Besluit van 16 oktober 1997 tot wijziging van het Besluit van 15 april 1992, houdende regelen met betrekking tot de bevoegdheid tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen en de daartoe aan de bevoegde personen te stellen eisen (Stb. 234)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 30 mei 1997, nr. DGG/J-97004218, Directoraat-Generaal Goederenvervoer;

Gelet op artikel 9, eerste, tweede, en derde lid, van de Scheepvaartverkeerswet;

De Raad van State gehoord (advies van 12 augustus 1997, No. W09.97.0319);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 9 oktober 1997, nr. DGG/J-97008284, Directoraat-Generaal Goederenvervoer;

Hebben goedgevonden en verstaan;

ARTIKEL I

Het besluit van 15 april 1992, houdende regelen met betrekking tot de bevoegdheid tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen en de daartoe aan de bevoegde personen te stellen eisen (Stb. 234)1, wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 1, worden na onderdeel k, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel k, door een puntkomma, de onderdelen l, m, en n, toegevoegd, luidende:

l. vaarbekwaamheidsbewijs politie: vaarbekwaamheidsbewijs politie voor het zijn van schipper van een klein politievaartuig op rivieren, kanalen en meren, of voor het zijn van schipper van een klein politievaartuig op alle binnenwateren, afgegeven door het Korps Landelijke Politiediensten, danwel voor 1 april 1994 afgegeven door het Korps Rijkspolitie;

m. klein vaarbewijs: klein vaarbewijs, bedoeld in artikel 18, derde lid, eerste volzin, van de Binnenschepenwet, of een document dat daarvoor op grond van artikel 17, eerste lid, onderdelen e, f, en g, van de Binnenschepenwet in de plaats treedt;

n. groot vaarbewijs: groot vaarbewijs, bedoeld in artikel 18, derde lid, tweede volzin, van de Binnenschepenwet, of een document dat daarvoor op grond van artikel 17, eerste lid, onderdelen e, f, en g, van de Binnenschepenwet in de plaats treedt.

B. Na artikel 5 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 5a

De ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die in het bezit is van een vaarbekwaamheidsbewijs politie en van een groot vaarbewijs, is bevoegd tot het geven van verkeersaanwijzingen anders dan bedoeld in artikel 4, aan de schipper van een schip dat zich bevindt op de wateren waarop het Binnenvaartpolitiereglement, het Scheepvaartreglement Eemsmonding, het Scheepvaartreglement Gemeenschappelijke Maas of het Scheepvaartreglement voor het Kanaal van Gent naar Terneuzen van toepassing is.

Artikel 5b

De ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die in het bezit is van een vaarbekwaamheidsbewijs politie, is op de in artikel 5a genoemde wateren bevoegd tot het geven van verkeersaanwijzingen anders dan bedoeld in artikel 4, aan

a. de schipper van een schip die gelet op artikel 16, j° artikel 18, derde lid, van de Binnenschepenwet, in het bezit dient te zijn van een klein vaarbewijs, en niet van een groot vaarbewijs; en

b. de schipper van een schip met een lengte van minder dan 15 meter, behoudens wanneer voor de schipper van dat schip een groot vaarbewijs is vereist, of wanneer het de schipper betreft van een schip als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdelen a of d, van de Binnenschepenwet.

Artikel 5c

De ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die niet in het bezit is van een vaarbekwaamheidsbewijs politie, is op de in artikel 5a genoemde wateren bevoegd tot het geven van verkeersaanwijzingen anders dan bedoeld in artikel 4, aan de schipper van een schip met een lengte van minder dan 15 meter, behoudens wanneer voor de schipper van dat schip een klein vaarbewijs of een groot vaarbewijs is vereist, of wanneer het de schipper betreft van een schip als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdelen a, b, of d, van de Binnenschepenwet.

Artikel 5d

Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, voor de toepassing van de artikelen 5a tot en met 5c, een ander bewijs van bekwaamheid met het vaarbekwaamheidsbewijs politie gelijkstellen.

C. In artikel 21, wordt na «voor een of meer modules» ingevoegd: of gedeeltes daarvan.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 16 oktober 1997

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de elfde november 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

Door middel van het onderhavige besluit wordt de positie die de ambtenaren aangesteld voor het uitvoeren van de politietaak al sinds jaar en dag innemen met betrekking tot het mogen geven van verkeersaanwijzingen anders dan vanaf een verkeerscentrale of vanaf een verkeerspost in een verkeersbegeleidend systeem, bestendigd.

De bevoegdheid verkeersaanwijzingen te geven is in principe een instrument van de vaarwegbeheerder en bedoeld als sluitstuk van een goed verkeersmanagement in het kader van scheepvaartveiligheid en doorstroming op een bepaald gedeelte van een vaarweg. Dit instrument blijft hiermee ook in handen van de ambtenaren die zijn aangesteld voor het uitvoeren van de politietaak, naast het instrumentarium dat die ambtenaren op grond van die politietaak in het kader van de openbare orde en openbare veiligheid ter beschikking staat.

Het is gezien de strekking van het instrument «verkeersaanwijzing» van belang dat er door politiediensten met betrekking tot het geven van verkeersaanwijzingen afstemming plaats vindt met de vaarwegbeheerder en dat wordt geopereerd binnen het raamwerk van terzake tussen de vaarwegbeheerder en politiediensten gemaakte samenwerkingsregelingen.

De gedachte, nog verwoord in de toelichting bij het Zesde wijzigingsbesluit Binnenvaartpolitiereglement, dat met ingang van 1 juli 1996 de in artikel 2 van de Scheepvaartverkeerswet, j° artikel 1 van het besluit van 15 april 1992, houdende regelen met betrekking tot de bevoegdheid tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen en de daartoe aan de bevoegde personen te stellen eisen (Stb. 234), bedoelde bevoegde gezagen, overeenkomstig artikel 5 van dat besluit, ook de ambtenaren aangesteld voor het uitvoeren van de politietaak zouden moeten gaan aanwijzen als zijnde bevoegd tot het geven van verkeersaanwijzingen anders dan vanaf een verkeerscentrale of vanaf een verkeerspost in een verkeersbegeleidend systeem, is om administratieve redenen verlaten.

Om het gewenste opleidingsniveau van deze ambtenaren, ten aanzien van het geven van verkeersaanwijzingen als bedoeld, landelijk te waarborgen, zijn in het onderhavige besluit voor die ambtenaren wel opleidingseisen opgenomen.

Zo dient de desbetreffende ambtenaar, om verkeersaanwijzingen te mogen geven aan de schipper van een schip die in het bezit moet zijn van een vaarbewijs, steeds minimaal in het bezit te zijn van een vaarbekwaamheidsbewijs politie afgegeven door het Korps Landelijke Politiediensten of een ander door de Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met de Minister van Justitie, daarmee gelijkgesteld bewijs van bekwaamheid.

Tijdens de opleiding voor het vaarbekwaamheidsbewijs politie wordt aan het geven van verkeersaanwijzingen aan schippers de nodige aandacht besteed.

Tevens wordt het door middel van het onderhavige besluit voor de Minister van Verkeer en Waterstaat mogelijk gemaakt, vrijstelling te verlenen van gedeeltes van een of meer modules van het landelijk examen ter verkrijging van het basisdiploma verkeersdienstambtenaar. In de praktijk is hieraan behoefte.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel B

Artikel 5a van het Besluit van 15 april 1992, houdende regelen met betrekking tot de bevoegdheid tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen en de daartoe aan de bevoegde personen te stellen eisen (Stb. 234) houdt in, dat een ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die naast het vaarbekwaamheidsbewijs politie of een ander door de Minister van Verkeer en Waterstaat geschikt verklaard bewijs van bekwaamheid, ook nog in het bezit is van een groot vaarbewijs, op de genoemde wateren verkeersaanwijzingen mag geven aan de schippers van alle soorten schepen.

Artikel 5b van hiervoor genoemd besluit houdt in dat een ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die naast het vaarbekwaamheidsbewijs politie of een ander door de Minister van Verkeer en Waterstaat geschikt verklaard bewijs van bekwaamheid, alleen in het bezit is van een klein vaarbewijs, op de genoemde wateren slechts verkeersaanwijzingen mag geven aan de schipper van een schip die in het bezit dient te zijn van een klein vaarbewijs en niet van een groot vaarbewijs, behoudens wanneer het de schipper betreft van een schip dat:

a. in beheer is bij de Koninklijke marine, of een ander schip in beheer bij het Ministerie van Defensie, voor zover het behoort tot de organieke uitrusting van het legerkorps, of indien het een schip betreft in gebruik bij enige bondgenootschappelijke krijgsmacht; of

b. wordt gebruikt voor grind- of zandwinning en zich bevindt in een grind- of zandgat.

Artikel 5c van hiervoor genoemd besluit houdt in dat een ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die niet in bezit is van het vaarbekwaamheidsbewijs politie of een ander door de Minister van Verkeer en Waterstaat geschikt verklaard bewijs van bekwaamheid, op de genoemde wateren slechts verkeersaanwijzingen mag geven aan de schipper van een schip die niet in het bezit dient te zijn van een groot of een klein vaarbewijs, behoudens wanneer het de schipper betreft van een schip dat:

a. in beheer is bij de Koninklijke marine, of een ander schip in beheer bij het Ministerie van Defensie, voor zover het behoort tot de organieke uitrusting van het legerkorps, of indien het een schip betreft in gebruik bij enige bondgenootschappelijke krijgsmacht;

b. is bestemd tot het redden van drenkelingen; of

c. wordt gebruikt voor grind- of zandwinning en zich bevindt in een grind- of zandgat.

Ingevolge artikel 52 van de Scheepvaartverkeerswet is het ontwerp van het besluit bekendgemaakt in Staatscourant 1997, 49 en overgelegd aan beide Kamers der Staten-Generaal.

In reactie op deze bekendmaking is door het Korps landelijke politiediensten aan de Minister van Verkeer en Waterstaat verzocht, de bevoegdheid tot het geven van verkeersaanwijzingen door de ambtenaren van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, uit te breiden tot het Nederlandse deel van de territoriale zee, de Westerschelde en het Nederlandse deel van de zogenaamde grensmaas.

Dit verzoek is voor wat betreft het Nederlandse deel van de grensmaas gehonoreerd. Artikel 5a van het onderhavige besluit is hiertoe aangepast.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink


XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 februari 1996, Stb. 170.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 december 1997, nr. 237.

Naar boven