Besluit van 17 oktober 1997, houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement in verband met het regelen van een aantal rechtspositionele aspecten t.a.v. een groep van ambtenaren aangesteld in algemene dienst van het Rijk

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 8 september 1997, nr. AD97/U611, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Personeelsmanagement Rijksdienst, afdeling Arbeidsvoorwaarden en Sociaal Beleid;

Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 29 september 1997, nr. W04.97.0593);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 8 oktober 1997, nr. AD97/U926, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Personeelsmanagement Rijksdienst, afdeling Arbeidsvoorwaarden en Sociaal Beleid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Algemeen Rijksambtenarenreglement1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Tenzij Wij anders hebben bepaald, geschiedt de aanstelling door:

    a. Ons, op voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken, indien zij plaatsvindt in vaste dienst in een functie waarvoor salarisschaal 17 of hoger van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 geldt dan wel in een ambt vermeld in bijlage A van genoemd besluit;

    b. Ons, op voordracht van Onze Minister, indien zij plaatsvindt in vaste dienst in een functie waarvoor schaal 15 of 16 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 geldt;

    c. Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken indien zij plaatsvindt in tijdelijke dienst in een functie waarvoor salarisschaal 17 of hoger van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 geldt dan wel in een ambt vermeld in bijlage A van genoemd besluit;

    d. Onze Minister in de overige gevallen.

Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De ambtenaar, die is aangesteld overeenkomstig het eerste lid, onder a of c, wordt voor een periode van in beginsel ten hoogste vijf jaar in een functie tewerkgesteld. Deze tewerkstelling duurt voort, zolang na afloop van die periode geen nieuwe functie wordt opgedragen.

B

Aan artikel 57 wordt een derde lid toegevoegd, luidend:

  • 3. Het opdragen van een andere functie aan de ambtenaar, die is aangesteld overeenkomstig artikel 7, eerste lid, onder a, b – indien het een andere functie betreft waarvoor salarisschaal 17 of hoger van het Bezoldigingsbesluit BBRA 1984 geldt – of c, vindt plaats door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken.

C

Artikel 80, derde lid, wordt gewijzigd als volgt:

De punt aan het eind van de eerste volzin wordt gewijzigd in een komma, waarna daaraan wordt toegevoegd: met dien verstande dat de bestraffing van de ambtenaar, die is aangesteld overeenkomstig artikel 7, eerste lid, onder c, geschiedt door Onze Minister.

D

Artikel 91, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:

De punt aan het eind van de eerste volzin wordt gewijzigd in een komma, waarna daaraan wordt toegevoegd: met dien verstande dat de schorsing van de ambtenaar, die is aangesteld overeenkomstig artikel 7, eerste lid, onder c geschiedt door Onze Minister.

E

Aan artikel 93, eerste lid, wordt de volgende volzin toegevoegd:

De voordracht voor het ontslag van de ambtenaar, die is aangesteld overeenkomstig artikel 7, eerste lid, onder a, geschiedt door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken.

ARTIKEL II

Op ambtenaren die voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit in vaste of tijdelijke dienst zijn aangesteld in een functie waarvoor salarisschaal 17 of hoger van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 geldt dan wel in een ambt vermeld in bijlage A van genoemd besluit, is artikel I, onderdelen B, C, D en E met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 17 oktober 1997

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de zesde november 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Het voorliggende besluit strekt ertoe enkele formele maatregelen te treffen met betrekking tot de arbeidsvoorwaardelijk-organisatorische aspecten ten aanzien van een specifieke doelgroep binnen de Algemene Bestuursdienst (ABD). Kortheidshalve wordt voor nadere informatie over de ontwikkeling en de uitwerking van een ABD-personeelsbeleid verwezen naar de door de ministerraad op 25 november 1994 aanvaarde nota «Koers naar de Algemene Bestuursdienst» van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, directie Personeelsmanagement Rijksdienst, november 1994 (bij brief van 7 december 1994, nummer AD94/U1430 door de Minister van Binnenlandse Zaken aangeboden aan de Tweede Kamer) en het Plan van Aanpak Algemene Bestuursdienst dat op 31 mei 1996 door de ministerraad is aanvaard en bij brief van 5 juni 1996, nummer ABD/U118, door de Minister van Binnenlandse Zaken aan de Tweede Kamer is aangeboden. Op 3 oktober 1996 is het bovengenoemd plan van aanpak geaccordeerd.

De Sectorcommissie overleg rijkspersoneel heeft met het voorliggende besluit ingestemd.

Binnen de ABD worden thans twee groepen onderscheiden. In de eerste plaats is dit het topmanagement (werkzaam in de formatieve schaal 17 of hoger).

De tweede groep betreft alle overige ambtenaren voor wie een salarisschaal geldt behorend tot de hoofdgroepen V en VI. Opgemerkt zij dat het hierbij gaat om de ambtenaren die zijn aangesteld in algemene dienst van het Rijk.

Het bijgaande besluit beperkt zich tot de groep, welke wordt gevormd door de ambtenaren bezoldigd volgens schaal 17 en hoger. De kern van het bovendepartementale, centraal geregisseerde personeelsbeleid ten aanzien van deze groep bestaat uit een centrale vacaturevervulling, terwijl daarnaast de nadruk ligt op activiteiten om de mobiliteit van het topmanagement te vergroten. Het spreekt vanzelf dat voorzover bij benoeming en ontslag van bedoelde functionarissen de medezeggenschapsorganen reeds een rol vervullen, deze door de invoering van een meer centraal geregisseerd personeelsbeleid onaangetast blijft.

De in het voorliggende besluit neergelegde maatregelen vormen de uitwerking van enkele bij de aanvaarding door de ministerraad van de nota «Koers naar de Algemene Bestuursdienst» gemaakte afspraken. Met name wordt hiervoor verwezen naar hoofdstuk 4 «Arbeidsvoorwaardelijke aspecten ABD» van die nota, waaruit blijkt dat in verband met zijn taak en verantwoordelijkheden rond de Algemene Bestuursdienst de Minister van Binnenlandse Zaken een rol van betekenis dient te spelen bij verschillende rechtspositionele besluiten ten aanzien van de doelgroep. Het gaat dan om de besluiten inzake aanstelling, tewerkstelling, overplaatsing, disciplinaire straffen, schorsing en ontslag.

In het voorliggende besluit wordt echter alleen de formele betrokkenheid van de Minister van Binnenlandse Zaken bij besluiten tot aanstelling, tewerkstelling, overplaatsing en ontslag van de ambtenaar uit de doelgroep geregeld.

Bij de overige besluiten zoals het opleggen van disciplinaire straffen – m.u.v. het strafontslag en de straf van indeling in een lagere salarisschaal (die door de Kroon op gezamenlijke voordracht van de vakminister en Minister van Binnenlandse Zaken wordt opgelegd) – en het opleggen van de schorsing als ordemaatregel ten aanzien van de ambtenaar uit de doelgroep blijft de vakminister alleen verantwoordelijk. In deze gevallen is derhalve besloten om geen formele betrokkenheid van de Minister van Binnenlandse Zaken te regelen omdat de vakminister in deze situatie zelf het beste kan beoordelen welke beslissing dient te worden genomen. Dit laatste geldt ook voor de beloningsbeslissingen die t.a.v. bovengenoemde groep van ambtenaren worden genomen. De vakminister alleen is daarvoor verantwoordelijk.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I, onderdeel A

Het eerste lid van artikel 7 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) wordt aangevuld met een bepaling waarin wordt geregeld dat de voordracht aan de Koningin voor de aanstelling van de ambtenaren in vaste dienst in een functie waarvoor schaal 17 of hoger geldt plaatsvindt door de minister van het ministerie waar betrokkene wordt tewerkgesteld (de vakminister), in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken.

Ingeval sprake is van een aanstelling in tijdelijke dienst – welke niet door de Kroon plaatsvindt – dient deze plaats te vinden bij besluit van de vakminister, eveneens in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken.

Door in het eerste lid de passage: «in vaste dienst in een functie waarvoor salarisschaal 17 of hoger geldt» op te nemen wordt bewerkstelligd dat in de situatie dat er sprake is van aanstelling in een functie in schaal 17 maar de ambtenaar de aanloopschaal 16 wordt toegekend toch de Minister van Binnenlandse Zaken dient te worden betrokken.

Met het nieuwe tweede lid van artikel 7 ARAR wordt de basis gelegd voor de zogenaamde optermijnstelling.

In het kader van de nota «Koers naar de Algemene Bestuursdienst» is afgesproken dat aan de tewerkstelling van een ambtenaar als hier bedoeld in de regel een termijn van vijf jaar wordt verbonden. Met tewerkstelling wordt in dit verband bedoeld de plaatsing in een functie. Het besluit inzake de tewerkstelling dient te worden genomen door de desbetreffende vakminister in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken.

Tijdig voor ommekomst van deze termijn moeten betrokken partijen (vakminister, Minister van Binnenlandse Zaken en de desbetreffende ambtenaar) zich beraden op een nieuwe tewerkstelling elders voor in beginsel opnieuw een termijn van vijf jaar, dan wel dat tot een verlenging van de lopende tewerkstelling moet worden gekomen. Indien een dergelijk besluit niet tijdig voor ommekomst van de tewerkstellingstermijn kan worden genomen blijft de tewerkstelling voorshands van kracht.

Omdat de ABD volgens een groeimodel tot stand wordt gebracht zal van de mogelijkheid de desbetreffende ambtenaren iedere vijf jaar in een andere functie te werk te stellen, in de eerste fase een gepast gebruik worden gemaakt.

Artikel I, onderdeel B

In deze bepaling wordt de betrokkenheid geregeld van de Minister van Binnenlandse Zaken bij de besluiten inzake de overplaatsing van alle ambtenaren aangesteld in vaste dienst in een functie waarvoor schaal 17 of hoger geldt.

Voorts is geregeld dat de overplaatsing van een ambtenaar aangesteld in vaste dienst die wordt bezoldigd volgens schaal 15 of 16 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 naar een functie waarvoor schaal 17 of hoger van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 geldt in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken dient te geschieden.

Artikel I, onderdeel C

Met betrekking tot de disciplinaire straffen van indeling in een lagere salarisschaal en ontslag van in vaste dienst aangestelde ambtenaren die door de Kroon zijn benoemd, is de Kroon bevoegd tot het opleggen daarvan.

Het opleggen van deze straffen geschiedt nadat de vakminister en de Minister van Binnenlandse Zaken daartoe een gezamenlijke voordracht hebben gedaan.

Het opleggen van de overige straffen aan in vaste dienst aangestelde ambtenaren die door de Kroon zijn benoemd geschiedt door de vakminister.

Bestraffing van de ambtenaren in tijdelijke dienst, die in een functie waarvoor schaal 17 of hoger van bijlage B van het BBRA 1984 geldt en die zijn aangesteld door de vakminister in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken geschiedt in alle gevallen door de vakminister alleen.

Dit is geregeld in de tweede toegevoegde volzin.

Artikel I, onderdeel D

De schorsing van de ambtenaar behorend tot het topmanagement (in een functie waarvoor schaal 17 of hoger geldt) die is aangesteld in vaste of tijdelijke dienst geschiedt in alle gevallen door de vakminister.

Daarvoor is derhalve geen overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken vereist.

Artikel I, onderdeel E

Evenals bij de aanstelling het geval is zal de voordracht voor ontslag van een ambtenaar aangesteld in vaste dienst in een functie waarvoor schaal 17 of hoger geldt voortaan geschieden door de vakminister in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken. De onderhavige wijziging van artikel 93 van het ARAR voorziet hierin.

Opgemerkt zij dat geen voorziening behoeft te worden getroffen voor gevallen waarin sprake is van de ontslagverlening aan een ambtenaar in tijdelijke dienst. Het ontslag wordt immers gegeven door het gezag dat bevoegd is tot aanstelling en ten aanzien van een ambtenaar als bedoeld in het nieuwe artikel 7, eerste lid, onder c, van het ARAR is dit de vakminister in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken. Dat wil zeggen dat in deze situatie over de ontslagverlening overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken moet worden bereikt.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal


XNoot
1

Stb. 1931, 248, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 19 juli 1997, Stb. 366.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven