Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1997, 544 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1997, 544 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de organisatiestructuur van de landelijke publieke omroep te herzien, teneinde door middel van een professionalisering van het bestuur waarborgen te scheppen voor een nauwere samenwerking tussen de landelijke omroepinstellingen en verdere coördinatie van de programmering op en tussen de verschillende radio- en televisienetten, met behoud van de rechten en plichten die voortvloeien uit de verleende concessies voor landelijke publieke omroep;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Mediawet1 wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 1, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel oo door een puntkomma, drie nieuwe onderdelen toegevoegd:
pp. raad van bestuur: de raad van bestuur van de Stichting;
qq. netbestuur: het netbestuur voor een televisieprogrammanet, bedoeld in artikel 40a, eerste lid;
rr. netcoördinator: de coördinator voor een televisie- of radioprogrammanet, bedoeld in artikel 40c, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 40g, eerste lid.
Artikel 14, tweede lid, wordt vervangen door:
2. Voor de toepassing van deze wet worden onder leden van een omroepvereniging verstaan die leden die tenminste zestien jaren oud zijn, in Nederland woonplaats hebben, en hun contributie, die is vastgesteld met inachtneming van artikel 64, hebben voldaan.
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt na «de coördinatie» ingevoegd: , op en tussen de verschillende programmanetten,.
b. Onder lettering van onderdeel l tot onderdeel m wordt een nieuw onderdeel l ingevoegd:
l. de bekostiging van de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep;
c. In onderdeel m (nieuw) wordt «de onder a tot en met k genoemde taken» vervangen door: de onder a tot en met l genoemde taken.
2. In het vierde lid wordt «het algemeen bestuur» vervangen door: de raad van toezicht.
Artikel 18 wordt vervangen door:
Artikel 18a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Het algemeen bestuur van de Stichting» vervangen door: De raad van toezicht.
2. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. De voorzitter van de raad van toezicht wordt bij koninklijk besluit benoemd.
3. In het derde lid wordt in de tweede volzin «het algemeen bestuur» vervangen door «de raad van toezicht».
4. In het vierde lid, aanhef, wordt «het algemeen bestuur» vervangen door: de raad van toezicht.
5. In het zesde lid, eerste volzin, wordt «het algemeen bestuur» vervangen door: de raad van toezicht.
6. In het zevende lid wordt «het algemeen bestuur» vervangen door: de raad van toezicht.
7. In het achtste lid wordt «het algemeen bestuur» vervangen door: de raad van toezicht.
De artikelen 18b tot en met 24 worden vervangen door:
1. De raad van toezicht heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van de raad van de bestuur en op de algemene gang van zaken in de Stichting.
2. De raad van toezicht is belast met:
a. het vaststellen van algemene uitgangspunten voor landelijke televisie-omroep door instellingen die zendtijd hebben verkregen, op voorstel van de raad van bestuur;
b. het vaststellen van de jaarrekening van de Stichting;
c. het wijzigen van de statuten van de Stichting, op voorstel van de raad van bestuur;
d. het vaststellen van algemene uitgangspunten voor het programma van de Stichting.
3. De volgende besluiten en beslissingen van de raad van bestuur behoeven de instemming van de raad van toezicht:
a. het vaststellen van het coördinatiereglement, bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel c;
b. het vaststellen van het meerjarenplan, bedoeld in artikel 99;
c. het vaststellen van het jaarverslag, bedoeld in artikel 23a;
d. investeringen die een in de statuten vastgesteld bedrag te boven gaan;
e. het aangaan of verbreken van duurzame samenwerking van de Stichting met een andere rechtspersoon of vennootschap, indien deze samenwerking of verbreking van ingrijpende betekenis is voor de Stichting of voor andere instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep;
f. collectief ontslag van een aanmerkelijk aantal werknemers;
g. ingrijpende wijziging in de arbeidsomstandigheden van een aanmerkelijk aantal werknemers.
1. De raad van bestuur bestaat uit een voorzitter en twee andere leden.
2. De leden van de raad van bestuur worden benoemd door Onze Minister, in overleg met de raad van toezicht.
3. Met het lidmaatschap van de raad van bestuur zijn onverenigbaar het lidmaatschap van een orgaan van, en een dienstbetrekking bij, een instelling die zendtijd heeft verkregen.
4. De raad van bestuur regelt zijn eigen werkwijze.
1. Naast de andere taken en bevoegdheden die de raad van bestuur heeft op grond van deze wet, is hij belast met:
a. de dagelijkse leiding over de werkzaamheden van de Stichting, waaronder de verzorging van haar programma;
b. het na overleg met de netbesturen doen van voorstellen ten behoeve van de vaststelling van algemene uitgangspunten, bedoeld in artikel 18b, tweede lid, onderdeel a;
c. het vaststellen van een reglement voor de coördinatie van de programma-onderdelen voor televisie, onderscheidenlijk voor radio, op en tussen de verschillende programmanetten;
d. de coördinatie, op en tussen de verschillende programmanetten, van de programma-onderdelen van de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep;
e. het vaststellen van nadere regelingen ter uitvoering van de wettelijke taken van de Stichting, met uitzondering van de taken, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdelen b en e.
2. De raad van bestuur vertegenwoordigt de Stichting in en buiten rechte. De statuten van de Stichting kunnen de bevoegdheid tot vertegenwoordiging, bedoeld in de vorige volzin, bovendien toekennen aan een of meer leden van de raad van bestuur of aan anderen.
3. De raad van bestuur is voorts belast met alles wat niet uitdrukkelijk tot de taak of bevoegdheid van de raad van toezicht behoort.
4. Ten behoeve van de verzorging van het programma van de Stichting benoemt de raad van bestuur een programmadirecteur. De programmadirecteur is in dienst van de Stichting. De functie van programmadirecteur is onverenigbaar met het lidmaatschap van de raad van toezicht en van de raad van bestuur.
Het coördinatiereglement, bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel c, bevat in ieder geval:
a. een regeling inzake de voorbereiding van de zendtijdindeling door de raad van bestuur;
b. een nadere regeling inzake de coördinatie van programma-onderdelen op en tussen de verschillende programmanetten, gericht op een evenwichtig programma-aanbod voor publieksgroepen van verschillende omvang en samenstelling, gespreid over de verschillende programmanetten;
c. een regeling die beoogt tegen te gaan dat op hetzelfde tijdstip op verschillende programmanetten gelijksoortige programma-onderdelen worden uitgezonden;
d. een regeling die beoogt te bevorderen dat op hetzelfde tijdstip op verschillende programmanetten nieuwe programma-onderdelen beginnen;
e. een regeling inzake het verwijzen naar programma-onderdelen op andere programmanetten;
f. een nadere regeling inzake de uitoefening van de bevoegdheid van de raad van bestuur om in het kader van de coördinatie, bedoeld in onderdeel b, de beoogde uitzenddag of het beoogde uitzendtijdstip van een programma-onderdeel te wijzigen.
1. Onverminderd artikel 48, zijn de volgende besluiten van de raad van bestuur bindend voor de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep, voor zover deze besluiten hen aangaan:
a. de besluiten omtrent het indelen van de zendtijd van de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep;
b. de besluiten omtrent de bekostiging van de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep;
c. de besluiten omtrent vaststelling van het coördinatiereglement, bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel c;
d. de besluiten omtrent de coördinatie, op en tussen de verschillende programmanetten, van de programma-onderdelen van de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep;
e. de besluiten omtrent vaststelling van een nadere regeling als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel e.
2. De raad van bestuur ziet erop toe dat de besluiten, bedoeld in het eerste lid, worden nageleefd.
De raad van bestuur en de door hem daartoe aangewezen medewerkers van de Stichting zijn bevoegd inlichtingen te verlangen van instellingen die zendtijd voor landelijke omroep hebben verkregen, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak, de taak van de netcoördinatoren daaronder begrepen, redelijkerwijs nodig is.
1. De Stichting verstrekt Onze Minister alle inlichtingen met betrekking tot de werkzaamheden van de Stichting.
2. Onze Minister kan inzage verlangen van zakelijke gegevens en bescheiden van de Stichting, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.
1. De raad van bestuur stelt jaarlijks voor 1 juni een jaarverslag vast over het afgelopen kalenderjaar. In het jaarverslag wordt aandacht besteed aan de werkzaamheden van de Stichting, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van de werkwijze in het bijzonder.
2. De raad van bestuur zendt het verslag aan Onze Minister en stelt het algemeen verkrijgbaar.
Na artikel 39a wordt een nieuw artikel 39a1 ingevoegd:
1. De Stichting heeft per jaar de beschikking over 1.300 uren zendtijd voor televisie en 1.500 uren zendtijd voor radio.
2. De Stichting is gerechtigd meer zendtijd te gebruiken dan de zendtijd, bedoeld in het eerste lid.
3. De Stichting heeft tevens, met uitsluiting van de andere instellingen die zendtijd hebben verkregen, de beschikking over zendtijd voor een teletekstprogramma voor landelijke omroep. Deze zendtijd is gelijk aan de tijd dat door middel van de desbetreffende zenders het programma van de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep, of een toetsbeeld wordt uitgezonden.
In artikel 39h, eerste lid, wordt «artikel 39d, tweede lid,» vervangen door: artikel 39a1, derde lid,.
De artikelen 40 tot en met 40b, alsmede het opschrift boven artikel 40, worden vervangen door:
Voor landelijke televisie-omroep door instellingen die zendtijd hebben verkregen, zijn drie televisieprogrammanetten beschikbaar: TV 1, 2 en 3.
1. Elk televisieprogrammanet heeft een netbestuur dat als volgt is samengesteld:
a. de omroepverenigingen A, B en C, wier zendtijd voor televisie krachtens artikel 41b, eerste lid, onderdeel b, is ingedeeld op het desbetreffende programmanet, benoemen elk een lid;
b. de educatieve omroepinstellingen, kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag, wier zendtijd voor televisie is ingedeeld op het desbetreffende programmanet, benoemen gezamenlijk één lid.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt de Programmastichting aangemerkt als een omroepvereniging A.
3. De raad van bestuur van de Stichting wijst een waarnemer aan die het recht heeft de vergaderingen van het netbestuur bij te wonen, indien het programma van de Stichting aan de orde is.
4. Ieder netbestuur wijst uit zijn midden een voorzitter aan. Het richt zijn werkzaamheden naar eigen inzicht in.
1. Het netbestuur is belast met:
a. het vaststellen van de programmatische uitgangspunten van het televisieprogrammanet, rekening houdend met de algemene uitgangspunten, bedoeld in artikel 18b, tweede lid, onderdeel a;
b. het vaststellen van het televisieprogrammanet-meerjarenplan, bedoeld in artikel 98a.
2. De programmatische uitgangspunten van het televisieprogrammanet kunnen slechts worden vastgesteld of gewijzigd, indien alle leden van het netbestuur daarvoor hebben gestemd.
1. Ten behoeve van de coördinatie op de verschillende televisieprogrammanetten benoemt de raad van bestuur voor ieder televisieprogrammanet een netcoördinator. De netcoördinator is in dienst van de Stichting.
2. De benoeming van een netcoördinator behoeft de instemming van het netbestuur, tenzij de benoeming is geschied op voordracht van het netbestuur.
3. Iedere netcoördinator heeft tot taak zorg te dragen voor de onderlinge afstemming van de programma's en programma-onderdelen op het televisieprogrammanet.
4. De netcoördinator is voorts belast met:
a. het bevorderen van de samenwerking tussen de instellingen wier zendtijd is ingedeeld op het desbetreffende televisieprogrammanet;
b. het opstellen van de programmatische uitgangspunten van het televisieprogrammanet;
c. het opstellen van het televisieprogramma-meerjarenplan, bedoeld in artikel 98a;
d. het doen van een voorstel aan de raad van bestuur voor de zendtijdindeling op het programmanet;
e. het ontwikkelen van gezamenlijke projecten.
1. De netcoördinator neemt besluiten ter uitvoering van zijn taak, bedoeld in artikel 40c, derde lid, in naam van de raad van bestuur.
2. Voor de toepassing van afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de raad van bestuur aangemerkt als mandaatgever. In afwijking van artikel 10:8 van de Algemene wet bestuursrecht, kan de raad van bestuur het mandaat niet intrekken.
1. Iedere netcoördinator wordt bijgestaan door een netredactie die als volgt is samengesteld:
a. de omroepverenigingen A, B, en C, wier zendtijd voor televisie krachtens artikel 41b, eerste lid, onderdeel b, is ingedeeld op het desbetreffende programmanet, benoemen elk één lid;
b. de educatieve omroepinstellingen, kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag, wier zendtijd voor televisie is ingedeeld op het desbetreffende programmanet, benoemen elk één lid.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt de Programmastichting aangemerkt als een omroepvereniging A.
3. De raad van bestuur van de Stichting wijst een waarnemer aan die het recht heeft de vergaderingen van de netredactie bij te wonen, indien het programma van de Stichting aan de orde is.
4. Met het lidmaatschap van de netredactie is onverenigbaar:
a. het lidmaatschap van het netbestuur;
b. het lidmaatschap van het bestuur van een omroepvereniging of de Programmastichting;
c. het lidmaatschap van de raad van bestuur of de raad van toezicht van de Stichting.
5. De netredactie richt haar werkzaamheden naar eigen inzicht in.
1. Voor landelijke radio-omroep door instellingen die zendtijd hebben verkregen, zijn vijf radioprogrammanetten beschikbaar: Radio 1, 2, 3, 4 en 5.
2. De onderscheidene radioprogrammanetten zijn in het bijzonder bestemd voor de uitzending van de volgende categorieën programma-onderdelen:
a. Radio 1: programma-onderdelen van informatieve aard, bestaande uit nieuws en actualiteiten;
b. Radio 2: programma-onderdelen, bestaande uit lichte muziek, informatie en verstrooiing;
c. Radio 3: programma-onderdelen, bestaande uit populaire muziek en gericht op een jong publiek;
d. Radio 4: programma-onderdelen, bestaande uit klassieke muziek, waaronder moderne klassieke muziek;
e. Radio 5: programma-onderdelen van informatieve en educatieve aard, gericht op specifieke publieksgroepen, waaronder programma-onderdelen van informatieve en educatieve aard ten behoeve van allochtonen in de eigen taal.
3. De raad van bestuur draagt, met inachtneming van het coördinatiereglement, bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel c, er zorg voor dat de op een radioprogrammanet uit te zenden programma-onderdelen passen binnen het kader dat in het tweede lid voor het desbetreffende programmanet wordt aangegeven.
1. Ten behoeve van de coördinatie op de radioprogrammanetten benoemt de raad van bestuur voor ieder radioprogrammanet een netcoördinator. De netcoördinator is in dienst van de Stichting.
2. Iedere netcoördinator heeft tot taak zorg te dragen voor de onderlinge afstemming van de programma's en programma-onderdelen op het programmanet. De netcoördinator is tevens belast met de uitvoering van de in artikel 40f, derde lid, bedoelde taak van de raad van bestuur.
3. De netcoördinator is voorts belast met:
a. het bevorderen van samenwerking tussen de instellingen wier zendtijd voor radio op het desbetreffende programmanet is ingedeeld;
b. het opstellen van het radioprogrammanet-meerjarenplan, bedoeld in artikel 98b, gehoord de netredactie;
c. het doen van een voorstel aan de raad van bestuur voor de zendtijdindeling op het programmanet.
Artikel 40d is van overeenkomstige toepassing op besluiten van de netcoördinator ter uitvoering van zijn taken, bedoeld in artikel 40g, tweede lid.
1. Iedere netcoördinator wordt bijgestaan door een netredactie die bestaat uit een aantal leden dat gelijk is aan het aantal instellingen wier zendtijd voor radio op het desbetreffende programmanet is ingedeeld, met uitzondering van de Stichting Etherreclame, de politieke partijen en groeperingen en de overheid. Iedere instelling benoemt één lid, met uitzondering van de instellingen, genoemd in de vorige zin.
2. Met het lidmaatschap van de netredactie is onverenigbaar:
a. het lidmaatschap van het bestuur van een omroepvereniging of de Programmastichting;
b. het lidmaatschap van de raad van bestuur of de raad van toezicht van de Stichting.
3. De netredactie richt haar werkzaamheden naar eigen inzicht in.
Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. De raad van bestuur deelt jaarlijks, gehoord de netcoördinatoren, de zendtijd voor landelijke omroep in.
2. In het tweede lid wordt «Het dagelijks bestuur» vervangen door: De raad van bestuur.
3. Het derde lid wordt vervangen door:
3. De raad van bestuur kan voorts de zendtijdindeling herzien, voor zover hij dat nodig acht:
a. in het kader van de coördinatie, op en tussen de verschillende programmanetten, van de programma-onderdelen van de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep; of
b. op grond van omstandigheden die niet voorzien waren ten tijde van de zendtijdindeling.
Artikel 41b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt zowel in onderdeel a na «Programmastichting» als in onderdeel b na «verkregen,» ingevoegd: tussen 16.00 uur en 24.00 uur.
2. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. De raad van bestuur kan in het kader van de coördinatie op en tussen de verschillende programmanetten tot ten hoogste 260 uren per jaar per instelling afwijken van het eerste lid, onderdelen a en b. De raad van bestuur kan hiertoe slechts besluiten, indien door de omroepvereniging, respectievelijk de Programmastichting, die het betreft, daartegen geen bedenkingen zijn ingebracht en na overleg met het netbestuur van het programmanet waarop de zendtijd in afwijking van het eerste lid, onderdeel a of b, zal worden ingedeeld.
Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, wordt een nieuw derde lid ingevoegd:
3. De Stichting gebruikt de haar krachtens artikel 39a1, eerste lid, ter beschikking gestelde zendtijd geheel.
2. In het vierde lid wordt «39d» vervangen door: 39e.
In artikel 51d, eerste lid, wordt «artikel 39d, eerste lid,» vervangen door: artikel 39a1, eerste en tweede lid,.
Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd:
A. In de aanhef van het tweede lid wordt de zinsnede «Instellingen die zendtijd hebben verkregen, besteden ten minste tien procent» vervangen door: Instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep, besteden ten minste vijfentwintig procent.
B. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
3. De instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep kunnen bij schriftelijke overeenkomst, die aan het Commissariaat voor de Media wordt overgelegd en waaraan alle instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep deelnemen, afwijken van het percentage, bedoeld in het tweede lid, mits ten minste vijfentwintig procent van de totale zendtijd voor televisie van de instellingen gezamenlijk wordt besteed aan programma-onderdelen als bedoeld in het tweede lid en mits elke instelling ten minste tien procent van zijn zendtijd voor televisie besteedt aan programma-onderdelen als bedoeld in het tweede lid.
C. Toegevoegd wordt een nieuw lid, luidende:
7. Het tweede, vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op instellingen die zendtijd hebben verkregen voor regionale omroep, met dien verstande dat het in het tweede lid bedoelde percentage tien bedraagt.
In artikel 55, eerste lid, wordt tussen «zijn» en «, behoudens» de zinsnede ingevoegd: met al hun activiteiten.
In artikel 55a, eerste lid, wordt «het dagelijks bestuur van de Stichting» telkens vervangen door: de raad van bestuur.
Artikel 56a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «het dagelijks bestuur van de Stichting» vervangen door: de raad van bestuur.
2. In het derde lid wordt «het dagelijks bestuur van de Stichting» telkens vervangen door: de raad van bestuur.
Artikel 64 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel a, wordt vervangen door:
a. heffen een contributie van hun leden met een minimumbedrag van tien gulden per jaar,
2. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, naar aanleiding van de ontwikkeling van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde prijsindex voor de gezinsconsumptie worden bijgesteld.
3. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, een nieuw derde lid ingevoegd:
3. In de contributie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is de verstrekking van een programmablad niet begrepen.
Artikel 76 wordt als volgt gewijzigd:
A. In het derde lid wordt de zinsnede «54, eerste tot en met vierde lid» vervangen door: 54, eerste, tweede, vierde en vijfde lid.
B. Aan het derde lid wordt na «programma's» toegevoegd: , met dien verstande dat het in artikel 54, tweede lid, bedoelde percentage tien bedraagt.
Vóór artikel 99 worden de volgende artikelen ingevoegd:
1. Ieder netbestuur voor televisie doet het door hem vastgestelde meerjarenplan voor zijn televisieprogrammanet jaarlijks voor 1 augustus toekomen aan de raad van bestuur. Het meerjarenplan heeft geen betrekking op het programma van de Stichting.
2. Het televisieprogrammanet-meerjarenplan bevat in ieder geval:
a. een omschrijving van de wijze waarop op het televisieprogrammanet invulling wordt gegeven aan de voorgenomen programmering, mede gelet op de algemene uitgangspunten, bedoeld in artikel 18b, tweede lid, onderdeel a, en de programmatische uitgangspunten van het net, en met inachtneming van de programmavoorschriften, bedoeld in de artikelen 50 tot en met 51c;
b. de hoogte van de bedragen die voor het volgende kalenderjaar en de drie daarop volgende kalenderjaren nodig zullen zijn om de plannen van de instellingen wier zendtijd op het desbetreffende televisieprogrammanet is ingedeeld, te verwezenlijken.
3. De wettelijke bepalingen omtrent de inhoud en inrichting van het meerjarenplan, bedoeld in artikel 99, zijn van overeenkomstige toepassing op het televisieprogrammanet-meerjarenplan.
1. De raad van bestuur stelt jaarlijks voor 1 augustus voor ieder radioprogrammanet een meerjarenplan vast. De radionetmeerjarenplannen hebben geen betrekking op het programma van de Stichting.
2. Het radioprogrammanet-meerjarenplan bevat in ieder geval:
a. een omschrijving van de wijze waarop op het radioprogrammanet invulling wordt gegeven aan de voorgenomen programmering, met inachtneming van artikel 40f, tweede lid, en de programmavoorschriften, bedoeld in de artikelen 50 tot en met 51c;
b. de hoogte van de bedragen die voor het volgende kalenderjaar en de drie daarop volgende kalenderjaren nodig zullen zijn om de plannen van de instellingen wier zendtijd op het desbetreffende radioprogrammanet is ingedeeld, te verwezenlijken.
3. De wettelijke bepalingen omtrent de inhoud en inrichting van het meerjarenplan, bedoeld in artikel 99, zijn van overeenkomstige toepassing op het radioprogrammanet-meerjarenplan.
1. De raad van bestuur van de Stichting stelt jaarlijks voor 1 augustus een meerjarenplan voor het televisieprogramma, onderscheidenlijk radioprogramma van de Stichting vast.
2. Het meerjarenplan, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval:
a. een omschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de voorgenomen programmering van de Stichting, mede gelet op de algemene uitgangspunten, bedoeld in artikel 18b, tweede lid, onderdeel a, en met inachtneming van artikel 40f, tweede lid, en de programmavoorschriften, bedoeld in artikel 51d;
b. de hoogte van de bedragen die voor het volgende kalenderjaar en de drie daarop volgende kalenderjaren naar het oordeel van de raad van bestuur nodig zullen zijn ter bestrijding van de kosten van de verzorging van het televisieprogramma, onderscheindelijk radioprogramma, van de Stichting.
3. De wettelijke bepalingen omtrent de inhoud en inrichting van het meerjarenplan, bedoeld in artikel 99, zijn van overeenkomstige toepassing op het meerjarenplan, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 99 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste en tweede lid worden vervangen door:
1. De Stichting doet jaarlijks voor 1 oktober een meerjarenplan voor de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep, toekomen aan Onze Minister en het Commissariaat voor de Media. Het meerjarenplan wordt, rekening houdende met de televisieprogrammanet-meerjarenplannen, door de raad van bestuur vastgesteld.
2. Het meerjarenplan bevat in ieder geval:
a. een omschrijving van de wijze waarop op de televisie- en radioprogrammanetten invulling wordt gegeven aan de voorgenomen programmering, met inachtneming van artikel 40f, tweede lid, en de programmavoorschriften, bedoeld in de artikelen 50 tot en met 51d;
b. de hoogte van de bedragen die voor het volgende kalenderjaar en de drie daarop volgende kalenderjaren nodig zullen zijn om de plannen van de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep, te verwezenlijken;
c. een omschrijving van de wijze waarop de raad van bestuur voornemens is de gelden, bedoeld in artikel 106a, te besteden.
2. In het derde lid wordt, onder lettering van de onderdelen c en d tot d en e, een nieuw onderdeel c ingevoegd:
c. de bedragen die nodig zullen zijn voor de versterking van de programmering;
3. Een nieuw zesde lid wordt toegevoegd:
6. Het meerjarenplan wordt niet openbaar gemaakt, voor zover het bedrijfsgegevens bevat die door de Stichting vertrouwelijk aan Onze Minister en het Commissariaat zijn medegedeeld.
In artikel 100 wordt «het meerjarenplan, bedoeld in artikel 99, met zijn opmerkingen» vervangen door: zijn opmerkingen met betrekking tot het meerjarenplan, bedoeld in artikel 99,.
Artikel 101 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het woord «en» aan het slot van onderdeel d vervalt, de punt aan het slot van onderdeel e wordt vervangen door «; en» en na onderdeel e wordt een nieuw onderdeel f toegevoegd:
f. de versterking van de programmering.
2. Onder plaatsing van de aanduiding «1.» vóór de tekst, worden vier nieuwe leden toegevoegd:
2. Onze Minister stelt de bedragen voor het volgende kalenderjaar, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, vast op tachtig procent van de overeenkomstige bedragen die zijn vastgesteld voor het lopende kalenderjaar, indien de Stichting het meerjarenplan, bedoeld in artikel 99, niet tijdig en met inachtneming van de regels, gesteld krachtens artikel 99, vijfde lid, aan Onze Minister heeft doen toekomen.
3. Het bedrag dat beschikbaar is voor versterking van de programmering, bedraagt ten hoogste tien procent van het totaal van de bedragen die beschikbaar zijn voor de verzorging van de programma's van de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep. Programmaversterking is versterking van het onderscheidende karakter van de programmering van de publieke omroep.
4. Het bedrag dat beschikbaar is voor versterking van de programmering, komt geheel ten goede aan de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep.
5. De raad van bestuur kan een instelling die zendtijd heeft verkregen voor landelijke omroep, voor een periode van ten hoogste één jaar uitsluiten van bijdragen uit het bedrag dat beschikbaar is voor versterking van de programmering, indien de desbetreffende instelling bij herhaling inbreuk heeft gemaakt op bindende besluiten van de raad van bestuur.
Artikel 102 wordt vervangen door:
Artikel 103 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt in de aanhef «Het Commissariaat voor de Media» vervangen door «De raad van bestuur» en wordt na «artikel 101,» ingevoegd «eerste lid,».
2. Het eerste lid, onderdeel a, wordt vervangen door:
a. de omroepverenigingen A elk hetzelfde bedrag ontvangen, en de Programmastichting een bedrag ontvangt dat gelijk is aan het bedrag dat een omroepvereniging A ontvangt, vermeerderd met zeven procent;
3. In het tweede lid wordt «Het Commissariaat voor de Media» vervangen door «De raad van bestuur» en wordt na «artikel 101,» ingevoegd «eerste lid,».
Na artikel 103 worden de volgende artikelen ingevoegd:
1. De raad van bestuur stelt voor alle instellingen wier zendtijd voor televisie op een bepaald televisieprogrammanet is ingedeeld, met uitzondering van de Stichting, voor zover het die zendtijd betreft, de bedragen voor het volgende kalenderjaar ten behoeve van de verzorging van televisieprogramma's, bedoeld in artikel 103, eerste en tweede lid, vast op vijfennegentig procent van de overeenkomstige bedragen die zijn vastgesteld voor het lopende kalenderjaar, indien het desbetreffende netbestuur:
a. het televisieprogrammanet-meerjarenplan, bedoeld in artikel 98a, niet tijdig aan de raad van bestuur heeft doen toekomen; of
b. de programmatische uitgangspunten van het televisieprogrammanet, bedoeld in artikel 40b, eerste lid, onderdeel a, niet heeft vastgesteld.
2. Het eerste lid is ten aanzien van een instelling die zendtijd heeft verkregen, niet van toepassing, indien naar het oordeel van de raad van bestuur de desbetreffende instelling in redelijkheid geen verwijt kan worden gemaakt van het niet tijdig indienen van het televisieprogrammanet-meerjarenplan of het niet vaststellen van de programmatische uitgangspunten van het televisieprogrammanet.
3. De raad van bestuur kan voor een instelling die zendtijd heeft verkregen voor landelijke omroep, de bedragen voor het volgende kalenderjaar ten behoeve van de verzorging van televisie- en radioprogramma's, bedoeld in artikel 103, eerste en tweede lid, vaststellen op vijfennegentig procent van de overeenkomstige bedragen die zijn vastgesteld voor het lopende kalenderjaar, indien de desbetreffende instelling bij herhaling inbreuk heeft gemaakt op bindende besluiten van de raad van bestuur.
4. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de Stichting, met dien verstande dat voor de toepassing van het eerste lid ten aanzien van de Stichting onderdeel a betrekking heeft op het meerjarenplan, bedoeld in artikel 98c.
Voor zover er een verschil bestaat tussen het totaal van de bedragen die op basis van artikel 102 door Onze Minister ter beschikking zijn gesteld van de raad van bestuur, en het totaal van de bedragen die op basis van de artikelen 103 en 103a door de raad van bestuur ter beschikking worden gesteld aan de instellingen die zendtijd voor landelijke omroep hebben verkregen, wordt dit verschil door de raad van bestuur aangewend ter versterking van de programmering. Artikel 101, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 104 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «ontvangen van het Commissariaat voor de Media het op basis van artikel 103, eerste lid, berekende bedrag» vervangen door: ontvangen van de raad van bestuur het op basis van artikel 103, eerste lid, of artikel 103a vastgestelde bedrag.
2. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. Het op basis van artikel 101, eerste lid, onderdeel b, of artikel 103a vastgestelde bedrag ter vergoeding van de kosten van het televisieprogramma, onderscheidenlijk radioprogramma, van de Stichting blijft ter beschikking van de raad van bestuur.
3. In het derde lid wordt «het Commissariaat voor de Media» vervangen door «de raad van bestuur» en wordt na «artikel 103, tweede en derde lid,» ingevoegd «of artikel 103a».
4. In het vierde lid wordt «het Commissariaat voor de Media op verzoek» vervangen door: de raad van bestuur op aanvraag.
Artikel 105 wordt vervangen door:
1. Het op basis van artikel 101, eerste lid, onderdeel d, vastgestelde bedrag ter vergoeding van de kosten die niet rechtstreeks samenhangen met de verzorging van het programma van de Stichting, blijft ter beschikking van de raad van bestuur.
2. Het op basis van artikel 101, eerste lid, onderdeel e, vastgestelde bedrag ter vergoeding van de kosten van het uitzenden van de programma's van de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep, blijft ter beschikking van de raad van bestuur.
Artikel 106 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «het Commissariaat voor de Media» vervangen door: de raad van bestuur.
2. In het tweede lid wordt «het Commissariaat» vervangen door: de raad van bestuur.
3. Het derde lid vervalt.
Na artikel 106 wordt een nieuw artikel 106a ingevoegd:
1. Onze Minister kan – naast de bedragen, bedoeld in artikel 101, eerste lid – gelden ter beschikking stellen van de raad van bestuur, welke gelden voor doeleinden die door Onze Minister bij het ter beschikking stellen zijn vastgesteld, kunnen worden aangewend ten behoeve van de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep.
2. Aan het ter beschikking stellen van gelden kunnen voorschriften worden verbonden. Onze Minister kan de beschikking tot het ter beschikking stellen van gelden intrekken of wijzigen, indien de aan de beschikking verbonden voorschriften niet worden nageleefd.
In artikel 108a wordt «het meerjarenplan, bedoeld in artikel 108, met zijn opmerkingen» vervangen door: zijn opmerkingen met betrekking tot het meerjarenplan, bedoeld in artikel 108,.
Aan artikel 108b wordt, onder plaatsing van de aanduiding «1.» vóór de tekst, een nieuw tweede lid toegevoegd:
2. Onze Minister stelt de bedragen voor het volgende kalenderjaar, bedoeld in het eerste lid, vast op tachtig procent van de overeenkomstige bedragen die zijn vastgesteld voor het lopende kalenderjaar, indien de Wereldomroep het meerjarenplan, bedoeld in artikel 108, niet tijdig en met inachtneming van de regels, gesteld krachtens artikel 108, vijfde lid, aan Onze Minister heeft doen toekomen.
Artikel 108d wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «artikel 108b,» ingevoegd: eerste lid,.
2. In het tweede lid wordt na «artikel 108b,» ingevoegd: eerste lid,.
3. In het derde lid wordt na «artikel 108b,» ingevoegd: eerste lid,.
In artikel 109 wordt, onder vernummering van het tweede, derde en vierde lid tot derde, vierde en vijfde lid, een nieuw tweede lid ingevoegd:
2. De instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep – met uitzondering van de overheid – doen jaarlijks voor 1 juni een afschrift van hun jaarrekening over het voorafgaande boekjaar toekomen aan de raad van bestuur. De raad van bestuur zendt voor 1 juli zijn opmerkingen met betrekking tot de jaarrekeningen aan het Commissariaat.
Artikel 109a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt in de tweede volzin «Het Commissariaat» vervangen door «De raad van bestuur» en wordt in de derde volzin «het Commissariaat» vervangen door «de raad van bestuur».
2. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. Indien het bedrag dat krachtens artikel 108d, eerste, tweede, onderscheidenlijk derde lid, aan de Wereldomroep ter beschikking is gesteld, de blijkens de jaarrekening gemaakte kosten te boven gaat, wordt het resterende deel door de Wereldomroep gereserveerd ter besteding aan het doel waarvoor het bedrag oorspronkelijk ter beschikking was gesteld. Het Commissariaat voor de Media kan voor deze reserveringen een maximum vaststellen. Indien het deel van het ter beschikking gestelde bedrag dat niet nodig is om de kosten te dekken, groter is dan het in de vorige zin bedoelde maximum, wordt het verschil door de instelling terugbetaald aan het Commissariaat.
3. In het derde lid wordt na «op eerste aanmaning» ingevoegd: aan de raad van bestuur dan wel, indien het de Wereldomroep betreft,.
4. In het vierde lid vervalt «105 of 108d,» en wordt «het Commissariaat» vervangen door: de raad van bestuur.
De artikelen 109b en 109c worden vervangen door:
1. Indien met toepassing van deze wet een bijdrage in investeringen is verleend aan een instelling die zendtijd voor landelijke omroep heeft verkregen, betaalt de instelling bij vervreemding van het desbetreffende onroerend goed of bij beëindiging van de haar toegewezen zendtijd de vergoeding terug aan de raad van bestuur. De terug te betalen bijdrage wordt evenwel verminderd met de door de raad van bestuur vast te stellen afschrijvingspercentages voor elk vol jaar dat is verstreken sedert de vergoeding is gegeven. Terugbetaalde vergoedingen worden aangewend ter versterking van de programmering en de coördinatie; artikel 101, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. Indien met toepassing van deze wet een bijdrage in investeringen is verleend aan een instelling die zendtijd voor regionale omroep heeft verkregen, betaalt de instelling bij vervreemding van het desbetreffende onroerend goed of bij beëindiging van de haar toegewezen zendtijd de vergoeding terug aan het Commissariaat voor de Media. De terug te betalen bijdrage wordt evenwel verminderd met de door het Commissariaat vast te stellen afschrijvingspercentages voor elk vol jaar dat is verstreken sedert de vergoeding is gegeven. Terugbetaalde vergoedingen worden aangewend ter bestrijding van de kosten, bedoeld in artikel 28, met uitzondering van de kosten, bedoeld in artikel 28, onderdeel e.
1. Indien een instelling die zendtijd voor landelijke omroep heeft verkregen, haar jaarrekening niet tijdig aan het Commissariaat voor de Media doet toekomen, vermindert de raad van bestuur op eerste verzoek van het Commissariaat de verstrekking van de bevoorschotting, bedoeld in artikel 106, eerste lid, met twintig procent. Indien een instelling ondanks herhaalde aanmaningen van het Commissariaat in gebreke blijft met het indienen van haar jaarrekening, kan het Commissariaat de raad van bestuur verzoeken de verstrekking van de bevoorschotting verder te verminderen of te beëindigen. De raad van bestuur voldoet terstond aan een dergelijk verzoek.
2. Indien de Wereldomroep zijn jaarrekening niet tijdig aan het Commissariaat doet toekomen, vermindert het Commissariaat de verstrekking van de bevoorschotting, bedoeld in artikel 108e, eerste lid, met twintig procent. Indien de Wereldomroep ondanks herhaalde aanmaningen van het Commissariaat in gebreke blijft met het indienen van zijn jaarrekening, kan het Commissariaat de verstrekking van de bevoorschotting verder verminderen of beëindigen.
In artikel 134, eerste lid, wordt «met uitzondering van artikel 21, titel 2 en de artikelen 41, 41b en 41c» vervangen door «met uitzondering van de artikelen 18 tot en met 24, 31 tot en met 38, 40 tot en met 40i, 41, 41b en 41c» en wordt «hoofdstuk VIII, afdeling 1,» vervangen door «de artikelen 107 tot en met 108e, 109, 109a, tweede lid, 109b, tweede lid, 109c en 109e,».
Artikel 137, tweede lid, wordt vervangen door:
2. Onverminderd het eerste lid, brengt de raad van bestuur, indien een boete wordt opgelegd aan een instelling of orgaan als bedoeld in artikel 104, eerste, tweede of derde lid, op eerste verzoek van het Commissariaat het bedrag van de boete in mindering op de ingevolge artikel 104 aan die instelling of dat orgaan toekomende vergoeding. Het Commissariaat stelt de betrokken instelling of het betrokken orgaan hiervan vooraf schriftelijk in kennis.
In artikel 167b, eerste lid, wordt «artikel 40, eerste en tweede lid,» vervangen door: de artikelen 40 en 40f.
Na artikel 170b wordt een nieuw artikel 170c ingevoegd:
1. Onze Minister kan een deel van de inkomsten van de Stichting Etherreclame, bedoeld in artikel 28, en van de opbrengsten van de omroepbijdrage, bedoeld in artikel 122, vierde lid, reserveren ten behoeve van de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep en de Wereldomroep (de algemene omroepreserve).
2. Onze Minister kan uit de algemene omroepreserve uitkeringen doen aan de raad van bestuur en, ten behoeve van de Wereldomroep, aan het Commissariaat voor de Media. Het doen van uitkeringen aan de raad van bestuur geschiedt met toepassing van artikel 106a.
3. Aan het doen van uitkeringen kunnen voorschriften worden verbonden. Onze Minister kan de beschikking tot het doen van uitkeringen intrekken of wijzigen, indien de aan de beschikking verbonden voorschriften niet worden nageleefd.
4. Het beheer van de algemene omroepreserve berust bij het Commissariaat voor de Media. Het Commissariaat legt over het beheer jaarlijks verantwoording af aan Onze Minister.
Indien het bij koninklijke boodschap van 11 juli 1996 ingediende voorstel van wet tot wijziging van bepalingen van de Mediawet, de Wet op de telecommunicatievoorzieningen en de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 in verband met de liberalisering van de mediawetgeving (kamerstukken 24 808)2 tot wet wordt verheven, wordt artikel I van deze wet als volgt gewijzigd:
Onderdeel A wordt vervangen door:
A Aan artikel 1 worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel pp door een puntkomma, drie nieuwe onderdelen toegevoegd:
qq. raad van bestuur: de raad van bestuur van de Stichting;
rr. netbestuur: het netbestuur voor een televisieprogrammanet, bedoeld in artikel 40a, eerste lid;
ss. netcoördinator: de coördinator voor een televisie- of radioprogrammanet, bedoeld in artikel 40a, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 40g, eerste lid.
Aan artikel I, onderdeel I, artikel 39a1, wordt een vierde lid toegevoegd:
4. In afwijking van het derde lid, is het toegestaan dat de Stichting Etherreclame, met inachtneming van artikel 39b, een deel van de zendtijd voor het teletekstprogramma voor landelijke omroep gebruikt.
Na onderdeel Ya wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
Yb
In artikel 57d wordt de zinsnede «57a, 57b en 57c» vervangen door: 57a en 57d.
Na onderdeel Z wordt een nieuw onderdeel Za ingevoegd:
Za
In artikel 82d, eerste lid, onderdeel a, wordt «artikel 40, eerste en tweede lid,» vervangen door: de artikelen 40 en 40f.
Onderdeel VV wordt vervangen door:
VV
Artikel 134, eerste lid, wordt vervangen door:
1. Het Commissariaat voor de Media is belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens:
a. de hoofdstukken III tot en met VI, met uitzondering van de artikelen 18 tot en met 24, 31 tot en met 38, 40 tot en met 41c, en 82i;
b. de artikelen 107 tot en met 108e, 109, 109a, tweede lid, 109b, tweede lid, 109c en 109e;
c. hoofdstuk XI.
Na onderdeel VV wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
VVa
Artikel 135 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «artikel 57b».
2. In het tweede lid wordt «138» vervangen door: 138e.
Na onderdeel AAA wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
BBB In artikel 175, eerste volzin, vervalt «artikel 57b, eerste lid».
Degenen die op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet lid zijn van het algemeen bestuur van de Nederlandse Omroep Stichting, onder wie de voorzitter van de NOS, zijn vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet lid, onderscheidenlijk voorzitter, van de raad van toezicht van de Nederlandse Omroep Stichting.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
A. Nuis
Uitgegeven de vijfentwintigste november 1997
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1996/97, 25 216.
Handelingen II 1996/97, blz. 6446–6496; 6759–6790; 6970–6974.
Kamerstukken I 1996/97, 25 216 (309); 1997/98, 25 216 (49, 49a, 49b, 49c).
Handelingen I 1997/98, zie vergadering d.d. 11 november 1997.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1997-544.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.