Besluit van 6 oktober 1997, houdende wijziging van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 (mogelijkheid tot verhoging van het toegestane restantbedrag aan het einde van het jaar, wijziging van de regels over de accountantscontrole) en van het Besluit op de stads- en dorpsvernieuwing en het Besluit locatiegebonden subsidies (wijziging van de regels over de accountantscontrole)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 26 mei 1997, nr. MJZ97102554, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op artikel 81 van de Woningwet en artikel 39 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing;

De Raad van State gehoord (advies van 19 augustus 1997, nr. W08.97.0301);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 30 september 1997, nr. MJZ 97556134, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit woninggebonden subsidies 19951 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. De bestaande tekst wordt aangeduid als eerste lid.

2. Toegevoegd worden twee leden, luidende:

  • 2. Bij ministeriële regeling kan voor 1 oktober van een jaar worden bepaald dat in afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, de voorwaarde geldt dat op zodanige wijze geldelijke steun ten laste van de toegekende budgetten wordt verleend voor, of op zodanige wijze ten laste van die budgetten wordt besloten tot, een van de in dat onderdeel genoemde activiteiten, dat op 31 december van dat jaar, na vermindering van de niet bestede gelden met een bedrag ter hoogte van het toegekende budget ter uitvoering van het programma voor het op dat jaar volgende jaar, niet meer resteert dan een bedrag ter hoogte van het budget dat is toegekend ter uitvoering van het programma voor het jaar dat direct aan dat jaar voorafgaat. Een zodanige regeling is niet van toepassing op ontvangers voor welke zij tot gevolg zou hebben dat het ten hoogste toegestane resterende bedrag lager is dan het ingevolge het eerste lid, onderdeel a, ten hoogste toegestane resterende bedrag.

  • 3. Een regeling als bedoeld in het tweede lid kan slechts worden vastgesteld, indien verschillende ontvangers, wegens een beperkte beschikbaarheid van bouwrijpe grond op locaties die bestemd zijn voor de bouw van woningen, naar het oordeel van Onze Minister redelijkerwijs niet kunnen slagen in het zodanig besteden van de hen op voet van dit besluit toegekende budgetten, dat zij voldoen aan het eerste lid, onderdeel a.

B

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. De tweede volzin van het derde lid komt te luiden: De verklaring wordt opgesteld met inachtneming van bijlage II bij dit besluit en gaat vergezeld van het rapport van bevindingen, bedoeld in punt 3 van het onderdeel, getiteld «Richtlijnen», van die bijlage.

2. Het vierde lid vervalt.

C

Artikel 32 komt te luiden:

Artikel 32

Onze Minister kan, in afwijking van artikel 4, derde lid, zijn bevindingen naar aanleiding van de toepassing van artikel 12, van het verslag, bedoeld in artikel 28, eerste lid, of van de uiteenzetting, bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel a, betrekken bij de vaststelling van de formules volgens artikel 4, tweede lid.

D

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

1. In de volzin die direct aan tabel A voorafgaat, wordt na «voor het verslagjaar» ingevoegd: of, indien toepassing is gegeven aan artikel 19, tweede lid, eerste volzin, het budget ter uitvoering van het programma voor het direct aan het verslagjaar voorafgaande jaar.

2. In de volzin die direct volgt op de rubriek «Toelichting op de tabellen:» wordt na «tweede lid,» ingevoegd: onderdeel a,.

E

Het onderdeel, getiteld «Richtlijnen», van bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

1. In punt 2 komen de onderdelen c en d te luiden:

c. de uiteenzettingen, bedoeld in artikel 28, tweede lid, van het Besluit woninggebonden subsidies 1995, voor zover hij dat kan beoordelen overeenkomstig dat lid zijn opgesteld en zijn opgenomen in het verslag, bedoeld in artikel 28, eerste lid, van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 en

d. de gestelde voorwaarden zijn nageleefd, met uitzondering van de voorwaarde, genoemd in artikel 23 van het Besluit woninggebonden subsidies 1995.

2. De eerste volzin van punt 3 wordt vervangen door twee volzinnen, luidende: Er wordt een rapport van bevindingen bij de accountantsverklaring opgesteld, waarin de accountant in ieder geval zijn oordeel geeft over het door het budgethoudende bestuursorgaan gevoerde beleid op het terrein van misbruik en oneigenlijk gebruik. Ook worden afwijkingen ten opzichte van en overige bevindingen bij het onder punt 2 vermelde daarin tot uitdrukking gebracht.

3. Punt 4 vervalt.

4. Punt 5 wordt vernummerd tot punt 4, van welk punt de tweede volzin komt te luiden: Een accountantsverklaring kan slechts goedkeurend zijn, indien naar het oordeel van de accountant in de verplichtingen, bedoeld in punt 2, onderdeel a, de som van de fouten niet meer dan één procent bedraagt van het met die verplichtingen gemoeide bedrag.

5. Punt 6 wordt vernummerd tot punt 5, in welk punt vóór «Nederlands Instituut» wordt ingevoegd: Koninklijk.

ARTIKEL II

Een ministeriële regeling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, eerste volzin, van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 die betrekking heeft op het ten hoogste toegestane resterende bedrag op 31 december 1997, kan in afwijking van die volzin tot uiterlijk 1 december 1997 worden bekendgemaakt.

ARTIKEL III

  • 1. Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kan, uiterlijk zes maanden na de ontvangst van de volledige in artikel 28 van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 bedoelde bescheiden die op het jaar 1996 betrekking hebben, naar aanleiding van die bescheiden een besluit tot toekenning van een budget op voet van genoemd besluit geheel of gedeeltelijk intrekken. Hij kan daartoe overgaan, voor zover naar zijn oordeel op 31 december 1996, na vermindering van de niet bestede gelden met een bedrag ter hoogte van het toegekende budget ter uitvoering van het programma voor 1997, een hoger bedrag resteerde dan het bedrag ter hoogte van het budget dat op voet van het in de eerste volzin genoemde besluit ter uitvoering van het programma voor 1995 is toegekend. De artikelen 19, aanhef en onderdeel a, en 30, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het in de eerste volzin genoemde besluit blijven in zoverre buiten toepassing.

  • 2. De eerste en tweede volzin van het eerste lid zijn niet van toepassing op ontvangers in de zin van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 voor welke die toepassing tot gevolg zou hebben dat het ten hoogste toegestane resterende bedrag lager is dan het ingevolge artikel 19, onderdeel a, van dat besluit ten hoogste toegestane resterende bedrag.

  • 3. Met ingang van de dag, bedoeld in artikel VI, eerste lid, wordt:

    a. in de derde volzin van het eerste lid «19, aanhef en onderdeel a» vervangen door «19, eerste lid, aanhef en onderdeel a, en tweede en derde lid» en

    b. in het tweede lid na «artikel 19,» ingevoegd: eerste lid,.

ARTIKEL IV

Het Besluit op de stads- en dorpsvernieuwing2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 13, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De verklaring gaat vergezeld van het rapport van bevindingen, bedoeld in punt 3 van het onderdeel, getiteld «Richtlijnen», van die bijlage, indien een zodanig rapport is opgesteld.

B

Aan het slot van bijlage I vervalt rubriek C.

C

In bijlage II wordt het onderdeel, getiteld «Richtlijnen», als volgt gewijzigd:

1. In punt 3 wordt «de punten 1 en 2» vervangen door: punt 2.

2. Punt 4 vervalt.

3. Punt 5 wordt vernummerd tot punt 4, in de tweede volzin van welk punt «met betrekking tot de in het stadsvernieuwingsfonds gestorte gelden» wordt vervangen door: met betrekking tot de ten laste van het stadsvernieuwingsfonds aangegane verplichtingen dan wel de ten laste van dat fonds gedane uitgaven.

4. Punt 6 wordt vernummerd tot punt 5, in welk punt vóór «Nederlands Instituut» wordt ingevoegd: Koninklijk.

ARTIKEL V

Het Besluit locatiegebonden subsidies3 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 22 wordt een lid toegevoegd, luidend:

  • 4. De verklaring, bedoeld in het derde lid, gaat vergezeld van het rapport van bevindingen, bedoeld in punt 3 van het onderdeel, getiteld «Richtlijnen», van bijlage IV A bij dit besluit.

B

In de artikelen 26, tweede lid, en 28, tweede lid, wordt «en derde lid juncto bijlagen IV A en IV B bij dit besluit,» vervangen door: derde lid juncto bijlagen IV A en IV B bij dit besluit, en vierde lid,.

C

In bijlage IV A wordt het onderdeel, getiteld «Richtlijnen», als volgt gewijzigd:

1. In punt 2 wordt:

a. aan het slot van onderdeel d het leesteken punt vervangen door een puntkomma en

b. na onderdeel d een onderdeel ingevoegd, luidend:

e. de uiteenzetting, bedoeld in artikel 22, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit locatiegebonden subsidies, voor zover hij dat kan beoordelen overeenkomstig dat onderdeel is opgesteld en in dat rapport of die melding is opgenomen.

2. De eerste volzin van punt 3 wordt vervangen door twee volzinnen, luidende: Er wordt een rapport van bevindingen bij de accountantsverklaring opgesteld, waarin de accountant in ieder geval zijn oordeel geeft over het door het budgethoudende bestuursorgaan gevoerde beleid op het terrein van misbruik en oneigenlijk gebruik. Ook worden afwijkingen ten opzichte van en overige bevindingen bij het onder punt 2 vermelde daarin tot uitdrukking gebracht.

3. In punt 4, tweede volzin, wordt «met betrekking tot het budget» vervangen door: met betrekking tot de ten laste van het budget aangegane verplichtingen.

4. In punt 5 wordt vóór «Nederlands Instituut» ingevoegd: Koninklijk.

ARTIKEL VI

  • 1. De artikelen I, IV en V treden in werking met ingang van de dag die twee maanden ligt na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

  • 2. De artikelen II en III treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad wordt geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 6 oktober 1997

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

D. K. J. Tommel

Uitgegeven de eenentwintigste oktober 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit bevat enkele wijzigingen van het Besluit woninggebonden subsidies 1995, het Besluit op de stads- en dorpsvernieuwing en het Besluit locatiegebonden subsidies.

De belangrijkste wijziging van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 betreft het bedrag dat een budgethoudend bestuursorgaan aan het eind van een budgetjaar maximaal over mag houden, de zogenoemde spaargrens. In het huidige artikel 19, onderdeel a, van dat besluit is geregeld dat een budgethoudend bestuursorgaan aan het einde van een jaar niet het gehele bedrag aan op voet van dat besluit toegekende budgetten behoeft te hebben verplicht. Dit niet verplichte of «gespaarde» bedrag mag niet hoger zijn dan het voor dat jaar toegekende budget.

Dit blijkt, nu de budgetten in de loop der jaren voor verreweg de meeste ontvangers kleiner worden, problemen op te kunnen leveren. Verlaging van een budget betekent immers dat er minder geld mag worden overgehouden. Aan de andere kant kunnen er niet zelden minder middelen worden verplicht dan voorzien, wat met name wordt veroorzaakt door vertragingen bij de ontwikkeling van grote bouwlocaties in het kader van de uitvoering van de Vierde Nota over de ruimtelijke ordening Extra (Kamerstukken II 1990/91, 21 879, nrs. 5 en 6).

Hierdoor kan het niet overschrijden van het bedrag dat volgens het Besluit woninggebonden subsidies 1995 als restant is toegestaan, in de praktijk problemen opleveren. In de bestuurlijke intentieverklaring die op 23 september 1996 tussen het Rijk en de vier grote steden is afgesloten op basis van de rapportage «De gedifferentieerde stad», in welke rapportage wordt aangegeven hoe vanuit de volkshuisvesting kan worden bijgedragen aan een versterking van de sociaal-economische structuur van de steden, is aangekondigd dat naar een oplossing van dit knelpunt zal worden gezocht.

Daartoe is het Besluit woninggebonden subsidies 1995 gewijzigd. De wijziging houdt in dat jaarlijks voor 1 oktober bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de voor dat jaar geldende spaargrens wordt berekend aan de hand van het budget dat voor het direct aan dat jaar voorafgaande jaar is toegekend. Dit leidt ertoe dat meer middelen mogen worden overgehouden. Zo'n regeling kan voor de eerste maal in 1997 worden uitgebracht en heeft in dat geval betrekking op de spaargrens voor dat jaar.

Voor een verruiming van de spaargrens voor het jaar 1996 is in dit besluit een afzonderlijke regeling opgenomen. Verwezen wordt naar artikel III en de toelichting daarop.

Naast deze wijziging zijn enkele andere wijzigingen in het Besluit woninggebonden subsidies 1995 aangebracht, die alle te maken hebben met de verslaglegging over de besteding van de op voet van dat besluit toegekende budgetten en de controle daarop. Op deze wijzigingen, die eveneens waar nodig zijn doorgevoerd in het Besluit op de stads- en dorpsvernieuwing en het Besluit locatiegebonden subsidies, wordt in de artikelsgewijze toelichting nader ingegaan.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A en D, onder 1

In een nieuw tweede lid van artikel 19 van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 (artikel I, onderdeel A) is de hierboven beschreven mogelijkheid neergelegd om door middel van een ministeriële regeling de spaargrens voor een jaar te verhogen. Met de tweede volzin van dat lid is voorkomen dat een dergelijke ministeriële regeling financieel nadelig uitpakt voor de – weinige – (samenwerkingsverbanden van) gemeenten waarvan het budget in een bepaald jaar stijgt, welk effect strijdig zou zijn met de bedoeling van zo'n regeling. In die volzin is geregeld dat die regeling, indien zij wordt uitgebracht, niet van toepassing is op die ontvangers. Zij ondervinden daar dus ook niet de voordelen van. Dat is ook niet noodzakelijk, omdat door een stijgend budget de mogelijkheden om te «sparen» vanzelf al worden verruimd.

In samenhang met deze wijziging is bijlage I bij genoemd besluit technisch aangepast (artikel I, onderdeel D, onder 1).

De in het nieuwe tweede lid van artikel 19 van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 bedoelde ministeriële regeling kan voor het eerst worden uitgebracht in 1997 en zal in dat geval gelden voor het budgetjaar 1997.

De verruiming van de mogelijkheid om te «sparen» is gebonden aan het criterium dat in het nieuwe derde lid van artikel 19 van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 is neergelegd (artikel I, onderdeel A). Dat criterium houdt in, dat dient te worden vastgesteld dat bij verschillende ontvangers sprake is van het knelpunt dat onder «Algemeen» is aangegeven. Hierdoor wordt voorkomen dat ter oplossing van de problemen van slechts één ontvanger een landelijk geldende faciliteit voor alle ontvangers in het leven wordt geroepen. Er is welbewust voor gekozen om geen hogere drempel in het criterium op te nemen. De mogelijkheid om te «sparen» moet ook al kunnen worden verruimd als slechts enkele ontvangers van relatief omvangrijke budgetten aan het materiële gedeelte van het criterium voldoen, een «beperkte beschikbaarheid van bouwrijpe grond op locaties die bestemd zijn voor de bouw van woningen». Met die formulering is aangesloten bij artikel 10, vijfde lid, van het Besluit woninggebonden subsidies 1995.

In artikel II van dit besluit is geregeld, dat een ministeriële regeling als hiervoor bedoeld die geldt voor het budgetjaar 1997, pas op 1 december 1997 hoeft te zijn bekendgemaakt. Deze voorziening is getroffen om ook bij bekendmaking van dit besluit zeer kort vóór of na 1 oktober 1997 de mogelijkheid te openen om voor het budgetjaar 1997 een zodanige regeling vast te stellen.

Artikel I, onderdeel B, onder 1, artikel IV, onderdeel A, en artikel V, onderdelen A en B

In de controlepraktijk van de afgelopen jaren is gebleken, dat niet elk rapport van bevindingen dat door een accountant ten behoeve van een subsidie-ontvanger wordt opgesteld, ook daadwerkelijk met de andere verantwoordingsbescheiden aan het Rijk wordt gestuurd. Om toezending van die rapporten te verzekeren, is de verplichting daartoe neergelegd in artikel 28, derde lid, van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 (artikel I, onderdeel B, onder 1), artikel 13, derde lid, van het Besluit op de stads- en dorpsvernieuwing (artikel IV, onderdeel A) en artikel 22, vierde lid, van het Besluit locatiegebonden subsidies (artikel V, onderdelen A en B).

Artikel I, onderdeel B, onder 2

Artikel 28, vierde lid, van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 is overbodig geworden door de wijzigingen in bijlage II bij dat besluit die zijn opgenomen in artikel I, onderdeel E, onder 1, 2 en 3, van dit besluit. Hiermee is redactioneel nauwer aangesloten bij de regeling op dit punt in het Besluit locatiegebonden subsidies als gewijzigd door artikel V van dit besluit.

Artikel I, onderdeel C

Door in artikel 32 van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 niet meer te verwijzen naar de ingevolge artikel 28, tweede lid, onderdeel b, van dat besluit verplichte uiteenzetting over het beleid met betrekking tot misbruik en oneigenlijk gebruik, is het niet meer mogelijk om die uiteenzetting te betrekken bij de vaststelling van de formules, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van dat besluit. Aan deze mogelijkheid blijkt in de praktijk geen behoefte meer te bestaan. Hetzelfde geldt voor het niet meer bij die vaststelling kunnen betrekken van de accountantsverklaring, bedoeld in artikel 28, derde lid, van dat besluit, wat voorheen ook door artikel 32 van dat besluit mogelijk werd gemaakt.

Artikel I, onderdeel D, onder 2

Met deze wijziging in bijlage I van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 is een wetstechnische omissie rechtgezet.

Artikel I, onderdeel E, onder 1, 2 en 3, en artikel V, onderdeel C, onder 1 en 2

Met deze wijzigingen is bewerkstelligd, dat de ingevolge het Besluit woninggebonden subsidies 1995 en het Besluit locatiegebonden subsidies reeds verplichte uiteenzetting over het beleid van de subsidie-ontvangers met betrekking tot misbruik en oneigenlijk gebruik van de aan hen toegekende middelen voorwerp wordt van controle door de accountant die hun verantwoordingsbescheiden beoordeelt. Daarnaast is in genoemde besluiten duidelijker geregeld dat in ieder geval een rapport van bevindingen moet worden opgesteld.

Artikel I, onderdeel E, onder 4, artikel IV, onderdeel C, onder 3, en artikel V, onderdeel C, onder 3

In het protocol voor accountantsverklaringen in het kader van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 is onder meer geregeld dat de accountantsverklaring die ingevolge dat besluit wordt vereist slechts goedkeurend kan zijn, indien in de op voet van dat besluit aangegane verplichtingen niet méér fouten voorkomen dan in totaal één procent van het budget dat ter uitvoering van het programma in de zin van dat besluit voor het verslagjaar is toegekend. Bij dalende budgetten zal de verhouding tussen de verantwoorde bestedingen en het budget uit elkaar gaan lopen. In dat geval staat een foutenmarge die, indien gerelateerd aan het budget, één procent van dat budget bedraagt gelijk aan een foutenmarge die, indien gerelateerd aan de bestedingen, kan dalen tot 0,33 procent van die bestedingen.

Een dergelijke daling van de foutenmarge, veroorzaakt door de daling van de budgetten, leidt tot een sterke toename van de controle-inspanning door de accountants. Dit effect is ongewenst en sluit ook niet aan met binnen de accountantsbranche gemaakte afspraken hierover.

De controle-inspanning kan constant worden gehouden door de foutenmarge van één procent te relateren aan de bestedingen in het verslagjaar ten laste van het betrokken budget.

Met dit besluit zijn daartoe, naast het Besluit woninggebonden subsidies 1995 (artikel I, onderdeel E, onder 4) in het kader waarvan deze problematiek het meest knellend was wegens de dalende tendens in de op voet van dat besluit toegekende budgetten, het Besluit op de stads- en dorpsvernieuwing (artikel IV, onderdeel C, onder 3) en het Besluit locatiegebonden subsidies (artikel V, onderdeel C, onder 3) gewijzigd. In het Besluit op de stads- en dorpsvernieuwing is daarbij rekening gehouden met het feit, dat op voet van dat besluit een verantwoording op basis van verplichtingen of een verantwoording op basis van kasuitgaven kan worden ingediend. De foutenmarge zal in het eerstgenoemde geval worden gerelateerd aan de ten laste van het stadsvernieuwingsfonds aangegane verplichtingen, en in het tweede geval aan de ten laste van dat fonds gedane uitgaven.

Artikel II

Voor de toelichting op artikel II wordt verwezen naar het slot van de toelichting op artikel I, onderdelen A en D, onder 1.

Artikel III

Het is wenselijk gebleken om ook de spaargrens voor 1996 te verhogen. Dit is geregeld in dit artikel. Uit het eerste lid blijkt dat het voor 1995 toegekende budget leidraad is bij de beoordeling of op 31 december 1996 de spaargrens al dan niet is overschreden. Het tweede lid bevat een voorziening die naar de strekking gelijk is aan die, opgenomen in artikel 19, tweede lid, tweede volzin, van het Besluit woninggebonden subsidies 1995. Een en ander houdt in dat de beoordelende accountant rekening dient te houden met de volgens het eerste lid, tweede volzin, verhoogde spaargrens voor 1996 in plaats van met de «reguliere» spaargrens, opgenomen in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit woninggebonden subsidies 1995.

Artikel IV, onderdelen B en C, onder 2

In artikel 39, eerste lid, van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing is een in algemene termen omschreven bestedingsdoel aangegeven van de geldelijke steun die op voet van die wet wordt verleend. Die geldelijke steun wordt, aldus dat lid, verleend ter tegemoetkoming in de kosten, verbonden aan de uitvoering van het gemeentelijk beleid inzake de stadsvernieuwing. De gemeenteraad respectievelijk provinciale staten zijn bevoegd om binnen dit ruim geformuleerde bestedingsdoel activiteiten aan te merken als stadsvernieuwingsactiviteiten.

In genoemde wet zijn over de geldelijke steun voor stadsvernieuwing vrijwel uitsluitend procedurele voorschriften opgenomen, die betrekking hebben op de subsidierelatie tussen het Rijk en de fondsbeherende gemeente of provincie in de zin van die wet. Sancties op het besteden van die geldelijke steun aan een ander doel dan in die wet genoemd ontbreken. Het is in verband met een en ander niet zinvol gebleken om de bepalingen in het Besluit op de stads- en dorpsvernieuwing die op misbruik en oneigenlijk gebruik van die geldelijke steun betrekking hebben, in stand te laten. Die bepalingen zijn met deze onderdelen vervallen.

Artikel IV, onderdeel C, onder 1

Met deze wijziging is de betrokken verwijzing in het Besluit op de stads- en dorpsvernieuwing in overeenstemming gebracht met de verwijzingen die met dit besluit zijn opgenomen in punt 3, tweede volzin, van bijlage II bij het Besluit woninggebonden subsidies 1995 (artikel I, onderdeel E, onder 2) en punt 3, tweede volzin, van bijlage IV A bij het Besluit locatiegebonden subsidies (artikel V, onderdeel C, onder 2).

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

D. K. J. Tommel


XNoot
1

Stb. 1994, 744, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 15 november 1996, Stb. 563.

XNoot
2

Stb. 1994, 799, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 12 december 1996, Stb. 620.

XNoot
3

Stb. 1995, 628.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 november 1997, nr. 217.

Naar boven