Wet van 30 oktober 1997 tot wijziging van, onder meer, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met invoering van gezamenlijk gezag voor een ouder en zijn partner en van gezamenlijke voogdij

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is medegezag over minderjarige kinderen mogelijk te maken voor partners van ouders en daartoe Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet op de jeugdhulpverlening alsmede het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Titel 14 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 245 wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt:

  • 5. Het gezag van de ouder die dit krachtens een rechterlijke beslissing overeenkomstig artikel 253t samen met een ander dan een ouder uitoefent, wordt aangemerkt als ouderlijk gezag dat door ouders gezamenlijk wordt uitgeoefend, tenzij uit een wettelijke bepaling het tegendeel voortvloeit.

B

In artikel 250 wordt na «van de voogd» ingevoegd: of de beide voogden.

C

Artikel 251 komt te luiden:

Artikel 251

  • 1. Gedurende hun huwelijk oefenen de ouders het gezag gezamenlijk uit.

  • 2. Na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben, dit gezag gezamenlijk uitoefenen, tenzij de ouders of een van hen de rechtbank verzoeken in het belang van het kind te bepalen dat het gezag over een kind of de kinderen aan een van hen alleen toekomt.

  • 3. De beslissing op grond van het tweede lid wordt gegeven bij de beschikking houdende scheiding van tafel en bed, echtscheiding dan wel ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed of bij latere beschikking. Totdat het gezag van één van beide ouders aanvangt, komt dit toe aan degene die ook tijdens het geding het gezag uitoefende, zulks met dezelfde bevoegdheden en onder dezelfde verplichtingen als deze toen had.

  • 4. Indien een beslissing op grond van het tweede lid niet alle kinderen der echtgenoten betrof, vult de rechtbank haar aan op verzoek van een der ouders, van de raad voor de kinderbescherming of ambtshalve.

D

Na artikel 251 wordt een nieuw artikel 251a ingevoegd, dat luidt:

Artikel 251a

De rechter kan, indien hem blijkt dat de minderjarige van twaalf jaar of ouder hierop prijs stelt, ambtshalve een beslissing geven op de voet van artikel 251, tweede lid. Hetzelfde geldt indien de minderjarige de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

E

In het tweede lid van artikel 252 wordt de punt aan het slot van letter d vervangen door: ; of. Toegevoegd wordt een onderdeel e, dat luidt:

e. de ouder die het gezag heeft, dit gezamenlijk met een ander dan een ouder uitoefent.

F

In het eerste lid van artikel 253 wordt de zinsnede «tenzij een der echtgenoten onbevoegd is tot dit gezag dan wel daarvan is ontheven of ontzet» vervangen door: tenzij een der echtgenoten onbevoegd is tot dit gezag of daarvan is ontheven of ontzet dan wel het gezag gezamenlijk met een ander dan de ouder uitoefent.

G

Artikel 253n, eerste lid, tweede volzin, komt te luiden:

Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan in het belang van het kind het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt.

H

Artikel 253p, vierde lid, vervalt.

I

Na afdeling 3 wordt een afdeling 3a ingevoegd, die luidt:

AFDELING 3A. GEZAMENLIJK GEZAG VAN EEN OUDER TEZAMEN MET EEN ANDER DAN EEN OUDER

Artikel 253t
  • 1. Indien het gezag over een kind bij één ouder berust, kan de rechtbank op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten.

  • 2. In het geval dat het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder wordt het verzoek slechts toegewezen, indien:

    a. de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad; en

    b. de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest.

  • 3. Het verzoek wordt afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van een andere ouder, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.

  • 4. Het gezamenlijk gezag, bedoeld in het eerste lid, kan niet worden toegekend in de gevallen, bedoeld in artikel 253q, eerste lid, en artikel 253r. Zij staat niet open voor rechtspersonen.

  • 5. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan vergezeld gaan van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van het kind in de geslachtsnaam van de met het gezag belaste ouder of de ander. Een zodanig verzoek wordt afgewezen, indien

    a. het kind van twaalf jaar of ouder ter gelegenheid van zijn verhoor niet heeft ingestemd met het verzoek;

    b. het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt afgewezen; of

    c. het belang van het kind zich tegen toewijzing verzet.

Artikel 253u

Het gezamenlijk gezag begint op de dag waarop de beslissing die de benoeming inhoudt, in kracht van gewijsde is gegaan, of, indien zij uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, daags nadat de beschikking is verstrekt of verzonden.

Artikel 253v
  • 1. Op de gezamenlijke gezagsuitoefening door de ouder en de ander zijn de artikelen 246, 247, 249, 250, 253a, 253j tot en met 253m, 253q, eerste lid, alsmede 253r van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Artikel 253i is van overeenkomstige toepassing, tenzij de met het gezag belaste ouder het bewind niet voert ingevolge artikel 253i, vierde lid, onder a of c.

  • 3. Artikel 253n is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechtbank een beslissing tot beëindiging van het gezamenlijk gezag, bedoeld in artikel 253t, niet geeft dan nadat zij de niet met het gezag belaste ouder dan wel beide ouders tezamen in de gelegenheid heeft gesteld te verzoeken in het belang van het kind onderscheidenlijk hem met het gezag over het kind te belasten of hen gezamenlijk daarmee te belasten.

  • 4. Indien de rechtbank na beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouder en de ander, deze ander met de voogdij heeft belast, kan zij te allen tijde wegens wijziging van omstandigheden een ouder op diens verzoek in het belang van het kind met het gezag belasten dan wel de ouders die gezamenlijk het gezag hebben uitgeoefend, op hun beider verzoek in het belang van het kind gezamenlijk met het gezag belasten.

  • 5. Artikel 253q, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de kantonrechter geen voogd benoemt dan nadat hij de niet met het gezag belaste ouder in de gelegenheid heeft gesteld te verzoeken in het belang van het kind hem met het gezag over het kind te belasten. Het verzoek, bedoeld in artikel 253q, tweede lid, kan tevens door de ander dan de ouder worden gedaan.

  • 6. De afdelingen 4 en 5 van deze titel zijn van overeenkomstige toepassing op het gezamenlijk gezag van de ouder en de ander, met dien verstande dat in geval van ontheffing of ontzetting van de ouder die gezamenlijk met de ander het gezag uitoefent, de ander niet alleen met het gezag wordt belast dan nadat de rechtbank de niet met het gezag belaste ouder in de gelegenheid heeft gesteld te verzoeken hem met het gezag over het kind te belasten.

Artikel 253w

De ander die met de ouder gezamenlijk het gezag uitoefent, is verplicht tot het verstrekken van levensonderhoud jegens het kind dat onder zijn gezag staat. Nadat een rechterlijke beslissing tot beëindiging van het gezamenlijk gezag in kracht van gewijsde is gegaan of na het overlijden van de ouder met wie tot het tijdstip van overlijden het gezag gezamenlijk werd uitgeoefend, blijft deze onderhoudsplicht gedurende de termijn dat het gezamenlijk gezag heeft geduurd, bestaan, tenzij de rechter in bijzondere omstandigheden op verzoek van de ouder of de ander een langere termijn bepaalt. Zij eindigt uiterlijk op het tijdstip dat het kind de leeftijd van eenentwintig jaren heeft bereikt. Artikel 404 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 253x
  • 1. Na de dood van de ouder die tezamen met de ander het gezag uitoefende, oefent die ander van rechtswege de voogdij over de kinderen uit.

  • 2. De rechtbank kan op verzoek van de overlevende ouder te allen tijde bepalen dat deze, mits daartoe bevoegd, alsnog met gezag wordt belast.

  • 3. De artikelen 253g en h zijn niet van toepassing.

Artikel 253y
  • 1. Het gezamenlijk gezag, bedoeld in artikel 253t, eindigt op de dag waarop in kracht van gewijsde is gegaan de beschikking waarbij aan de ouders gezamenlijk gezag is toegekend of het gezamenlijk gezag van de ouder en de ander is beëindigd.

  • 2. Is de beschikking, bedoeld in het eerste lid, uitvoerbaar bij voorraad verklaard, dan eindigt het gezamenlijk gezag van de ouder en de ander daags nadat de beschikking is verstrekt of verzonden.

J

Na artikel 281 worden drie nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 282

  • 1. Op eensluidend verzoek van de voogd en een ander die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, kan de rechter bepalen dat de voogdij door hen gezamenlijk wordt uitgeoefend.

  • 2. Voor de duur van de gezamenlijke uitoefening van de voogdij worden beide in het eerste lid bedoelde personen als voogd aangemerkt.

  • 3. Het verzoek wordt afgewezen indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.

  • 4. Gezamenlijke uitoefening van de voogdij is niet mogelijk ten aanzien van tijdelijke voogdij als bedoeld in de artikelen 296 en 297. Zij staat niet open voor rechtspersonen.

  • 5. Artikel 253a is van overeenkomstige toepassing.

  • 6. In afwijking van artikel 336 hebben twee voogden die gezamenlijk de voogdij uitoefenen, de plicht en het recht het minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Artikel 253w is, zolang de gezamenlijke voogdij voortduurt, ten aanzien van hen beiden van overeenkomstige toepassing.

  • 7. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan vergezeld gaan van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van het kind in de geslachtsnaam van een van de voogden. Een zodanig verzoek wordt afgewezen, indien:

    a. het kind van twaalf jaar of ouder ter gelegenheid van zijn verhoor niet heeft ingestemd met het verzoek;

    b. het verzoek tot gezamenlijke voogdij wordt afgewezen; of

    c. het belang van het kind zich tegen toewijzing verzet.

Artikel 282a

De gezamenlijke uitoefening van de voogdij eindigt op de dag waarop in kracht van gewijsde is gegaan de beschikking waarbij de gezamenlijke uitoefening van de voogdij is beëindigd of waarbij de voogdij is geëindigd ingevolge artikel 281, alsmede na het overlijden van een van de voogden.

Artikel 282b

Na de dood van een voogd die de voogdij samen met een ander uitoefende, oefent de andere voogd voortaan alleen de voogdij over de kinderen uit.

K

Het eerste lid van artikel 292 komt te luiden:

  • 1. Een ouder kan bij uiterste wilsbeschikking of bij uitsluitend hiertoe verleden notariële akte bepalen welke persoon dan wel welke twee personen na zijn dood voortaan als voogd onderscheidenlijk als gezamenlijke voogden het gezag over zijn kinderen zal uitoefenen.

L

Artikel 293 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt de zinsnede «niet meer uitoefende.» vervangen door: niet heeft;.

2. Een onderdeel c wordt toegevoegd dat luidt:

c. indien de andere die met de ouder gezamenlijk het gezag uitoefent van rechtswege de voogd over de kinderen wordt.

M

Aan artikel 297 wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien in geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij een van de in het eerste lid bedoelde omstandigheden zich voordoet ten aanzien van een van beide voogden, oefent de andere voogd het gezag over de kinderen alleen uit. Zodra deze omstandigheid is vervallen, herleeft de gezamenlijke voogdij. Het tweede lid is niet van toepassing.

N

In artikel 298 wordt na het woord «geschorst» de punt vervangen door: ten aanzien van de voogd die het betreft.

O

In artikel 299 wordt na het woord «ambtshalve» de punt vervangen door: , behoudens artikel 282a.

P

Aan artikel 299a wordt een zesde lid toegevoegd, luidende:

  • 6. In geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij wordt de in het eerste lid bedoelde instemming door beide voogden gegeven.

Q

Aan artikel 322 wordt een tweede lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Bij gezamenlijke uitoefening van de voogdij is het eerste lid slechts van toepassing indien beide voogden zich van hun bediening willen doen ontslaan.

R

Na artikel 322 wordt een nieuw artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 323

Op verzoek van de voogden gezamenlijk of van een van hen beëindigt de rechter de gezamenlijke uitoefening van de voogdij. Alsdan bepaalt de rechter aan wie van beide voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen alleen zal toekomen.

S

Aan artikel 324 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien in geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij een van de in het eerste lid genoemde gronden zich voordoet ten aanzien van een van beide voogden, oefent de andere voogd het gezag over de kinderen alleen uit.

  • 4. Zodra de grond van de onbevoegdheid is vervallen, herleeft de gezamenlijke voogdij.

T

In artikel 329, eerste lid, wordt «de voogd» vervangen door: een voogd.

U

Artikel 331 wordt als volgt gewijzigd:

1. Met vernummering van het tweede en derde lid tot vierde en vijfde lid worden na het eerste lid twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Indien in geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij de rechtbank de schorsing van de te ontzetten voogd onvoldoende acht om de kinderen aan diens invloed te onttrekken, dan kan zij ook de andere voogd schorsen.

  • 3. Indien in geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij slechts een van de voogden wordt geschorst, wordt gedurende de schorsing het gezag door de andere voogd alleen uitgeoefend.

2. In het vierde lid worden de woorden «Bij schorsing van de voogd vertrouwt de rechtbank» vervangen door: In de in het eerste en tweede lid bedoelde gevallen vertrouwt de rechtbank.

V

In artikel 332 wordt na het woord «voogd» toegevoegd: of voogden.

W

Artikel 334 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de punt aan het einde van de zin vervangen door:, behoudens het bepaalde in het derde lid.

2. Na het tweede lid wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien sprake is van gezamenlijke uitoefening van de voogdij en de ontzetting slechts een van de voogden betreft, wordt de voogdij voortaan door de andere voogd alleen uitgeoefend.

X

Aan 336a wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:

  • 4. In geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij, wordt de in het eerste lid bedoelde instemming door beide voogden gegeven.

Y

Na artikel 337 wordt een nieuw artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 337a

  • 1. In geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij worden de bevoegdheden die de voogd ingevolge de paragrafen 11 en 12 heeft, gezamenlijk door de voogden uitgeoefend, met dien verstande dat de bevoegdheden ook aan een voogd alleen toekomen tenzij van bezwaren van de andere voogd is gebleken.

  • 2. De in bedoelde paragrafen genoemde verplichtingen rusten op ieder van de voogden.

Z

Artikel 359 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «te allen tijde» ingevoegd: op verzoek van de andere voogd of.

2. Een derde lid wordt toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien in het geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij een van de voogden de rekening alleen heeft ingediend, moet hij gelijktijdig een afschrift van de rekening aan de andere voogd doen toekomen. Deze kan binnen twee maanden bezwaren tegen de rekening bij de rechter indienen.

AA

Aan artikel 360 wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:

  • 5. In geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij ontvangen beide voogden het in het vierde lid bedoelde afschrift en kan de rechter de in het derde lid bedoelde kosten ook ten laste van de voogden gezamenlijk brengen.

BB

In artikel 362 wordt na «kan» ingevoegd: op verzoek van de andere voogd of.

CC

Artikel 370 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: In geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij wordt tot onderbewindstelling slechts beslist indien het verzoek door beide voogden gezamenlijk wordt gedaan.

2. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: In geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij worden deze verplichtingen opgelegd aan beide voogden.

3. In het vierde lid wordt in de eerste volzin na het woord «voogd» ingevoegd «, en bij gezamenlijke uitoefening van de voogdij aan de voogden,» en wordt in de tweede volzin «de voogd» vervangen door «een voogd».

4. In het zesde lid wordt in de eerste volzin na het woord «voogd» ingevoegd: , en bij gezamenlijke uitoefening van de voogdij aan de voogden,.

5. In het negende lid wordt «de voogd» vervangen door: een voogd.

DD

Voor de bepaling van artikel 373 wordt het cijfer 1 geplaatst en wordt een tweede lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Indien de gezamenlijke uitoefening van de voogdij is geëindigd en als gevolg daarvan het gezag wordt uitgeoefend door een van de voogden alleen, doet degene wiens voogdij geëindigd is rekening en verantwoording aan degene die de voogdij alleen uitoefent.

EE

In artikel 377b, eerste lid, wordt de zinsnede «De ouder, die alleen met het gezag is belast, is gehouden de andere ouder» vervangen door: De ouder die met het gezag is belast, is gehouden de niet met het gezag belaste ouder.

ARTIKEL II

Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt voorts als volgt gewijzigd:

A

In artikel 20, eerste lid, onder a, wordt na «van de voornamen» toegevoegd: of van de geslachtsnaam.

B

In artikel 453a, eerste lid, vervalt: , vierde lid,.

ARTIKEL III

De Wet op de jeugdhulpverlening2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 41a, eerste lid, worden de woorden «en de onderhoudsplichtige stiefouder» vervangen door: de onderhoudsplichtige stiefouder en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent.

B

In artikel 47 wordt na «stiefouders» toegevoegd: en degenen die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefenen.

ARTIKEL IV

Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid van artikel 429g wordt «ouderlijk gezag» vervangen door: ouderlijk gezag of de overeenkomstige toepassing daarvan.

2. In artikel 826, eerste lid, onder b, wordt de zinsnede «de voorlopige voorzieningen die op de kinderen betrekking hebben» vervangen door: indien een verzoek tot voorziening in het gezag is gedaan of door de rechter ambtshalve in het gezag wordt voorzien, de voorlopige voorzieningen die op de kinderen betrekking hebben.

ARTIKEL V

In artikel 19, eerste lid, van de Successiewet 19564 wordt in onderdeel c de punt vervangen door een puntkomma en worden twee onderdelen toegevoegd luidende:

d. kinderen over wie overeenkomstig artikel 253t van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek een ander dan de ouder gezamenlijk met de ouder het ouderlijk gezag uitoefent of heeft uitgeoefend met wettige kinderen van die ander;

e. kinderen over wie overeenkomstig artikel 282 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek de voogdij door twee personen gezamenlijk wordt uitgeoefend of is uitgeoefend met wettige kinderen van die personen.

ARTIKEL VI

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 30 oktober 1997

Beatrix

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

Uitgegeven de elfde november 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 juli 1997, Stb. 325.

XNoot
2

Stb. 1989, 360, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 juli 1997, Stb. 323.

XNoot
3

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 juli 1997, Stb. 325.

XNoot
4

Stb. 1984, 546, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 17 april 1997, Stb. 192.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1993/94, 1994/95, 1995/96, 1996/97, 23 714 .

Handelingen II 1996/97, blz. 4434–4451; 4515–4535; 4725–4726.

Kamerstukken I 1996/97, 23 714 (238, 238a, 238b, 238c, 238d, 238e, 238f, 238g); 1997/98, 23 714 (29).

Handelingen I 1997/98, zie vergadering d.d. 28 oktober 1997.

Naar boven