Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 1997, 526 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 1997, 526 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regels te stellen inzake de financiële verhouding tussen het Rijk en de provincies, deze regels op te nemen in de Financiële-verhoudingswet en daartoe deze wet en andere wetten te wijzigen en regels te stellen inzake de invoering van deze nieuwe regels;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Financiële-verhoudingswet1 wordt als volgt gewijzigd:
Hoofdstuk 2, paragrafen 2.1. en 2.2., komt te luiden:
1. Er is een provinciefonds en een gemeentefonds. De fondsen zijn begrotingsfondsen.
2. Onze Ministers beheren de begroting van de fondsen.
1. Bij wet wordt ten aanzien van ieder uitkeringsjaar een bedrag aan middelen van het Rijk ten behoeve van elk van de fondsen afgezonderd.
2. De uitgaven en de ontvangsten van de fondsen zijn over ieder uitkeringsjaar aan elkaar gelijk.
1. De begroting van het provinciefonds vermeldt het bedrag dat als verplichting geldt voor het totaal van de algemene uitkeringen. De begroting van het gemeentefonds vermeldt het bedrag dat als verplichting geldt voor het totaal van de algemene uitkeringen en de aanvullende uitkeringen.
2. In de begroting van elk van de fondsen kunnen tijdelijk bedragen van specifieke en andere uitkeringen als verplichting worden opgenomen, om aan provincies of gemeenten te worden uitgekeerd op een andere wijze dan door middel van de algemene uitkering.
3. In de begroting van elk van de fondsen kan een voorziening worden getroffen voor de uitbetaling van specifieke uitkeringen aan provincies of gemeenten waarbij meer dan één departement financieel is betrokken.
1. Een provincie heeft over ieder uitkeringsjaar recht op een algemene uitkering uit het provinciefonds. Een gemeente heeft over ieder uitkeringsjaar recht op een algemene uitkering uit het gemeentefonds.
2. De uitkering komt ten goede aan de algemene middelen van de provincie of van de gemeente.
3. De provincies hebben gezamenlijk over een uitkeringsjaar recht op het in de begroting van het provinciefonds vermelde bedrag, bedoeld in artikel 5, eerste lid, voor dat jaar.
4. De gemeenten hebben gezamenlijk over een uitkeringsjaar recht op het in de begroting van het gemeentefonds vermelde bedrag, bedoeld in artikel 5, eerste lid, voor dat jaar, verminderd met het totaal aan verplichtingen voor aanvullende uitkeringen die over het uitkeringsjaar worden aangegaan.
De verdeling over de provincies en gemeenten van het voor de algemene uitkeringen beschikbare bedrag houdt rekening met de verschillen tussen de provincies onderling en de gemeenten onderling in het vermogen tot het voorzien in eigen inkomsten en met de verschillen in noodzakelijke uitgaven.
1. Ten behoeve van de verdeling van het provinciefonds en het gemeentefonds worden verdeelmaatstaven gehanteerd. De maatstaven hebben slechts betrekking op de kenmerken die zijn vermeld in de navolgende tabellen A en B. Bij een kenmerk worden ten minste de in de tabellen vermelde onderscheidingen aangebracht.
Tabel A Kenmerken en onderscheidingen van de verdeelmaatstaven voor het provinciefonds
Kenmerk | Onderscheidingen |
---|---|
a Belastingcapaciteit van de provincies ter zake van de motorrijtuigenbelasting | |
b De inwoners van de provincies | Bevolkingsdichtheid |
c Het grondgebied van de provincies | Oppervlakte |
Bodemgebruik | |
d De bedrijvigheid in de provincies | |
e Een vast bedrag voor de provincies |
Tabel B Kenmerken en onderscheidingen van de verdeelmaatstaven voor het gemeentefonds
Kenmerk | Onderscheidingen |
---|---|
a Belastingcapaciteit van de gemeenten ter zake van de onroerende-zaakbelastingen | Belastingcapaciteit ter zake van woningen |
Belastingcapaciteit ter zake van niet-woningen | |
b De inwoners van de gemeenten | Leeftijd Woonplaats Inkomen Recht op uitkering Behoren tot een minderheidsgroep Beroep op voorzieningen in de gemeenten |
c Het grondgebied van de gemeenten | Oppervlakte Bodemgesteldheid Historische kern |
d De bebouwing in de gemeenten | Grondoppervlak bebouwing Woonruimten Historisch aantal woonruimten Noodzaak voor vernieuwing van de bebouwing Dichtheid van de bebouwing |
e Vaste bedragen voor gemeenten | Vaste bedragen voor de vier grootste steden Vast bedrag voor de waddengemeenten Vast bedrag voor alle gemeenten |
f Tijdelijke ondersteuning van gemeenten in verband met herindeling |
2. De belastingcapaciteit ter zake van woningen, bedoeld in tabel B onder a, wordt slechts voor 80% in de verdeelmaatstaf betrokken. De belastingcapaciteit ter zake van niet-woningen wordt slechts voor 70% in de verdeelmaatstaf betrokken.
3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke verdeelmaatstaven worden gehanteerd en hoe deze worden gehanteerd. Krachtens de maatregel kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van de bij de bepaling gebruikte begrippen en omtrent de wijze van telling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf.
4. Een krachtens het derde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.
1. Ten behoeve van de verdeling stellen Onze Ministers over ieder uitkeringsjaar bedragen per eenheid vast die behoren bij de verdeelmaatstaven.
2. Bij de voorbereiding van de vaststelling wordt de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure gevolgd.
Onze Ministers stellen over ieder uitkeringsjaar de algemene uitkeringen aan de provincies en de gemeenten vast. Zij verdelen daartoe het voor de algemene uitkeringen in het provinciefonds beschikbare bedrag onder de provincies en het voor de algemene uitkeringen in het gemeentefonds beschikbare bedrag onder de gemeenten naar rato van de uitkeringsbases.
Artikel 15 komt te luiden:
1. Onze Ministers doen betalingen uit de fondsen aan de provincies en de gemeenten, zo nodig vooruitlopend op de vaststelling van de uitkeringen over het uitkeringsjaar.
2. Indien de over enig uitkeringsjaar verrichte betalingen aan een provincie of gemeente hoger of lager zijn dan de over dat jaar voor de provincie of gemeente vastgestelde uitkeringen, wordt het verschil teruggevorderd of uitbetaald.
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. in het eerste lid wordt «gemeenten» telkens vervangen door: provincies en gemeenten.
2. in het tweede lid wordt «gemeentelijke» vervangen door: provinciale of gemeentelijke.
Artikel 19 komt te luiden:
De Provinciewet2 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 108, vierde lid, komt te luiden:
4. Het vaststellen van een plan of een beleidsverslag en het ter voorbereiding daarvan volgen van een voorgeschreven procedure kan vanwege het Rijk in andere dan bij de wet bepaalde gevallen voor een termijn van ten hoogste vier jaar van het provinciebestuur worden gevraagd als onderdeel van de regeling van een tijdelijke specifieke uitkering als bedoeld in artikel 17 van de Financiële-verhoudingswet.
Onderdeel 3 van onderdeel B van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht3 komt te vervallen.
De Wet op het specifiek cultuurbeleid4 wordt als volgt gewijzigd:
De Invoeringswet Financiële-verhoudingswet5 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 6, vierde lid, wordt «artikel 6, derde lid» vervangen door: artikel 6, vierde lid.
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze Ministers: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Financiën;
b. het CBS: het Centraal bureau voor de statistiek;
c. rastervierkanten: vierkanten van 500 bij 500 meter, zoals deze worden gebruikt in het geografisch basisregister van het CBS;
d. de uitkeringsfactor: het quotiënt van het voor de algemene uitkeringen beschikbare bedrag en de som van de uitkeringsbases.
1. In afwijking van artikel 8, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet worden bij de verdeling van het provinciefonds voor de eerste maal de verdeelmaatstaven gehanteerd die zijn vermeld in bijlage 1 bij deze wet. Op de hantering van de maatstaven zijn de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing. Bij regeling van Onze Ministers kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van de in dit hoofdstuk en bijlage 1 gebruikte begrippen en omtrent de wijze van telling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf.
2. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet gelden voor de maatstaven, bedoeld in het eerste lid, voor het eerste uitkeringsjaar na de inwerkingtreding van deze wet de bedragen per eenheid die zijn vermeld in bijlage 2 bij deze wet. Onze Ministers kunnen deze bedragen aanpassen in verband met wijzigingen ten aanzien van het fonds over de jaren 1997 en 1998, die door middel van wijzigingen in de bedragen per eenheid over de provincies verdeeld behoren te worden. Artikel 9, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet blijft buiten toepassing bij de vaststelling van de bedragen per eenheid voor bedoelde maatstaven.
1. Bij de vaststelling van de algemene uitkering aan een provincie stellen Onze Ministers zo nodig het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor de provincie vast. Voor zover in de bijlage bij een verdeelmaatstaf een bron is vermeld, kunnen Onze Ministers het aantal eenheden ontlenen aan een opgave van het vermelde orgaan of de vermelde instantie.
2. De vaststelling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor een provincie geschiedt naar de toestand op 1 januari van het uitkeringsjaar waarover het aantal wordt vastgesteld, tenzij in de bijlage een peildatum bij een verdeelmaatstaf is vermeld. In dat geval geschiedt de vaststelling naar de toestand op deze datum.
3. Indien op grond van het tweede lid een peildatum moet worden gehanteerd die ligt vóór de datum van instelling van de provincie of vóór de datum waarop de grenzen van de provincie zijn gewijzigd, stellen Onze Ministers het aantal eenheden vast op basis van een redelijke schatting van de toestand zoals die op de peildatum zou zijn geweest als de instelling of wijziging op die datum reeds was ingegaan.
1. Bij de bepaling van het totaal van de in een kalenderjaar ontvangen hoofdsommen van de motorrijtuigenbelasting, wordt het tarief van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 gehanteerd, zoals dat geldt op 1 april 1995. De verhoging van de belasting, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van die wet en de vermindering van de belasting, bedoeld in de artikelen 28 en 68 van die wet, blijven buiten beschouwing.
2. In afwijking van het eerste lid wordt voor de periode tot 1 april 1997 bij de bepaling van het totaal van de in een kalenderjaar ontvangen hoofdsommen van de motorrijtuigenbelasting, het tarief van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 gehanteerd, zoals dat luidde bij aanvang van het kalenderjaar 1980. De vermeerdering van belasting, bedoeld in artikel 6 van die wet en het vaste bedrag, genoemd in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van die wet, blijven buiten beschouwing.
1. De omgevingsadressendichtheid van een adres is het aantal adressen in de omgeving van het adres, gedeeld door het oppervlak in vierkante kilometers van de omgeving.
2. De omgeving van een adres wordt gevormd door het rastervierkant, waarin het adres is gelegen en de twaalf meest nabijgelegen rastervierkanten.
1. Onze Ministers stellen het aantal kilometers gewogen weglengte van de wegen in beheer bij de provincie vast, door het aantal kilometers weglengte van de wegen die in beheer zijn bij de provincie te vermenigvuldigen met een wegingsfactor die een maat is voor de kosten per kilometer van het onderhoud van de wegen in de provincie, in verhouding met die kosten in alle provincies.
2. Op de voorbereiding van het besluit, bedoeld in het eerste lid, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
1. De algemene uitkering over de jaren 1998 tot en met 2000, zoals deze voor een provincie wordt vastgesteld overeenkomstig hoofdstuk 2 van de Financiële-verhoudingswet, wordt vermeerderd of verminderd met een bedrag overeenkomstig de kolommen 1 tot en met 3 in de tabel die als bijlage 3 bij deze wet is gevoegd.
2. De algemene uitkering over de jaren 2001 en volgende, zoals deze voor een provincie wordt vastgesteld overeenkomstig hoofdstuk 2 van de Financiële-verhoudingswet, wordt vermeerderd of verminderd met een bedrag overeenkomstig kolom 4 in de tabel die als bijlage 3 bij deze wet is gevoegd.
3. De bedragen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden vermenigvuldigd met het quotiënt van de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar en de uitkeringsfactor over het jaar 1998. De uitkeringsfactor is het quotiënt van het voor de algemene uitkering beschikbare bedrag en de som van de uitkeringsbases.
1. De vaststelling van een uitkering uit het provinciefonds over de uitkeringsjaren voor de inwerkingtreding van deze wet en de rechtsgedingen die daarop betrekking hebben, geschieden volgens de wettelijke regels, zoals deze luidden voor inwerkingtreding van deze wet.
2. Indien de over de uitkeringsjaren vóór de inwerkingtreding van deze wet verrichte betalingen aan een provincie hoger of lager zijn dan de voor die uitkeringsjaren vastgestelde uitkeringen wordt het verschil teruggevorderd of uitbetaald. Het verschil komt ten goede aan of ten laste van het provinciefonds.
3. Het Besluit rivierdijkversterking/hoofdwaterkeringen Provinciefonds berust na de inwerkingtreding van deze wet op artikel 13 van de Financiële-verhoudingswet. Op dit besluit is artikel 13, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet niet van toepassing.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,
A. G. M. van de Vondervoort
De Minister van Binnenlandse Zaken,
H. F. Dijkstal
De Staatssecretaris van Financiën,
W. A. F. G. Vermeend
De Minister van Financiën,
G. Zalm
Uitgegeven de twintigste november 1997
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
1 | Het voor het kalenderjaar bepaalde totaal van de hoofdsommen van de motorrijtuigenbelasting, van de in de provincie wonende of gevestigde houders van een personenauto of motorrijwiel gedeeld door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Het totaal wordt bepaald door aan de hand van het totaal van de in het kalenderjaar ontvangen provinciale opcenten te berekenen hoeveel hoofdsommen zouden zijn ontvangen, indien het in artikel 9 bedoelde tarief wordt gehanteerd. | Onze Minister van Financiën | 31 december van het jaar, twee jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar |
2 a en b | Het aantal inwoners van de provincie. Daarbij vindt een verdeling plaats in twee maatstaven, overeenkomstig de volgende groepsindeling: a. het aantal inwoners; b. het aantal inwoners boven de 640 000 inwoners. Bij de toepassing van maatstaf 2b wordt een aantal kleiner dan 640 000 op dat aantal vastgesteld. | CBS | |
3 a en b | Het aantal inwoners van binnen de provincie gelegen rastervierkanten. Daarbij vindt een verdeling plaats in twee maatstaven, overeenkomstig de volgende groepsindeling: a. het aantal inwoners van rastervierkanten met een omgevingsadressendichtheid die groter is dan of gelijk is aan 1500 adressen per vierkante kilometer; b. het aantal inwoners van rastervierkanten met een omgevingsadressendichtheid die kleiner is dan of gelijk is aan 1000 adressen per vierkante kilometer. Bij de toepassing van maatstaf 3b geldt een maximum-aantal van 607 000 inwoners. | CBS | |
4 | Het aantal hectaren land in de provincie. | CBS | De meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde bodemstatistiek |
5 | Het aantal hectaren water in de provincie. | CBS | De meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde bodemstatistiek |
6 | Het totaal van de volgende aantallen: 1. het aantal hectaren land in de provincie, in gebruik ten behoeve van de land-, bos- en tuinbouw; 2. het aantal hectaren natuurterrein in de provincie. | CBS | De meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde bodemstatistiek |
7 | Het aantal kilometers gewogen weglengte, van de wegen in beheer bij de provincie. | 1 januari 1993 | |
8 | Het aantal in het kalenderjaar in de provincie verbruikte eenheden elektriciteit in miljoenen Gigawattuur. | CBS | 31 december 1992 |
9 | Één eenheid voor iedere provincie. |
nr. | verdeelmaatstaf | Guldens per eenheid |
---|---|---|
1 | Motorrijtuigenbelasting | – 73,59 per f 100 hoofdsom |
2a | Inwoners | 43,73 |
2b | Inwoners boven 640 000 | 21,20 |
3a | Inwoners in stedelijke gebieden | 30,37 |
3b | Inwoners in landelijke gebieden | 38,00 |
4 | Land | 99,83 |
5 | Water | 69,35 |
6 | Groen | 36,50 |
7 | Gewogen weglengte | 53 469,74 |
8 | Elektriciteitsverbruik | 743,75 |
9 | Vast bedrag | 10 143 500,00 |
Kolom 1 Uitkeringsjaar 1998 | Kolom 2 Uitkeringsjaar 1999 | Kolom 3 Uitkeringsjaar 2000 | Kolom 4 Uitkeringsjaar 2001 en volgende | |
---|---|---|---|---|
Groningen | 8 117 432 | 6 851 651 | 5 585 870 | 4 320 090 |
Friesland | 4 222 289 | 2 907 350 | 1 592 410 | 277 471 |
Drenthe | 7 688 098 | 5 969 923 | 4 251 748 | 2 533 572 |
Overijssel | –1 231 682 | –2 139 213 | –3 046 744 | –3 954 275 |
Gelderland | –10 343 350 | –7 696 388 | –5 049 426 | –2 402 464 |
Utrecht | 15 199 702 | 11 188 292 | 7 176 882 | 3 165 471 |
Noord-Holland | –20 487 288 | –16 230 182 | –11 973 075 | –7 715 969 |
Zuid-Holland | –11 624 664 | –9 270 219 | –6 915 774 | –4 561 329 |
Zeeland | 10 837 941 | 9 600 942 | 8 363 942 | 7 126 943 |
Noord-Brabant | 1 517 363 | 1 563 857 | 1 610 351 | 1 656 846 |
Limburg | 4 309 139 | 3 235 959 | 2 162 780 | 1 089 601 |
Flevoland | –8 204 980 | –5 981 972 | –3 758 964 | –1 535 957 |
HOOFDSTUK I Wijziging van enkele wetten
Paragraaf 1.1. Wijziging Financiële-verhoudingswet
Paragraaf 1.2. Wijziging Provinciewet
Paragraaf 1.3. Wijziging Algemene wet bestuursrecht
Paragraaf 1.4. Wijziging Wet op het specifiek cultuurbeleid
Paragraaf 1.5. Wijziging Invoeringswet Financiële-verhoudingswet
HOOFDSTUK II Eerste vaststelling van de verdeelmaatstaven voor het provinciefonds en de bedragen per eenheid die behoren bij de verdeelmaatstaven
Paragraaf 2.1. Algemeen
Paragraaf 2.2. De vaststelling van het aantal eenheden
Paragraaf 2.3. Bijzondere bepalingen in verband met enkele verdeelmaatstaven
HOOFDSTUK III Overgangs- en slotbepalingen
Paragraaf 3.1. Overgangsmaatregelen in verband met de herverdeling
Paragraaf 3.2. Overige bepalingen
BIJLAGE 1. De verdeelmaatstaven (bijlage bij artikel 7, eerste lid)
BIJLAGE 2. De bedragen per eenheid over het uitkeringsjaar 1998 (bijlage bij artikel 7, tweede lid)
BIJLAGE 3. Overgangsmaatregelen in verband met de herverdeling (bijlage bij artikel 12)
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1996/97, 25 185.
Handelingen II 1996/97, blz. 7233–7239.
Kamerstukken I 1996/97, 25 158 (342); 1997/98, 25 185 (47).
Handelingen I 1997/98, zie vergadering d.d. 4 november 1997.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1997-526.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.