor de toepassing van het tweede lid worden mede als echtgenoot aangemerkt niet gehuwde personen van verschillend of gelijk geslacht die duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij het betreft personen tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.
4. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in het derde lid kan slechts sprake zijn indien twee ongehuwde personen gezamenlijk voorzien in huisvesting en bovendien beiden een bijdrage leveren in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.
5. Op het uit te keren bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een of meer werkloosheidsuitkeringen, uitkeringen ter zake van arbeidsongeschiktheid, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop de betrokkene recht had.
1. Op aanvraag stelt Onze Minister het recht op suppletie vast.
2. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier.
3. De suppletie wordt zo spoedig mogelijk uitbetaald, doch uiterlijk binnen een maand nadat het recht op die suppletie is vastgesteld. Onze Minister betaalt achteraf per maand de suppletie.
4. De suppletie die niet in ontvangst is genomen of is ingevorderd binnen drie maanden na de dag van betaalbaarstelling, wordt niet meer betaald.
5. In bijzondere gevallen kan Onze Minister ten gunste van de betrokkene afwijken van de eerste volzin, voor zover toepassing daarvan gelet op het belang dat dit artikel beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
1. Ambtshalve kan een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een suppletie worden betaald indien uitsluitend onzekerheid bestaat omtrent de hoogte van de suppletie, omtrent het van de suppletie aan de betrokkene te betalen bedrag of omtrent het nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 3.
2. Op aanvraag van de betrokkene kan een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een suppletie worden betaald.
3. Het voorschot, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt beschouwd als een suppletie.
1. Onze Minister kan regels stellen op grond waarvan in bij die regels aan te geven gevallen en met inachtneming van bij die regels te stellen beperkingen de betrokkene bevoegd is deel te nemen aan een opleiding of scholing in dagonderwijs.
2. Indien de betrokkene die recht heeft op suppletie gaat deelnemen aan een voor hem noodzakelijke opleiding of scholing, blijft volgens door Onze Minister te stellen regels het recht op suppletie bestaan totdat die opleiding of scholing is geëindigd.
3. In de regels, bedoeld in het tweede lid, worden in ieder geval voorschriften en beperkingen gegeven met betrekking tot de aard, de omvang en de duur van de in het tweede lid bedoelde opleiding of scholing.
1. De betrokkene die onbeloonde activiteiten verricht is verplicht daarvan mededeling te doen.
2. De betrokkene heeft voor het verrichten van bijzondere vormen van onbeloonde activiteiten voorafgaande toestemming nodig.
3. Onze Minister kan nadere regels stellen ten aanzien van het in het tweede lid bepaalde.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld met betrekking tot:
a. een doelmatige controle op het naleven door de betrokkene van de op hem rustende verplichtingen;
b. het genieten van vakantieverlof tijdens de duur van de suppletie.
Indien het niveau van de uitkering op grond van de WAO een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, tenzij door sociale partners in het sectoroverleg Defensie anders overeengekomen binnen zes maanden na de datum van het Staatsblad waarin de maatregel tot wijziging van de uitkering op grond van de WAO is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de suppletie doorgevoerd. Dat geschiedt niet eerder dan zes maanden na de datum van het Staatsblad, waarin de betreffende wijzigingsmaatregel wordt gepubliceerd.
De in artikel 6, derde lid, genoemde periode wordt voor de toepassing van artikel D1, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene militaire pensioenwet, gelijk gesteld met diensttijd die in werkelijke dienst is doorgebracht.
1. De betrokkene, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 1°, die op 31 december 1995 recht had op herplaatsingswachtgeld als bedoeld in artikel K 4, tweede lid, juncto artikel K 6 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, en die op de dag voorafgaande aan die waarop de Suppletieregeling op hem van toepassing wordt nog recht heeft op suppletie op grond van artikel 17 van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie, zoals die regeling luidde op de dag voorafgaande aan die waarop de Suppletieregeling op hem van toepassing wordt, en waarvan de duur op de invoeringsdatum van de Suppletieregeling nog niet is verstreken, heeft recht op suppletie.
2. Het in het eerste lid bedoelde recht op suppletie bedraagt bij een op de dag voorafgaande aan die waarop de Suppletieregeling op betrokkene van toepassing wordt genoten recht op suppletie als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie van:
1 maand: gedurende de eerste 27 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
2 maanden: gedurende de eerste 26 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
3 maanden: gedurende de eerste 25 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
4 maanden: gedurende de eerste 24 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
5 maanden: gedurende de eerste 22 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
6 maanden: gedurende de eerste 21 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
7 maanden: gedurende de eerste 20 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
8 maanden: gedurende de eerste 19 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
9 maanden: gedurende de eerste 18 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
10 maanden: gedurende de eerste 17 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
11 maanden: gedurende de eerste 16 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
12 maanden: gedurende de eerste 15 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
13 maanden: gedurende de eerste 14 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
14 maanden: gedurende de eerste 13 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
15 maanden: gedurende de eerste 12 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
16 maanden: gedurende de eerste 11 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
17 maanden: gedurende de eerste 10 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
18 maanden: gedurende de eerste 9 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
19 maanden: gedurende de eerste 9 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
20 maanden: gedurende de eerste 8 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
21 maanden: gedurende de eerste 7 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
22 maanden: gedurende de eerste 6 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
23 maanden: gedurende de eerste 5 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
24 maanden: gedurende de eerste 4 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
25 maanden: gedurende de eerste 3 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
26 maanden: gedurende de eerste 2 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
27 maanden: gedurende de eerste maand 80%, vervolgens 33 maanden 70%; |
28 maanden: gedurende 33 maanden 70%; |
29 maanden: gedurende 32 maanden 70%; |
30 maanden: gedurende 31 maanden 70%; |
31 maanden: gedurende 30 maanden 70%; |
32 maanden: gedurende 29 maanden 70%; |
33 maanden: gedurende 28 maanden 70%; |
34 maanden: gedurende 27 maanden 70%; |
35 maanden: gedurende 26 maanden 70%; |
36 maanden: gedurende 25 maanden 70%; |
37 maanden: gedurende 24 maanden 70%; |
38 maanden: gedurende 23 maanden 70%; |
39 maanden: gedurende 22 maanden 70%; |
40 maanden: gedurende 21 maanden 70%; |
41 maanden: gedurende 20 maanden 70%; |
42 maanden: gedurende 19 maanden 70%; |
43 maanden: gedurende 18 maanden 70%; |
44 maanden: gedurende 17 maanden 70%; |
45 maanden: gedurende 16 maanden 70%; |
46 maanden: gedurende 15 maanden 70%; |
47 maanden: gedurende 14 maanden 70%; |
48 maanden: gedurende 13 maanden 70%; |
49 maanden: gedurende 11 maanden 70%; |
50 maanden: gedurende 10 maanden 70%; |
51 maanden: gedurende 9 maanden 70%; |
52 maanden: gedurende 8 maanden 70%; |
53 maanden: gedurende 7 maanden 70%; |
54 maanden: gedurende 6 maanden 70%; |
55 maanden: gedurende 5 maanden 70%; |
56 maanden: gedurende 4 maanden 70%; |
57 maanden: gedurende 3 maanden 70%; |
58 maanden: gedurende 2 maanden 70%; |
59 maanden: gedurende 1 maand 70%; |
3. De artikelen 3 tot en met 5, 6, tweede lid, 7 tot en met 11, alsmede de artikelen 12, derde lid, tot en met 16 zijn van toepassing.
4. Artikel 6, eerste lid, is van toepassing, met dien verstande dat het dagloon, zoals dat op de dag voorafgaande aan die waarop de Suppletieregeling op betrokkene van toepassing wordt gold met inachtneming van het bepaalde in artikel 17, vijfde lid, van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie, de berekeningsgrondslag is van de suppletie;
5. Ambtshalve wordt van iedere betrokkene als bedoeld in het eerste lid het recht op suppletie vastgesteld.
1. De betrokkene, bedoeld in artikel 1°, onderdeel b, onder 1°, heeft recht op suppletie indien:
a. het ontslag ter zake waarvan hem een recht op suppletie op grond van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie is toegekend, nà 31 december 1995 is verleend, en
b. hij op de dag voorafgaande aan die waarop de Suppletieregeling op hem van toepassing wordt nog recht heeft op suppletie op grond van artikel 2 van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie, zoals die regeling luidde op de dag voorafgaande aan die waarop de Suppletieregeling op hem van toepassing wordt, en waarvan de duur op de invoeringsdatum van de Suppletieregeling nog niet is verstreken.
2. Het in het eerste lid bedoelde recht op suppletie geldt voor een periode die gelijk is aan de resterende duur van het genoten recht op suppletie op grond van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie, berekend aan de hand van artikel 6, derde lid, met ingang van de dag waarop de Suppletieregeling op betrokkene van toepassing wordt.
3. De artikelen 3 tot en met 5, 6, eerste en tweede lid, 7 tot en met 11, alsmede de artikelen 12, derde lid, tot en met 16 zijn van toepassing.
4. Ambtshalve wordt van iedere betrokkene als bedoeld in het eerste lid het recht op suppletie vastgesteld met inachtneming van het in dit artikel bepaalde.
5. Bij de bepaling van de periode waarover een aanvullende uitkering is ontvangen wordt deze periode naar beneden afgerond op een hele maand.
1. De betrokkene, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 2°, 3° en 4°, op wie artikel III van het Besluit van de Staatssecretaris van Defensie van 30 januari 1996 (Stb.1996, 87) van toepassing was, en die op de dag voorafgaande aan die waarop de Suppletieregeling op hem van toepassing wordt nog recht heeft op aanvullende uitkering op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, van het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen, zoals dat besluit luidde op de dag voorafgaande aan die waarop de Suppletieregeling op hem van toepassing wordt, en waarvan de duur op de invoeringsdatum van de Suppletieregeling nog niet is verstreken, heeft recht op suppletie.
2. Het in het eerste lid bedoelde recht op suppletie bedraagt bij een op de dag voorafgaande aan die waarop de Suppletieregeling op betrokkene van toepassing wordt genoten recht op aanvullende uitkering van:
1 maand: gedurende de eerste 26 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 73%; |
2 maanden: gedurende de eerste 25 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 73%; |
3 maanden: gedurende de eerste 24 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 73%; |
4 maanden: gedurende de eerste 23 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 73%; |
5 maanden: gedurende de eerste 22 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 73%; |
6 maanden: gedurende de eerste 21 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 73%; |
7 maanden: gedurende de eerste 20 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 73%; |
8 maanden: gedurende de eerste 19 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 73%; |
9 maanden: gedurende de eerste 18 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 73%; |
10 maanden: gedurende de eerste 17 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 73%; |
11 maanden: gedurende de eerste 16 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 73%; |
12 maanden: gedurende de eerste 15 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 73%; |
13 maanden: gedurende de eerste 14 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 73%; |
14 maanden: gedurende de eerste 13 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 73%; |
15 maanden: gedurende de eerste 12 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 73%; |
16 maanden: gedurende de eerste 11 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 73%; |
17 maanden: gedurende de eerste 10 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 73%; |
18 maanden: gedurende de eerste 9 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 73%; |
19 maanden: gedurende de eerste 8 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 73%; |
20 maanden: gedurende de eerste 7 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 73%; |
21 maanden: gedurende de eerste 6 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 73%; |
22 maanden: gedurende de eerste 5 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 73%; |
23 maanden: gedurende de eerste 4 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 73%; |
24 maanden: gedurende de eerste 3 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 73%; |
25 maanden: gedurende de eerste 2 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 73%; |
26 maanden: gedurende de eerste maand 80%, vervolgens 33 maanden 73%; |
27 maanden: gedurende 33 maanden 73%; |
28 maanden: gedurende 32 maanden 73%; |
29 maanden: gedurende 31 maanden 73%; |
30 maanden: gedurende 30 maanden 73%; |
31 maanden: gedurende 29 maanden 73%; |
32 maanden: gedurende 28 maanden 73%; |
33 maanden: gedurende 27 maanden 73%; |
34 maanden: gedurende 26 maanden 73%; |
35 maanden: gedurende 25 maanden 73%; |
36 maanden: gedurende 24 maanden 73%; |
37 maanden: gedurende 23 maanden 73%; |
38 maanden: gedurende 22 maanden 73%; |
39 maanden: gedurende 21 maanden 73%; |
40 maanden: gedurende 20 maanden 73%; |
41 maanden: gedurende 19 maanden 73%; |
42 maanden: gedurende 18 maanden 73%; |
43 maanden: gedurende 17 maanden 73%; |
44 maanden: gedurende 16 maanden 73%; |
45 maanden: gedurende 15 maanden 73%; |
46 maanden: gedurende 14 maanden 73%; |
47 maanden: gedurende 13 maanden 73%; |
48 maanden: gedurende 12 maanden 73%; |
49 maanden: gedurende 11 maanden 73%; |
50 maanden: gedurende 10 maanden 73%; |
51 maanden: gedurende 9 maanden 73%; |
52 maanden: gedurende 8 maanden 73%; |
52 maanden: gedurende 7 maanden 73%; |
54 maanden: gedurende 6 maanden 73%; |
55 maanden: gedurende 5 maanden 73%; |
56 maanden: gedurende 4 maanden 73%; |
57 maanden: gedurende 3 maanden 73%; |
58 maanden: gedurende 2 maanden 73%; |
59 maanden: gedurende 1 maand 73%; |
3. De artikelen 3 tot en met 5, 6, tweede lid, 7 tot en met 11, alsmede de artikelen 12, derde lid, tot en met 16 zijn van toepassing.
4. Artikel 6, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het naar een jaarbedrag herleide en door het getal 261 gedeelde laatstgenoten inkomen, zoals dat op de dag voorafgaande aan die waarop de Suppletieregeling op betrokkene van toepassing wordt gold, de berekeningsgrondslag is voor de suppletie.
5. Ambtshalve wordt van iedere betrokkene als bedoeld in het eerste lid het recht op suppletie vastgesteld met inachtneming van het in dit artikel bepaalde.
6. Bij de bepaling van de periode waarover een aanvullende uitkering is ontvangen wordt deze periode naar beneden afgerond op een hele maand.
1. De betrokkene, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 2°, 3° en 4°, die op de dag voorafgaande aan die waarop de Suppletieregeling op hem van toepassing wordt nog recht heeft op aanvullende uitkering op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, van het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen, zoals dat besluit luidde op die dag voorafgaande aan die waarop de Suppletieregeling op betrokkene van toepassing wordt, en waarvan de duur op de invoeringsdatum van de Suppletieregeling nog niet is verstreken, heeft recht op suppletie.
2. Het in het eerste lid bedoelde recht op suppletie geldt voor een periode die gelijk is aan de resterende duur van het genoten recht op aanvullende uitkering op grond van het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen, berekend aan de hand van artikel 6, derde lid, met ingang van de dag waarop de Suppletieregeling op betrokkene van toepassing wordt.
3. De artikelen 3 tot en met 5, 6, tweede lid, 7 tot en met 11, alsmede de artikelen 12, derde lid, tot en met 16 zijn van overeenkomstige toepassing.
4. Artikel 6, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het naar een jaarbedrag herleide en door het getal 261 gedeelde laatstgenoten inkomen, zoals dat op de dag voorafgaande aan die waarop de Suppletieregeling op betrokkene van toepassing wordt gold, de berekeningsgrondslag is van de suppletie.
5. Ambtshalve wordt van iedere betrokkene als bedoeld in het eerste lid het recht op suppletie vastgesteld met inachtneming van het in dit artikel bepaalde.
6. Bij de bepaling van de periode waarover een aanvullende uitkering is ontvangen wordt deze periode naar beneden afgerond op een hele maand.
De betrokkene, bedoeld in de artikelen 19 tot en met 22, heeft na afloop van de suppletie recht op uitkering op grond van het Werkloosheidsbesluit defensiepersoneel indien de duur van de uitkering langer is dan die van de suppletie. Voor de vaststelling van de duur en de hoogte van de uitkering is het Werkloosheidsbesluit defensiepersoneel van toepassing, met dien verstande dat uitgegaan wordt vanaf het tijdstip waarop het ontslag is ingegaan.
Ingetrokken worden:
a. de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie;
b. het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Defensie,
J. C. Gmelich Meijling
Uitgegeven de tweede december 1997
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Dit besluit maakt onderdeel uit van de operatie die het overheidspersoneel onder de werkingssfeer van de werknemersverzekeringen brengt, de zogenoemde OOW-operatie (kamerstukken II 1996/97, 25 282, nrs. 1–4). In het kader van deze OOW-operatie wordt het overheidspersoneel opgenomen in de kring van verzekerden van de Ziektewet (ZW), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Werkloosheidswet (WW). De daarvoor benodigde wijzigingen van deze werknemersverzekeringen zijn neergelegd in de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen (Wet OOW). Het wetsvoorstel OOW treedt in werking in drie fases. Volgens het in de Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel OOW opgenomen invoeringsscenaro wordt de WAO per 1 januari 1998 ingevoerd voor het overheidspersoneel, inclusief de lopende gevallen.
De Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Defensie (Suppletieregeling) treedt in werking met ingang van de datum waarop de WAO voor het overheidspersoneel wordt ingevoerd. De Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie en het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen komen dan te vervallen. De lasten van de Suppletieregeling worden gedragen door het Ministerie van Defensie zelf.
De Suppletieregeling is een geïntegreerde regeling die zowel voor het militair als voor het burgerpersoneel geldt. Deze nieuwe regeling voorziet bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van het gewezen defensiepersoneel in een bovenwettelijke uitkering die de uitkering op grond van de WAO aanvult. Over de inhoud van deze regeling is met de sectorcommissie Defensie op 19 januari 1995 overeenstemming bereikt (het Onderhandelingsaccoord Defensiepersoneel). De Suppletieregeling draagt het karakter van een werkloosheidsregeling sui generis. Vooruitlopend op het moment dat het overheidspersoneel onder de werking van de Werkloosheidswet (WW) zal worden gebracht is bij de Suppletieregeling reeds zoveel als uitvoeringstechtnisch mogelijk reeds aangesloten bij de WW. Een en ander is nader geconcretiseerd in het artikelsgewijze deel.
Deze omzettingsoperatie in het kader van de OOW heeft een technisch karakter. Uitgangspunt daarbij is dat het totale niveau van rechten en plichten van het defensiepersoneel in verband met gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid op het moment van overgang naar de werknemersverzekeringen in stand blijft. Dit uitgangspunt is eveneens aangehouden voor deze fase van het project waarin van de werknemersverzekeringen alleen de WAO van toepassing wordt.
Met de sectorcommissie Defensie is op 25 maart 1997 over de ontwerpregeling overeenstemming bereikt.
Artikel 1 bevat de definitiebepalingen. De meeste bepalingen spreken voor zich. Ter zake van de definitiebepalingen die nadere uitleg behoeven wordt het volgende opgemerkt.
Onder de werking van de Suppletieregeling vallen diegenen die tot de kring van gerechtigden zouden behoren van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie en het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen.
In onderdeel c wordt onder «arbeidsongeschiktheid» verstaan arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid, van de WAO. Met het begrip «uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid» in onderdeel d wordt elke wettelijke of bovenwettelijke uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid bedoeld, die voortvloeit uit een publiekrechtelijke aanstelling of een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Ook uitkeringen van buitenlandse mogendheden of van de Nederlandse Antillen of Aruba kunnen onder dit begrip vallen.
De berekeningsgrondslag van de suppletie is het ongemaximeerde WAO-dagloon met een bepaalde correctie. Ten eerste wordt het dagloon verminderd met de tegemoetkoming van de werkgever in de particuliere ziektekostenverzekering van de betrokkene. Dit betreft de tegemoetkoming ingevolge het Interimbesluit ziektekosten burgerlijke ambtenaren defensie. Deze tegemoetkoming van het WAO-dagloon dient te worden afgetrokken, omdat de berekeningsgrondslag van de suppletie anders niet gelijk zou zijn aan de berekeningsgrondslag van het vroegere herplaatsingswachtgeld, de laatstgenoten bezoldiging. Ten tweede wordt het dagloon vermeerderd met het bedrag aan pensioenbijdrageverhaal.
Het dagloon van betrokkene wordt echter uitsluitend in aanmerking genomen voor zover het toegerekend kan worden aan het dienstverband van de sector Defensie waaruit betrokkene met recht op suppletie is ontslagen. In tegenstelling tot de uitkering op grond van de WAO is het recht op suppletie immers aan die enkele dienstbetrekking gekoppeld.
Met het begrip «werkloosheidsuitkering» is in de Suppletieregeling elke wettelijke of bovenwettelijke uitkering ter zake van werkloosheid of ontslag bedoeld, die voortvloeit uit een publiekrechtelijke aanstelling of een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Overigens zijn uitkeringen van buitenlandse mogendheden of van de Nederlandse Antillen of Aruba ook begrepen onder het begrip «werkloosheidsuitkering».
Het eerste lid regelt dat het recht op suppletie ingaat na ontslag op grond van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO. Aangezien ontslag op genoemde grond pas mogelijk is na 24 maanden arbeidsongeschiktheid, kan het recht op suppletie derhalve niet eerder ingaan dan na die 24 maanden. De maximale uitkeringsduur van de suppletie is geregeld in artikel 6 en bedraagt 66 maanden, te rekenen vanaf het einde van genoemde periode van 24 maanden. Na ommekomst van de maximale suppletieduur eindigt het recht op suppletie, derhalve nadat 90 maanden zijn verstreken sedert de aanvang van de arbeidsongeschiktheid.
De sociale partners hebben afgesproken dat, indien het ontslag na die 90 maanden wordt verleend, geen recht meer op suppletie zal bestaan. Deze afspraak vindt zijn neerslag in het tweede lid.
In het derde lid wordt geregeld dat voor de betrokkene, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 3°, met wachtgeld op grond van de Algemene militaire pensioenwet het recht op suppletie pas ingaat wanneer uit hoofde van ziekten of gebreken zijn blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van de militaire dienst wordt vastgesteld.
Ten aanzien van de Suppletieregeling gelden het verplichtingen- en sanctieregime die overeenkomen met de WW. In het tweede lid is de reikwijdte van het begrip passende arbeid in de zin van de WW voor de toepassing van deze regeling zodanig uitgebreid dat het mede omvat gangbare arbeid. De definitie van gangbare arbeid is in onderdeel k van artikel 1 gegeven, namelijk: alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (zie art. 18, vijfde lid, WAO). Deze uitbreiding heeft de volgende reden. De werkgever dient voordat hij tot ontslag overgaat een zorgvuldig onderzoek te doen naar de herplaatsingsmogelijkheden van de betrokkene. Hiertoe onderzoekt de werkgever eerst de mogelijkheid van plaatsing in een functie met passende arbeid. Indien die mogelijkheid zich niet voordoet doch uiterlijk na afloop van het eerste ziektejaar onderzoekt hij de mogelijkheid van plaatsing in een functie met gangbare arbeid. Een eventuele weigering om gangbare arbeid te accepteren wordt betrokken bij het bepalen van het recht op suppletie. Wanneer aldus sprake is van verwijtbare werkloosheid, kan de suppletie blijvend geheel dan wel tijdelijk of blijvend gedeeltelijk worden geweigerd of kan de suppletieduur worden beperkt.
Dit artikel bevat een niet nominatieve verwijzing naar de bepalingen van de WW, waarin het verplichtingen- en sanctieregime zijn opgenomen. Dit is voornamelijk om pragmatische redenen gebeurd. Ten eerste zijn bedoelde bepalingen (waarin worden geregeld de verplichtingen van de werknemer en de mogelijkheid tot het opleggen van een boete of een maatregel) over meerdere artikelen in de WW verspreid. Ten tweede is gekozen voor een algemene verwijzing om te voorkomen dat toekomstige wijzigingen van de WW ertoe leiden dat de verwijzingen in de Suppletieregeling niet meer juist zijn en tot aanpassing van de regeling zouden nopen. Ten derde kan met deze constructie worden bereikt dat toekomstige wijzigingen van de WW ten aanzien van het verplichtingen- en sanctieregime van toepassing zullen zijn zonder dat voorafgaande wijziging van de Suppletieregeling noodzakelijk is.
Het verschil tussen het (gedeeltelijk) niet tot uitbetaling komen van het recht op suppletie op grond van het eerste en tweede lid van artikel 4 en het beëindigen van dat recht op grond van artikel 5, is het volgende. Het recht op suppletie loopt in het eerstgenoemde geval nog door en er kan weer tot (algehele) betaling van de suppletie worden overgegaan, zodra de in het eerste en tweede lid van artikel 4 bedoelde situaties zich niet meer voordoen en er op dat moment nog suppletieduur resteert.
Beëindiging van het recht op suppletie zou in het in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, bedoelde geval tot onredelijke resultaten kunnen leiden. Ingevolge de systematiek van de WAO kan iemand ook bij een arbeidsongeschiktheid met een kennelijk tijdelijk karakter, een uitkering ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Wanneer die mate van arbeidsongeschiktheid vervolgens weer wordt vastgesteld op een lager percentage, zou de betrokkene zijn recht op suppletie zijn kwijtgeraakt. Dit wordt onredelijk geacht.
Het defensiepersoneel dat gedeeltelijk arbeidsongeschikt is verklaard en dat voor zijn resterend verdienvermogen in een andere dienstbetrekking is herplaatst, terwijl de resterende verdiencapaciteit volledig is ingevuld, heeft in beginsel aanspraak op een herplaatsingstoelage als bedoeld in paragraaf 9 van het pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP of hoofdstuk E van de Algemene militaire pensioenwet. Indien de herplaatsingstoelage wordt beëindigd, geldt voor de in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, bedoelde betrokkene dat hij terug kan vallen op de Suppletieregeling vanwege de vangnetfunctie daarvan.
In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat de suppletie een percentage van de berekeningsgrondslag bedraagt. In het tweede lid is de indexering geregeld. De hoogte van de suppletie is opgenomen in het derde lid. De suppletie bedraagt vanaf het ontslagmoment gedurende de eerste 33 maanden 80% van de berekeningsgrondslag van de suppletie en gedurende de daaropvolgende 33 maanden 70% van die berekeningsgrondslag.
Dit artikel ziet op de ingangsdatum van de duur van de suppletie. Het eerste en tweede lid regelen dat de «klok» van de duur van de suppletie begint te lopen op het moment waarop de arbeidsongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd, ook als op dat moment nog geen ontslag heeft plaatsgevonden. Wanneer de betrokkene derhalve ontslag wordt verleend op een latere datum dan genoemd moment, wordt de tussen die data gelegen periode in mindering gebracht op de totale uitkeringsduur van de suppletie. De betrokkene geniet in een dergelijke situatie in ieder geval gedurende een kortere periode 80% van de berekeningsgrondslag van de suppletie dan wanneer hij zou zijn ontslagen op het moment dat hij 24 maanden onafgebroken arbeidsongeschikt was. Wordt de betrokkene ontslagen op een moment dat genoemde arbeidsongeschiktheid 57 maanden heeft geduurd dan heeft hij geen recht meer op 80% van de berekeningsgrondslag van de suppletie, maar op 70% van die berekeningsgrondslag.
Op grond van het derde lid wordt met toepassing van artikel 2, derde lid, bij de in artikel 1, onderdeel b, onder 3°, bedoelde betrokkene, de maximale duur van de suppletie verminderd met het tijdvak tussen het moment van ontslag en het moment waarop de betrokkene uit hoofde van ziekten of gebreken blijvende ongeschikt wordt voor het vervullen van de militaire dienst.
Voor de betrokkene, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 2°, 3° en 4° regelt dit vierde lid dat bij arbeidsongeschiktheid met dienstverband als bedoeld in artikel E11a van de Algemene militaire pensioenwet het percentage van de berekeningsgrondslag van de suppletie van 80/70% wordt verhoogd tot 90,02% van de berekeningsgrondslag van de suppletie. Voor de betrokkene, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 1°, regelt artikel 65, tweede lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie dat bij arbeidsongeschiktheid de suppletie wordt aangevuld tot 90,02% van de laatstgenoten bezoldiging, indien de arbeidsongeschiktheid in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de betrokkene opgedragen arbeid of in bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en de ongeschiktheid niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
In het eerste lid van dit artikel komt tot uiting dat de Suppletieregeling een aanvullend karakter heeft. Indien de betrokkene gedurende de periode dat de suppletie tot uitbetaling komt, uit hoofde van het dienstverband waaruit hij is ontslagen recht heeft op één of meer wettelijke of bovenwettelijke uitkeringen ter zake van werkloosheid en of arbeidsongeschiktheid, wordt het bedrag van genoemde uitkering(en) in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. De suppletie komt derhalve tot uitbetaling wanneer en voor zover het bedrag aan suppletie hoger is dan de toegekende wettelijke of bovenwettelijke uitkeringen.
De Suppletieregeling vult aan tot een bepaald niveau, maar alleen wanneer de betrokkene niet reeds via andere inkomstenbronnen op dat niveau komt. Inkomstenbronnen die betrokkene reeds had vóór hij aanspraak had op suppletie, worden daarentegen niet meegerekend. Wanneer de betrokkene echter later meer inkomen gaat genereren uit die «oude» inkomensbronnen dan ligt het in de rede dat het meerdere wordt verrekend met de suppletie. Voor wat betreft inkomen uit of in verband met arbeid is deze systematiek opgenomen in artikel 9. Een vergelijkbare situatie doet zich voor in het geval er in plaats van inkomen uit arbeid een uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid wordt genoten.
Het tweede lid ziet om die reden op de situatie dat de betrokkene op het ingangsmoment van de suppletie reeds een uitkering op grond van de WAO ontvangt. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van die uitkering kan na het ingaan van de suppletie worden verhoogd, bijvoorbeeld als gevolg van de uitval uit het dienstverband ter zake waarvan suppletie is toegekend. Door die verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage stijgt ook het bedrag aan uitkering op grond van de WAO. Op grond van het tweede lid van dat artikel dient dat meerdere, die verhoging van inkomen, in mindering te worden gebracht op het bedrag van de suppletie.
In het derde lid is een hardheidsclausule opgenomen voor de situatie dat ingevolge dit artikel de reguliere toerekeningsmethodiek in een individueel geval tot een onredelijke uitkomst voor de betrokkenen leidt.
Voor degene die tijdens zijn recht op suppletie nieuw inkomen uit of in verband met arbeid of bedrijf verwerft, geldt de in het eerste lid opgenomen anticumulatieregeling. Betrokkene heeft bij inactiviteit een garantieniveau van 80% onderscheidenlijk 70% van de berekeningsgrondslag van de suppletie. Indien betrokkene er in slaagt door middel van arbeid of bedrijf inkomen te verwerven, heft hij zijn (resterende) werkloosheid op. Wanneer hij zijn werkloosheid geheel opheft doordat hij zijn resterend verdienvermogen volledig benut, heeft hij recht op een herplaatsingstoelage van de Stichting Pensioenfonds ABP of hoofdstuk E van de Algemene militaire pensioenwet.
Zolang hij die herplaatsingstoelage ontvangt, komt zijn recht op suppletie niet meer tot uitbetaling (zie artikel 4, onderdeel b). Wanneer hij zijn werkloosheid gedeeltelijk opheft, behoeft de suppletiegarantie niet meer voor dat gedeelte te gelden. De suppletiegarantie wordt alsdan lager en wel op de volgende wijze:
(berekeningsgrondslag suppletie -/- nieuw inkomen) x 80% [70%]) = X.
Het verschil met artikel 8 is dus dat het te anticumuleren inkomen ingevolge dit artikel in mindering wordt gebracht op de berekeningsgrondslag van de suppletie en niet op het bedrag van de suppletie.
In het tweede lid is bepaald op welk inkomen uit of in verband met arbeid of bedrijf de in het eerste lid opgenomen anticumulatieregeling ziet. Deze bepaling spreekt verder voor zich.
Een voorbeeld van een situatie waarbij van bijzondere omstandigheden sprake kan zijn, in welk geval het derde lid van toepassing zou kunnen zijn, is het geval van inkomen uit of in verband met arbeid of bedrijf, welke in de plaats komen van inkomen uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen vóór de dag van het ontslag, anders dan bedoeld in het eerste lid.
In dit artikel is bepaald dat de suppletiegarantie niet het effect van sancties compenseert die het gevolg zijn van handelingen van of het nalaten van handelingen door betrokkene. In voorkomend geval worden de wettelijke en bovenwettelijke uitkeringen voor de toepassing van de artikelen 8 en 9 steeds geacht onverminderd door betrokkene te zijn genoten.
Tot de aanspraken van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie (art. 11) en het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen (art. 6) behoorde een «overlijdensuitkering» gedurende een periode van drie maanden. Aangezien de Suppletieregeling beide regelingen vervangt, heeft ook de betrokkene in de zin van deze regeling recht op een dergelijke «overlijdensuitkering» gedurende drie maanden. Dit is bepaald in het eerste lid.
In het tweede tot en met vierde lid is bepaald welke nabestaande in voorkomend geval recht kan doen gelden op de «overlijdensuitkering». Deze bepalingen zijn voor zover van belang overgenomen van de artikelen 35 en 36 van de ZW. Deze artikelen van de ZW regelen de «overlijdensuitkering» ook voor de WW.
In het vijfde lid is de anticumulatie van overlijdensuitkeringen geregeld voor het geval de nagelaten betrekkingen van betrokkene recht zouden kunnen doen gelden op «overlijdensuitkeringen» uit hoofd van een of meer werkloosheidsuitkeringen, en/of uitkeringen ter zake van arbeidsongeschiktheid of ziekteuitkeringen, waarop betrokkene recht had. Uitkeringen ingevolge een lijfrentepolis, een begrafenisverzekering of iets dergelijks vallen niet onder deze anticumulatiebepaling. Laatstbedoelde uitkeringen komen namelijk niet direct voort uit de dienstbetrekking(en) van de betrokkene.
Zoals reeds aangegeven in het algemene deel, ligt het vanwege het karakter van deze regeling in de rede om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de WW. Om deze reden zijn in artikel 12 de aanvraag en de betaling van de suppletie geregeld conform de WW (artikel 22, eerste en tweede lid, 30, eerste lid, 32, 33, eerste lid, van de WW). Eveneens conform de WW (artikel 31 van de WW) is de in artikel 13 geschapen mogelijkheid van uitbetaling van een voorschot. Tevens zijn in artikelen 14 en 15 de bepalingen van de WW overgenomen inzake opleiding en scholing respectievelijk inzake het verrichten van onbetaalde arbeid (artikelen 75 tot en met 77 van de WW).
De uitvoeringsvoorschriften, die ingevolge artikel 16, eerste lid, dienen te worden vastgesteld, bevatten nadere regels voor een doelmatige controle van de betrokkene, bijvoorbeeld regels met betrekking tot de wijze waarop de betrokkene melding dient te maken van zijn neveninkomsten, sollicitaties en inschrijvingen bij de Regionale Besturen voor de Arbeidsvoorziening, alsmede met betrekking tot de wijze waarop deze zich ziek dan wel hersteld dient te melden. Dat kunnen ook regels zijn die de betrokkene voorschrijven om gedurende de ziekteperiode tijdens de duur van de suppletie op bepaalde tijdstippen thuis te zijn.
Dit artikel veronderstelt dat de sociale partners binnen Defensie met elkaar in overleg treden indien het niveau van de WAO algemeen neerwaartse wijziging ondergaat. In dat overleg zal dan de vraag centraal staan op welke wijze de sociale partners in de arbeidsvoorwaardelijke sfeer zullen omgaan met zo'n algemeen neerwaartse wijziging. Voor het geval dat overleg niet tot overeenstemming leidt binnen een periode van zes maanden na de datum van publicatie in het Staatsblad van de maatregel, houdende een algemeen neerwaartse wijziging, geldt het volgende. In dat geval werkt die algemeen neerwaartse wijziging overeenkomstig door in het recht op suppletie, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van publicatie in het Staatsblad van die neerwaartse wijziging van de WAO-uitkering.
In dit artikel wordt geregeld dat in de suppletieperiode de pensioenopbouw voor de betrokkene, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 2°, 3° en 4°, voor 100% wordt voortgezet. Bedoelde suppletieperiode wordt aangemerkt als «diensttijd» ingevolge artikel D1, eerste lid, onderdeel a, van de Amp-wet. Ingevolge het Besluit uitvoering Algemene militaire pensioenwet komt de pensioenopbouw volledig voor rekening van Defensie.
In aanvulling op een eventuele uitkering op grond van de WAO (wettelijk deel) zullen de aanspraken die het militair en burgerpersoneel op de dag voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van dit besluit hebben op grond van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie en het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen worden omgezet in een bovenwettelijke aanspraak op suppletie op grond van dit besluit. De in deze paragraaf opgenomen overgangsbepalingen bieden het militair en burgerpersoneel met een bestaand recht op basis van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie en het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen de garantie van een ongewijzigde hoogte en duur van het recht. Zie verder de toelichting op de bepalingen hierover.
Het eerste lid ziet op burgerambtenaren die herplaatsingswachtgeld ontvangen op grond van artikel K 4, tweede lid, juncto artikel 6 van de Algemene burgerlijke pensioenwet en suppletie op grond van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie. Indien de duur van die suppletie nog niet is verstreken op de dag van inwerkingtreding van de Suppletieregeling, dan wordt dat recht omgezet in een recht op grond van deze regeling.
Het tweede lid regelt de resterende duur van de suppletie. De duur van de suppletie wordt gelijkgesteld aan de duur van de suppletie, zoals die op grond van het tweede lid van artikel 17 van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie is toegekend (maximaal 60 maanden, te weten de eerste 27 maanden 80% en daarna 33 maanden 70%, te rekenen vanaf het moment van ontslag).
Het derde lid verklaart de artikelen 3 tot en met 5, 6, tweede lid, 7 tot en met 11, alsmede 12, derde lid, tot en met 16 van overeenkomstige toepassing. Immers, de betreffende burgerambtenaar heeft over de resterende suppletieperiode, met ingang van de datum waarop de Suppletieregeling op hem van toepassing wordt, een regulier recht op suppletie.
Het vierde lid regelt dat de hoogte wordt gelijkgesteld aan de hoogte van de suppletie, zoals die op grond van het vijfde lid van artikel 17 van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie, is toegekend. Bepaald is dat het geconverteerde dagloon, berekend krachtens het vijfde lid van artikel 17 van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie, ook met ingang van de datum waarop de Suppletieregeling op betrokkene van toepassing wordt, zal blijven gelden als berekeningsgrondslag van die suppletie.
In het eerste lid van dit artikel wordt bepaald dat het recht van de burgerambtenaar op suppletie op grond van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie, voor zover er nog suppletieduur resteert, met ingang van de inwerkingtreding van de Suppletieregeling wordt omgezet in een recht op grond van deze regeling.
Het tweede lid bepaalt de resterende duur en de hoogte van dat omgezette recht. De duur en hoogte daarvan worden gelijkgesteld aan de duur en hoogte van de suppletie, zoals die op grond van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie zijn vastgesteld (maximaal 66 maanden, waarvan de eerste 33 maanden 80% en daarna 33 maanden 70%, te rekenen vanaf het moment van ontslag).
Het derde lid verklaart de artikelen 3 tot en met 5, 6, eerste en tweede lid, 7 tot en met 11, alsmede 12, derde lid, tot en met 16 van overeenkomstige toepassing. Immers, de betreffende burgerambtenaar heeft over de resterende suppletieperiode, met ingang van de datum waarop de Suppletieregeling op hem van toepassing wordt, een regulier recht op suppletie, gebaseerd op dezelfde berekeningsgrondslag.
In het eerste lid wordt bepaald dat het recht van de betreffende militair op een aanvullende uitkering op grond van het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen voor zover er nog uitkeringsduur bestaat, wordt omgezet in een recht op suppletie op grond van de Suppletieregeling met ingang van de datum waarop deze regeling op betrokkene van toepassing wordt.
Het tweede lid bepaalt de resterende duur en de hoogte van de suppletie. De duur en hoogte van de suppletie worden gelijkgesteld aan de duur en hoogte van de aanvullende uitkering zoals op grond van artikel III van het Besluit van de Staatssecretaris van Defensie van 30 januari 1996 (Stb. 1996, 87) vastgesteld (maximaal 60 maanden waarvan de eerste 27 maanden 80% en daarna 33 maanden 73%, te rekenen vanaf het moment van ontslag).
Het derde lid verklaart de artikelen 3 tot en met 5, 6, tweede lid, 7 tot en met 11, alsmede 12, derde lid, tot en met 16 van overeenkomstige toepassing. Immers, de betreffende militair heeft over de resterende suppletieperiode, met ingang van de datum waarop de Suppletieregeling op hem van toepassing wordt, een regulier recht op suppletie.
In het vierde lid is bepaald dat de suppletie wordt berekend door het laatstgenoten (volledige) inkomen, zoals dat gold op de dag voorafgaande aan de datum waarop de Suppletieregeling op betrokkene van toepassing wordt, te herleiden naar een jaarbedrag en dit bedrag te delen door 261.
In het zesde lid is bepaald dat alleen die perioden waarin een aanvullende uitkering is ontvangen meegerekend worden die gehele maanden beslaan, met een afronding naar beneden. Van de militair die op het moment van inwerkingtreding van onderhavig besluit bijvoorbeeld drieëneenhalve maand een uitkering op grond van het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen ontvangen heeft, wordt bij de vaststelling van de resterende duur van de suppletie aangenomen dat hij al drie maanden suppletie heeft gehad.
In het eerste lid van dit artikel wordt bepaald dat het recht van de betreffende militair op aanvullende uitkering op grond van het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen wordt omgezet in een recht op suppletie voor zover er nog uitkeringsduur resteert.
Het tweede lid bepaalt de resterende duur en hoogte van de suppletie met ingang van de datum waarop de Suppletieregeling op betrokkene van toepassing wordt (maximaal 66 maanden, te weten de eerste 33 maanden 80% en daarna 70%, te rekenen vanaf het moment van ontslag). De duur en hoogte van de suppletie worden gelijkgesteld aan de duur en hoogte van de aanvullende uitkering zoals die uitkering op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, van het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen is toegekend.
In het vierde lid is bepaald dat de suppletie wordt berekend door het laatstgenoten (volledige) inkomen, zoals dat gold op de dag voorafgaande aan de datum waarop de Suppletieregeling op betrokkene van toepassing wordt, te herleiden naar een jaarbedrag en dit bedrag te delen door 261.
In het zesde lid is bepaald dat alleen die perioden meegerekend worden die gehele maanden beslaan, met een afronding naar beneden. Van de militair die op het moment van inwerkingtreding van onderhavig besluit bijvoorbeeld drieëneenhalve maand een uitkering op grond van het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen ontvangen heeft, wordt bij de vaststelling van de resterende duur van de suppletie aangenomen dat hij al drie maanden suppletie heeft gehad.
Dit artikel regelt dat na afloop van de suppletieperiode aanspraak kan ontstaan op een uitkering op grond van het Werkloosheidsbesluit defensiepersoneel voor zolang de duur van de uitkering ingevolge genoemd besluit langer is dan de suppletieperiode.
De Staatssecretaris van Defensie,
J. C. Gmelich Meijling
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1997-574.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.