Besluit van 13 oktober 1997 tot wijziging van het Arbeidstijdenbesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 juli 1997, AV/RV/97/1192;

Gelet op de artikelen 2:1, eerste lid, en 5:12 van de Arbeidstijdenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 9 september 1997, no. W12.97.0469);

Gezien het nader rapport van voornoemde Minister van 3 oktober 1997, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/RV/97/1449;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Arbeidstijdenbesluit1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.1:2 komt onder handhaving van het opschrift te luiden:

Artikel 2.1:2

Artikel 5:4 van de wet is niet van toepassing op arbeid verricht door de werknemer in verband met het vervullen van een geestelijk ambt alsmede op arbeid verricht door de werknemer die hem in de uitoefening van dat ambt bijstaat.

B

Artikel 2.1:10 komt, onder wijziging van het opschrift, te luiden:

Vrijwillige brandweer en politie

Artikel 2.1:10
  • 1. De artikelen 5:9, eerste lid, eerste volzin, 5:11, derde lid, onderdeel d, en vierde lid, en 5:15, met uitzondering van het vijfde lid, van de wet zijn niet van toepassing op arbeid verricht door de werknemer van 18 jaar of ouder die zich als vrijwilliger beschikbaar heeft gesteld voor de gemeentelijke brandweer en als zodanig door burgemeester en wethouders is aangesteld en werkzaam is.

  • 2. De artikelen 5:9, eerste lid, eerste volzin, en 5:15, met uitzondering van het vijfde lid, van de wet zijn niet van toepassing op arbeid verricht door de werknemer van 18 jaar of ouder als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 1993.

C

In artikel 4.4:1, derde lid, wordt «bedoeld in het eerste lid» vervangen door «bedoeld in het tweede lid» en vervalt «5.17:3, tweede lid,» en wordt «de artikelen 5.1:4» vervangen door: de artikelen 4.7:1, tweede lid, 5.1:4.

D

Paragraaf 4.5 wordt gewijzigd als volgt:

1. Artikel 4.5:2 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het tweede lid wordt «ten minste 96 uren» vervangen door:

«ten minste 92 uren».

b. Het derde lid wordt vernummerd tot vijfde lid.

c. Na het tweede lid wordt twee nieuwe leden ingevoegd, die luiden:

  • 3. Van de onafgebroken rusttijd in elke aaneengesloten tijdruimte van 11 maal 24 uren, bedoeld in het tweede lid, kan, met in achtneming van het vierde lid, slechts bij collectieve regeling worden afgeweken. Elk beding waarbij op andere wijze dan in de vorige volzin is bepaald, wordt afgeweken van het tweede lid, is nietig.

  • 4. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 92 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 11 maal 24 uren, welke rusttijd éénmaal in elke periode van 5 achtereenvolgende weken mag worden bekort tot 72 uren.

2. Na artikel 4.5:4 wordt een nieuw artikel met het opschrift ingevoegd, dat luidt:

Doorstaan in ploegen

Artikel 4.5:5
  • 1. Van artikel 5:8, derde lid, onderdeel a, van de wet kan ten aanzien van de arbeidstijd per nachtdienst en van artikel 5:8, derde lid, onderdeel c, worden afgeweken, indien zich incidentele en onvoorziene omstandigheden voordoen waardoor het aantal werknemers in een ploeg onder het vereiste minimum komt, die een dergelijke afwijking noodzakelijk maken.

  • 2. Onverminderd de artikelen 4.2:3 en 4.5:3 organiseert de werkgever de arbeid zodanig, dat de werknemer:

    a. gedurende ten hoogste 2 maal in elke periode van 4 achtereenvolgende weken en 8 maal in elke periode van 52 achtereenvolgende weken, ten hoogste 11 uur per nachtdienst arbeid verricht;

    b. na het verrichten van die arbeid een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 12 uren.

E

Na artikel 4.6:2 worden drie nieuwe paragrafen met opschrift ingevoegd, die luiden:

§ 4.7 Nachtdiensten

Artikel 4.7:1
  • 1. In afwijking van artikel 5:8, derde lid, onderdeel b, onder 2, van de wet, kan dit artikel worden toegepast, indien de aard van de arbeid met zich brengt dat arbeid in nachtdienst wordt verricht en dit door het op een andere wijze organiseren van de arbeid redelijkerwijs niet is te voorkomen.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer:

    a. hetzij ten hoogste 35 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken arbeid in nachtdienst verricht;

    b. hetzij ten hoogste 20 uren in elke periode van 2 achtereenvolgende weken arbeid verricht tussen 00.00 uur en 06.00 uur.

§ 4.8 Aanwezigheidsdienst

Artikel 4.8:1
  • 1. Ter aanvulling van artikel 5:11 van de wet en in afwijking van de artikelen 5:5, tweede lid, en 5:11, derde lid, onderdeel a, van de wet kan dit artikel worden toegepast indien de aard van de arbeid het noodzakelijk maakt dat de werknemer een aanwezigheidsdienst wordt opgelegd en dit door het op een andere wijze organiseren van de arbeid redelijkerwijs niet is te voorkomen.

  • 2. Een aanwezigheidsdienst wordt, met inachtneming van het derde en vijfde lid, uitsluitend bij collectieve regeling bepaald. Elk beding waarin op andere wijze dan in de eerste volzin is bepaald, gebruik wordt gemaakt van het derde of vijfde lid, is nietig.

  • 3. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer:

    a. ten hoogste 3 maal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren en 26 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken een aanwezigheidsdienst wordt opgelegd;

    b. vóór en nà een aanwezigheidsdienst een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 11 uren, welke rusttijd éénmaal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren mag worden ingekort tot ten minste 8 uren;

    c. tijdens een aanwezigheidsdienst na een arbeidstijd van ten hoogste 10 uren een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 6 uren. 4. Het derde lid, onderdeel b, is niet van toepassing in de tijdruimte gelegen tussen vrijdag 18.00 uur en de daaropvolgende maandag 08.00 uur.

  • 5. In afwijking van het derde lid, onderdeel a, en vierde lid, organiseert de werkgever, indien een aanwezigheidsdienst van ten hoogste 12 uren wordt opgelegd en de werknemer in deze periode ten hoogste 5 uren arbeid verricht, de arbeid zodanig, dat die werknemer ten hoogste 5 maal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren en 26 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken een aanwezigheidsdienst wordt opgelegd.

Arbeidstijd inclusief overwerk

Artikel 4.8:2
  • 1. In afwijking van de artikelen 5:7, derde lid, en 5:9, derde lid, van de wet ten aanzien van de arbeidstijd per dienst kan dit artikel worden toegepast.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer ten hoogste 12 uren per dienst arbeid verricht.

  • 3. Dit artikel kan uitsluitend worden toegepast, indien artikel 4.8:1, eerste tot en met het vierde lid, van toepassing is.

§ 4.9 Referentieperiode

Artikel 4.9:1
  • 1. In afwijking van de artikelen 5:8, derde lid, onderdeel a, en 5:9, derde lid, tweede volzin, ten aanzien van het gemiddeld aantal uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken, kan dit artikel worden toegepast.

  • 2. Indien zich een onvoorziene wijziging van omstandigheden voordoet of de aard van de arbeid het noodzakelijk maakt, dat de werknemer slechts incidenteel of voor korte tijd arbeid in nachtdienst verricht en dit door het op een andere wijze organiseren van de arbeid redelijkerwijs niet is te voorkomen, organiseert de werkgever die arbeid zodanig dat de werknemer in elke periode van 52 achtereenvolgende weken gemiddeld 40 uren per week arbeid verricht.

F

Artikel 5.2:3 komt te luiden:

  • 1. In afwijking van artikel 5:8, derde lid, onderdeel b, onder 2, van de wet kan, echter uitsluitend indien de arbeid door het nemen van andere maatregelen redelijkerwijs niet anders is te organiseren, dit artikel worden toegepast.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer die arbeid verricht in nachtdienst hetzij ten hoogste 42 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken en 140 maal in elke periode van 52 achtereenvolgende weken arbeid in nachtdienst verricht, hetzij ten hoogste 38 uren in elke periode van 2 achtereenvolgende weken arbeid verricht tussen 00.00 uur en 06.00 uur.

G

Paragraaf 5.3 wordt gewijzigd als volgt:

1. Artikel 5.3:3 wordt gewijzigd als volgt:

a. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Met uitsluiting van hetgeen in artikel 4.8:1 is bepaald, kan, ter aanvulling van artikel 5:11 van de wet en in afwijking van artikel 5:11, derde en vierde lid, van de wet dit artikel worden toegepast.

b. Na het vijfde lid wordt een nieuw zesde lid toegevoegd, dat luidt:

  • 6. Het vijfde lid, onderdeel b, blijft buiten toepassing, indien zich incidentele en onvoorziene omstandigheden voordoen waardoor het aantal werknemers dat nodig is onder het vereiste minimum komt, die een dergelijke afwijking noodzakelijk maakt.

2. Artikel 5.3:4 wordt gewijzigd als volgt:

a. Het tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Met uitsluiting van hetgeen in artikel 4.8:1 is bepaald, kan, ter aanvulling van artikel 5:11 van de wet en in afwijking van artikel 5:11, derde en vierde lid, van de wet dit artikel worden toegepast.

b. In het vierde lid, aanhef, wordt «Indien het derde lid, eerste volzin, van toepassing is, organiseert de werkgever de arbeid zodanig, dat de in het eerste lid bedoelde werknemer» vervangen door: De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer:.

c. In het vierde lid, onderdeel b, wordt «gemiddeld 45 uren» vervangen door: gemiddeld 48 uren.

H

In artikel 5.4:2, tweede lid, onderdeel a, wordt «ten hoogste 32 uren» vervangen door: ten hoogste 38 uren.

I

Paragraaf 5.6 wordt gewijzigd als volgt:

1. De artikelen 5.6:5 tot en met 5.6:7 worden vernummerd tot 5.6:4 tot en met 5.6:6.

2. Het nieuwe artikel 5.6:4, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Met uitsluiting van hetgeen in artikel 4.8:1 is bepaald, kan, ter aanvulling van artikel 5:11 van de wet en in afwijking van artikel 5:11, derde lid, onderdeel a, van de wet dit artikel worden toegepast.

J

Artikel 5.7:2 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «kan dit artikel» vervangen door: kan, echter uitsluitend indien de arbeid door het nemen van andere maatregelen redelijkerwijs niet anders is te organiseren, dit artikel.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer die arbeid verricht in nachtdienst hetzij ten hoogste 42 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken en 140 maal in elke periode van 52 achtereenvolgende weken arbeid in nachtdienst verricht, hetzij ten hoogste 38 uren in elke periode van 2 achtereenvolgende weken arbeid verricht tussen 00.00 uur en 06.00 uur.

K

Artikel 5.8:3, tweede lid, komt te luiden:

  • 1. In het eerste lid wordt «kan dit artikel» vervangen door kan, echter uitsluitend indien de arbeid door het nemen van andere maatregelen redelijkerwijs niet anders is te organiseren, dit artikel.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer die arbeid verricht in nachtdienst hetzij ten hoogste 42 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken en 140 maal in elke periode van 52 achtereenvolgende weken arbeid in nachtdienst verricht, hetzij ten hoogste 38 uren in elke periode van 2 achtereenvolgende weken arbeid verricht tussen 00.00 uur en 06.00 uur.

L

In artikel 5.10:1 wordt «5.21» vervangen door: 5.24.

M

Paragraaf 5.11 en het opschrift komen te luiden:

§ 5.11. Vrijwillige politie

Toepasselijkheid van de paragraaf
Artikel 5.11:1

Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op arbeid verricht door een werknemer van 18 jaar of ouder als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 1993.

Wekelijkse of dagelijkse onafgebroken rusttijd
Artikel 5.11:2
  • 1. Uitsluitend bij collectieve regeling kan, met inachtneming van het tweede lid, ten hoogste éénmaal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren van de artikelen 5:3, tweede lid, en 5:5, tweede lid, van de wet worden afgeweken. Elk beding waarbij op andere wijze dan in de vorige volzin bepaald, wordt afgeweken van de artikelen 5:3, tweede lid, en 5:5, tweede lid, van de wet is nietig.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren:

    a. hetzij een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 24 uren;

    b. hetzij een rusttijd heeft van ten minste 11 uren in een aaneengesloten tijdruimte van 24 uren.

  • 3. Indien het tweede lid, onderdeel b, wordt toegepast, organiseert de werkgever de arbeid zodanig, dat de werknemer na het verrichten van die arbeid een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 24 uren.

Arbeid in nachtdienst
Artikel 5.11:3
  • 1. Uitsluitend bij collectieve regeling kan, met inachtneming van het tweede lid, dit artikel worden toegepast. Elk beding waarbij op andere wijze dan in de eerste volzin is bepaald, dit artikel wordt toegepast is nietig.

  • 2. Indien een werknemer, die werkzaamheden verricht in het kader van de vrijwillige politie, ten hoogste éénmaal in elke tijdruimte van 7 maal van 24 uren arbeid verricht in nachtdienst zijn de artikelen 5:8, derde lid, onderdeel a, en 5:9, derde lid, tweede volzin, van de wet gestelde regels niet van toepassing.

N

Paragraaf 5.12 en het opschrift komen te luiden:

§ 5.12. Audio-visuele producties

Toepasselijkheid van de paragraaf
Artikel 5.12:1

Met uitsluiting van hetgeen in paragraaf 5.16 is bepaald, is deze paragraaf uitsluitend van toepassing op arbeid, die bestaat uit werkzaamheden met betrekking tot het totstandkomen en het uitzenden van audio-, visuele of audio-visuele producties alsmede de direct daarmee samenhangende werkzaamheden, verricht door werknemers van 18 jaar of ouder.

Dagelijkse onafgebroken rusttijd
Artikel 5.12:2
  • 1. Uitsluitend bij collectieve regeling kan, met inachtneming van het tweede lid, van artikel 5:5, tweede lid, van de wet onder gelijktijdige uitsluiting van hetgeen in dat artikellid is bepaald, worden afgeweken. Elk beding waarbij op andere wijze dan in de vorige volzin is bepaald, wordt afgeweken van artikel 5:5, tweede lid, van de wet is nietig.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer:

    a. een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 11 uren in een aaneengesloten tijdruimte van 24 uren, welke rusttijd 12 maal in elke periode van 4 achtereenvolgende weken mag worden ingekort tot ten minste 10 uren;

    b. in elke periode van 52 achtereenvolgende weken gemiddeld 40 uren per week arbeid verricht.

O

In artikel 5.13:2, tweede lid, wordt na «dieren» ingevoegd: , met inachtneming van het derde lid,.

P

Paragraaf 5.14 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het opschrift wordt vervangen door: § 5.14. Mijnbouw

2. Artikel 5.14:1 komt, onder handhaving van het opschrift, te luiden:

Artikel 5.14:1

Deze paragraaf is van toepassing op werknemers van 18 jaar of ouder die werkzaamheden verrichten:

a. op of vanaf een mijnbouwinstallatie;

b. waarop het Mijnreglement 1964 van toepassing is.

3. Artikel 5.14:2 wordt gewijzigd als volgt:

a. De artikelleden één tot en met zeven worden vernummerd tot twee tot en met acht.

b. Er wordt een nieuw eerste lid ingevoegd, dat luidt:

  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op een werknemer die arbeid verricht op of vanaf een mijnbouwinstallatie.

c. Het nieuwe tweede lid komt te luiden:

  • 2. In afwijking en ter aanvulling van de artikelen 5:3, tweede lid, 5:5, tweede lid, 5:7 en 5:8 van de wet kan dit artikel worden toegepast.

d. In het nieuwe vierde lid wordt «tweede lid» telkens vervangen door «derde lid» en wordt het «vierde lid» vervangen door: vijfde lid.

e. Het nieuwe vijfde lid wordt gewijzigd als volgt:

1°. In onderdeel a, wordt «dagen arbeid verricht» vervangen door «dagen» en wordt «in elke periode van 4 achtereenvolgende weken» vervangen door: in een periode van 13 achtereenvolgende weken.

2°. In onderdeel b, wordt «2 maal in elke periode van 2 achtereenvolgende weken» vervangen door: 4 maal in elke periode van 4 achtereenvolgende weken.

f. In het nieuwe zesde lid wordt «éénmaal in elke periode van 2 achtereenvolgende weken» vervangen door «2 maal in elke periode van 4 achtereenvolgende weken» en wordt na «oefeningen» ingevoegd: en trainingen.

g. In het nieuwe zevende lid wordt «het vijfde lid» vervangen door «het zesde lid» en wordt «het tweede lid, onderdeel b, en het vierde lid, onderdeel b» vervangen door: het derde lid, onderdeel b, en het vijfde lid, onderdeel b.

h. Het nieuwe achtste lid wordt als volgt gewijzigd:

1°. In onderdeel a wordt «in elke periode van 4 achtereenvolgende weken» vervangen door: in een periode van 13 achtereenvolgende weken;

2°. In onderdeel b wordt «werknemers, die in een bestendig en regelmatig arbeidstijdpatroon op of vanaf een mijnbouwinstallatie werkzaam zijn» vervangen door: werknemers, die gelijksoortige werkzaamheden verrichten en in een bestendig en regelmatig arbeidstijdpatroon werkzaam zijn.

i. Na het nieuwe achtste lid worden twee nieuwe leden toegevoegd, die luiden:

  • 9. De rusttijd van ten minste 24 uren, bedoeld in het achtste lid, onderdeel a, mag uitsluitend worden onderbroken ten behoeve van niet op de reguliere arbeidsplaats plaatsvindende oefeningen en trainingen ten behoeve van het verkrijgen en onderhouden van de bekwaamheid en de bedrevenheid in het uitvoeren van maatregelen en procedures ten tijde van ongelukken en calamiteiten. In een periode van 13 achtereenvolgende weken mag de in de vorige volzin bedoelde onderbreking ten hoogste 3 dagen duren.

  • 10. Indien het negende lid, eerste volzin, van toepassing is, organiseert de werkgever de arbeid zodanig, dat de werknemer die in een bestendig en regelmatig arbeidstijdpatroon werkzaam is, in een periode van 52 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 40 uren per week arbeid verricht.

4. Artikel 5.14:6 vervalt.

5. De artikelen 5.14:3 tot en met 5.14:5 worden vernummerd tot 5.14:4 tot en met 5.14:6. Na artikel 5.14:2 wordt een nieuw artikel 5.14:3 ingevoegd, dat komt te luiden:

Artikel 5.14:3

  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op een werknemer die werkzaamheden in een bestendig en regelmatig arbeidstijdpatroon verricht waarop het Mijn-reglement 1964 van toepassing is.

  • 2. In afwijking van de artikelen 5:7, derde lid, en 5:8, derde lid, van de wet ten aanzien van de arbeidstijd per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst kan dit artikel worden toegepast. Uitsluitend bij collectieve regeling kan worden afgeweken van artikel 5:3, tweede lid, van de wet. Elk beding waarop op andere wijze dan in de vorige volzin is bepaald, wordt afgeweken van artikel 5:3, tweede lid, van de wet is nietig.

  • 3. Artikel 5.14:2, vijfde tot en met tiende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

6. In het nieuwe artikel 5.14:4 wordt «5.14;2, tweede en derde lid» vervangen door: 5.14:2, derde en vierde lid.

7. Het nieuwe artikel 5.14:5 wordt gewijzigd als volgt:

a. Het eerste tot en met derde lid worden vernummerd tot tweede tot en met vierde lid.

b. Er wordt een nieuw eerste lid ingevoegd, dat komt te luiden:

  • 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder een niet-bestendig of -regelmatig arbeidstijdpatroon een arbeidstijdpatroon waarin een werknemer gedurende ten hoogste 6 weken werkzaam is op dezelfde arbeidsplaats.

c. Het nieuwe derde lid wordt gewijzigd als volgt:

1° In de aanhef wordt «niet in een bestendig en regelmatig» vervangen door: in een niet-bestendig en -regelmatig.

2° In onderdeel a wordt «ten hoogste 14 maal in elke periode van 28 achtereenvolgende dagen» vervangen door ten hoogste 15 maal in elke periode van 21 achtereenvolgende dagen» en wordt «in elke periode van 13 achtereenvolgende weken» vervangen door: in een periode van 13 achtereenvolgende weken.

3° De punt aan het eind van onderdeel b wordt gewijzigd in een puntkomma.

4° Na onderdeel b wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, dat luidt:

c. in de in onderdeel a bedoelde periode van 21 achtereenvolgende dagen een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 72 uren.

d. In het nieuwe vierde lid wordt «in elke periode van 8 achtereenvolgende weken» vervangen door: in een periode van 13 achtereenvolgende weken.

8. In het nieuwe artikel 5.14:6, eerste lid, wordt «5.14:2 tot en met 5.14:4» vervangen door: 5.14:2 tot en met 5.14:5.

9. Na het nieuwe artikel 5.14:6 worden twee nieuwe artikelen met opschrift ingevoegd, die luiden:

Consignatie

Artikel 5.14:7
  • 1. Bij collectieve regeling kan, met inachtneming van het tweede lid, worden afgeweken van artikel 5:11, derde en vierde lid, van de wet. Elk beding waarbij op andere wijze dan in de vorige volzin is bepaald, wordt afgeweken van artikel 5:11, derde en vierde lid, van de wet is nietig.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig dat de werknemer die consignatie wordt opgelegd ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren en 85 uren per week arbeid verricht.

Duikwerkzaamheden

Artikel 5.14:8
  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op de werknemer die duikwerkzaamheden en de direct daarmee samenhangende werkzaamheden verricht op of vanaf een mijnbouwinstallatie.

  • 2. In afwijking van artikel 5:8, derde lid, onderdelen c en d, van de wet kan dit artikel worden toegepast. Uitsluitend bij collectieve regeling kan, met inachtneming van het derde lid, onderdeel b van de artikelen 5:3, tweede lid, en 5:5, tweede lid, van de wet worden afgeweken. Elk beding waarbij op andere wijze dan in de vorige volzin is bepaald, wordt afgeweken van de artikelen 5:3, tweede lid en 5:5, tweede lid, van de wet is nietig.

  • 3. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer:

    a. gedurende ten hoogste 14 maal in elke periode van 21 achtereenvolgende dagen en 46 maal in een periode van 13 achtereenvolgende weken arbeid verricht;

    b. na arbeid te hebben verricht in een dienst onderscheidenlijk een nachtdienst een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 8 uren;

    c. ten hoogste 10 uren arbeid verricht per nachtdienst.

  • 4. Indien dit artikel wordt toegepast, organiseert de werkgever de arbeid van de werknemer zodanig, dat tegenover iedere periode van 24 uren welke wordt doorgebracht op of vanaf een mijnbouwinstallatie in een periode van 13 achtereenvolgende weken een onafgebroken rusttijd staat van ten minste 24 uren elders.

Q

In de artikelen 5.15:3, eerste lid, en 5:15:4, eerste lid, wordt «de artikel» telkens vervangen door: artikel.

R

Na artikel 5.16:4 wordt een nieuw artikel 5.16:5 met opschrift ingevoegd, dat luidt:

Dag op/dag af

Artikel 5.16:5
  • 1. In afwijking van de artikelen 5:7, derde lid, 5:8, derde lid, onderdeel a, en 5:9, derde lid, van de wet ten aanzien van de arbeidstijd kan het tweede lid, onderdeel a, worden toegepast. Uitsluitend bij collectieve regeling kan, met inachtneming van het tweede lid, onderdeel b, worden afgeweken van artikel 5:5, tweede lid, van de wet. Elk beding waarbij op andere wijze dan in de vorige volzin is bepaald, wordt afgeweken van artikel 5:5, tweede lid, van de wet is nietig.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer:

    a. ten hoogste 12 uren per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst, in elke periode van 52 achtereenvolgende weken gemiddeld 40 uren per week arbeid verricht;

    b. een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 11 uren in een aaneengesloten tijdruimte van 24 uur, welke rusttijd ten hoogste 117 maal in elke periode van 52 achtereenvolgende weken mag worden ingekort tot ten minste 8 uren.

    c. na een dienst onderscheidenlijk een nachtdienst waarop de onderdelen a en b, voorzover het de inkorting van de rusttijd in een aaneengesloten tijdruimte van 24 uur betreft, van toepassing zijn, een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 24 uren.

  • 3. De in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde tijdruimte vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de werknemer arbeid verricht.

  • 4. Artikel 5.16:4 is niet van toepassing als dit artikel wordt toegepast.

S

Paragraaf 5:17 en het opschrift komen te luiden:

§ 5.17. Uitvaartverzorging

Toepasselijkheid van de paragraaf
Artikel 5.17:1

Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op arbeid verricht door werknemers van 18 jaar of ouder, die in hun hoedanigheid van uitvaartverzorger onderscheidenlijk uitvaartleider, alle werkzaamheden in samenhang met een uitvaart organiseren.

Wekelijkse onafgebroken rusttijd
Artikel 5.17:2
  • 1. Uitsluitend bij collectieve regeling kan met inachtneming van het tweede lid, van artikel 5:3, tweede lid, van de wet worden afgeweken. Elk beding waarbij op andere wijze dan in de vorige volzin is bepaald, wordt afgeweken van artikel 5:3, tweede lid, van de wet is nietig.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 36 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren, welke rusttijd ten hoogste 18 maal in elke periode van 52 achtereenvolgende weken mag worden vervangen door een onafgebroken rusttijd van ten minste 96 uren in een aaneengesloten tijdruimte van 14 maal 24 uren.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde tijdruimte vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de werknemer arbeid verricht.

T

Paragraaf 5.18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 5.18:1 wordt na «verkeersmiddelen» ingevoegd: , gebezigd voor het openbaar vervoer van personen of goederen.

2. Aan artikel 5.18:3 wordt onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde lid, een nieuw lid ingevoegd, dat luidt:

  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op arbeid, die bestaat uit het schoonmaken in, op of aan gebouwen en terreinen.

3. Na artikel 5.18:3 wordt een nieuw artikel met opschrift ingevoegd, dat luidt:

Arbeid in nachtdienst

Artikel 5.18:4
  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op arbeid, die bestaat uit het schoonmaken in, op of aan verkeersmiddelen, gebezigd voor het openbaar vervoer van personen of goederen.

  • 2. In afwijking van artikel 5:8, derde lid, onderdeel b, onder 2, van de wet kan, echter uitsluitend indien de arbeid door het nemen van andere maatregelen redelijkerwijs niet anders is te organiseren, dit artikel worden toegepast.

  • 3. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer die arbeid verricht in nachtdienst ten hoogste 42 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken en 140 maal in elke periode van 52 achtervolgende weken arbeid in nachtdienst verricht.

U

Paragraaf 5.19 wordt gewijzigd als volgt:

1. De artikelen 5.19:3 en 5.19:4 vervallen.

2. De artikelen 5.19:5 en 5.19:6 worden vernummerd tot 5.19:3 en 5.19:4.

V

Artikel 5.20:3 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Met uitsluiting van hetgeen in artikel 4.8:1 is bepaald, kan, ter aanvulling van artikel 5:11 van de wet en in afwijking van artikel 5:11, derde lid, onderdeel a en onderdeel c, ten aanzien van de arbeidstijd per periode van 24 achtereenvolgende uren, van de wet en in afwijking van artikel 4.4:1, tweede lid, ten aanzien van de verlenging van de arbeidstijd per dienst onderscheidenlijk van de inkorting van de onafgebroken rusttijd, dit artikel worden toegepast.

2. In het vijfde lid, onderdeel b, wordt de puntkomma vervangen door een punt.

W

Na artikel 5.21:3 wordt een nieuwe paragraaf met opschrift ingevoegd, die luidt:

§ 5.22 Werkzaamheden die samenhangen met railvervoer

Toepasselijkheid van de paragraaf
Artikel 5.22:1

Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op arbeid verricht in directe samenhang met het vervoer van personen en goederen als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer, en die bestaat uit directe betrokkenheid bij het goederenvervoer-volgproces en het transport- en rangeerproces, verricht door een werknemer van 18 jaar of ouder.

Arbeid in nachtdienst
Artikel 5.22:2
  • 1. In afwijking van artikel 5:8, derde lid, onderdeel b, onder 2, van de wet kan, echter uitsluitend indien de arbeid door het nemen van andere maatregelen redelijkerwijs niet anders is te organiseren, dit artikel worden toegepast.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer die arbeid verricht in nachtdienst ten hoogste 42 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken en 140 maal in elke periode van 52 achtereenvolgende weken arbeid in nachtdienst verricht.

X

Na artikel 5.22:2 worden drie nieuwe paragrafen met opschrift ingevoegd, die luiden:

§ 5.23 Tentoonstellingsbouw

Toepasselijkheid van de paragraaf
Artikel 5.23:1

Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op arbeid, die bestaat uit het ontwerpen, het opbouwen en het afbreken van tentoonstellingen of onderdelen daarvan, alsmede de daarmee vergelijkbare werkzaamheden, verricht door werknemers van 18 jaar of ouder.

Wekelijkse onafgebroken rusttijd
Artikel 5.23:2
  • 1. In afwijking van artikel 5:3, tweede lid, van de wet kan dit artikel worden toegepast.

  • 2. De werknemer heeft een onafgebroken rusttijd van ten minste 36 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren.

  • 3. Van het tweede lid kan, met inachtneming van het vierde lid, slechts bij collectieve regeling worden afgeweken. Elk beding waarbij op andere wijze dan in de vorige volzin is bepaald, wordt afgeweken van het tweede lid, is nietig.

  • 4. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 36 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren, welke rusttijd ten hoogste 8 maal in elke periode van 52 achtereenvolgende weken mag worden vervangen door een onafgebroken rusttijd van ten minste 60 uren in een aaneengesloten tijdruimte van 14 maal 24 uren.

  • 5. De in het tweede en vierde lid bedoelde tijdruimte vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de werknemer arbeid verricht.

Dagelijkse onafgebroken rusttijd
Artikel 5.23:3
  • 1. In afwijking van artikel 5:5, tweede lid, van de wet kan, uitsluitend indien artikel 5.23:4 van toepassing is, dit artikel worden toegepast.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 11 uren in een aangesloten tijdruimte van 24 uren, welke rusttijd 4 maal in elke periode van 4 achtereenvolgende weken mag worden ingekort tot ten minste 8 uren.

  • 3. De in het tweede bedoelde tijdruimte vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de werknemer arbeid verricht.

Arbeidstijd inclusief overwerk
Artikel 5.23:4
  • 1. In afwijking van de artikelen 5:7, derde lid, en 5:9, derde lid, ten aanzien van het verrichten van arbeid tijdens een dienst, niet zijnde een nachtdienst, van de wet ten aanzien van de arbeidstijd per dienst kan dit artikel worden toegepast. 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer ten hoogste 12 uren per dienst, 72 uren per week, in elke periode van 13 achtereenvolgende weken gemiddeld 48 uren per week en in elke periode van 52 achtereenvolgende weken gemiddeld 45 uren per week arbeid verricht.

§ 5.24 Kraamzorg

Toepasselijkheid van de paragraaf
Artikel 5.24:1

Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op arbeid die bestaat uit danwel samenhangt met het verzorgen van kraamvrouwen, verricht door werknemers van 18 jaar of ouder.

Wekelijkse onafgebroken rusttijd
Artikel 5.24:2
  • 1. Uitsluitend bij collectieve regeling kan, met in achtneming van het tweede lid, van artikel 5:3, tweede lid, van de wet worden afgeweken. Elk beding waarin op andere wijze dan in de eerste volzin is bepaald, wordt afgeweken van artikel 5:3, tweede lid, van de wet is nietig.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer een onafgebroken rusttijd heeft van hetzij ten minste 36 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maak 24 uren, hetzij ten minste 60 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 9 maal 24 uren welke rusttijd éénmaal in elke periode van 5 achtereenvolgende weken mag worden ingekort tot 32 uren, hetzij ten minste 72 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 11 maal 24 uren.

§ 5.25. Maatschappelijke opvang

Het begrip maatschappelijke opvang
Artikel 5.25:1

Onder instellingen voor maatschappelijke opvang wordt verstaan: algemene crisisopvangcentra, instellingen voor dak- en thuislozenzorg, sociale pensions, vrouwenopvangcentra, evangelische opvangcentra, en daarmee vergelijkbare instellingen en centra.

Toepasselijkheid van de paragraaf
Artikel 5.25:2

Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op arbeid, verricht door werknemers van 18 jaar of ouder in instellingen voor maatschappelijke opvang.

Arbeid in nachtdienst
Artikel 5.25:3
  • 1. In afwijking van artikel 5:8, derde lid, onderdeel b, onder 2, van de wet kan, echter uitsluitend indien de arbeid door het nemen van andere maatregelen redelijkerwijs niet anders is te organiseren, dit artikel worden toegepast.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer die arbeid verricht in nachtdienst ten hoogste 42 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken en 140 maal in elke periode van 52 achtereenvolgende weken arbeid in nachtdienst verricht.

Y

Artikel 7:1 wordt gewijzigd als volgt:

1. De aanduiding «4.5:2, tweede lid,» wordt vervangen door: 4.5;2, tweede en vierde lid,.

2. Na de aanduiding «4.5:4, tweede lid,» wordt ingevoegd: 4.5:5, tweede lid,.

3. Na de aanduiding «4.6:1, derde en vierde lid,» wordt ingevoegd: 4.7:1, tweede lid, 4.8:1, derde en vijfde lid, 4.8:2, tweede lid, 4.9:1, tweede lid,.

4. De aanduiding «5.6:5, derde en vierde lid, 5.6:6, derde lid, 5.6:7, derde lid,» wordt vervangen door: 5.6:4, derde en vierde lid, 5.6:5, derde lid, 5.6:6, derde lid,.

5. De aanduiding «5.11:2, derde lid,» wordt vervangen door: 5.11:2, tweede en derde lid, 5.11:3, derde lid,.

6. De aanduiding «5.12:4, derde lid» wordt vervangen door: 5.12;2, tweede lid,.

7. De aanduidingen «5.14:2, vierde en zevende lid, 5.14:4, tweede en derde lid, 5.14:5, tweede lid, en 5.14:6, vierde lid,» wordt vervangen door: 5.14:2, vijfde en achtste lid, 5.14:5, derde en vierde lid, 5.14;6, tweede lid, 5.14:7, tweede lid, 5.14:8, vierde en vijfde lid, 5.14:8, vierde en vijfde lid,.

8. De aanduiding «5.17:3, tweede lid,» wordt vervangen door: 5.17:2, tweede lid,.

9. De aanduiding «5.18:3, tweede lid,» wordt vervangen door: 5.18:3, derde lid, 5.18:4, derde lid,.

10. De aanduiding «5.19:3, tweede lid, 5.19:4, derde en vijfde lid,» vervalt en de aanduiding «5.19:5, derde lid, 5.19:6,» wordt vervangen door: 5.19:3, derde lid, 5.19:4,.

11. Na de aanduiding «5.21:3, vierde lid,» wordt ingevoegd: 5.22:2, tweede lid, 5.23:2, vierde lid, 5.23:3, tweede lid, 5.23;4, tweede lid, 5.24;2, tweede lid, 5.25:3, tweede lid,

ARTIKEL II

De tekst van het Arbeidstijdenbesluit wordt in het Staatsblad geplaatst.

ARTIKEL III

  • 1. Dit besluit, met uitzondering van de onderdelen T en W, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. De onderdelen T en W treden in werking met ingang van 1 april 1998.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 13 oktober 1997

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

Uitgegeven de dertigste oktober 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

De inwerkingtreding van de Arbeidstijdenwet (hierna: de wet) heeft geleid tot een hernieuwde aandacht voor arbeids- en rusttijden, ook bij werkgevers- en werknemers(organisaties). Een aantal sectoren heeft zich gemeld met knelpunten rondom de wet. Daarnaast heeft ook de Arbeidsinspectie gewezen op een aantal problemen. Bij een knelpunt in deze zin moet gedacht worden aan een situatie waarbij, voortvloeiend uit de aard van de arbeid dan wel de aard van het productieproces, door toepassing van de wet en het Arbeidstijdenbesluit zodanige beperkingen ontstaan dat een goede bedrijfsvoering nagenoeg niet mogelijk is.

De meldingen van sectoren over problemen hebben geleid tot overleg met werkgevers- en werknemersorganisaties. In een aantal gevallen bleek een nadere uitleg over de wet voldoende om de gemelde problemen op te lossen. Bij een aantal sectoren bleek er daadwerkelijk een knelpunt te bestaan die door de beide bedoelde organisaties werden onderschreven. Naar aanleiding hiervan is gezocht naar oplossingen waarbij zowel met de aard van de arbeid als met de doelstellingen van de wet rekening is gehouden. Over de knelpunten en de mogelijke oplossingen zijn conform daartoe gemaakte afspraken aan de Tweede Kamer twee knelpunten-inventarisaties gestuurd (kamerstukken II, 1996/97, 25 092, nrs. 1 en 6). Een deel van de knelpunten is reeds met ingang van 1 juli gerealiseerd bij de wijziging van het Arbeidstijdenbesluit, waarin de regeling van de verpleging en verzorging, de geneeskundigen en de verloskundigen (in opleiding) is opgenomen. Het betreft onder meer het opnemen van paragraaf 4.6 met betrekking tot de algemeen geldende afwijkingen in verband met de pauze. Met de nu voorliggende wijziging van het Arbeidstijdenbesluit worden alle wijzigingen geïmplementeerd die uit de genoemde inventarisaties voortvloeien.

Op 1 oktober 1997 is het Tijdelijk besluit arbeids- en rusttijden railvervoer in werking getreden. Daarin is ook een tijdelijke wijziging van het Arbeidstijdenbesluit opgenomen in verband met werkzaamheden die niet in of op railvoertuigen plaatsvinden, maar daar wel direct aan gekoppeld zijn. Het tijdelijke besluit vervalt op 1 april 1998 en moet er dus worden voorzien in een definitieve regeling. In de voorliggende wijziging van het Arbeidstijdenbesluit wordt deze definitieve regeling vastgelegd (zie onderdeel W).

ARTIKELSGEWIJS

Onderdeel A

artikel 2.1:2

In het oorspronkelijke artikel 2.1:2 is voor de zondagregeling in de wet alleen een uitzondering opgenomen voor werknemers die een geestelijk ambt vervullen. Door het Interkerkelijk contact is in het kader van de knelpunteninventarisatie een knelpunt over dit artikel gesignaleerd. Hoewel de kerkelijke organisaties bij uitstek hechten aan zo min mogelijk arbeid op zondag, constateren zij toch een probleem voor kosters, pastoraal werkers, voorzangers en organisten. Door de wijziging wordt bewerkstelligd dat ook deze categorie van werknemers onder de uitzondering van artikel 2.1:2 van het besluit vallen.

De uitzondering geldt evenals voorheen, alleen voor de in artikel 5:4 van de wet neergelegde voor arbeid op zondag en de in artikel 5:1 van de wet daarmee gelijkgestelde dagen.

Onderdeel B

Artikel 2.1:10

Artikel 2.1:10 is opnieuw geformuleerd en bevat nu een uitzondering met betrekking tot de toepasselijkheid van onderdelen van paragraaf 5.2 van de wet voor de vrijwillige brandweer en de vrijwillige politie.

In artikel 2.1:10, eerste lid, van het Arbeidstijdenbesluit is een uitzondering gemaakt voor werkzaamheden van de vrijwillige brandweer. Deze uitzondering heeft betrekking op de samenloop-bepaling (artikel 5:15 van de wet). In de praktijk blijkt deze uitzondering echter niet voldoende te zijn De meeste werknemers bij de vrijwillige brandweer doen dit werk, als een soort tweede baan, naast een volledige baan (tussen 36 en 40 uur per week) bij een andere werkgever(de hoofdbetrekking). De werkzaamheden bij de vrijwillige brandweer bestaan uit: het volgen (en geven) van trainingen, het oproepbaar zijn, hetzij thuis, hetzij in de kazerne, en het in voorkomende situaties repressief optreden. Artikel 2:6 van de wet geeft aan, dat de wet van toepassing is, tenzij dit personeel repressief optreedt bij brand en ongevallen. In de praktijk komt het erop neer dat de optelsom van het werk in de hoofdbetrekking en het werk voor de brandweer moet voldoen aan de normen van de wet, tenzij er sprake is van repressief optreden. Voor een aantal situaties zou gebruik gemaakt kunnen worden van de overwerkregeling in artikel 5:9 van de wet, zij het dat de in dat artikel voorkomende toetsingscriteria – incidenteel en van korte duur – problematisch kunnen zijn. Om die reden zijn deze criteria buiten toepassing gesteld. De in het derde lid van artikel 5:9 van de wet neergelegde normering, maximaal 12 uur per dienst en gemiddeld maximaal 48 per week over een periode van 13 weken (overlegnorm) levert voor de vrijwillige brandweer geen probleem op, zij het dat deze normering weer beperkt wordt door de regeling van de consignatie in artikel 5:11 van de wet. Bij de vrijwillige brandweer wordt uiteraard gebruik gemaakt van de consignatiemogelijkheid in de wet. De regeling houdt onder meer in, dat wanneer een werknemer tijdens de nacht consignatie wordt opgelegd, de maximale arbeidstijd per 13 weken maximaal 40 uur mag bedragen. Als de uren van de beide banen bij elkaar worden geteld, dan blijkt de inzet van de vrijwillige brandweer nagenoeg onmogelijk te worden gemaakt. Er moet derhalve naar een oplossing gezocht worden waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de verschillende belangen die in het geding zijn, namelijk die van de vrijwillige brandweer, die van de werkgever van de hoofdbetrekking en die van de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van de betrokken werknemer en derden. Hoewel de arbeid die de werknemer verricht bij het repressief optreden niet wordt meegeteld voor de Arbeidstijdenwet, moet niet uit het oog worden verloren dat dit wel een factor van belang is bij het bepalen van de normering. Gekozen is voor de oplossing waarbij artikel 2.1:10, eerste lid, van het Arbeidstijdenbesluit wordt aangepast in die zin, dat artikel 5:11, derde lid, onderdeel d, en vierde lid, van de wet niet van toepassing wordt verklaard voor de vrijwillige brandweer. Hierdoor blijft wel de toegestane arbeidstijd per week gerekend over een periode van 13 weken maximaal 48 uur, de gemiddelde norm die afkomstig is uit artikel 5:9, derde lid, van de wet. Als de werknemer in zijn hoofdbetrekking al nachtarbeid verricht, is de maximale arbeidstijd al beperkt tot gemiddeld 40 uur per 13 weken. Hierin wordt geen verandering gebracht. Veel werknemers die in ploegendiensten werken, hebben een gemiddelde werkweek tussen 34 en 36 uur per week. Met andere woorden: de inzet van deze werknemers voor de vrijwillige brandweer wordt wel beperkt, maar is niet onmogelijk. De beperking tot 40 uur per week gemiddeld over 13 weken blijft in stand, maar dat is door de zwaardere belasting van nachtarbeid ook gerechtvaardigd.

In het tweede lid van artikel 2.1:10 van het Arbeidstijdenbesluit is een vergelijkbare constructie opgenomen ten aanzien van personen die werkzaamheden verrichten in het kader van de vrijwillige politie. Ook voor de vrijwillige politie worden de toetsingscriteria om gebruik te kunnen maken van artikel 5:9 (overwerk) buiten toepassing verklaard. Artikel 5:11, derde en vierde lid, van de wet zijn niet uitgezonderd vanwege het feit, dat de betrokken werknemers niet geconsigneerd worden. De gegeven afwijkingen ten aanzien van de rusttijden zijn neergelegd in de nieuwe paragraaf 5.11 (zie onderdeel M).

Onderdeel C

Artikel 4.4:1

De wijziging van het derde lid van artikel 4.4:1 hangt samen van het opnemen van een algemeen geldende afwijkende bepaling voor arbeid in nachtdiensten in artikel 4.7:1 (zie onderdeel E) en het wijzigen van de inhoud van artikel 5.17:3 (zie onderdeel R).

Onderdeel D

De artikelen 4.5:2 en 4.5:5

In organisaties waar gewerkt wordt in een semi- of volcontinurooster, zoals in de petrochemische industrie, leidt een aantal normen in de Arbeidstijdenwet tot een knelpunt. Het gaat daarbij om incidentele momenten waarbij door bijvoorbeeld ziekte van een werknemer de bezetting van een ploeg onder de minimumbezetting dreigt te zakken.

Omdat het hier gaat om incidentele situaties, is in paragraaf 4.5 een nieuw artikel 4.5:5 opgenomen, waarbij het mogelijk wordt in semi-en volcontinuploegenstelsels in incidentele en onvoorziene gevallen 12-uursdiensten te draaien (zie punt 2). Daaraan is dan wel de voorwaarde gekoppeld dat dit maximaal 2 maal per 4 weken en 8 maal per 52 weken mag worden toegepast. Op deze wijze wordt niet alleen voorkomen, dat werknemers overbelast raken, maar ook dat de toegestane afwijking wordt gebruikt voor voorzienbare uitval, bijvoorbeeld vakantie. Wanneer van deze algemene afwijking gebruik wordt gemaakt, moet de betrokken werknemer na een dergelijke dienst een onafgebroken rusttijd hebben van minimaal 12 uur. Van deze afwijkingsmogelijkheid kan alleen gebruik gemaakt worden in collectief overleg.

Voor de goede orde zij opgemerkt dat dit doorstaan in ploegen de regelingen ten aanzien van arbeid op feestdagen en zondagsarbeid in ploegen niet beperkt.

De in artikel 4.5:5 neergelegde mogelijkheid van het doorstaan in ploegen geldt ook in die situaties waarin sprake is van ploegenarbeid in de zogenoemde 7/5-regeling. In artikel 4.5:2 waarin deze 7/5-regeling is neergelegd wordt ook een wijziging aangebracht. De rustperiode van 96 uur per 11 dagen is teruggebracht naar 92 uur, en is de mogelijkheid in het nieuwe vierde lid toegevoegd, dat deze rustperiode eenmaal per 5 weken kan worden ingekort tot 72 uur. Hierdoor wordt het mogelijk gemaakt om een dienst aan een reeks van diensten toe te voegen ten behoeve van bijvoorbeeld calamiteiten- en brandweertrainingen. Van deze mogelijkheid kan op grond van het nieuwe derde lid alleen in collectief overleg gebruik gemaakt worden.

Onderdeel E

Paragraaf 4.7

In hoofdstuk 5 van het Arbeidstijdenbesluit hebben de meeste uitzonderingen betrekking op het verrichten van arbeid in nachtdienst. In de eerste knelpunteninventarisatie werden een aantal nieuwe uitzonderingen voorgesteld op de nachtarbeid-normering. Ook nadien hebben zich knelpunten aangediend. Dit is, mede in het licht van de motie-Hofstra c.s. (kamerstukken II, 1996/97, 25 092, nr. 4), aanleiding geweest om de in het besluit neergelegde normering van de nachtarbeid nog eens te bezien. De nu in hoofdstuk 5 van het Arbeidstijdenbesluit gegeven uitzonderingen voor de nachtarbeid verschillen van elkaar vanwege het steeds toegespitst zijn op een specifieke sector. Deze uitzonderingen zijn tot stand gekomen na overleg met de sociale partners. In het algemeen ligt de grens bij hetzij 35 nacht-diensten per 13 weken, hetzij 20 uur arbeid per 2 weken tussen 00.00 uur en 06.00 uur. Alleen voor die sectoren waar een zeer specifieke behoefte aan nachtarbeid bestond, werd een op die sectoren toegesneden uitzondering gemaakt. Voor een aantal sectoren blijkt in de praktijk dat deze normering nog niet adequaat is voor een goede bedrijfsvoering. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om bakkerijen, beveiligingswerkzaamheden en de horeca.

De opzet van de uitzonderingen voor nachtarbeid is als volgt. In artikel 4.7:1 is een algemeen geldende afwijking van artikel 5:8, derde lid, onderdeel b, onder 2, van de wet opgenomen. Van deze afwijkingsmogelijkheid kan alleen gebruik gemaakt worden als de aard van de arbeid leidt tot arbeid in nachtdienst en dit redelijkerwijs niet op een ander wijze te organiseren is. In dat geval mag de werknemer hetzij ten hoogste 35 nachtdiensten per 13 weken hetzij 20 uren per 2 weken arbeid verrichten tussen 00.00 uur en 06.00 uur.

Desalniettemin blijven er sectoren over die met deze normering onvoldoende ruimte hebben. Denk daarbij aan de bakkerijen. De distributie en overslag, de beveiliging en de horeca. Voor deze sectoren zijn specifieke uitzonderingen gemaakt, die zijn toegespitst op de aldaar bestaande behoeften. Hierbij geldt dat een werknemer hetzij ten hoogste 42 nachtdiensten per 13 weken en 140 nachtdiensten per jaar (gemiddeld 35 nachtdiensten per 13 weken), hetzij ten hoogste 38 uur arbeid per 2 weken verricht tussen 00.00 uur en 06.00 uur.

Tot slot moet worden opgemerkt, dat van zowel de algemeen geldende afwijking in artikel 4.7:1 als de betreffende sectorale afwijkingen alleen gebruik gemaakt kan worden bij collectieve regeling.

Onderdeel E

Paragraaf 4.8

In hoofdstuk 5 van het Arbeidstijdenbesluit is voor verschillende sectoren een afwijking opgenomen van de consignatie-regeling in artikel 5:11 van de wet. Aanwezigheidsdiensten die op grond van dit laatstgenoemde artikel niet mogelijk zijn, worden in het Arbeidstijdenbesluit wel mogelijk. Aanwezigheidsdiensten zijn diensten waarbij werknemers na een gewone dagdienst op de werkplek aanwezig moeten zijn om in geval van een oproep direct de bedongen arbeid te verrichten (zie artikel 1:2, onderdeel c). Een aanwezigheidsdienst duurt ten hoogste 24 uur. Binnen deze 24 uur gelden de meeste gewone normen van de wet. Dit betekent dat de werknemer maximaal 10 uur en inclusief overwerk 12 uur arbeid mag verrichten, inclusief de arbeid die volgt uit een oproep tijdens de periode dat de werknemer alleen aanwezig is mag de werknemer ten hoogste 13 uur arbeid per 24 uur verrichten. Dit soort diensten komt voor bij werkzaamheden waarbij het uiterst noodzakelijk is dat er een of meerdere werknemers op de werkplek aanwezig zijn om in geval van nood te kunnen werken, maar waarbij er relatief weinig oproepen plaatsvinden tijdens de aanwezigheidsperiode, waardoor het niet opportuun is om in plaats daarvan een gewone dienst in te roosteren. De werknemers kunnen tijdens de periode dat ze uitsluitend bereikbaar hoeven te zijn op de werkplek gewoon slapen, op de werkplek zijn daartoe ook faciliteiten aanwezig.

Aanwezigheidsdiensten komen voor in bijvoorbeeld de zorgsector, de jeugdhulpverlening, maar ook bij de brandweer en bij defensie. Voor al deze sectoren zijn in het Arbeidstijdenbesluit de aanwezigheidsdiensten mogelijk gemaakt. Behalve bij de brandweer en bij de geneeskundigen komen deze regelingen op hetzelfde neer. Er is op zich geen probleem om deze regelingen te laten voortbestaan. Er doet zich alleen een probleem voor wanneer er sectoren zijn die ook al sinds jaar en dag aanwezig-heidsdiensten draaien en zich op een later moment aanmelden met een knelpunt. Voorbeelden daarvan zijn: de maatschappelijke opvang en de schippersinternaten. Ook bij schippersinternaten blijven de begeleiders van de kinderen in het internaat slapen. Maar omdat zij momenteel niet vallen onder uitzonderingscategorieën in het Arbeidstijdenbesluit kunnen zij geen aanwezigheidsdiensten draaien.

Er wordt in artikel 4.8:1 een algemene uitzondering gecreëerd waarvan alle sectoren die aan de genoemde voorwaarden voldoen, en dat in het kader van het collectieve overleg is overeengekomen, gebruik kunnen maken. Deze voorwaarden zijn:

– het moet uit de aard van de arbeid voortvloeien dat een werknemer naast zijn/haar normale arbeid op de werkplek aanwezig moet zijn en niet thuis bereikbaar kan zijn;

– er moet op de werkplek een gelegenheid zijn voor de werknemer om te kunnen slapen (er moet dus onder meer een bed zijn), waarvan de werknemer tijdens de nacht in principe gebruik van kan maken.

De algemene geldende afwijking is identiek aan de afwijking voor de verpleging en verzorging in artikel 5.19:4 (oud).

Het tweede lid van artikel 4.8:1 bepaalt, dat de aanwezigheidsdienst slechts bij collectieve regeling (overlegregeling), met inachtneming van het derde lid en vijfde lid kan worden ingeroosterd. Door de verwijzing naar het begrip aanwezigheidsdienst in het tweede lid zijn op die dienst dan de regels verbonden aan de consignatie van toepassing. Artikel 4.8:1 geeft op grond van het eerste lid ten aanzien van consignatie uitsluitend afwijking van artikel 5:11, derde lid, onderdeel a, van de wet. Op grond van het derde lid, onderdeel a, van artikel 4.8:1 kan een aanwezigheidsdienst maximaal 3 keer per week worden ingeroosterd. Over een periode van 13 weken wordt dit teruggebracht tot gemiddeld 2 keer per week. Op grond van artikel 5:11, derde lid, onderdeel c, van de wet is de arbeidstijd per periode van 24 uur gemaximeerd op 13 uren en 60 uren per week.

Op grond van het derde lid, onderdeel b, wordt vóór en na de aanwezigheidsdienst een onafgebroken rust voorgeschreven van minimaal 11 uren, die één keer per week kan worden ingekort tot 8 uren. Dit betekent in de praktijk dat een werknemer doordeweeks geen twee aanwezigheidsdiensten na elkaar kunnen worden opgelegd. Deze rusttijd behoeft ingevolge het bepaalde in artikel 4.8:1, vierde lid, niet in acht te worden genomen in het weekeinde, dit om ervoor te kunnen zorgen dat werknemers meer weekeinden per jaar vrij kunnen zijn. Aangezien de aanwezigheidsdienst als een bijzondere vorm van consignatie is aan te merken geldt de maximum arbeidstijd per 24 uur van de consignatieregeling; op grond van artikel 5:11, derde lid, onderdeel c, van de wet is dit 13 uren. Dit is dus de normale arbeidstijd (plus eventueel overwerk) alsmede de arbeidstijd die voortvloeit uit een oproep. Ingevolge het bepaalde in artikel 5:11, vijfde lid, van de wet wordt de arbeidstijd voortvloeiend uit een oproep geacht ten minste een half uur te bedragen. De structurele arbeidstijd – ingeroosterde tijd inclusief overwerk – bedraagt echter op grond van artikel 4.8:2, tweede lid, maximaal 12 uren per dienst. Op grond van artikel 1:3 zijn de uren die, in dit geval, slapend worden doorgebracht gelijkgesteld met rusttijd.

Op grond van het derde lid, onderdeel c, wordt in afwijking van artikel 5:5, tweede lid, van de wet ten aanzien van de dagelijkse onafgebroken rusttijd, tijdens een aanwezigheidsdienst een minimale rusttijd (casu quo slaapperiode) voorgeschreven van tenminste 6 uren (na ten hoogste 10 uren arbeid), tijdens welke de werknemer op de arbeidsplaats geconsigneerd is. Wanneer geen gebruik wordt gemaakt van artikel 4.8:2, bedraagt de structurele arbeidstijd ingevolge het bepaalde in artikel 5:7, derde lid, van de wet maximaal 10 uur per aanwezigheidsdienst van 24 uren, waardoor er 3 uren resteren om bij oproepen arbeid te verrichten.

In instellingen waarbij er regelmatig een oproep tijdens de slaapperiode plaatsvindt zal men deze 3 uren nodig hebben, en kan de werknemer derhalve in de dagdienst die voorafgaat aan en/of volgt op een slaapperiode structureel maximaal 10 uren werken. In instellingen waar doorgaans tijdens nachtaanwezigheidsdiensten kan worden geslapen, kan met toepassing van artikel 4.8:1 structureel 12 uren per dienst worden gewerkt, zij het dat de arbeidstijd na maximaal 10 uren onderbroken dient te worden door rust c.q. slaapperiode gedurende welke de werknemer op de arbeidsplaats is geconsigneerd. Wanneer in een dergelijke dienst 12 uren arbeid wordt ingeroosterd, resteert er derhalve nog maar 1 uur om op een onverwachte oproep te kunnen reageren.

Aangezien een werknemer maximaal 3 keer per week en 26 keer per 13 weken een aanwezigheidsdienst kan worden opgelegd en bovendien er vóór en na een aanwezigheidsdienst 11 uren rust in acht moet worden genomen, is de verwachting reëel dat hiermee de belasting voor de werknemers niet te hoog zal worden.

Op grond van het vijfde lid van artikel 4.8:1 kan een korte aanwezigheidsdienst (de zogenoemde slaapdienst) worden ingeroosterd. Ingevolge dit lid wordt de mogelijkheid geboden om maximaal 5 keer per week een slaapdienst in te roosteren. Over een periode van 13 weken wordt dit teruggebracht tot gemiddeld 2 keer per week. Van deze verruiming ten opzichte van de aanwezigheidsdienst als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, kan slechts gebruik worden gemaakt indien aan een tweetal voorwaarden wordt voldaan. Een slaapdienst mag ten hoogste een periode van 12 uren omvatten terwijl gedurende deze periode de werknemer niet meer arbeid dan 5 uren mag verrichten. Aangezien niet wordt afgeweken van het derde lid, onderdeel b, dient dan ook vóór en nà een slaapdienst de in dit onderdeel voorgeschreven minimale rusttijd in acht moet worden genomen. Aangezien een slaapdienst als minder belastend wordt ervaren dan een «reguliere» aanwezigheidsdienst, is de verwachting reëel dat hiermee de belasting voor de werknemers niet te hoog zal worden.

Het eerste lid van artikel 4.8:2 staat alleen een afwijking toe van de artikelen 5:7, derde lid, en 5:9, derde lid, van de wet. Dat betekent dat de toepassing van de in dit artikel toegestane afwijkingsmogelijkheid slechts bij collectieve regeling mogelijk is. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt afwijking slechts toegestaan van de arbeidstijd per dienst. De overige voorschriften van de genoemde artikelen uit de wet blijven dus onverkort van toepassing. Het derde lid geeft aan dat dit artikel slechts in combinatie met artikel 4.8:1, eerste tot en met het vierde lid (aanwezigheidsdienst) gebruikt kan worden. De combinatie van de artikelen 4.8:1 en 4.8:2 maakt het mogelijk dat een aanwezigheidsdienst kan worden georganiseerd, waarin structureel ten hoogste 12 uren per dienst arbeid mag worden verricht. Daarbij dienen de overige voorschriften van de artikelen 5:7 en 5:9 van de wet waarvan niet op grond van het eerste lid van dit artikel is afgeweken onverkort in acht te worden genomen.

Door het opnemen van deze algemeen geldende regeling van de aanwezigheidsdienst in artikel 4.8:1 kunnen de paragrafen voor de jeugdhulpverlening, justitiële inrichtingen en maatschappelijke opvang, vervallen respectievelijk achterwege blijven evenals de uitzondering voor aanwezigheidsdiensten voor de verpleging en verzorging.

Voor geneeskundigen blijft het, gezien de specifieke aard van het werk wel noodzakelijk om een afwijkende norm te hanteren voor deze diensten; zij mogen in een aanwezigheidsdienst weliswaar 16 uur arbeid verrichten mits zij daarna 24 uur vrij zijn (zie onderdeel V). Ditzelfde geldt voor werknemers bij de beroepsbrandweer en de vrijwillige brandweer. De beroepsbrandweer mag vaker een aanwezigheidsdienst draaien, maar tijdens een aanwezigheidsdienst mogen zij minder uren arbeid verrichten. Voor de vrijwillige brandweer is juist het aantal aanwezigheidsdiensten beperkt, omdat deze werknemers dit werk doen naast een reguliere baan (zie onderdeel G). Ook de specifieke aard van het werk van defensie leidt tot een afwijkende norm voor aanwezigheidsdiensten (zie artikel 5.6:5)

Onderdeel E

Paragraaf 4.9

In de artikelen 5:8, derde lid, onderdeel a, en 5:9, derde lid, tweede volzin, van de wet is voorgeschreven dat daar waar arbeid in nachtdienst wordt verricht de maximale arbeidstijd per week, gerekend over een periode van 13 weken gemiddeld 40 uur bedraagt. In die sectoren waar doorgaans geen arbeid in nachtdienst of slechts in beperkte mate arbeid in nachtdienst wordt verricht, kan deze in de wet voorgeschreven compensatienorm problemen opleveren. Wanneer het in de bedoelde sectoren alleen in piekperiodes noodzakelijk is dat er nachtarbeid wordt verricht, is het lastig om in die zelfde piekperiodes te moeten compenseren tot maximaal gemiddeld 40 uur arbeid per week. Het was al bekend dat dit soort problemen zich voordoet bij bijvoorbeeld de scheepsreparatiesector en de verwerking van landbouwproducten. Inmiddels is duidelijk geworden dat het probleem zich op bredere schaal voordoet, bijvoorbeeld de industriële reiniging, de scheepsonderhoudssector en bij sjorbedrijven in de havens. Daar dit probleem in meerdere sectoren voorkomt, ligt een algemene oplossing voor die sectoren die vergelijkbare problemen kennen voor de hand. Kenmerkend voor de problematiek is:

– het werkaanbod kent piek- en dal-periodes die veelal seizoengebonden zijn;

– in die piekperiodes moet sporadisch 's nachts gewerkt worden;

– het is niet reëel om te verwachten dat er voor die piekperiodes extra personeel wordt aangetrokken, omdat in de normale of in de dalperiodes de extra inzet wordt gecompenseerd in tijd en in de dalperiodes te weinig arbeidsaanbod is.

Ook in dit geval is gekozen voor een algemeen geldende afwijking in artikel 4.9:1. Als zich een onvoorziene wijziging van omstandigheden voordoet of de aard van de arbeid het noodzakelijk maakt dat de werknemer slechts incidenteel en voor korte tijd arbeid in nachtdienst verricht en dit door het anders organiseren van de arbeid redelijkerwijs niet is te voorkomen, kan de in de wet neergelegde referentieperiode voor arbeid in nachtdienst van 13 weken worden vervangen door 52 weken. De arbeidstijd per week is dan gemiddeld 40 uur gerekend over een periode van 52 weken.Overigens moet wel voldaan worden aan het in de wet gegeven voorschrift dat per 13 weken de gemiddeld arbeidstijd inclusief overwerk per week 48 uur bedraagt.

Ook van deze algemeen geldende afwijking kan alleen in het kader van de collectieve regeling gebruik gemaakt worden.

Onderdeel F

Artikel 5.2:3

Zie de toelichting op onderdeel E (paragraaf 4.7).

Onderdeel G

Paragraaf 5.3

In artikel 4.8:1 is de algemeen geldende afwijking voor de aanwezigheidsdienst geregeld. Als gevolg van de specifieke aard van het werk van de brandweer is het noodzakelijk om de regeling van de aanwezigheidsdienst in de artikelen 5.3:3 en 5.3:4 in stand te houden. Alleen moet van beide artikelen het tweede lid aangepast worden aan de regeling in artikel 4.8:1. Hierin wordt voorzien in de punt 1, onder a, en punt 2, onder a, van dit onderdeel. In punt 2 wordt tevens de verwijzing naar artikel 5:11, derde en vierde lid, van de wet aangepast. Deze aanpassing houdt verband met de wijziging van artikel 2.1:10 in onderdeel B (zie ook onderdeel E (paragraaf 4.8)).

In punt 2, onder b, van dit onderdeel wordt de aanhef van het vierde lid gewijzigd. Het gaat hier om een louter technische aanpassing. De tekst van de aanhef van dit artikellid is nu overeenkomstig de in de wet en het besluit gebruikelijke formulering.

Tevens wordt er een nieuw zesde lid aan dit artikel toegevoegd. Het vijfde lid onderdeel b bepaalt dat de werknemer na een aanwezigheidsdienst een minimum rust heeft van 11 uur. Hierdoor kan een werknemer geen twee aaneengesloten aanwezigheidsdiensten draaien. Het nieuwe zesde lid bepaalt dat alleen wanneer zich onvoorzien en incidenteel omstandigheden voordoen kan worden afgeweken van de verplichte rust. Werknemers van de beroepsbrandweer draaien veelal 24 uursdiensten. Na een aanwezigheidsdienst van 24 uur wordt de dienst overgenomen door een andere werknemer. Wanneer deze werknemer door onvoorziene omstandigheden, bijvoorbeeld door ziekte, de dienst niet over kan nemen, kan door toepassing van het zesde lid voorkomen worden dat het aantal medewerkers dat noodzakelijk aanwezig moet zijn op de kazerne onder het vereiste minimum komt.

Onderdelen H, J en K

Artikelen 5.4:2, 5.7:2 en 5.8:3

Zie toelichting bij onderdeel E (paragraaf 4.7).

Onderdeel I

Paragraaf 5.6

Bij de vorige wijziging van het Arbeidstijdenbesluit is artikel 5.6:4 vervallen. Om die reden worden de artikelen 5.6:5 tot en met 5.6:6 in punt 1 van dit onderdeel vernummerd.

In artikel 4.8:1 is de algemeen geldende afwijking voor de aanwezigheidsdienst geregeld. Als gevolg van de specifieke aard van defensiewerkzaamheden is het noodzakelijk om de regeling van de aanwezigheidsdienst in de artikelen 5.6:3 en 5.6:4 in stand te houden. Alleen moet van artikel 5.6:4 het eerste lid aangepast worden aan de regeling in artikel 4.8:1. Hierin wordt voorzien in punt 2 van dit onderdeel.

Onderdeel M

Paragraaf 5.11 (nieuw)

In de oorspronkelijke paragraaf 5.11 was de regeling van de aanwezigheidsdienst voor de jeugdhulpverlening opgenomen. Deze regeling kan vervallen door de thans in paragraaf 4.8 opgenomen algemeen geldende regeling voor aanwezigheidsdiensten. In plaats van de regeling voor de jeugdhulpverlening wordt in paragraaf 5.11 nu de regeling gegeven voor de vrijwillige politie.

De meeste werknemers van de vrijwillige politie doen dit politiewerk naast een volledige baan (tussen de 36 en de 40 uur) bij een andere werkgever (de hoofdbetrekking). Het werk bij de vrijwillige politie valt onder de Arbeidstijdenwet omdat de werknemer onder gezag arbeid verricht. Het werk bestaat voor een deel uit het trainingen en opleiding, en voor een ander deel uit de inzet bij bijvoorbeeld evenementen, koopavonden of alcoholcontroles. Uit informatie van het ministerie van Binnenlandse Zaken blijkt dat de inzet van de vrijwilligers inclusief opleiding en training 200 à 300 uur per jaar bedraagt. Dit zal ook niet veel hoger worden gezien het standpunt dat het vrijwillige politiewerk aanvullend en ondersteunend moet zijn aan het reguliere politiewerk.

De optelsom van het werk in de hoofdbetrekking en het werk voor de vrijwillige politie moet voldoen aan de normen van de wet. Gezien het aantal uren dat op jaarbasis door werknemers voor de vrijwillige politie wordt gewerkt, kan dit ook. Echter de inzet van de politie-vrijwilligers is niet gelijkmatig over alle weken van het jaar verspreid. Ten behoeve van de incidentele inzet van de vrijwillige politie kan gebruik gemaakt worden van artikel 5:9 van de wet (arbeidstijd inclusief overwerk), zij het dat de in dat artikel voorkomende toetsingscriteria – incidenteel en van korte duur – in bepaalde situaties problematisch kunnen zijn. Om die reden zijn deze criteria in artikel 2.1:10, tweede lid, van het Arbeidstijdenbesluit buiten toepassing gesteld. Er doen zich knelpunten voor door de tijden waarop de vrijwillige politie wordt ingezet, bijvoorbeeld bij alcoholcontroles en (weekend) evenementen. Doordat er incidenteel 's nachts gewerkt wordt zou voldaan moeten worden aan de maximale gemiddelde arbeidstijd per week van 40 uur. Wanneer een werknemer op vrijdag overdag in de hoofdbetrekking heeft gewerkt en diezelfde avond ingezet wordt voor de vrijwillige politie dan kan niet worden voldaan aan de dagelijkse rust. Wanneer een werknemer in het weekend dat hij vrij is van de hoofdbetrekking wordt ingezet voor de vrijwillige politie, kan niet altijd voldaan worden aan de verplichte wekelijkse rust. Deze knelpunten worden in paragraaf 5:11 opgelost. Hierbij is rekening gehouden met de verschillende belangen die in het geding zijn, namelijk die van de openbare orde en veiligheid, die van de werkgever van de hoofdbetrekking en die van de veiligheid, gezondheid en welzijn van de betrokken werknemer en van derden.

In artikel 5.11:1 is de reikwijdte van de paragraaf aangegeven. De paragraaf is van toepassing op arbeid verricht door een werknemer van 18 jaar of ouder als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 1993. In dat onderdeel worden als ambtenaren van politie ook aangemerkt de vrijwillige ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

In artikel 5.11:2 wordt de mogelijkheid geboden om eenmaal in elke periode van 7 maal 24 uur af te wijken van òf de dagelijkse rust òf de wekelijkse rust.

De afwijking van de wekelijkse rust (onderdeel a) houdt in dat de werknemer die twee dagen vrij heeft van zijn hoofdbetrekking op één van die twee dagen voor de vrijwillige politie werkzaamheden kan verrichten. De werknemer heeft dan in plaats van de wettelijke 36 uur rust, een aaneengesloten rust van ten minste 24 uur. De afwijking van de dagelijkse rust (onderdeel b) houdt in dat de 11 uur rust per 24 uur niet «aaneengesloten» hoeft te zijn. In het totaal kan de werknemer in 24 uur maximaal 12 uur arbeid verrichten. Hierdoor kan de werknemer bijvoorbeeld overdag in zijn hoofdbetrekking werken en 's avonds/'s nachts ingezet worden voor de vrijwillige politie. Voorwaarde is wel dat deze werknemer na die dienst ten minste 24 uur rust heeft.

In artikel 5.11:3 tenslotte wordt bepaald dat wanneer een werknemer eenmaal per 7 maal 24 uur arbeid in nachtdienst verricht voor de vrijwillige politie, de artikelen 5:8, derde lid, onderdeel a, en 5:9, derde lid, tweede volzin, van de wet gestelde regels niet van toepassing zijn. Hierdoor blijft de maximale arbeidstijd per dienst 12 uur en de maximale arbeidstijd per week gerekend over een periode van 13 weken gemiddeld 48 uur.

Als de werknemer in zijn hoofdbetrekking al nachtarbeid verricht, is kan dit artikel niet worden gebruikt en blijft de maximale arbeidstijd beperkt tot gemiddeld 40 uur per week gerekend over 13 weken. Dit is gezien de zwaardere belasting van nachtarbeid ook gerechtvaardigd.

Onderdeel N

Paragraaf 5.12 (nieuw)

In de oorspronkelijke paragraaf 5.12 was de regeling van de aanwezigheidsdienst voor de justitiële inrichtingen opgenomen. Deze regeling kan vervallen door de thans in paragraaf 4.8 algemene geldende regeling voor aanwezigheidsdiensten. In plaats van de regeling voor de justitiële inrichtingen wordt in paragraaf 5.12 nu de regeling gegeven voor de audio-visuele producties. Indien deze paragraaf van toepassing is, kan geen gebruik worden gemaakt van paragraaf 5.16 (podiumkunsten).

De Audiovisuele Federatie Nederland (AFN), de branche-organisaties in de audiovisuele bedrijfstak, heeft aangegeven organisatorische problemen te hebben met de bepalingen t.a.v. de dagelijkse rust. Ten behoeve van bepaalde soorten producties, zoals het opnemen van een serie programma's wordt in het productieproces gewerkt in drie zones van 4 uur, telkens onderbroken door een pauze van een uur. Ten aanzien van de maximale arbeidstijd per dienst kan gebruik worden gemaakt van artikel 5:9 van de wet (arbeidstijd inclusief overwerk). Het betreft hier overwerk voortvloeiend uit de aard van de arbeid, dat incidenteel en van korte duur is. Bedoelde producties worden in een aantal periodes per jaar gemaakt, duren per keer drie à vier dagen en worden afgewisseld door kortere producties en roostervrije dagen voor de werknemers die betrokken zijn bij het productieproces. Doordat er tijdens dergelijke producties twee keer een pauze van een uur wordt genoten, is de totale diensttijd 14 uur, waardoor de minimale dagelijkse rust van 11 uur niet haalbaar is. Door de pauzes in te korten tot een half uur zou gewerkt kunnen worden binnen de kaders van de wet. Zowel de werkgevers als de werknemersorganisaties prefereren, wanneer het om dergelijke producties gaat, een inkorting van de dagelijkse rust met 1 uur boven het inkorten van de pauzes tijdens de dienst.

In paragraaf 5:12 wordt een afwijkingsmogelijkheid voor de dagelijkse rust geboden. In het eerste lid wordt aangegeven dat de afwijkingsmogelijkheid uitsluitend bij collectieve regeling gebruikt kan worden. In het tweede lid onder a wordt bepaald dat de dagelijkse rust van 11 uur 12 maal per 4 weken mag worden ingekort tot 10 uur. Deze mogelijkheid komt in plaats van de mogelijkheid die de wet biedt om de rusttijd eenmaal per 7 maal 24 uur in te korten tot 8 uur. In het tweede lid, onderdeel b, wordt bepaald dat wanneer gebruik gemaakt wordt van de afwijkingsmogelijkheid, de gemiddelde arbeidstijd per week maximaal 40 uur bedraagt, gerekend over elke periode van 52 weken.

Onderdeel O

Paragraaf 5.13

De wijziging van artikel 5.13:2, tweede lid, is louter van technische aard. In alle gevallen waarbij expliciet wordt aangegeven dat afwijking alleen bij collectieve regeling is toegestaan, wordt verwezen naar het artikellid dat daarbij in acht genomen moet worden. Een dergelijke verwijzing ontbreekt echter in het tweede lid van artikel 5.13:2. Dit wordt met deze wijziging rechtgezet.

Onderdeel P

Paragraaf 5.14

In paragraaf 5.14 worden voor arbeid verricht op of vanaf mijnbouwinstallaties afwijkingsmogelijkheden gegeven. In de praktijk blijken deze gegeven uitzonderingen echter niet voldoende flexibiliteit mogelijk te maken. Bovendien is de reikwijdte van de paragraaf te beperkt. De reikwijdte van de paragraaf is uitgebreid tot mijnbouwwerkzaamheden op het land (onshore) en duikwerkzaamheden. Deze uitbreiding is weer gegeven in artikel 5.14:1. Door in dit artikel te verwijzen naar het Mijnreglement 1964 en niet naar de Mijnwet 1903 is de mergelwinning van de toepasselijkheid van deze paragraaf uitgezonderd.

Artikel 5.14:2 is uitsluitend van toepassing op arbeid op of vanaf mijnbouwinstallaties.Veel werkzaamheden op een mijnbouwinstallatie worden uitgevoerd in ploegendiensten. Er zijn echter ook werkzaamheden die in beginsel alleen in dagdiensten worden verricht. Desalniettemin kunnen er zich situaties voordoen waarbij de dagelijkse rust van de werknemer moet worden onderbroken of ingekort. Een voorbeeld daarvan is de kraanmachinist die 's nachts containers vanuit een zojuist aangekomen schip moet lossen. Dit werk is veelal vooraf in te roosteren.

De maximale arbeidstijd per dienst wordt dan ook niet overschreden, echter de aaneengesloten rust van 12 uur is voor dergelijke situaties niet mogelijk. Dit probleem is opgelost door in artikel 5.14:2 in het nieuwe vijfde lid, onderdeel b, de mogelijkheid om de rusttijd in te korten tot 8 uur te verruimen van 2 maal per 2 weken naar 4 maal per 4 weken. Deze verruiming is alleen mogelijk in collectief overleg.

Op mijnbouwinstallaties worden diverse werkzaamheden verricht, uiteenlopend van boorwerkzaamheden tot cateringwerkzaamheden. Het gaat om werkzaamheden die niet direct met elkaar in verband staan en waarbij het niet noodzakelijk is dat de betrokken werknemers in een zelfde arbeidstijdpatroon werken zoals het nieuwe achtste lid van artikel 5.14:2 nu voorschrijft. Aangezien deze bepaling in de praktijk problemen oplevert wordt aan dit artikellid-onderdeel toegevoegd dat de verplichting om in een zelfde arbeidstijdpatroon te werken alleen geldt daar waar sprake is van gelijksoortige werkzaamheden.

In het kader van het werk op een mijnbouwinstallatie moeten de werknemers de nodige trainingen en oefeningen volgen. Deze oefeningen/trainingen zijn gericht op de bijzondere veiligheidsaspecten die verbonden zijn aan het werken op een mijnbouwinstallatie en zijn essentieel voor het adequaat handelen ten tijde van noodsituaties en calamiteiten. Een deel van deze trainingen worden op de mijnbouwinstallatie gehouden. Het nieuwe zesde lid van artikel 5.14:2 biedt daartoe de mogelijkheid. Als werknemers op een mijnbouwinstallatie aan het werk zijn, kan één keer per twee weken de rusttijd worden ingekort met één uur ten behoeve van dergelijke trainingen. Door éénmaal per 2 weken te wijzigen in 2 maal per 4 weken kan zowel in het systeem «7-op-7 af» als in het systeem «14-op-14 af» aan boord van een mijnbouwinstallatie één keer per week geoefend worden. Een ander deel van de oefeningen/trainingen vinden plaats «aan de wal» bij trainingsinstituten, dit betreft de zogenoemde «emergency respons» trainingen. Deze moeten dus plaatsvinden tijdens de rustperiode aan de wal, hetgeen de huidige regeling niet mogelijk maakt. In het nieuwe negende lid van artikel 5.14:2 wordt het mogelijk gemaakt om de verplichte rusttijd te onderbreken door arbeid in het kader van noodzakelijke oefeningen/trainingen. Per 13 weken mag de voorgeschreven rusttijd maximaal 3 dagen onderbroken worden. Deze «extra»-dagen voor oefeningen/trainingen kunnen niet gebruikt worden om langer dan 14 dagen op een mijnbouwinstallatie te werken. Het nieuwe tiende lid van dit artikel geeft aan dat wanneer het negende lid van toepassing is, de extra dagen op jaarbasis in tijd gecompenseerd moeten worden. De extra-dagen buiten beschouwing gelaten is de maximale arbeidstijd per week 40 uur, gerekend over een periode van 13 weken. Deze referentieperiode is opgerekt, aangezien de oude referentie-periode (van 4 weken) organisatorische problemen oplevert wanneer er bijvoorbeeld oefeningen op de mijnbouwinstallatie plaatsvinden of wanneer gebruik gemaakt wordt van de consignatieregeling (zie artikel 5.14:7). Deze verruiming kan ook benut worden voor werkzaamheden in het kader van de medezeggenschap.

Het nieuwe artikel 5.14:3 is van toepassing op werkzaamheden die op het land worden verricht en waarop het Mijnreglement van toepassing is. Voor een deel van de werkzaamheden biedt de wet voldoende mogelijkheden om een goede bedrijfsvoering te realiseren. Er zijn echter ook werkzaamheden die qua arbeidstijdpatroon vergelijkbaar zijn met de werkzaamheden die op mijnbouwinstallaties plaatsvinden. Om die reden wordt het in het nieuwe artikel 5.14:3 ook voor die situaties mogelijk gemaakt om in collectief overleg een arbeidstijdpatroon conform die op mijnbouwinstallaties overeen te komen. In afwijking van de regeling voor de mijnbouwinstallaties (artikel 5.14:2) is voor werkzaamheden waarop het Mijnreglement 1964 van toepassing is, wanneer er in collectief overleg niet anders is afgesproken, de standaardregeling van de wet van toepassing.

Het oude artikel 5.14:4 is hernummerd tot 5.14:5. Dit artikel is van toepassing op niet-bestendige en -regelmatige arbeidstijdpatronen, zowel voor werkzaamheden op mijnbouwinstallaties als op werkzaamheden op het land waarop het Mijnreglement 1964 van toepassing is. Het betreft in beide gevallen werkzaamheden die niet tot het werk-van-alle-dag behoren maar die vaak incidenteel en voor een wisselende duur plaatsvinden. Om die reden is het voor dergelijke werkzaamheden niet noodzakelijk en niet mogelijk dat deze werknemers werken overeenkomstig het op de mijnbouwinstallatie gebruikelijke arbeidstijdpatroon. Het onderscheid tussen een bestendig en regelmatig arbeidstijdpatroon en een niet-regelmatig en -bestendig arbeidstijdpatroon wordt nu in het nieuwe eerste lid duidelijk aangegeven; werkzaamheden met de duur van maximaal 6 weken op dezelfde mijnbouwinstallatie worden tot een niet-regelmatig en -bestendig arbeidstijdpatroon gerekend. Werkzaamheden die meer tijd in beslag nemen dan die 6 weken, kunnen, blijkens ervaringsgegevens van het Staatstoezicht op de Mijnen, zonder problemen in een regelmatig en bestendig arbeidstijdpatroon verricht worden.

De werknemers die in een niet-regelmatig en -bestendig arbeidstijdpatroon werken verrichten veelal specialistische werkzaamheden op diverse mijnbouwinstallaties of mijnbouwkundige werken. Het werkaanbod kan wisselend zijn en is vaak niet voorspelbaar. Voor dergelijke werkzaamheden is flexibiliteit nodig voor een goede bedrijfsvoering. Het nieuwe tweede lid bepaalt dat de werknemer in een periode van 21 dagen ten hoogste 15 dagen mag werken. Om er voor te zorgen dat de werknemer wel een aantal dagen aaneengesloten vrij is, is in onderdeel c de verplichting opgenomen dat de werknemer in een periode van 21 dagen ten minste een periode van 72 uur aaneengesloten rust heeft. Bovendien is ter compensatie opgenomen dat voor elke periode van 24 uur op of in de nabijheid van een mijnbouwinstallatie of een mijnbouwkundig werk een periode van 24 uur rust staat, binnen een periode van 13 weken. Het komt er dus op neer dat de werknemer binnen 13 weken 6,5 week mag werken en 6,5 week vrij is. Deze regeling komt overeen met de regeling in het nieuwe artikel 5.14:8 voor duikwerkzaamheden.

Op mijnbouwinstallaties zijn ook specialisten werkzaam die doorgaans uitsluitend in dagdienst werken en die alleen bij onvoorziene omstandigheden hun dagelijkse rust moeten onderbreken. Een goed voorbeeld hiervan zijn de verpleegkundigen die op een mijnbouwinstallatie aanwezig zijn. De consignatieregeling uit de Arbeidstijdenwet (artikel 5:11) kan ook voor dergelijke omstandigheden worden gebruikt. Echter op grond van het derde lid van artikel 5:11 van de wet is de maximale arbeidstijd per week 60 uur. Werknemers op een mijnbouwinstallatie verrichten doorgaans 77 uur arbeid per week, waardoor de consignatieregeling uit de Arbeidstijdenwet dus te beperkt is. In het nieuwe artikel 5.14:7 wordt de mogelijkheid geboden om ook werknemers op mijnbouwinstallatie te consigneren, door het weekmaximum op 85 uur te stellen. Voor het overige blijven de regels van de consignatieregeling gelden waaronder bepaling dat in een periode van 24 uur maximaal 13 uur arbeid mag worden verricht.

Werkzaamheden die duikers vanaf mijnbouwinstallaties verrichten zijn sterk afhankelijk van het weer en de getijden. Duikwerkzaamheden kunnen alleen worden uitgevoerd als het water nagenoeg stil staat. Dat doet zich voor op het moment tussen eb en vloed, de zogenoemde kentering. Afhankelijk van de weersomstandigheden kunnen de duikers rond de kenteringen werkzaamheden verrichten gedurende een half uur tot drie uur. Tussen de kenteringen verrichten de duikers voorbereidende werkzaamheden en voor het overige hebben ze pauze. Duikwerkzaamheden vanaf mijnbouwinstallaties worden veelal niet in ploegen uitgevoerd, onder meer in verband met de beperkte huisvestingsmogelijkheden op de mijnbouwinstallaties. Door de bepalingen van de dagelijkse rust kan er met een ploeg duikers ten hoogste bij twee kenteringen gewerkt worden. Het is echter wenselijk om bij drie kenteringen te kunnen werken. Dit wordt mogelijk gemaakt in artikel 5.14:8 door op dagen dat de duiker op of vanaf een mijnbouwinstallatie werkzaamheden verricht de rusttijd in te kunnen korten tot minimaal 8 uur. De maximale arbeidstijd tijdens een dienst is conform de wet 10 uur en bij incidenteel overwerk 12 uur.

Ook duikwerkzaamheden vinden plaats in een niet-regelmatig en -bestendig arbeidstijdpatroon. Voor duikwerkzaamheden op of vanaf mijnbouwinstallaties mag ook in een periode van 21 dagen ten hoogste 14 dagen gewerkt worden, en mag in een periode van 13 weken 46 dagen gewerkt worden.

Bij de onder «de direct daarmee samenhangende werkzaamheden» waarvan in het eerste lid van artikel 5.14:8 sprake is, moet onder meer gedacht worden aan werkzaamheden met de zogenoemde «remote operated vehicles».

Onderdeel Q

Artikelen 5.15:3 en 5.15:4

Bij de wijziging van de artikelen 5.15:3, eerste lid, en 5:15:4, eerste lid, gaat het uitsluitend om het herstellen van een fout.

Onderdeel R

Artikel 5.16:5

Aan de paragraaf voor de podiumkunsten wordt een nieuw artikel toegevoegd. Voor een deel van de podiumkunsten zijn de afwijkingsmogelijkheden die in de reeds bestaande artikelen 5.16:3 en 5.16:4 opgenomen zijn, niet afdoende voor een goede bedrijfsvoering. In artikel 5.16:4 wordt weliswaar de mogelijkheid geboden om 14 uur per dienst arbeid te verrichten mits de werknemer voor en na die dienst 24 uur rust heeft, maar volgens dit artikel kan van deze mogelijkheid 26 maal per 52 weken gebruik gemaakt worden. Met name voor werknemers van reizende gezelschappen is dit aantal maal te beperkt om gedurende het gehele seizoen een dag-op-dag-afsysteem te hanteren, bovendien is het in de praktijk niet nodig om 14 uur arbeid per dienst te verrichten.

In het nieuwe artikel 5.16:5 wordt daarom de mogelijkheid geboden om ten hoogste 117 maal per 52 weken de dagelijkse rusttijd in te korten tot 8 uur, waar-door een diensttijd van 16 uur ontstaat. Tijdens de dienst mag de werknemer ten hoogste 12 uur arbeid verrichten. Na een dienst heeft de werknemer een aaneengesloten rust van tenminste 24 uur. De diensten zijn voor de werknemers vrij zwaar, maar omdat deze direct daarna gecompenseerd wordt door een langere rustperiode komt de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van de werknemer niet in gevaar. Door toepassing van dit artikel kan gedurende het gehele seizoen (9 maanden) gemiddeld 3 maal per week een lange dienst draaien.

Artikel 5.16:4 blijft bestaan naast het nieuwe artikel 5.16:5, omdat dat artikel voor een ander deel van de podiumkunsten een goede bedrijfsvoering mogelijk maakt. Artikel 5.16:4 maakt voor met name werknemers met een vaste standplaats mogelijk om in bijvoorbeeld premièreweken lange diensten te draaien, waarin 14 uur per dienst arbeid mag worden verricht, eveneens gevolgd door een rustperiode van 24 uur. In het tweede lid van artikel 5.16:4 is aangegeven dat deze afwijkingsmogelijkheid ten hoogste 26 maal per 52 weken kan worden toegepast.

In het vierde lid van nieuwe artikel 5.16:5 is aangegeven dat wanneer dit artikel wordt toegepast, artikel 5.16:4 niet van toepassing is. Beide systemen kunnen dus niet door elkaar gebruikt worden. Er zal een keuze moeten worden gemaakt tussen beide systemen. Deze keuze zal gezamenlijk door werkgevers en werknemers gemaakt moeten worden aangezien van beide artikelen slechts in collectief overleg gebruik gemaakt kan worden.

Onderdeel S

Paragraaf 5.17 (nieuw)

In de uitvaartbranche zijn een groot aantal personen werkzaam niet alleen in zeer verschillende functies, maar ook in sterk verschillende ondernemingsvormen. Voor de meeste functies in deze branche biedt de wet voldoende mogelijkheden. De grootste onregelmatigheid in arbeids- en rusttijden geldt voor een specifieke groep werknemers, namelijk de uitvaartverzorgers/uitvaartleiders. Deze werknemers zijn belast met de regeling en verzorging van uitvaarten. Bij melding van een sterfgeval is het de uitvaartverzorger/uitvaartleider die met de nabestaanden in contact treedt om de uitvaart te organiseren. Daarbij moet rekening worden gehouden met het in de Wet op de lijkbezorging neergelegde gegeven dat de uitvaart binnen 5 dagen na de dag van overlijden moet plaatsvinden. De nabestaanden geven er sterk de voorkeur aan dat zij van de betreffende organisatie slechts met één persoon contact hebben, die dan ook tevens als vraagbaak voor de nabestaanden fungeert. Deze wens van de nabestaanden is zeer begrijpelijk en in het verlengde daarvan is het ook begrijpelijk dat de ondernemingen in de uitvaartverzorging aan deze wensen zoveel mogelijk proberen te voldoen.

Hoewel de meeste werkzaamheden plaatsvinden van maandag t/m vrijdag of op zaterdag, moeten er ook weekenddiensten gedraaid worden, om bij sterfgevallen in het weekend als contactpersoon voor de nabestaanden op te kunnen treden. Het is in de bedoelde branche gebruikelijk dat een werknemer die de functie van uitvaartleider/ verzorger heeft eenmaal per 3 weken een weekenddienst verricht. Los van een eventuele financiële compensatie voor het werken op zaterdag en zondag is het in deze sector gebruikelijk dat het draaien van weekenddiensten in tijd gecompenseerd worden. Dit kan echter niet direct na de weekenddienst plaatsvinden. Vanuit de werkgever bezien is het noodzakelijk dat de werknemer, die op zaterdag en/of zondag met nabestaanden de uitvaart heeft besproken, deze uitvaart in de dagen na het weekend verder afwikkelt door afspraken te maken met toeleveranciers, als vraagbaak te fungeren en op de dag van de uitvaart aanwezig te zijn. Het belang van de werkgevers loopt hierbij in feite parallel aan het belang van de nabestaanden.

Van de werknemerskant gezien, geeft deze inroostering de mogelijkheid om de besprekingen om te zetten in concrete afspraken over kerk, crematorium, begraafplaats, vervoer en dergelijke en om de uitvaart zelf voor te bereiden. In deze situatie wordt na het weekend nog enkele dagen gewerkt, geheel overeenkomstig de wensen van alle betrokkenen. Hier tegenover staat dat de werknemer vervolgens een langere periode van afwezigheid heeft, namelijk de compensatietijd voorafgaande aan het daaropvolgende weekend. Met andere woorden: een relatief lange periode van werken (10 dagen) wordt gevolgd door een relatief lange periode van vrije tijd (4 dagen). Een dergelijk rooster is inherent aan de aard van het werk.

Voor de inwerkingtreding van de wet was het op de Arbeidswet 1919 gebaseerde Werktijdenbesluit restgroepen van toepassing op de hierbedoelde werkzaamheden. Ook dit werktijdenbesluit stond een dergelijke verdeling van de werk- en rustdagen niet toe. Maar in dit werktijdenbesluit was een loongrensbepaling opgenomen waardoor het arbeids- en rusttijdenregime niet gold van werknemers die meer verdiende dan de bedoelde loongrens. Hierdoor viel een deel van de werknemers in deze sector wel en een deel niet onder deze arbeids- en rusttijdennormering. Deze laatstbedoelde groep werknemers had dan ook de vrijheid hun rusttijden naar eigen wens vast te stellen. Zij kozen in de praktijk unaniem voor het rooster waarin de compensatie in vrije tijd werd opgenomen voor het daaropvolgende weekend, dus 4 rustdagen na 10 dagen werken.

In artikel 5.17:2 wordt het om bovengenoemde redenen voor werknemers die de functie van uitvaartleider of uitvaartverzorger vervullen mogelijk gemaakt om 18 maal per 52 weken (gemiddeld eenmaal per 3 weken) in plaats van een wekelijkse onafgebroken rusttijd van 36 uur een twee-wekelijkse onafgebroken rusttijd van ten minste 96 uur in te roosteren. Deze afwijkingsmogelijkheid kan uitsluitend bij collectieve regeling worden gebruikt.

Onderdeel T

Paragraaf 5.18

De wijziging in paragraaf 5.18 van het Arbeidstijdenbesluit hangt samen met het onder de toepasselijkheid van de wet brengen van personen in dienst van een spoorwegonderneming via het inwerkingtreden van het Arbeidstijdenbesluit vervoer (zie artikel 12:14, vierde lid, van de wet). In het Tijdelijk besluit arbeids- en rusttijden railvervoer is deze afwijkingsmogelijkheid al geboden voor materieelwasserijen van railvoertuigen. In paragraaf 5.18 wordt de definitieve regeling opgenomen, waarbij het element railvoertuigen wordt verbreed tot verkeersmiddelen die bestemd zijn voor het openbaar vervoer van personen of goederen. Het gaat daarbij dus niet alleen om treinen, maar ook bijvoorbeeld om trams, metro's en autobussen. Deze verkeersmiddelen moeten evenals treinen 's avonds en 's nachts worden schoongemaakt vanwege hun inzet overdag. De wijziging van artikel 5.18:1 voorziet hierin.

Aan artikel 5.18:3 wordt een nieuw eerste lid toegevoegd, waarbij de inkorting van de dagelijkse rust uitsluitend geldt voor het schoonmaken voor gebouwen en terreinen. Het nieuwe artikel 5.18:4 heeft betrekking op het verrichten van het aantal nachtdiensten voor het schoonmaken van verkeersmiddelen. Van deze afwijkingsmogelijkheid, die overeenkomt met die van bijvoorbeeld de dagbladpers en maatschappelijke opvang, kan uitsluitend in collectief overleg gebruik worden gemaakt.

Onderdeel U

Artikel 5.19:4

De algemeen geldende afwijkende regeling voor de aanwezigheidsdienst is geregeld in artikel 4.8:1. Om die reden kan artikel 5.19:4 vervallen. Vernummering van de artikelen 5.19:5 en 5.19:6 (oud) is hiervan het gevolg.

Onderdeel V

Artikel 5.20:3

In artikel 4.8:1 is de algemeen geldende afwijking voor de aanwezigheidsdienst geregeld. Als gevolg van de specifieke aard van het werk van geneeskundigen is het noodzakelijk om de regeling van de aanwezigheidsdienst in artikelen 5.20:3 in stand te houden. Alleen moet van dit artikel het eerste lid aangepast worden aan de regeling in artikel 4.8:1. Hierin wordt voorzien in dit onderdeel (zie ook onderdeel E (paragraaf 4.8)).

Onderdeel W

Paragraaf 5.22

In artikel 5.22:1 wordt de reikwijdte van de nieuwe paragraaf 5.22 aangegeven. De paragraaf is van toepassing op arbeid verricht in directe samenhang met het vervoer van goederen als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer en die bestaat uit directe betrokkenheid bij het goederenvervoer-volgproces en het transporten rangeerproces. De verwijzing naar de betrokkenheid bij het goederenvervoer-vervolgproces en het transport- en rangeerproces geeft aan, dat het gaat om werkzaamheden die verricht worden op raccordementen in de zin van het Reglement op de raccordementen. Een raccordement in de zin van dat reglement is voorzover relevant een spoorweg, die niet voor het openbaar vervoer van personen of van goederen is opengesteld en die aansluit aan een spoorweg als bedoeld in de Spoorwegwet. De toegestane afwijking heeft alleen betrekking op werknemers van 18 jaar of ouder. Als de toepasselijkheid van de paragraaf gerelateerd wordt aan bijvoorbeeld de Nederlandse Spoorwegen, dan gaat het om functies als: rangeerders, ploegleiders van rangeerders, wagenmeesters, bestuurders van radiolocomotieven, goederendienstleiders, rangeerdienstleiders, medewerkers terrein en treinopname, wagenstellers, vrachtbriefbehandelaars, seinhuiswachters en heuvelprocesleiders.

In het eerste lid van artikel 5.22:2 wordt aangegeven, dat afgeweken kan worden van het aantal nachtdiensten per periode van 13 achtereenvolgende weken, zoals in voorgeschreven in artikel 5:8, derde lid, onderdeel b, onder 2, van de wet. Dat betekent allereerst dat de overige normering van artikel 5:8 van de wet onverkort blijft gelden. Maar het betekent ook dat van de in het artikel gegeven mogelijkheid, uitsluitend bij collectieve overleg gebruik kan worden gemaakt.

Het tweede lid van artikel 5.22:2 geeft een afwijking voor wat betreft het aantal malen, dat arbeid kan worden verricht in een nachtdienst nà 02.00 uur, namelijk 42 nachtdiensten per periode van 13 weken en 140 nachtdiensten per periode van 52 weken, dat wil zeggen gemiddeld 35 per 13 weken. Deze normstelling ten aanzien van het aantal nachtdiensten hangt samen met het feit, dat het vervoer van goederen per spoor voor het overgrote deel 's nachts plaatsvinden. In dat opzicht zijn deze werkzaamheden te vergelijken met bijvoorbeeld dagbladpers en bakkers.

Onderdeel X

Paragraaf 5.23 (nieuw)

De ESAH (Exhibition Services Association Holland), de branche-organisatie van ondernemingen in de tentoonstellingsbouw in Nederland, heeft aangegeven niet goed uit de voeten te kunnen met de wet. Veel van de aangesloten organisaties werken internationaal voor (inter)nationale klanten, en hebben dus te maken met internationale concurrentie. Er is een korte doorlooptijd van opdrachten (de periode tussen het verkrijgen van de opdrachten en de levering en opbouw van het product op een beurs) en een korte opbouwtijd die door beursorganisaties beschikbaar wordt gesteld (teneinde de capaciteit van tentoonstellingsruimte optimaal te benutten). Hierdoor moeten werknemers (met name die in de buitendienst werkzaam zijn) in deze sector in een korte periode relatief veel uren arbeid verrichten. Omdat de opbouwtijden soms zo kort zijn, is het niet altijd mogelijk om de wekelijkse rust op te nemen. Ook is de maximale arbeidstijd inclusief overwerk per week (max. 60 uur) vaak te kort om de werkzaamheden tijdig af te kunnen ronden. Werknemers die in het buitenland arbeid moeten verrichten, hebben veelal geen behoefte aan de wekelijkse rust, maar ronden het werk bij voorkeur in een korte periode af en genieten hun rusttijd bij voorkeur thuis in Nederland.

Voor het knelpunt het door de branche-organisatie gesignaleerde knelpunt aangaande de wekelijkse rust wordt in artikel 5.23:2 een mogelijkheid gecreëerd die beter aansluit bij het productieproces. Op grond van het vierde lid van dit artikel mag ten hoogste 8 keer per jaar de wekelijkse rust van 36 uur per periode van 7 x 24 uur vervangen worden door een onafgebroken rusttijd van 60 uur in een aaneengesloten tijdruimte van 14 x 24 uur. In deze weken is de maximale arbeidstijd incl. overwerk 72 uur per week. Per 13 weken is de gemiddelde arbeidstijd incl. overwerk ten hoogste 48 uur per week, per 52 weken is de maximale arbeidstijd incl. overwerk ten hoogste 45 uur per week. Deze uitzonderingsmogelijkheid is ook reeds in artikel 5.16:4 voor de podiumkunsten mogelijk gemaakt. Van deze uitzonderingsmogelijkheid kan alleen in collectief overleg gebruik gemaakt worden (zie het derde lid van artikel 5.23:2).

In artikel 5.23:1 wordt de reikwijdte van de paragraaf aangegeven. De afwijkende bepaling voor de wekelijkse onafgebroken rusttijd geldt niet alleen voor arbeid die bestaat uit het ontwerpen, het opbouwen of het afbreken van tentoonstellingen of onderdelen daarvan, maar ook voor daarmee vergelijkbare werkzaamheden. Daarbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld tentenverhuurbedrijven

Onderdeel X

Paragraaf 5.24 (nieuw)

De werkgevers en werknemers in de – kort aangeduid – kraamzorg hebben een knelpunt gemeld voor de wekelijkse rust voor kraamverzorgenden. Het aantal uren kraamzorg of -hulp dat wordt verstrekt verschilt per situatie en is onder meer afhankelijk van de medische en emotionele gesteldheid van de kraamvrouw. Ziekenfondsverzekerden hebben aanspraak op minimaal 24 uur en maximaal 80 uur kraamzorg/-hulp, verspreid over maximaal 10 dagen. Voor particulier verzekerden gelden per verzekeringsmaatschappij verschillende voorwaarden. Vanuit de kwaliteit van de zorg en de maatschappelijke wensen, is het gewenst de kraamzorg/-hulp bij één gezin uit te laten voeren door één kraamverzorgende. Hierdoor levert de wettelijke regeling voor de wekelijkse rust een knelpunt op. Deze normering in artikel 5:3, tweede lid, an de wet schrijft voor: hetzij 36 uur aaneengesloten rust per 7 x 24 uur, hetzij 60 uur aaneengesloten rust per 9 x 24 uur, die eenmaal per 5 weken mag worden ingekort tot 32 uur. In de praktijk van deze vorm van zorgverlening is het gebruikelijk dat in de eerste dagen na de bevalling de meeste uren zorg wordt geboden. Dit aantal uren neemt vervolgens af. Op de zevende en achtste dag resteert vaak niet meer dan 4 uur hulp. Werkgevers en werknemers hebben gevraagd om een afwijkende regeling die het mogelijk maakt om 8 dagen achtereen te kunnen werken.

De specifieke aard van de werkzaamheden in de kraamzorg maakt een uitzondering wenselijk. Het is maatschappelijk en zorginhoudelijk gewenst om er zoveel mogelijk voor te zorgen dat de verzorging van de kraamvrouw niet overgenomen hoeft te worden door een andere kraamverzorgende. Maar daarnaast moet ook rekening gehouden worden met de doelstellingen van de wet en de richtlijn nr. 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd. Deze richtlijn staat toe, dat voor onder andere zorgarbeid afwijkingen worden gemaakt, mits er gelijkwaardige compenserende rust wordt geboden. De mogelijkheid die artikel 5:3, tweede lid, van de wet om binnen 9 dagen 60 uur rust te hebben is voor de onderhavige sector in een aantal situaties te beperkt. Een uitzondering hierop kan voor de kraamzorg/-hulp mogelijk gemaakt worden mits er een gelijkwaardige rust tegenover staat. Dit uitgangspunt heeft zijn weerslag gevonden in artikel 5.24:2, tweede lid. Aan de in artikel 5:3, tweede lid, van de wet is in artikel 5.24:2 toegevoegd dat in een periode van 11 x 24 uur een aaneengesloten rust genoten moet worden van 72 uur. Tijdens deze rustperiode kan de werknemer geen bereikbaarheids- of wachtdienst, zoals in deze sector gebruikelijk is, draaien daar een oproep automatisch leidt tot het verrichten van arbeid, waardoor de voorgeschreven rustperiode niet wordt genoten. Deze oplossing wordt geboden, omdat de roostersystematiek in de sector veelal zodanig is, dat na deze rustperiode de werknemer een wachtdienst ingaat en de werknemer wordt opgeroepen zodra er een bevalling is. Feitelijk komt het er dus vaak op neer dat de rusttijd langer zal zijn dan de mogelijke 72 uur. De belasting van de werknemers zal hierdoor naar verwachting niet te hoog zijn.

De arbeid die wordt verricht heeft niet alleen betrekking het verzorgen van de kraamvrouw en het kind, maar omvat meer. Vandaar dat in artikel 5.24:1 gesproken wordt van kraamzorg, als zijnde arbeid die bestaat uit dan wel samenhangt met het verzorgen van kraamvrouwen.

Onderdeel X

Paragraaf 5.25 (nieuw)

Onder maatschappelijke opvang vallen verschillende soorten instellingen waaronder de vrouwenopvang, zoals Blijf van mijn lijf-huizen, crisis-opvang, dak- en thuislozen-zorg en sociale pensions. Voor de maatschappelijke opvang zijn tot nu toe geen uitzonderingen gemaakt in het Arbeidstijdenbesluit. Voor andere sectoren waarbij de aard van de werkzaamheden vergelijkbaar zijn met die van de maatschappelijke opvang zijn wel uitzonderingen gemaakt, zoals bijvoorbeeld voor de verpleging en verzorging. De maatschappelijke opvang pleit dan ook voor regelgeving die overeenkomt met al gemaakt uitzonderingssituaties. Voor een aantal knelpunten, de pauze en aanwezigheidsdiensten, zijn al oplossingen geboden. Voor de pauzeproblematiek is via de algemeen geldende afwijking voor de pauze, die bij de wijziging van 28 mei 1997 (Stb. 228) is gerealiseerd, al een oplossing gevonden. De aanwezigheidsdienst is via een algemeen geldende afwijking geregeld in de nieuwe paragraaf 4.8 (zie onderdeel E). Een ander knelpunt betreft nachtarbeid. In instellingen waar uitsluitend 's nachts wordt gewerkt, wordt in de nachtdienst circa 10 uur arbeid verricht. Dit komt vooral voor bij de zogenoemde passantenopvang, waarbij het hulpverleningsaanbod zich beperkt tot veelal 22.00 uur en 08.00 uur. Inkorting van de openingstijden is (zeker in de winterperiode) om sociale en maatschappelijke redenen niet wenselijk. De sector pleit voor een uitbreiding van het aantal nachtdiensten naar 49 per 13 weken, maar ten minste 35 per 13 weken. Ook pleit men voor 10-uurs nachtdiensten. De wens van de 10-uurs nachtdiensten kan binnen de bestaande regeling worden opgelost. In een nachtdienst mag op grond van artikel 5:8, derde lid, van de wet in het kader van de overlegregeling ten hoogste 9 uur arbeid worden verricht. Ook in een nachtdienst moet en kan gepauzeerd worden. Aangezien het mogelijk is om alle pauzes geconsigneerd te zijn (zie artikel 4.6:2) kan men ook in dergelijke situaties pauzes inroosteren. Met de maximale arbeidstijd èn geconsigneerde pauzes kan een diensttijd van 10 uur bereikt worden.

In artikel 5.25:3 wordt een afwijking gegeven van artikel 5:8, derde lid, onderdeel b, onder 2°, van de wet. Het gaat om het aantal nachtdiensten dat gedraaid mag worden. In het artikel wordt voor die soorten van maatschappelijke opvang waarbij vrijwel uitsluitend 's nachts gewerkt wordt en dus geen mogelijkheid bestaat om werknemers afwisselend in dag- en nachtdienst te laten werken, het aantal nachtdiensten per 13 weken te stellen op maximaal 42 en per 52 weken op maximaal 140. Deze afwijkingsmogelijkheid komt overeen met sectoren als de dagbladpers en horeca. Van deze uitzonderingsmogelijkheid kan alleen gebruik gemaakt worden in collectief overleg.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert


XNoot
1

Stb. 1995, 599, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 22 september  1997, Stb. 422.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 november 1997, nr. 217.

Naar boven