Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatsblad 1997, 551 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatsblad 1997, 551 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 16 juni 1997, CSZ/BO-978518;
Gelet op artikel 34 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;
Gezien het advies van de Raad voor de beroepen in de individuele gezondheidszorg (adviezen van 8 juli 1994 en 4 oktober 1996);
De Raad van State gehoord (advies van 11 november 1997, No. W13.97.0347);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 17 november 1997, CSZ/BO-9718 054;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. Centraal register opleidingen hoger onderwijs: het register, bedoeld in artikel 6.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
b. instelling: een instelling als bedoeld in artikel 1.8 dan wel aangewezen krachtens artikel 1.11 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
c. studiepunt: veertig uren studie.
1. Het recht tot het voeren van de titel van radiodiagnostisch laborant is voorbehouden aan degene aan wie een getuigschrift is uitgereikt waaruit blijkt dat betrokkene met goed gevolg het afsluitende examen heeft afgelegd van een opleiding voor medisch beeldvormende en radiotherapeutische technieken die is opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs en die voldoet aan het in de artikelen 3 en 4 gestelde, alsmede aan degene aan wie door een door Onze Minister krachtens artikel 5, eerste lid, aangewezen examenorganisatie een getuigschrift is uitgereikt waaruit blijkt dat betrokkene met goed gevolg voor de door die examenorganisatie ingestelde examencommissie het examen voor radiodiagnostisch laborant heeft afgelegd.
2. Het recht tot het voeren van de titel van radiotherapeutisch laborant is voorbehouden aan degene aan wie het in het eerste lid bedoelde getuigschrift ter zake van medisch beeldvormende en radiotherapeutische technieken is uitgereikt, alsmede aan degene aan wie door een door Onze Minister krachtens artikel 5, eerste lid, aangewezen examenorganisatie een getuigschrift is uitgereikt waaruit blijkt dat betrokkene met goed gevolg voor de door die examenorganisatie ingestelde examencommissie het examen voor radiotherapeutisch laborant heeft afgelegd.
Een opleiding voor medisch beeldvormende en radiotherapeutische technieken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, omvat ten minste de volgende onderdelen:
a. het centrale vakgebied radiodiagnostiek met een studielast van ten minste 15 studiepunten, omvattende ten minste de in artikel 26, onder a tot en met g, bedoelde aspecten van het uitvoeren van een radiodiagnostisch onderzoek;
b. het centrale vakgebied radiotherapie met een studielast van ten minste 16 studiepunten, omvattende ten minste de in artikel 27, onder a tot en met g, bedoelde aspecten van het uitvoeren van een bestralingsbehandeling;
c. stages radiodiagnostiek en radiotherapie met een gezamenlijke studielast van ten minste 35 studiepunten;
d. het medische vakgebied, waaronder anatomie, fysiologie, pathologie en oncologie;
e. ondersteunende vakken, waaronder natuurkunde, stralingshygiëne, computertoepassingen, patiëntenzorg en kwaliteitszorg.
1. De in artikel 3, onder c, bedoelde stages omvatten het in het werkveld toepassen van tijdens de studie verworven kennis, inzicht en vaardigheden met betrekking tot het gebied van deskundigheid zoals omschreven in artikel 26 onderscheidenlijk artikel 27.
2. De stages radiodiagnostiek en radiotherapie vinden plaats in het derde en vierde leerjaar onder begeleiding van een daartoe door de instelling aangewezen docent en worden doorgebracht onder toezicht van een radiodiagnostisch laborant onderscheidenlijk radiotherapeutisch laborant.
1. Onze Minister kan op hun daartoe strekkend verzoek examenorganisaties aanwijzen, onder verantwoordelijkheid waarvan examencommissies worden samengesteld ten overstaan waarvan de examens, bedoeld in artikel 8 dan wel artikel 17, worden afgelegd.
2. Voor aanwijzing komt in aanmerking een examenorganisatie die:
a. naar het oordeel van Onze Minister in voldoende mate bewerkstelligt dat de kandidaten voldoen aan de voor de toelating tot de examens gestelde eisen, bedoeld in de artikelen 13, 14, 16, dan wel 22, 23, 25, en dat de voorschriften met betrekking tot de examens, gesteld krachtens artikel 7, en die, bedoeld in de artikelen 8 tot en met 12, dan wel 17 tot en met 21, worden nageleefd;
b. zorg draagt voor het op systematische wijze bewaken, beheersen en verbeteren van de kwaliteit van de examens;
c. erop toeziet dat de kwaliteit van het door de kandidaten gevolgde praktische en theoretische onderricht op systematische wijze wordt bewaakt, beheerst en verbeterd;
d. een examenreglement heeft vastgesteld.
3. De aanwijzing wordt ingetrokken, indien blijkt dat de examenorganisatie niet meer aan de in het tweede lid genoemde voorwaarden voldoet.
4. Van een aanwijzing of een intrekking van een aanwijzing wordt kennis gegeven in de Staatscourant.
Het in artikel 5, tweede lid, onder d, bedoelde examenreglement bevat ten minste:
a. een regeling met betrekking tot de inhoud van de in artikelen 8 en 17 genoemde examenonderdelen, en de wijze waarop deze worden afgenomen en beoordeeld;
b. een omschrijving van de leerstof voor de in de artikelen 9 tot en met 11 en 18 tot en met 20 omschreven examenonderdelen, een verdeling van het in de artikelen 13, eerste lid, onder b, en 22, eerste lid, onder b, genoemde aantal studiepunten over deze onderdelen, alsmede vereisten ten aanzien van de deskundigheid van de docenten die het onderricht verzorgen;
c. een regeling van de procedure bij verschil van mening in de examencommissie over het toe te kennen cijfer;
d. een regeling betreffende de wijze waarop kan worden geklaagd tegen beslissingen van de examencommissie;
e. een regeling met betrekking tot het herexamen.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden vastgesteld met betrekking tot de in de Hoofdstukken IV en V bedoelde examens.
1. Het examen voor radiodiagnostisch laborant betreft de eindbeoordeling van de kennis en het inzicht van de kandidaat ter zake van de radiodiagnostiek voor zover betrekking hebbend op het in artikel 26 omschreven deskundigheidsgebied van de radiodiagnostisch laborant.
2. Het examen omvat de volgende onderdelen:
a. medische radiodiagnostiek;
b. technische radiodiagnostiek;
c. stralingshygiëne en
d. eindgesprek.
Het examenonderdeel medische radiodiagnostiek omvat:
a. anatomie en fysiologie;
b. pathologie en
c. radiodiagnostische onderzoekstechnieken.
Het examenonderdeel technische radiodiagnostiek omvat:
a. stralingsfysica;
b. röntgentechniek en -apparatuur;
c. het röntgenbeeld;
d. materiaal voor beeldregistratie en -weergave en
e. niet-röntgenologische beeldvormende technieken.
Het examenonderdeel stralingshygiëne omvat:
a. stralingsfysica en biologische effecten van ioniserende straling;
b. bescherming tegen ioniserende straling en
c. wetskennis.
1. Het examenonderdeel eindgesprek omvat de toetsing van het inzicht van de kandidaat in de uitoefening van het beroep van radiodiagnostisch laborant.
2. Het eindgesprek wordt afgenomen door een gesprekscommissie, die wordt ingesteld door de examencommissie.
3. Het eindgesprek wordt gevoerd op basis van een door de kandidaat opgesteld gespreksdocument.
1. De kandidaat wordt slechts tot de in artikel 8, tweede lid, onder a, b en c, bedoelde examenonderdelen toegelaten, indien hij overlegt:
a. een diploma van een ingevolge de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bekostigde of aangewezen bijzondere school of afdeling voor h.a.v.o., hetzij het Staatsdiploma h.a.v.o., hetzij een door een door Onze Minister krachtens artikel 5, eerste lid, aangewezen examenorganisatie met een van deze bescheiden gelijkgesteld diploma, getuigschrift of verklaring, of een zodanig stuk ten aanzien waarvan Onze Minister heeft verklaard dat het overleggen daarvan in het gegeven geval voldoende is;
b. een bewijsstuk waaruit blijkt dat de kandidaat onderricht heeft gevolgd in de in artikel 8, tweede lid, onder a, b, en c, genoemde examenonderdelen met een gezamenlijke studielast van 42 studiepunten.
2. De kandidaat wordt slechts tot het in artikel 8, tweede lid, onder d, bedoelde examenonderdeel toegelaten, indien hij overlegt:
a. een opleidingsboek, niet ouder dan drie jaren, opgemaakt volgens een door een in het eerste lid, onder a, bedoelde examenorganisatie vast te stellen model, waaruit blijkt dat de kandidaat een praktijkopleiding heeft genoten op de radiodiagnostische afdeling van een algemeen ziekenhuis of radiotherapeutisch instituut met een totale studielast van 84 studiepunten;
b. een bewijsstuk waaruit blijkt dat het door Onze Minister vastgestelde examengeld is betaald.
In afwijking van artikel 13 kan de kandidaat die in het bezit is van het getuigschrift van radiotherapeutisch laborant volstaan met het overleggen van dat getuigschrift en de in artikel 13, eerste lid, onder b, en tweede lid, bedoelde bescheiden, met dien verstande dat:
a. het bewijsstuk, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder b, betrekking heeft op het door een in onderdeel a van dat lid bedoelde examenorganisatie voor de onderhavige categorie van kandidaten vast te stellen vereiste onderricht, en
b. het opleidingsboek, bedoeld in artikel 13, tweede lid, onder a, betrekking heeft op een studielast van 42 studiepunten.
1. De kandidaat is voor het examen geslaagd, indien hij alle onderdelen van het examen met voldoende resultaat heeft afgelegd.
2. Indien de kandidaat voor een of meer van de onderdelen van het examen een onvoldoende resultaat heeft behaald en hij niet in aanmerking komt voor een herexamen als bedoeld in artikel 6, onder e, wordt hij afgewezen voor het examen.
1. Indien een kandidaat reeds eerder tot het examen werd toegelaten, wordt hij niet opnieuw toegelaten alvorens hij:
a. een bewijsstuk heeft overgelegd, waaruit blijkt dat hij voorafgaande aan de tweede toelating een aanvullende praktijkopleiding heeft genoten met een totale studielast van 17 studiepunten;
b. een bewijsstuk heeft overgelegd, waaruit blijkt dat hij voorafgaande aan de tweede toelating aanvullend onderricht heeft gevolgd in de in artikel 8, tweede lid, onder a, b, en c, genoemde examenonderdelen met een door een in artikel 13, eerste lid, onder a, bedoelde examenorganisatie vast te stellen studielast;
c. een bewijsstuk heeft overgelegd, waaruit blijkt dat het door Onze Minister vastgestelde examengeld is betaald.
2. Een leerling wordt slechts tweemaal tot het examen toegelaten.
1. Het examen voor radiotherapeutisch laborant betreft de eindbeoordeling van de kennis en het inzicht van de kandidaat ter zake van de radiotherapie voor zover betrekking hebbend op het in artikel 27 omschreven deskundigheidsgebied van de radiotherapeutisch laborant.
2. Het examen omvat de volgende onderdelen:
a. medische radiotherapie;
b. technische radiotherapie;
c. stralingshygiëne en
d. eindgesprek.
Het examenonderdeel medische radiotherapie omvat:
a. anatomie en fysiologie;
b. pathologie;
c. radiobiologie;
d. behandelingsmethoden van kwaadaardige en goedaardige aandoeningen en
e. onderzoekmethoden bij kwaadaardige aandoeningen.
Het examenonderdeel technische radiotherapie omvat:
a. stralingsfysica;
b. bestralingsmethoden;
c. apparatuur en
d. voorbereiding tot de stralenbehandeling.
Het examenonderdeel stralingshygiëne omvat:
a. stralingsfysica en biologische effecten van ioniserende straling;
b. bescherming tegen ioniserende straling en
c. wetskennis.
1. Het examenonderdeel eindgesprek omvat de toetsing van het inzicht van de kandidaat in de uitoefening van het beroep van radiotherapeutisch laborant.
2. Het eindgesprek wordt afgenomen door een gesprekscommissie, die wordt ingesteld door de examencommissie.
3. Het eindgesprek wordt gevoerd op basis van een door de kandidaat opgesteld gespreksdocument.
1. De kandidaat wordt slechts tot de in artikel 17, tweede lid, onder a, b en c, bedoelde examenonderdelen toegelaten, indien hij overlegt:
a. een diploma van een ingevolge de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bekostigde of aangewezen bijzondere school of afdeling voor h.a.v.o., hetzij het Staatsdiploma h.a.v.o., hetzij een door een door Onze Minister krachtens artikel 5, eerste lid, aangewezen examenorganisatie met een van deze bescheiden gelijkgesteld diploma, getuigschrift of verklaring, of een zodanig stuk ten aanzien waarvan Onze Minister heeft verklaard dat het overleggen daarvan in het gegeven geval voldoende is;
b. een bewijsstuk waaruit blijkt dat de kandidaat onderricht heeft gevolgd in de in artikel 17, tweede lid, onder a, b, en c, genoemde examenonderdelen met een gezamenlijke studielast van 42 studiepunten.
2. De kandidaat wordt slechts tot het in artikel 17, tweede lid, onder d, bedoelde examenonderdeel toegelaten, indien hij overlegt:
a. een opleidingsboek, niet ouder dan drie jaren, opgemaakt volgens een door een in het eerste lid, onder a, bedoelde examenorganisatie vast te stellen model, waaruit blijkt dat de kandidaat een praktijkopleiding heeft genoten op de radiotherapeutische afdeling van een algemeen ziekenhuis of in een radiotherapeutisch instituut met een totale studielast van 84 studiepunten;
b. een bewijsstuk waaruit blijkt dat het door Onze Minister vastgestelde examengeld is betaald.
In afwijking van artikel 22 kan de kandidaat die in het bezit is van het getuigschrift van radiodiagnostisch laborant volstaan met het overleggen van dat getuigschrift en de in artikel 22, eerste lid, onder b, en tweede lid, bedoelde bescheiden, met dien verstande dat:
a. het bewijsstuk, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onder b, betrekking heeft op het door een in onderdeel a van dat lid bedoelde examenorganisatie voor de onderhavige categorie van kandidaten vast te stellen vereiste onderricht, en
b. het opleidingsboek, bedoeld in artikel 22, tweede lid, onder a, betrekking heeft op een studielast van 42 studiepunten.
1. De kandidaat is voor het examen geslaagd, indien hij alle onderdelen van het examen met voldoende resultaat heeft afgelegd.
2. Indien de kandidaat voor een of meer van de onderdelen van het examen een onvoldoende resultaat heeft behaald en hij niet in aanmerking komt voor een herexamen als bedoeld in artikel 6, onder e, wordt hij afgewezen voor het examen.
1. Indien een kandidaat reeds eerder tot het examen werd toegelaten, wordt hij niet opnieuw toegelaten alvorens hij:
a. een bewijsstuk heeft overgelegd, waaruit blijkt dat hij voorafgaande aan de tweede toelating een aanvullende praktijkopleiding heeft genoten met een totale studielast van 17 studiepunten;
b. een bewijsstuk heeft overgelegd, waaruit blijkt dat hij voorafgaande aan de tweede toelating aanvullend onderricht heeft gevolgd in de in artikel 17, tweede lid, onder a, b, en c, genoemde examenonderdelen met een door een in artikel 22, eerste lid, onder a, bedoelde examenorganisatie vast te stellen studielast;
c. een bewijsstuk heeft overgelegd, waaruit blijkt dat het door Onze Minister vastgestelde examengeld is betaald.
2. Een leerling wordt slechts tweemaal tot het examen toegelaten.
Tot het gebied van deskundigheid van de radiodiagnostisch laborant wordt gerekend het in opdracht van een arts of een tandarts uitvoeren van een radiodiagnostisch onderzoek. Dit houdt in:
a. het voorbereiden en plannen van het totale onderzoeksproces;
b. het begeleiden van de patiënt tijdens het totale onderzoeksproces, het bewaken van diens fysieke en psychische conditie en het verstrekken van adviezen aan de patiënt met betrekking tot de invloeden die het radiodiagnostisch onderzoek kan meebrengen;
c. het weergeven of vastleggen van de toestand van een bepaald lichaamsdeel of orgaan van de patiënt met behulp van ioniserende stralen;
d. het zodanig uitvoeren van het onderzoek dat de stralenbelasting zo laag mogelijk wordt gehouden;
e. het bepalen van de juiste onderzoeks- en registratietechniek die is afgestemd op het vast te leggen lichaamsdeel of orgaan van de patiënt;
f. het controleren en interpreteren van alle stralingsparameters;
g. het beoordelen en interpreteren van de technische kwaliteit van de vervaardigde beelden.
Tot het gebied van deskundigheid van de radiotherapeutisch laborant wordt gerekend het in opdracht van een arts uitvoeren van een bestralingsbehandeling. Dit houdt in:
a. het vervaardigen van individuele hulpmiddelen dan wel het formuleren van een opdracht hiervoor, zodat een goede fixatie, afscherming en aanpassing van dosisverdelingen worden gewaarborgd tijdens de bestraling;
b. het lokaliseren en simuleren, met daarvoor geschikte apparatuur, van de doelgebieden die moeten worden bestraald;
c. het vervaardigen en, na goedkeuring van de arts, uitvoeren van individuele bestralingsplannen;
d. het inbrengen in en verwijderen uit de patiënt van gesloten radioactieve bronnen indien daartoe in de patiënt een houder is aangebracht;
e. het controleren, interpreteren en vastleggen van (be)stralingsparameters van de individuele patiënt;
f. het signaleren en rapporteren van veranderingen in de fysieke en psychosociale conditie van de patiënt gedurende de behandeling;
g. het begeleiden van de patiënt tijdens het totale behandelproces, het bewaken van diens fysieke en psychische conditie en het verstrekken van adviezen aan de patiënt met betrekking tot de invloeden die de bestralingsbehandeling kan meebrengen.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers
Uitgegeven de zevenentwintigste november 1997
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Het onderhavige besluit strekt tot uitvoering van artikel 34 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Krachtens dit artikel kan ter bevordering van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg bij algemene maatregel van bestuur de opleiding tot een bij die maatregel aangewezen beroep worden geregeld of aangewezen.
Ingevolge artikel 116 van de Wet BIG is de Raad voor de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Raad BIG) verzocht te adviseren over de vraag welke beroepen in aanmerking komen voor regeling krachtens eerdergenoemd artikel 34. De Raad BIG zou daarbij in eerste instantie die beroepen in ogenschouw nemen die reeds eerder wettelijk geregeld werden. Het betreft tien van de elf paramedische beroepen die hun wettelijke grondslag tot nu toe vonden in de Wet op de paramedische beroepen, te weten de diëtist, ergotherapeut, logopedist, mondhygiënist, oefentherapeut-Cesar, oefentherapeut-Mensendieck, orthoptist, podotherapeut, radiodiagnostisch laborant en radiotherapeutisch laborant (de fysiotherapeut ontbreekt in deze opsomming, aangezien dit beroep in de Wet BIG zelf geregeld wordt). Voorts gaat het om de apothekersassistent en de tandprotheticus.
Er is voor gekozen de beroepen van radiodiagnostisch laborant en radiotherapeutisch laborant niet samen met de zeven overige krachtens artikel 34 te regelen paramedische beroepen in één besluit op te nemen, doch hiervoor een apart besluit te ontwerpen, gelet op de afwijkende opleidingsstructuur (naast een dagopleiding medisch beeldvormende en radiotherapeutische technieken – MBRT – bestaat er voor elk van deze beide beroepen namelijk een inservice-opleiding).
Ten aanzien van de radiodiagnostisch laborant en de radiotherapeutisch laborant adviseert de Raad BIG positief, wat betreft regeling krachtens artikel 34, echter met de aanbeveling beide beroepen als één beroep (radiologisch laborant) te regelen met daarbinnen de mogelijkheid van differentiaties en tevens te bezien of het beroep van medisch nucleair werker ondergebracht zou kunnen worden in dat beroep van radiologisch laborant.
De ondergetekende heeft evenwel gemeend deze aanbeveling niet te moeten overnemen op grond van de volgende overwegingen.
Er kleeft een bezwaar aan regeling van beide beroepen als één beroep met twee differentiaties. De inservice-opleiding leidt op tot ofwel het beroep van radiodiagnostisch laborant ofwel het beroep van radiotherapeutisch laborant. Het merendeel van de opleidingsinstellingen waaraan thans een inservice-opleiding verbonden is, kan alleen een opleiding tot radiodiagnostisch laborant aanbieden. Afgestudeerden, ook van de MBRT-opleiding, zijn zelden tot nooit op beide terreinen tegelijk werkzaam. De beide beroepen kennen elk een eigen deskundigheidsgebied; dit dient naar de mening van ondergetekende in de titelvoering tot uitdrukking te worden gebracht.
Gelet op het bovenstaande is het onderbrengen van het beroep van medisch nucleair werker binnen een beroep van radiologisch laborant niet aan de orde.
Door de Raad BIG is in het kader van de advisering een drietal toetsingscriteria gehanteerd, te weten behoefte aan publieksvoorlichting (met name van toepassing bij categorieën van beroepsbeoefenaren die zich rechtstreeks richten tot het publiek), behoefte aan regeling omtrent het zelfstandig verrichten van voorbehouden handelingen alsmede behoefte aan een publiekrechtelijke opleidingsregeling.
De Raad concludeert dat bij de beide beroepen behoefte aan een publiekrechtelijke opleidingsregeling bestaat. Ondergetekende heeft zich kunnen vinden in de wijze waarop de Raad de toetsingscriteria heeft toegepast èn in zijn uiteindelijke conclusie. Daar komt nog bij dat regeling van deze beroepen ook in het licht van de wetsgeschiedenis in de rede ligt: in het voorontwerp van de Wet BIG was er namelijk zelfs sprake van regeling van deze beroepen op wetsniveau.
Met betrekking tot de bij dit besluit aan te wijzen twee beroepen dient krachtens artikel 34, tweede lid, het gebied van deskundigheid van hen die een van de in dit besluit geregelde opleidingen hebben voltooid, omschreven te worden. Voor de beoefenaren van deze beroepen impliceert de deskundigheidsomschrijving een wezenlijke verandering vergeleken bij de tot nu toe op basis van de Wet op de paramedische beroepen bestaande bevoegdheidsregeling. Niet langer wordt omschreven waartoe de beroepsbeoefenaar met uitzondering van anderen bevoegd is, doch in plaats daarvan wordt het terrein aangegeven waarop de beroepsbeoefenaar deskundig is. Dit gebied van deskundigheid komt hem echter niet exclusief toe: het is niet uitgesloten dat iemand die niet de in dit besluit geregelde opleiding heeft voltooid, ook deskundigheid op het betrokken terrein bezit; deze persoon mag dan wel op dat terrein werkzaam zijn (mits hij, als het om het verrichten van een voorbehouden handeling gaat, een opdracht heeft gekregen van een ter zake zelfstandig bevoegde), maar is niet gerechtigd de desbetreffende, krachtens dit besluit beschermde, titel te voeren.
In dit verband verdient het aandacht dat de ondergetekende geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 93 van de Wet BIG geboden mogelijkheid over te gaan tot regeling van onderscheidingstekens. In het op de Wet op de paramedische beroepen stoelende Besluit radiodiagnostisch en radiotherapeutisch laboranten 1993 is dit nog wel gebeurd, maar de ondergetekende is van mening dat een dergelijke regeling in het kader van de deregulering te ver voert; dit vormt een duidelijk voorbeeld van iets wat zeer wel door het veld ter hand genomen kan worden.
Een aantal elementen uit de oude bevoegdheidsomschrijvingen komt in de deskundigheidsomschrijvingen niet meer voor, te weten het beroepsmatig en tot een geneeskundig doel verrichten van de handelingen alsmede de bepaling dat de opdrachtgever de praktijk moet uitoefenen.
Laatstgenoemde bepaling is, gelet op het systeem van registratie waarin de Wet BIG voor de in artikel 3 genoemde beroepen (waaronder de arts en de tandarts) voorziet, thans overbodig.
Wat betreft de beide inservice-opleidingen, is de regeling van de examens, zoals neergelegd in het Besluit radiodiagnostisch en radiotherapeutisch laboranten 1993, nagenoeg ongewijzigd overgenomen (pas voorjaar 1997 zullen er voor het eerst examens op basis van vorenbedoeld Besluit worden afgenomen). Het ontwerp kent dan ook geen gedetailleerde uitwerking van de examenonderdelen; slechts op hoofdpunten wordt een onderverdeling aangegeven. De aan te wijzen examenorganisatie dient zorg te dragen voor een omschrijving van de leerstof voor alle examenonderdelen (artikel 6, onder b), alsmede voor een verdeling van het in artikel 13, eerste lid, onder b, en in artikel 22, eerste lid, onder b, genoemde aantal studiepunten over de onderscheiden onderdelen.
Wel is thans ook hier afgestapt van de gewoonte om via een hoeveelheid «lesuren» of «contacturen» en «de duur van het werkzaam zijn» uitdrukking te geven aan de tijdsinvestering die een kandidaat besteedt aan het verwerven van kennis, inzicht en vaardigheden. Om de studeerbaarheid te bevorderen wordt gebruik gemaakt van afwisselende werkvormen. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat op deze manier het verwerven van kennis, inzicht en vaardigheden efficiënter en effectiever geschiedt en beter beklijft. Deze verschillende werkvormen genereren een bepaalde inspanning van de kandidaat, welke als meetbare studielast wordt aangemerkt.
De aan te wijzen examenorganisatie is verder bevoegd tot het gelijkstellen van een diploma, getuigschrift of verklaring met een h.a.v.o.-diploma (artikel 13, eerste lid, onder a, respectievelijk artikel 22, eerste lid, onder a).
Tevens dient zij te bepalen hoeveel studiepunten aan theoretisch onderricht de kandidaat moet volgen teneinde opnieuw tot het examen te worden toegelaten. Bovendien dient zij vast te stellen, wat het onderricht omvat dat moet worden gevolgd door de kandidaten die, reeds in het bezit van het getuigschrift van radiotherapeutisch laborant, onderscheidenlijk radiodiagnostisch laborant, examen willen doen om eveneens het andere getuigschrift te behalen (artikel 14, onder a, resp. artikel 23, onder a).
Ten slotte wordt het stellen van deskundigheidsvereisten ten aanzien van docenten aan haar overgelaten (artikel 6, onder b).
Het ontwerp bevat voorts geen bepaling ten aanzien van de voor toelating tot het examen vereiste minimum-leeftijd (dit houdt verband met het feit dat voorschriften ter zake zijn opgenomen in het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet).
Het onderhavige besluit behoeft in tegenstelling tot het Besluit radiodiagnostisch en radiotherapeutisch laboranten 1993 niet het afleggen van de belofte van geheimhouding te regelen; hierin wordt immers in algemene zin reeds voorzien in artikel 88 van de Wet BIG zelf.
Voor de in het onderhavige besluit geregelde beroepen is geen sprake meer van de instelling van een apart adviesorgaan. Krachtens artikel 116 van de Wet BIG is in 1994 door de Nationale Raad voor de Volksgezondheid de meergenoemde Raad voor de beroepen in de individuele gezondheidszorg ingesteld. Per 1 januari 1997 heeft de Raad BIG echter als gevolg van de inwerkingtreding van de Herzieningswet adviesstelsel opgehouden te bestaan. Advisering in zaken van algemeen verbindende voorschriften of te voeren beleid geschiedt vanaf dat moment door de Raad voor de volksgezondheid en de zorggerelateerde dienstverlening.
In het kader van de wettelijk voorgeschreven voorhangprocedure is het concept-besluit in de Staatscourant gepubliceerd (Staatscourant nr 234 d.d. 1 december 1995) teneinde gedurende drie maanden een ieder in de gelegenheid te stellen wensen en bezwaren ter zake kenbaar te maken. Tevens werd het concept aan de beide Kamers der Staten-Generaal voorgelegd (deze hadden geen opmerkingen).
De binnengekomen reacties zijn, vergezeld van een aantal vragen, aan de Raad BIG toegezonden. De vragen hadden betrekking op de omschrijving van de onderscheiden deskundigheidsgebieden en op het al dan niet opnemen van de klinisch fysicus in de deskundigheidsomschrijving van de radiotherapeutisch laborant.
Commentaar van de beroepsorganisatie en de bij de beide opleidingen betrokken instellingen leidde op een aantal punten tot aanscherping en verduidelijking van het voorgehangen ontwerp.
De Raad BIG heeft een positief advies uitgebracht inzake de omschrijving van de beide deskundigheidsgebieden. Voorts deelt de Raad de mening van ondergetekende dat het stramien van de Wet BIG geen ruimte laat voor opname in een deskundigheidsomschrijving van een binnen een instelling overeengekomen taakverdeling (i.c. de werkverdeling tussen de radiotherapeutisch laborant en de klinisch fysicus). Binnen de structuur van de Wet BIG kunnen de klinisch fysicus en de radiotherapeutisch laborant beiden alleen in opdracht van een arts betrokken worden bij handelingen in het kader van een stralingsbehandeling. De situatie waarin de arts het geven van aanwijzingen aan de radiotherapeutisch laborant overlaat aan de klinisch fysicus verandert niets aan dit formele uitgangspunt. De radiotherapeutisch laborant handelt nog steeds in opdracht van de arts.
Het onderhavige besluit vangt aan met een algemeen deel inzake de begripsbepalingen en de titel. Hoofdstuk II regelt de opleiding voor medisch beeldvormende en radiotherapeutische technieken, terwijl de Hoofdstukken III tot en met V betrekking hebben op de beide inservice-opleidingen. In de Hoofdstukken VI en VII ten slotte wordt het deskundigheidsgebied van de radiodiagnostisch laborant onderscheidenlijk radiotherapeutisch laborant omschreven.
Opgemerkt zij in dit verband nog dat voor het omschrijven van de onderscheiden deskundigheidsgebieden dankbaar gebruik is gemaakt van de door de Adviescommissie radiodiagnostisch en radiotherapeutisch laboranten (ingesteld krachtens de Wet op de paramedische beroepen) ter zake aangeleverde voorstellen.
Tevens is overeenkomstig het in artikel 91 van de Wet BIG bepaalde over het ontwerp van dit besluit, alvorens dit werd bekendgemaakt in de Staatscourant, overleg gevoerd met de representatieve organisatie van beoefenaren van de beroepen waarop dit besluit betrekking heeft (de Nederlandse Vereniging van Radiologisch Laboranten).
Het recht om de titel van radiodiagnostisch laborant respectievelijk radiotherapeutisch laborant te voeren komt toe aan degene die een van de twee ter zake van het beroep in kwestie voorgeschreven opleidingen met succes heeft afgerond (ofwel de MBRT-opleiding ofwel de desbetreffende inservice-opleiding). Degene aan wie het MBRT-getuigschrift is uitgereikt, heeft het recht tot het voeren van beide titels (radiodiagnostisch laborant èn radiotherapeutisch laborant). De inservice-opgeleide is slechts gerechtigd tot het voeren van de titel van het beroep waarvoor examen is gedaan.
In deze artikelen worden de eisen vermeld waaraan de opleiding voor medisch beeldvormende en radiotherapeutische technieken ten minste moet voldoen, wat betreft de onderdelen radiodiagnostiek en radiotherapie. Het gaat hier om datgene wat essentieel is voor het kunnen waarborgen door de overheid van de kwaliteit van de beginnende beroepsbeoefenaar. De opleiding in kwestie leidt immers op voor beroepen in de gezondheidszorg; de beoefenaren van deze beroepen worden geacht kwalitatief goede zorg aan patiënten te bieden. Door ondergetekende wordt dan ook de nadruk gelegd op de centrale vakgebieden radiodiagnostiek en radiotherapie alsmede op de stages ter zake.
Afgestudeerden kunnen op grond van hun opleidingspakket tevens de beroepen van echografist en medisch nucleair werker uitoefenen, doch deze aspecten vallen buiten het kader van dit besluit. Echografie en nucleaire geneeskunde maken derhalve geen onderdeel uit van de in dit besluit aan de MBRT-opleiding te stellen eisen. Het recht tot het voeren van de titels van radiodiagnostisch laborant en van radiotherapeutisch laborant komt evenwel slechts toe aan degene die het MBRT-getuigschrift bezit; deelcertificaten volstaan niet, gelet op de meerwaarde die de opleiding als geheel heeft voor de onderdelen radiodiagnostiek en radiotherapie.
Met het oog op het kunnen bieden door de beroepsbeoefenaar van individuele gezondheidszorg dient de opleiding te zijn gericht op het onderzoeken (radiodiagnostiek) en behandelen (radiotherapie) van de patiënt. Elk van de beide beroepen gebruikt daarbij zijn eigen methoden en middelen. Daarnaast kan de opleiding uiteraard voorbereiden op het aanwenden van de deskundigheid buiten het terrein van de individuele gezondheidszorg; dit aspect valt evenwel buiten de reikwijdte van de Wet BIG. Zo vinden afgestudeerden bijvoorbeeld een functie in bedrijven die röntgenapparaten maken. Ook het leveren van een bijdrage aan het opstellen van protocollen ten behoeve van de afdeling waar de laborant werkzaam is en de vervaardiging van informatiemateriaal over het eigen beroep, behoren niet tot het terrein van de individuele gezondheidszorg.
Door ondergetekende wordt groot belang gehecht aan de stages waarbij de student als aspirant-beroepsbeoefenaar het desbetreffende beroep al dan niet in volle omvang uitoefent.
Om voldoende effect te sorteren en met het oog op de bescherming van de patiënt dienen de stages te worden doorgebracht onder toezicht van een beroepsbeoefenaar die gerechtigd is de titel in kwestie te voeren. De begeleider vanuit de opleidingsinstelling is een door de instelling aangewezen docent die zorg draagt voor de coördinatie en erop toeziet dat de onderwijskundige doelen worden gehaald.
Ten aanzien van de organisatie van het onderwijs gelden voor deze onder het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen ressorterende dagopleiding de bepalingen van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het onderhavige besluit bevat voor de MBRT-opleiding derhalve geen voorschriften inzake vooropleiding, de organisatie en de inhoud van de examens, het examengeld en de aanwijzing van opleidingsinstellingen. Kwaliteitstoetsing geschiedt op grond van de WHW door middel van visitatiecommissies.
De in de artikelen 3 en 4 van het onderhavige besluit opgenomen inhoudelijke opleidingseisen worden gesteld ingevolge artikel 7.6 van de WHW juncto artikel 34, eerste lid, van de Wet BIG.
Aan het eerste lid van dit artikel zal toepassing worden gegeven door, in aansluiting op de huidige praktijk, de Stichting Raad Beroepsopleiding Radiologisch Laboranten, op haar verzoek, aan te wijzen als examenorganisatie onder verantwoordelijkheid waarvan examencommissies worden samengesteld. Over de samenstelling van de examencommissies worden in het onderhavige besluit dan ook geen voorschriften gegeven.
Tweede lid, onder b tot en met d
De examenorganisatie dient er in voldoende mate zorg voor te dragen dat de kwaliteit van de examens op systematische wijze wordt getoetst en bevorderd. Bovendien dient zij er – als onafhankelijk orgaan – op toe te zien dat de bewaking en de verbetering van de kwaliteit van het examen en de opleiding op systematische wijze vorm krijgen. Met de ontwikkeling van een systeem van kwaliteitstoetsing is door bovengenoemde Raad inmiddels begonnen. Het is de bedoeling dat dit systeem het toezicht door rijksgecommitteerden gaat vervangen. Derhalve voorziet het onderhavige ontwerp niet langer in de benoeming door Onze Minister van gecommitteerden. Dit neemt niet weg, dat het bedoelde Raad uiteraard vrij staat om zelf deskundigen uit te nodigen de examens bij te wonen (hierbij valt met name te denken aan de fase dat nog ervaring moet worden opgedaan met het systeem van kwaliteitstoetsing).
Toetsing van de kwaliteit van de opleiding kan zowel de interne als de externe toetsing omvatten. Het ligt voor de hand dat primair een systeem van interne kwaliteitstoetsing tot stand wordt gebracht. De interne toetsing heeft betrekking op het nagaan door de examenorganisatie en de ziekenhuizen of de door hen gestelde kwaliteitsdoelstellingen zijn bereikt.
De externe kwaliteitstoetsing kan plaatsvinden door visitatiecommissies die bestaan uit externe professionele deskundigen. Ook andere instanties, zoals beroeps- en werkgeversorganisaties en de verzekeraars, kunnen een rol spelen in verband met de koppeling tussen onderwijs en arbeidsmarkt.
Zowel ten aanzien van interne als van externe kwaliteitstoetsing geldt dat de kwaliteit van de opleiding primair de verantwoordelijkheid is van de ziekenhuizen.
Op grond van artikel 86 van de Wet BIG heeft Onze Minister de Hoofdinspecteur voor de Gezondheidszorg onder meer belast met het toezicht op de opleidingen. In de huidige visie op de taak van de Inspectie voor de Gezondheidszorg ligt het accent daarbij primair op het toezien of geconstateerde tekortkomingen in de beroepsuitoefening het gevolg zijn van gebreken in de opleiding. De inspectie kan daarbij gebruik maken van onder meer schriftelijk neergelegde resultaten van kwaliteitstoetsing.
De toetsing is vanzelfsprekend geen doel op zich, maar dient als middel om het kwaliteitsniveau van de beginnende beroepsbeoefenaar te bewaken en te verbeteren.
Evenals thans is vereist, moet de examenorganisatie een examenreglement vaststellen (tweede lid, onder d).
Het examenreglement bevat, naast een regeling met betrekking tot de inhoud van de examenonderdelen, bepalingen inzake het afnemen en de beoordeling van het examen en een regeling inzake het herexamen ook een omschrijving van de leerstof alsmede vereisten ten aanzien van de deskundigheid van de docenten. Ter zake van dit laatste aspect kan niet worden volstaan met het voorschrijven in het besluit van het bezit van het bewijs van bevoegdheid (onderscheidenlijk getuigschrift) voor het desbetreffende beroep, wat betreft het geven van onderricht in de centrale vakken; dit onderricht wordt immers ten dele ook door artsen gegeven. In het kader van de deregulering gaat het evenwel te ver om deze hoedanigheden apart te vermelden en is besloten het stellen van deze deskundigheidsvereisten over te laten aan de examenorganisatie.
De opsomming in artikel 6 is overigens niet limitatief.
De omschrijving van de inhoud van het examen is gekoppeld aan de deskundigheidsomschrijving van het desbetreffende beroep. Deze wijze van formuleren maakt het mogelijk het examen centraal schriftelijk af te nemen, maar geeft de examenorganisatie tevens de mogelijkheid om, mocht hieraan behoefte blijken te bestaan, te kiezen voor een andersoortige manier van examineren. Dit mag echter vanzelfsprekend niet ten koste gaan van het uniforme niveau, zoals dit thans door het landelijke eindexamen gewaarborgd wordt.
Voorts kent zowel het examen voor radiodiagnostisch laborant als het examen voor radiotherapeutisch laborant een onderdeel eindgesprek. De bedoeling is om via een eindgesprek toetsing inzake de integratie van theorie en praktijk aan de orde te laten komen.
Van het examenonderdeel stralingshygiëne maakt het vak stralingsfysica deel uit. Dit wordt door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als eis gesteld in het kader van de uitreiking van het diploma stralingshygiëne deskundigheidsniveau 4a aan degenen die geslaagd zijn voor het examen radiodiagnostisch, onderscheidenlijk radiotherapeutisch laborant (Regeling erkenning opleidingen deskundigen radioactieve stoffen en toestellen van 30 juni 1993, Stcrt 127).
Met dit nieuwe examenonderdeel zal nog ervaring opgedaan moeten worden. Ingevoerd bij het Besluit radiodiagnostisch en radiotherapeutisch laboranten 1993, zal voor het eerst bij de voorjaarsexamens 1997 sprake zijn van een onderdeel eindgesprek. Wat betreft het gespreksdocument, zou men kunnen denken aan een door de leerling te maken scriptie of een uittreksel daarvan.
Artikelen 13, tweede lid, onder a, en 22, tweede lid, onder a
Niet langer wordt voorgeschreven dat het praktische gedeelte van de opleiding wordt volbracht met voldoende praktijkbegeleiding en onder leiding van een radiodiagnost onderscheidenlijk radiotherapeut. Dit is immers krachtens artikel 5, tweede lid, onder c, de verantwoordelijkheid van de aangewezen examenorganisatie (systeem van kwaliteitstoetsing).
Wellicht ten overvloede wordt er dezerzijds op gewezen dat praktijkbegeleiding in de opleiding een bijzonder belangrijk aspect behoort te vormen en vooral van belang is voor de integratie van theorie en praktijk.
De radiodiagnostiek is een medisch-specialistisch vakgebied dat gericht is op het onderzoeken met behulp van beeldvormende apparatuur van lichaamsdelen of organen van patiënten. Doorgaans wordt hierbij gebruik gemaakt van ioniserende straling. Afhankelijk van de lokale situatie en de vraagstelling bij het onderzoek kan ook een beroep worden gedaan op andere beeldvormende technieken, zoals echografie en kernspinresonantietomografie. Het geheel van deze activiteiten beoogt voornamelijk het leveren van een bijdrage aan de diagnostiek ten aanzien van de aandoening(en) waaraan de patiënt lijdt. In toenemende mate vindt op de afdelingen radiodiagnostiek toepassing van beeldvormende technieken echter ook plaats ten behoeve van controle tijdens het behandelen van patiënten.
De radiodiagnostisch laborant is deskundig om de toestand van een bepaald lichaamsdeel of orgaan van de patiënt door middel van het gebruik van röntgenstralen of langs andere weg weer te geven of vast te leggen. De opname- of registratietechniek vervult daarbij een belangrijke rol: daartoe behoort bijvoorbeeld het kiezen van de richting en van de afmetingen van de stralingsbundel en het in de juiste houding brengen van de patiënt. Tot het voorbereiden van het totale onderzoeksproces behoort het bevorderen van al die handelingen door de patiënt die nodig zijn voor een goed resultaat; zowel het door de patiënt al dan niet nuttigen van eet- of drinkwaren of gebruiken van genotmiddelen als het door de patiënt opvolgen van instructies betreffende bepaalde gedragingen vallen hieronder. De radiodiagnostisch laborant verstrekt voorts adviezen, nodig om ongewenste directe of indirecte gevolgen van het onderzoek te ondervangen. Bovendien is hij deskundig ter zake van het door de patiënt doen innemen, in de patiënt inbrengen of de patiënt toedienen van zogenaamde contrastmiddelen of andere middelen.
Niet liggende op het terrein van de individuele gezondheidszorg, dient het via periodieke kwaliteitscontrole signaleren en rapporteren van afwijkingen, fouten en gebreken met betrekking tot apparatuur en hulpmiddelen als een aanverwante deskundigheid te worden beschouwd; dit aspect is derhalve niet expliciet in de deskundigheidsomschrijving opgenomen.
Radiotherapeutische zorgverlening is het geheel van activiteiten dat gericht is op de behandeling van patiënten door middel van ioniserende straling. De radiotherapeutisch laborant functioneert binnen een multidisciplinair team waarvan tevens een radiotherapeut en een klinisch fysicus deel uitmaken. Wat betreft zijn aandeel inzake de behandeling, ligt het accent op de uitvoering. De radiotherapeut draagt de eindverantwoordelijkheid voor de medische behandeling en het welzijn van de patiënt; de klinisch fysicus draagt de eindverantwoordelijkheid voor de dosimetrische en veiligheidsaspecten van de behandeling.
De radiotherapeutisch laborant is deskundig om een bepaald lichaamsdeel of orgaan van de patiënt bloot te stellen aan ioniserende straling met behulp van een bestralingstechniek die is aangepast aan de lichamelijke toestand van de patiënt. Hij dient aan de patiënt een – door de arts voorgeschreven – dosis toe aan de hand van een door hem uitgewerkt bestralingsplan waarbij rekening wordt gehouden met de anatomische gegevens van de patiënt (zoals bijvoorbeeld de dikte van de om een te bestralen gebied liggende lagen), een zo adequaat mogelijke dosisverdeling alsmede met te sparen organen. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van daartoe geëigende technische hulpmiddelen. Tot zijn deskundigheid behoort verder het lokaliseren van het te bestralen gebied door middel van ioniserende stralen waarbij op de patiënt de bestralingsvelden worden gemarkeerd. Evenals de radiodiagnostisch laborant verstrekt hij adviezen. Het behandelen met ioniserende stralen is een ingrijpend proces, waaruit voor de patiënt reacties kunnen voortvloeien; de radiotherapeutisch laborant is deskundig om maatregelen te nemen om deze reacties zoveel mogelijk te voorkomen dan wel op te vangen. Hij kan instructies geven aan de patiënt om een goede lichamelijke en psychische conditie te bevorderen, bijvoorbeeld betreffende het al dan niet nuttigen van eet- en drinkwaren of genotmiddelen, het verzorgen van de stralingsreacties, het in acht nemen van rust, e.d..
Ten slotte geldt hetgeen inzake de deskundigheid van de radiodiagnostisch laborant omtrent de periodieke kwaliteitscontrole is opgemerkt, mutatis mutandis voor de deskundigheid van de radiotherapeutisch laborant.
Het onderhavige besluit bevat geen bepalingen meer inzake de contacten tussen opdrachtgever en de beroepsbeoefenaar die de opdracht krijgt. In het geval van een opdracht tot het verrichten van een voorbehouden handeling worden namelijk in de Wet BIG zelf voorwaarden daaromtrent gesteld.
Het maken van röntgenopnamen valt ingevolge artikel 36 van de Wet BIG onder de handelingen die voorbehouden zijn aan daartoe zelfstandig bevoegde personen, zoals in dit geval artsen of tandartsen; anderen mogen de handelingen echter ook verrichten als zij ter zake een opdracht hebben gekregen van de bedoelde zelfstandig bevoegde personen en zij redelijkerwijze geacht kunnen worden de bekwaamheid daartoe te bezitten. Uiteraard moeten in het kader van de opdracht gegeven aanwijzingen worden opgevolgd; zo nodig behoren voorts toezicht door en de mogelijkheid van tussenkomst van de opdrachtgever voldoende te zijn verzekerd (artikel 38, onder a, van de Wet BIG).
Voor het maken van een röntgenopname dient de radiodiagnostisch laborant dus op grond van artikel 35 van de Wet BIG eerst opdracht te ontvangen van een zelfstandig bevoegde.
Dezelfde bepalingen gelden ten aanzien van een door de radiotherapeutisch laborant uit te voeren bestralingsbehandeling. Omdat radiotherapie in de tandheelkundige, te weten mondchirurgische, praktijk niet wordt toegepast, wordt de tandarts niet als opdrachtgever van de radiotherapeutisch laborant genoemd.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 december 1997, nr. 237.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1997-551.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.