Besluit van 6 oktober 1997, houdende regels inzake de indicatie voor de sociale werkvoorziening (Besluit indicatie sociale werkvoorziening)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 juli 1997, directie Arbeidsmarkt, nr. AM/RAW/97/1421;

Gelet op de artikelen 1, derde lid, 6, tweede lid, onderdeel a, 6, vierde lid, 11, vijfde lid, 12, derde lid, en 15, derde lid, van de Wet sociale werkvoorziening;

De Raad van State gehoord (advies van 12 augustus 1997, no. W12.97.0415);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 oktober 1997, directie Arbeidsmarkt, nr. AM/RAW/97/1946;

Hebben goed gevonden en verstaan:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet sociale werkvoorziening;

b. indicatie: de beschikking, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de wet;

c. betrokkene: de persoon die voor indicatie is aangemeld dan wel die zich daartoe heeft aangemeld;

d. sociale werkvoorziening: de arbeidsomgeving waar gewerkt wordt in een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet;

e. begeleid werken: de arbeid, bedoeld in hoofdstuk 3 van de wet;

f. beperkingen van lichamelijke aard: alle beperkingen ten gevolge van stoornissen die niet van verstandelijke of psychische aard zijn, zoals gekwalificeerd in de internationale statistische classificatie van ziekten en aanverwante gezondheidsproblemen (ICD-10) en de internationale classificatie van stoornissen, beperkingen en handicaps (ICIDH) van de Wereld Gezondheidsorganisatie;

g. beperkingen van verstandelijke aard: beperkingen ten gevolge van stoornissen die in de ICIDH zijn gekwalificeerd onder 12 en 13;

h. beperkingen van psychische aard: beperkingen ten gevolge van stoornissen die in de ICIDH zijn gekwalificeerd onder 15 tot en met 19 en 23 tot en met 29;

i. voorzieningen of maatregelen: voorzieningen of maatregelen met behulp waarvan door betrokkene arbeid kan worden verricht, die betrekking hebben op:

1°. technische aanpassingen in de werkplek en werkomgeving;

2°. organisatorische aanpassingen in het werk;

3°. speciale begeleiding bij het werk;

4°. aanpassing van de werktijd;

5°. aanpassing van het werktempo.

Artikel 2. De aanvraag

  • 1. Een aanvraag tot indicatie wordt ingediend door of namens de betrokkene bij het gemeentebestuur waar betrokkene woonachtig is. Ondertekent de betrokkene de aanvraag tot indicatie niet zelf, dan wordt de reden daarvan vermeld.

  • 2. In de aanvraag wordt aangegeven of de betrokkene toestemming geeft tot het zo nodig raadplegen van behandelend artsen of psychologen en het gebruik maken van bij dezen aanwezige medische of psychologische gegevens.

  • 3. Bij de aanvraag wordt een bewijs van inschrijving in de gemeente alsmede een bewijs van inschrijving als werkzoekende bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie overlegd.

  • 4. In afwijking van het eerste lid kan een aanvraag tot indicatie worden ingediend bij een ander gemeentebestuur, indien dat gemeentebestuur en het gemeentebestuur waar betrokkene woonachtig is daarmee instemmen.

  • 5. De aanvraag tot indicatie wordt door het gemeentebestuur binnen vier weken doorgeleid naar de commissie, bedoeld in artikel 12 van de wet.

Artikel 3. Het onderzoek door de commissie

  • 1. Ten behoeve van de advisering over de aanvraag tot indicatie verricht de commissie, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de wet, met inachtneming van bijlagen I, II, III en IV behorend bij dit besluit, onderzoek naar:

    a. de beperkingen van betrokkene van lichamelijke, verstandelijke en psychische aard;

    b. de mogelijkheid, dat betrokkene in staat is passende arbeid te verrichten onder normale omstandigheden, zonder dat er sprake is van voorzieningen of maatregelen;

    c. de voorzieningen of maatregelen die voor betrokkene noodzakelijk zijn en de vraag of deze binnen redelijke grenzen in een normale arbeidsomgeving kunnen worden gerealiseerd;

    d. de mogelijkheid, dat betrokkene met de voorzieningen of maatregelen in staat is regelmatig arbeid in de sociale werkvoorziening te verrichten;

    e. de indeling in een arbeidshandicapcategorie als bedoeld in artikel 6;

    f. de wenselijkheid en mogelijkheid, dat betrokkene in aanmerking komt voor begeleid werken;

    g. de wenselijkheid en mogelijkheid, dat betrokkene in aanmerking komt voor een scholingstraject.

  • 2. De commissie verricht haar onderzoek met inachtneming van het in artikel 10 genoemde besluit.

  • 3. Bij de vastlegging van het onderzoek wordt gebruik gemaakt van het bij ministeriële regeling vastgestelde intakeprofiel.

  • 4. Van het onderzoek wordt ten behoeve van het gemeentebestuur schriftelijk rapport opgemaakt. In het rapport wordt verslag gedaan van de wijze waarop het onderzoek is verricht en van de bevindingen.

Artikel 4. Het advies van de commissie

  • 1. De commissie adviseert het gemeentebestuur over de aanvraag tot indicatie. Het advies bevat naast persoonsgegevens van betrokkene in ieder geval het schriftelijk rapport van het onderzoek.

  • 2. De commissie adviseert het gemeentebestuur binnen zes weken nadat zij de aanvraag tot indicatie van het gemeentebestuur heeft ontvangen, tenzij de commissie nader onderzoek wil verrichten. In dat geval adviseert de commissie binnen zes weken na ontvangst van de bevindingen van het nader onderzoek, doch in ieder geval binnen 16 weken nadat zij de aanvraag tot indicatie van het gemeentebestuur heeft ontvangen.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de commissie haar standpunt bepaalt.

Artikel 5. De indicatie

  • 1. Het gemeentebestuur stelt de indicatie vast binnen vier weken na ontvangst van het advies van de commissie.

  • 2. Het gemeentebestuur kan uitsluitend aan een gemeenteambtenaar mandaat verlenen tot het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De indicatie bevat:

    a. het advies van de commissie, bedoeld in artikel 4, eerste lid;

    b. de vermelding of betrokkene tot de doelgroep behoort;

    c. de eventuele voorzieningen of maatregelen die in eerste aanleg noodzakelijk worden bevonden;

    d. de arbeidshandicapcategorie waarin betrokkene, conform artikel 6, is ingedeeld;

    e. de vermelding of betrokkene in staat wordt geacht tot begeleid werken;

    f. de vermelding of betrokkene in staat wordt geacht deel te nemen aan een scholingstraject en van het daarbij voorgestelde scholings- en trainingsniveau;

    g. het intakeprofiel, bedoeld in artikel 3, derde lid;

    h. de geldigheidsduur van de indicatie.

  • 4. De indicatie wordt zo spoedig mogelijk na vaststelling toegezonden aan de aanvrager en de in artikel 2, derde lid, van de wet bedoelde rechtspersoon.

  • 5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de geldigheidsduur van de indicatie.

Artikel 6. Indeling in arbeidshandicapcategorie

  • 1. Bij de indicatie deelt het gemeentebestuur de betrokkene in een arbeidshandicapcategorie in, op grond van de noodzakelijke voorzieningen of maatregelen en van het prestatieniveau volgens de beslistabel van bijlage II behorend bij dit besluit.

  • 2. Bij de noodzakelijke voorzieningen of maatregelen wordt onderscheid gemaakt tussen verstrekkende voorzieningen en maatregelen en niet verstrekkende voorzieningen en maatregelen.

  • 3. Niet verstrekkende voorzieningen en maatregelen zijn:

    a. algemene voorzieningen voor gehandicapten betreffende toegankelijkheid, gebruik en veiligheid;

    b. eenmalige individuele aanpassingen in de werkplek en werkomgeving, voorzover de eenmalige kosten ervan niet de helft van het maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur te boven gaan;

    c. individuele voorzieningen met structurele kosten, voorzover die kosten ervan niet een achtste van het maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur te boven gaan;

    d. organisatorische aanpassingen aan functies die, na aanpassing, gewaardeerd worden op of boven een bij ministeriële regeling vastgesteld functieniveau.

  • 4. Verstrekkende voorzieningen of maatregelen zijn:

    a. combinaties van twee of meer van de niet verstrekkende voorzieningen en maatregelen;

    b. eenmalige individuele aanpassingen in de werkplek en de werkomgeving, voorzover deze de helft van het maximale subsidiebedrag te boven gaan;

    c. individuele voorzieningen met structurele kosten, voorzover die kosten een achtste van het maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur te boven gaan;

    d. organisatorische aanpassingen die inherent zijn aan alle functies die gewaardeerd worden beneden het niveau vastgesteld op basis van het derde lid, onder d;

    e. speciale werkbegeleiding, waarbij speciale kennis en vaardigheden van de leidinggevende vereist zijn, of waarbij de noodzakelijke intensiteit van begeleiding meer dan 50% hoger is dan bij een soortgelijke functie onder normale werkomstandigheden het geval zou zijn.

  • 5. Betrokkene wordt bij het vaststellen van zijn prestatieniveau ingedeeld in één van de volgende categorieën:

    a. een prestatie van 50% of meer van een normale prestatie;

    b. een prestatie van minder dan 50% doch meer dan 10% van een normale prestatie;

    c. een prestatie van minder dan 10% van de normale prestatie.

Artikel 7. Wachtlijst

  • 1. Het gemeentebestuur beheert een wachtlijst.

  • 2. Plaatsing op de wachtlijst geschiedt op volgorde van de datum van aanvraag tot indicatie.

  • 3. Bij de plaatsing op de wachtlijst worden ten minste de volgende gegevens van betrokkene vermeld:

    a. naam, adres, postcode en woonplaats;

    b. geboortedatum;

    c. geslacht;

    d. sofinummer;

    e. de datum van aanvraag en beschikking tot indicatie;

    f. de indeling in arbeidshandicapcategorie, onderscheiden naar indicaties voor de sociale werkvoorziening, begeleid werken en scholing, en

    g. het intakeprofiel, bedoeld in artikel 3, derde lid.

  • 4. Betrokkene wordt van de wachtlijst gehaald met ingang van dag waarop hij:

    a. daartoe een schriftelijk verzoek indient bij het gemeentebestuur;

    b. een dienstbetrekking of arbeidsovereenkomst als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 van de wet aanvaardt;

    c. andere arbeid dan bedoeld onder b aanvaardt, tenzij:

    1°. deze arbeid ook bijkomend zou worden verricht, indien betrokkene een dienstbetrekking of arbeidsovereenkomst als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 van de wet, zou zijn aangegaan, of

    2°. deze arbeid wordt verricht door een jongere als bedoeld in de Wet inschakeling werkzoekenden;

    d. wordt geïndiceerd voor dagopvang;

    e. na een herindicatie, bedoeld in artikel 8, niet langer tot de doelgroep behoort;

    f. zich blijvend in een andere gemeente vestigt;

    g. de leeftijd van 65 jaar bereikt;

    h. overlijdt.

  • 5. Indien betrokkene die is geïndiceerd zich blijvend in een andere gemeente vestigt, worden zijn gegevens door de gemeente waar hij gevestigd was overgedragen aan de gemeente waar hij zich gevestigd heeft. De gemeente waar betrokkene zich gevestigd heeft plaatst betrokkene op de wachtlijst overeenkomstig het tweede lid.

  • 6. Een persoondie vanaf de wachtlijst arbeid gaat verrichten buiten het kader van de wet en vervolgens binnen één jaar onvrijwillig werkloos wordt, wordt op zijn verzoek en indien hij tot de doelgroep behoort, door de gemeente op de oorspronkelijke datum van aanvraag tot indicatie op de wachtlijst geplaatst.

  • 7. Een persoon die begeleid werkt en vervolgens onvrijwillig werkloos wordt, wordt op zijn verzoek en indien hij tot de doelgroep behoort, door de gemeente op de oorspronkelijke datum van aanvraag tot indicatie op de wachtlijst geplaatst en bij voorrang een arbeidsovereenkomst aangeboden.

  • 8. Een persoon die in aansluiting op een dienstbetrekking of arbeidsovereenkomst als bedoeld in de wet arbeid gaat verrichten buiten het kader van de wet en vervolgens binnen één jaar onvrijwillig werkloos wordt, wordt op zijn verzoek en indien hij tot de doelgroep behoort, door de gemeente op de oorspronkelijke datum van aanvraag tot indicatie op de wachtlijst geplaatst en bij voorrang een dienstbetrekking of een arbeidsovereenkomst aangeboden.

  • 9. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot personen die na een herindicatie niet langer tot de doelgroep behoren.

Artikel 8. Herindicatie

  • 1. Telkens uiterlijk twee maanden voor het verstrijken van de geldigheidsduur van een indicatie wordt door het gemeentebestuur een advies ten behoeve van een herindicatie aangevraagd bij de commissie.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, kan een aanvraag tot herindicatie op gemotiveerd verzoek van of namens betrokkene op een eerder tijdstip dan bedoeld in het eerste lid, bij het gemeentebestuur plaatsvinden. Artikel 2, vijfde lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De artikelen 2, tweede en vierde lid, en 3 tot en met 7 van dit besluit zijn op een aanvraag tot herindicatie van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat zo nodig de geldigheidsduur van de indicatie, bedoeld in artikel 5, derde lid, onder h, met maximaal 2 maanden wordt verlengd.

  • 4. De commissie betrekt, met inachtneming van het besluit bedoeld in artikel 10, bij haar advies over de herindicatie de wijze van functioneren van betrokkene in de sociale werkvoorziening.

  • 5. Door of namens een werknemer die de dag voorafgaande aan de datum waarop de wet in werking treedt een dienstbetrekking is aangegaan met een gemeente op basis van de Wet Sociale Werkvoorziening, zoals deze luidde tot de datum van inwerkingtreding van de wet, kan bij het gemeentebestuur een aanvraag tot herindicatie worden ingediend indien die werknemer in aanmerking wenst te komen voor een arbeidsovereenkomst als bedoeld in hoofdstuk 3 van de wet. Bij deze herindicatie wordt uitsluitend beoordeeld of betrokkene tot dergelijke arbeid in staat wordt geacht.

  • 6. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van dit artikel.

Artikel 9. Advies bij voorgenomen opzegging van de dienstbetrekking

  • 1. Bij haar advies, bedoeld in artikel 6, derde lid, van de wet, betrekt de commissie de krachtens artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 gestelde regels met betrekking tot de toestemming.

  • 2. Bij de uitoefening van haar taak op grond van het eerste lid wordt aan de commissie een jurist toegevoegd.

Artikel 10. Werkwijze bij indicatie

  • 1. Het gemeentebestuur legt de taak en werkwijze van de commissie alsmede haar eigen taak en werkwijze bij de indicatie, herindicatie en voorgenomen opzegging van de dienstbetrekking vast in een besluit.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 11. Overgangsrecht bestaande wachtlijst

  • 1. Personen die op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van de wet op de wachtlijst staan, bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit informatie sociale werkvoorziening, zoals dit besluit luidde tot die datum, worden binnen twee jaar na inwerkingtreding van de wet, doch in ieder geval vóórdat zij een dienstbetrekking of arbeidsovereenkomst als bedoeld in de wet aanvaarden, door het gemeentebestuur waar zij woonachtig zijn geïndiceerd.

  • 2. Personen, bedoeld in het eerste lid, die tot de doelgroep behoren, worden door het gemeentebestuur waar zij woonachtig zijn op de wachtlijst geplaatst op volgorde van de datum waarop zij waren toegelaten tot de personenkring van de Wet Sociale Werkvoorziening, zoals die wet luidde tot de datum van inwerkingtreding van de wet.

Artikel 12. Overgangsrecht terugkeergarantie

  • 1. In afwijking van artikel 7, zesde lid, wordt een persoon die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet op de wachtlijst staat, bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit informatie sociale werkvoorziening, zoals dit besluit luidde tot die datum, op zijn verzoek, door het gemeentebestuur wederom op de wachtlijst geplaatst op de volgorde van de datum waarop hij tot de personenkring van de Wet Sociale Werkvoorziening was toegelaten indien hij vanaf de wachtlijst arbeid gaat verrichten buiten het kader van de wet en vervolgens binnen één jaar onvrijwillig werkloos wordt.

  • 2. In afwijking van artikel 7, zevende lid, wordt een persoon die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet werkzaam was met toepassing van de artikelen 11 en 12 van de Regeling samenloop arbeidsongeschikheidsuitkering met inkomsten uit arbeid en de Regeling vergoeding persoonlijke ondersteuning gehandicapte werknemers, zoals deze regelingen luidde tot die datum en die na die datum deze arbeidsovereenkomst heeft voortgezet, op zijn verzoek, door het gemeentebestuur op de wachtlijst geplaatst op de volgorde van de datum waarop hij tot genoemde regelingen was toegelaten en krijgt hij bij voorrang een arbeidsovereenkomst aangeboden, indien hij onvrijwillig werkloos wordt.

  • 3. In afwijking van artikel 7, achtste lid, wordt een persoon die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet een dienstbetrekking heeft krachtens de Wet Sociale Werkvoorziening zoals die luidde tot die datum en die na die datum deze dienstbetrekking heeft voortgezet, op zijn verzoek, door het gemeentebestuur wederom op de wachtlijst geplaatst op de volgorde van de datum waarop hij tot de personenkring van de Wet Sociale Werkvoorziening was toegelaten en krijgt hij bij voorrang een dienstbetrekking aangeboden, indien hij in aansluiting op zijn dienstbetrekking arbeid gaat verrichten buiten het kader van de wet en vervolgens binnen één jaar onvrijwillig werkloos wordt. Daarbij wordt zijn nieuwe dienstbetrekking aangemerkt als een voortzetting van zijn eerdere dienstbetrekking in de zin van de wet.

Artikel 13. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 14. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit indicatie sociale werkvoorziening.

stb-1997-469-1.gif

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 6 oktober 1997

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

Uitgegeven de zestiende oktober 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Dit besluit regelt de indicatie van personen voor de sociale werkvoorziening die in de Wet sociale werkvoorziening is opgedragen aan het gemeentebestuur. Dit besluit is op een aantal punten nader uitgewerkt in de Regeling indicatie sociale werkvoorziening.

Oorspronkelijk waren aanmelding, vaststelling of iemand tot de personenkring behoort en het direct aanbieden van een Wsw-dienstbetrekking fasen in een ononderbroken proces. De besluitvorming daarbij lag bij de gemeente, die als uitvoerder van de wet aanvankelijk een ruime mogelijkheid had personen tot de sociale werkvoorziening toe te laten.

Vanaf het moment dat de vraag naar Wsw-arbeidsplaatsen het aanbod daarvan aanmerkelijk begon te overtreffen, en een grotere nadruk kwam te liggen op het bewerkstelligen van inkomsten uit Wsw-arbeid, zijn er extra dimensies toegevoegd aan de toelating, met een geheel eigen invloed op het selectieproces. Het gaat dan om de selectie zelf bij toelating, om de selectiemogelijkheden bij de volgorde van plaatsing, en om de zelfselectie bij diegenen die zich voorheen zouden hebben aangemeld, maar daarvan afzien vanwege de lange wachttijd en de verondersteld slechtere kansen bij toelating.

Om bij de beperkte mogelijkheden tot het geven van een arbeidsplaats in de sociale werkvoorziening te komen tot een juiste en rechtvaardige toedeling, is de definiëring van de doelgroep duidelijker omschreven, zodat geen personen meer kunnen worden toegelaten, die niet strikt zijn aangewezen op arbeid onder aangepaste omstandigheden, maar met behulp van andere instrumenten onder normale omstandigheden zouden kunnen werken. Dit heeft met name consequenties voor de toelating van personen bij wie weliswaar persoonlijke beperkingen een rol spelen bij hun werkloosheid, maar bij wie deze beperkingen niet van medisch vaststelbare aard zijn of van doorslaggevende betekenis. In het verleden werden dergelijke personen wel ingedeeld als behorende tot de categorie «overige handicaps».

Evenmin mogen diegenen, die niet echt in staat zijn tot het verrichten van arbeid een plaats innemen van diegenen, die op Wsw-arbeid zijn aangewezen.

Voor de «zittende populatie» heeft de duidelijker omschrijving van de doelgroep overigens geen consequenties. Zij kunnen gewoon in de sociale werkvoorziening blijven werken en worden niet geïndiceerd of geherindiceerd (artikel 19 van de wet). Overigens kunnen personen die thans in de sociale werkvoorziening werkzaam zijn en in aanmerking willen komen voor een arbeidsplaats in het kader van begeleid werken wel een aanvraag tot herindicatie indienen (zie hiervoor artikel 8, vijfde lid, van dit besluit).

2. Relatie indicatiestelling Wsw en SWI-traject

Het is van belang in te gaan op de relatie tussen de indicatiestelling in het kader van de Wsw en de kwalificerende intake die in het kader van Samenwerking Werk en Inkomen (SWI) wordt gehanteerd.

Over deze relatie het volgende. De intake en aanbodanalyse in het kader van SWI gaat aan de indicatiestelling Wsw vooraf. In de fase-indeling die in dat kader wordt gehanteerd, gelden de fasen I tot en met III in meer of mindere mate als toeleidend naar de arbeidsmarkt. Werkzoekenden in fase IV zijn diegenen voor wie instrumenten ingezet kunnen worden die voorzien in een bepaalde vorm van hulp of zorg, waaronder specifieke vormen van gesubsidieerde arbeid. Bij deze instrumenten is het doel om in de persoon gelegen problematiek op te lossen en is toeleiding naar de arbeidsmarkt (voorlopig) geen directe doelstelling.

Wanneer er in het kader van de intake en aanbodanalyse aanwijzingen zijn dat de persoon vanwege lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat is, ligt het voor de hand de persoon door te verwijzen voor indicatiestelling Wsw. Informatie uit de kwalificerende intake SWI kan worden betrokken bij de indicatiestelling Wsw.

Wanneer dan vervolgens indicatie Wsw tot stand komt, wordt betrokkene op de wachtlijst voor de Wsw geplaatst. Dit biedt derhalve perspectief op concrete inzet van een instrument.

Het is echter ook denkbaar dat de indicatieprocedure Wsw voor betrokkene tot een afwijzing leidt. Indien betrokkene te zwak voor de Wsw wordt geacht kan doorverwijzing naar de (indicatiestelling) zorg plaatsvinden. Indien het omgekeerde het geval is, wat wil zeggen dat betrokkene op grond van de toelatingscriteria Wsw geacht wordt ook buiten de sociale werkvoorziening aan de slag te kunnen, kan terugverwijzing naar de SWI-partners plaatsvinden. De gemeente is in beide trajecten (Wsw-indicatiestelling en SWI) betrokken. Alsdan kan worden bezien welk ander instrument in het kader van hulp of zorg kan worden ingezet, waarbij met name het instrumentarium van de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) mogelijkheden kan bieden. Van belang hierbij is dat de cliënt in principe niet weer opnieuw voor kwalificerende intake in aanmerking behoeft te worden gebracht, tenzij het resultaat van de – afwijzende – indicatiestelling Wsw aanleiding zou zijn (indien dat nieuwe informatie oplevert) de fase-indeling van de cliënt te herzien. Personen die reeds Wsw-werknemer zijn en van wie bij herindicatie wordt vastgesteld dat zij niet meer tot de doelgroep van de Wsw behoren, komen eveneens in aanmerking voor een kwalificerende intake in het kader van SWI.

SWI biedt dus een belangrijke aanvulling op de indicatiestelling Wsw, doordat er betere mogelijkheden kunnen ontstaan om een alternatief te bieden voor personen die geacht worden niet of niet langer tot de doelgroep van de Wsw te behoren. Andersom is de indicatiestelling Wsw met zijn specialistisch karakter een onmisbare aanvulling op SWI.

3. Onafhankelijke, objectieve en zorgvuldige besluitvorming

Vanwege de beoogde rechtvaardigheid en gelijke behandeling is het van belang om de besluitvorming bij indicatiestelling te laten verrichten door onafhankelijke deskundigen en daarbij zoveel mogelijk te binden aan duidelijke regels, waarbij toetsbare overwegingen, geobjectiveerde medische, psychologische en arbeidskundige bevindingen en relevante biografische gegevens als opleiding, arbeidsverleden en medische geschiedenis de basis vormen voor de beslissing.

Om rekening te kunnen houden met de plaatselijke situatie op de arbeidsmarkt, maar tevens te voorkomen dat er landelijk gezien grote verschillen optreden bij toelating tot de (wachtlijst) van de sociale werkvoorziening, is gekozen voor het door de gemeenten laten instellen van adviescommissies van onafhankelijke deskundigen, onder wie in elk geval een arts, een psycholoog, een arbeidskundige en een arbeidsmarktdeskundige, welke commissies indicatie-adviezen uitbrengen aan de gemeentebesturen, die de uiteindelijke beslissingen nemen. In de Regeling indicatie sociale werkvoorziening is nader aangegeven aan welke vereisten bovengenoemde deskundigen moeten voldoen en welke functies onverenigbaar zijn met die van het lidmaatschap van de commissie.

De commissies geven het indicatie-advies op grond van scholing en opleiding van betrokkene, het arbeidsverleden en verder de relevante medische, psychologische en arbeidskundige gegevens, voorzover mogelijk op grond van wat reeds beschikbaar is bij aanmelding en zo nodig aangevuld met gegevens verkregen uit aanvullend onderzoek.

Tijdens de procedure mag de tijd tussen aanmelding en de beslissing over de toelating niet onredelijk lang zijn en moeten de aangemelde en de aanmelder – voorzover deze niet dezelfde zijn – tijdig, regelmatig en volledig worden geïnformeerd over de voortgang en de resultaten van de toelating.

Van belang is nog op te merken dat het gemeentebestuur op grond van artikel 1, tweede lid, van de wet de uitvoering van de wet (alleen volledig) kan overdragen aan het bestuur van het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Het zal in casu doorgaans gaan over een samenwerkingsverband tussen gemeenten in een bepaalde regio. Een dergelijk samenwerkingsverband neemt in die situatie de plaats in van de gemeente. Het samenwerkingsverband beschikt dan over één gezamenlijke indicatiecommissie die haar adviseert over de indicatie. Het is in die situatie het samenwerkingsverband dat de beslissing op de indicatie neemt. Waar in dit besluit sprake is van een gemeente moet derhalve een bestuur als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet daarmee gelijk worden gesteld.

Overigens mag de indicatiecommissie ook voor meerdere gemeenten of samenwerkingsverbanden werken (adviseren), mits de besluitvorming maar ligt op het niveau van de gemeente of het samenwerkingsverband.

Voor het geval na inwerkingtreding van de nieuwe wet nog gemeentebesturen voor de uitvoering van de sociale werkvoorziening deelnemen in meerdere gemeenschappelijke regelingen kan, op basis van artikel 21 van de wet, een overgangsregeling worden gemaakt.

4. Toelatingscriteria

stb-1997-469-2.gif

Niet alleen de deskundigheid en de onafhankelijkheid bepalen de zorgvuldigheid en objectiviteit bij de besluitvorming. Daarbij moeten ook duidelijke criteria gesteld zijn, en een inzichtelijke werkwijze, waarbij aan de hand van toetsbare bevindingen gemotiveerd antwoord wordt gegeven op vragen, die rechtstreeks voortvloeien uit de definitie van de doelgroep.

Deze vragen zijn, kort gesteld:

1. of de betrokkene beperkingen heeft van lichamelijke, verstandelijke, of psychische aard;

2. of de betrokkene vanwege deze beperkingen aangewezen is op werken onder aangepaste omstandigheden;

3. of de betrokkene met deze beperkingen, en onder aangepaste omstandigheden in staat is om regelmatig te werken.

stb-1997-469-3.gif

Bij het beantwoorden van deze vragen moet om reden van toetsbaarheid aangegeven worden welke feiten en bevindingen tot de conclusies hebben geleid.

Voor het beantwoorden van de eerste vraag moet uitsluitsel verkregen worden op grond van gegevens uit het medisch dossier, uit psychologische onderzoeken, uit rapportages van school et cetera, al dan niet nader onderzocht door, of op last van de commissie.

In het uit te brengen advies, dat het dossier begeleidt, worden stoornissen en functionele beperkingen met name genoemd en welomschreven, en daarnaast weergegeven in termen en codes uit de internationale statistische classificatie van ziekten en aanverwante gezondheidsproblemen (ICD-10, WHO, 1992) en de Internationale Classificatie van Stoornissen, Beperkingen en Handicaps (ICIDH, WHO, 1980), een en ander onder verwijzing naar de betreffende rapporten en de gebruikte onderzoeksmethoden. Daar waar de terminologie verouderd is (in de ICIDH wordt bijvoorbeeld nog gesproken van zwakzinnigheid) zullen toegevoegde eigentijdse benamingen natuurlijk meer op hun plaats zijn.

Onder beperkingen van lichamelijke aard worden alle beperkingen verstaan ten gevolge van stoornissen, die niet van verstandelijke (ICIDH onder 12 en 13) of van psychische aard (ICIDH onder 15 tot en met 19 en 23 tot en met 29) zijn. Deze beperkingen kunnen rechtstreeks van functionele betekenis zijn bij arbeidstaken, zoals een bewegingsbeperking, of van sociale aard, indien er bijvoorbeeld een extreme lichaamsgeur of een zeer misvormd uiterlijk (ICIDH, hoofdgroep 8) een onoverkomelijke barrière vormt voor werken onder normale omstandigheden.

Ook de beperkingen van psychische aard kunnen soms geheel of in belangrijke mate sociaal van aard zijn. Te denken is daarbij aan ernstige persoonlijkheidstoornissen en zware motorische- en/of vocale tic-stoornissen.

Bij beperkingen van verstandelijke aard gaat het om beperkingen in het functioneren in de arbeidssituatie, die samenhangen met een duidelijk onder het gemiddelde intelligentieniveau functioneren, zoals geformuleerd in de ICD-10 en ICIDH criteria.

Bij het beantwoorden van de tweede vraag gaat het meer in het bijzonder in hoeverre de geconstateerde beperkingen – afzonderlijk, dan wel in samenhang gezien – het functioneren van betrokkenen in een normale arbeidsomgeving in de weg staan. Dit is mede afhankelijk van wat in de betreffende regio en in de betreffende branches gebruikelijk is, rekening houdend met wat voor de betrokkene passende arbeid beschouwd kan worden.

In het algemeen kan gesteld worden dat lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen strikt genomen gezien moeten worden in het licht van feitelijk te verrichten activiteiten, om te kunnen beoordelen of er sprake is van een handicap. Daarbij moet dan bovendien in beschouwing genomen worden in hoeverre er compensatiemogelijkheden zijn, bij de persoon zelf of met behulp van aanpassingen en hulpmiddelen in de omgeving.

In extremo kan dit inhouden dat een vergaand of volledig verlies van doorgaans onmisbare lichamelijke functies in sommige gevallen óf geen rol van betekenis speelt bij bepaalde activiteiten, óf nagenoeg geheel gecompenseerd wordt door technische of personele voorzieningen of door buitengewone vaardigheden van de persoon zelf, ondanks de forse beperkingen.

Aan de andere kant kan het zijn dat forse fysieke beperkingen bij anderen op voorhand een onmiskenbare handicap betekenen in vele situaties, zeker als de verstandelijke capaciteiten en de psychische gesteldheid geen beduidend tegenwicht bieden. Evenzo zullen aanmerkelijke verstandelijke of psychische beperkingen in veel omstandigheden een niet te miskennen handicap zijn, die een als normaal geaccepteerd functioneren in de weg staan. In het bijzonder kan het samengaan van meerdere beperkingen leiden tot een beduidende handicap in uiteenlopende situaties, zelfs als deze beperkingen afzonderlijk mogelijk relatief mild zijn.

Beperkingen behoeven dus niet per definitie een normale arbeidsparticipatie in de weg te staan. Zo kan bij een relatief geringe beperking en een recent arbeidsverleden de nadruk sterker liggen op de vraag in hoeverre het mogelijk is te werken onder normale omstandigheden, al dan niet gefaciliteerd met een aanpassing van de arbeidsplaats of met een loonkostensubsidie ter compensatie van een substantieel verminderde arbeidsprestatie. Redelijkerwijs geldt hierbij wat gebruikelijk is bij toepassing van voorzieningen op basis van de arbeidsongeschikheidswetten, rekening houdend met wat voor de persoon als passende arbeid beschouwd kan worden.

Het kan zijn dat het niet mogelijk is op deze manier de noodzakelijke specifieke aanpassingen te realiseren. Het zal dan gaan om een breed scala van aanpassingen, die praktisch alleen binnen de sociale werkvoorziening kunnen worden gerealiseerd. Hieronder kunnen worden verstaan technische aanpassingen aan de werkplek en werkomgeving die niet door de uitvoeringsinstelling worden vergoed, omdat ze in de gegeven omstandigheid te kostbaar zijn. Ook kan het gaan om aanpassingen die, ongeacht de kosten, alleen al op technische gronden binnen het gewone bedrijf niet goed te realiseren zijn. Andere aanpassingen kunnen op een meer organisatorisch vlak liggen. Hiervoor geldt eveneens dat sommige op dit gebied niet in het gewone bedrijf kunnen worden gerealiseerd, omdat het productieproces een dergelijke aanpassing eenvoudig niet toelaat.

Hierbij valt te denken aan een noodzakelijke specifieke vergaande taakdeling in het uitvoerende productiewerk, gelet op de lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking van betrokkene.

Dergelijke taakdelingen zijn in beginsel wel mogelijk in de sociale werkvoorziening.

Verder zijn er aanpassingen op het organisatorisch gebied denkbaar die in het geheel niet van het gewone bedrijf kunnen worden vereist of gerealiseerd, zoals een permanente specifiek deskundige werkbegeleiding.

Bij beantwoording van de derde vraag moet vastgesteld worden of de betrokkene in staat wordt geacht – in Wsw verband, met noodzakelijke voorzieningen of maatregelen – regelmatig arbeid te kunnen verrichten. Hierbij moet sprake zijn van een redelijke minimumprestatie, een zekere inzetbaarheid, enig vermogen om aan het werk te blijven, en een zekere grens aan de noodzaak van organisatorische aanpassingen, van voorzieningen, en van persoonlijke begeleiding.

Wat betreft taakdelingen is de toelaatbare limiet het verrichten van de eenvoudigste functies zoals beschreven in de functievoorbeelden in de SW (een bijlage bij het in de Regeling indicatie sociale werkvoorziening vastgestelde intakeprofiel). De noodzaak tot uitsplitsing kan immers niet zodanig zijn dat zelfs het vervullen van de allereenvoudigste functies het vermogen van betrokkene te boven gaat.

Voor een redelijke grens van technische aanpassingen geldt 2 maal de maximale jaarlijkse subsidie bij een eenmalige investering, of een vierde van de maximale jaarlijkse subsidie bij structurele kosten.

Voor een redelijke bovengrens van de kwaliteit van speciale begeleiding geldt een opleiding op MBO-niveau met een studiebelasting van 300 uren, gericht op het werken met mensen met beperkingen van lichamelijk-, verstandelijke- of psychische aard; verder moet betrokkene tenminste in staat geacht worden te kunnen functioneren in een rustige plek op een kleine industriële afdeling, op kantoor of op een buitenobject; enig contact met collega's zal daarbij niet uitgesloten zijn.

Voor een redelijke grens van aanpassing van de werktijd geldt een maximale reductie tot een dagdeel per werkdag.

Diegenen, voor wie de noodzakelijke technische voorzieningen of maatregelen redelijkerwijs niet gerealiseerd kunnen worden binnen de sociale werkvoorziening worden geacht tot de doelgroep van zorgvoorzieningen te behoren (dagopvang), evenals diegenen die aangewezen zijn op nog intensievere begeleiding, geen uur aaneengesloten kunnen werken, of slechts een prestatie kunnen leveren van minder dan 10 procent. Zij worden beschouwd als niet (meer) passend binnen een arbeidsorganisatie.

Met het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport is overeengekomen dat de indicatiestellingen voor de Wsw en voor de AWBZ dagvoorzieningen zodanig op elkaar afgestemd zijn, dat diegenen die niet tot de doelgroep van de wet behoren op grond van een of meer van de genoemde vier criteria (zoals beschreven in beslispunt 6 van de beslistabel van bijlage I), daarmee een positieve indicatie hebben voor een AWBZ gefinancierde dagvoorziening.

Dit houdt in dat indien het gemeentebestuur bij indicatie, herindicatie of ontslag, hierin geadviseerd door de commissie, tot de beslissing komt dat een betrokkene op grond van beslispunt 6 van de beslistabel van bijlage I niet of niet meer in aanmerking komt voor een dienstbetrekking of arbeidsovereenkomst als bedoeld in de wet, dan wel in aanmerking komt voor een aanvraag voor ontslag uit een zodanige dienstbetrekking of arbeidsovereenkomst, deze beslissing voorzover relevant door de daartoe bevoegde instantie als positieve indicatie overgenomen zal worden bij aanvraag voor plaatsing in een AWBZ gefinancierde dagvoorziening.

Zie voor de wijze waarop hiermee moet worden omgegaan de beslistabel van bijlage I.

5. Indelingscriteria arbeidshandicapcategorieën

Na een positief besluit over de indeling in de doelgroep van de Wsw zal er een indeling in een van de drie arbeidshandicapcategorieën plaatsvinden. Ook deze indeling geschiedt op basis van de bij het onderzoek verkregen bevindingen, en heeft tot doel een aangrijpingspunt te bieden voor beleidsmatige sturing en voor compensatie – op categoriaal niveau – van verschillen in uitvoeringskosten, die met de ernst van handicaps samenhangen.

De arbeidshandicap wordt bepaald aan de hand van de noodzakelijk geachte voorzieningen of maatregelen, in combinatie met het vastgestelde prestatieniveau. Voor de vaststelling van het prestatieniveau wordt uitgegaan – rekening houdend met de geïndiceerde aangepaste omstandigheden – van het beargumenteerd oordeel van de deskundigen van de commissie, waarbij in geval van twijfel de uitkomsten op arbeidskundige testonderzoek of arbeidssimulatie duidelijkheid zullen verschaffen. De uiteindelijke feitelijke arbeidsprestatie, die sterk mede afhankelijk is van buiten de persoon gelegen factoren, wordt niet als criterium beschouwd.

Op voorhand wordt aangenomen dat personen met lichamelijke beperkingen een prestatieniveau hebben van meer dan 50%, tenzij het tegendeel wordt aannemelijk gemaakt.

Van personen met een matige verstandelijke handicap (doorgaans het niveau van ZMLK-schoolverlaters) wordt voorshands een prestatieniveau van minder dan 50% verondersteld, evenals van personen met een ernstige psychische handicap (diegenen die in een beschermde woonvorm verblijven en zij, die in de laatste vijf jaar voor de aanmelding twee jaar of langer in een psychiatrisch ziekenhuis verbleven).

In het geval de commissie testonderzoek of arbeidssimulatie laat uitvoeren moet zij er op toezien dat dergelijk onderzoek op een zorgvuldige wijze plaatsvindt. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is de vraag of een dergelijk onderzoek onbevangen en zonder belangentegenstelling wordt uitgevoerd. De commissie moet alert zijn in het geval dat een test- en trainingsafdeling van een sw-bedrijf wordt ingeschakeld waar betrokkene tijdens een stageperiode al heeft gewerkt of in het geval dat zijn uiteindelijke plaatsing bij dat sw-bedrijf het meest voor de hand ligt. Een dergelijk onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht en onder verantwoordelijkheid van de commissie. Volgens artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht behoort het gemeentebestuur er op toe te zien dat een dergelijk onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.

Om een goede voorbereiding van de uiteindelijke plaatsing te bevorderen wordt bovendien een eerste indruk gegeven welke aanpassingen en maatregelen noodzakelijk zijn, en voor welke branche(s), en welk functieniveau betrokkene geschikt is.

Hierbij wordt verwezen naar de functievoorbeelden in de SW.

Het gehele indicatieproces van de commissie zal een min of meer circulair karakter hebben, waarbij de stappen in de beslistabellen niet altijd strikt volgtijdelijk plaatsvinden, en soms herhaald zullen worden om inmiddels gevormde hypothesen te toetsen. Zo zal, om een eerste aanduiding voor noodzakelijke aanpassingen te geven, een voorlopige inschatting van geschikte branches en functieniveau noodzakelijk zijn; anderzijds zal de noodzaak tot bepaalde aanpassingen van invloed kunnen zijn op de aanduiding van branche en functie.

Een precieze bepaling van de noodzakelijke aanpassingen, en van de beperkingen waarmee rekening gehouden moet worden kan uiteraard pas gegeven worden na een functiegericht onderzoek bij de feitelijke plaatsing. Daarbij kan overigens de indeling in de arbeidshandicapcategorie niet meer in het geding zijn. Deze is met de indicatie immers vastgesteld. Alleen een herindicatie kan leiden tot een andere indeling in een arbeidshandicapcategorie.

Na de feitelijke indicatiestelling tot werken onder aangepaste omstandigheden, wordt er op basis van dezelfde bevindingen een uitspraak gedaan over de mogelijkheid voor betrokkene tot begeleid werken, waarbij aangepaste omstandigheden gerealiseerd worden in een overigens normale arbeidsomgeving, met behulp van externe begeleiding. In het Besluit arbeidsinpassing en begeleiding sociale werkvoorziening zijn regels opgenomen met betrekking tot het begeleid werken in het kader van de Wet sociale werkvoorziening.

Zie voor de wijze waarop hiermee moet worden omgegaan de beslistabel van bijlage II.

6. Gegevensverstrekking aan het gemeentebestuur

Door de commissie, die door het gemeentebestuur is ingesteld dan wel aangewezen, wordt een advies uitgebracht dat naast de persoonsgegevens van betrokken het schriftelijk rapport van het onderzoek bevat. De wijze waarop het onderzoek en het schriftelijk rapport wordt ingericht is door het gemeentebestuur vastgelegd in het besluit, bedoeld in artikel 10 van dit besluit.

7. Besluit van het gemeentebestuur

Op basis van beoordeling van het advies van de commissie besluit het gemeentebestuur omtrent de indicatie. Naast het volgen of het gemotiveerd afwijzen van het door de commissie uitgebrachte advies, kan de beslissing aangehouden worden, met terugverwijzing naar de commissie met het verzoek om nader onderzoek.

Het gemeentebestuur doet van zijn besluit mededeling aan de betrokkene en de commissie, die het advies heeft uitgebracht. Bij een herindicatie wordt het besluit van het gemeentebestuur ook aan het bedrijf waar betrokkene werkzaam is gezonden. De beslissing van het gemeentebestuur is voor bezwaar vatbaar. Een en ander is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht.

8. Gegevensverstrekking aan de betrokkene

Bij de beschikking van het gemeentebestuur wordt betrokkene tevens op de hoogte gesteld van het door de commissie uitgebrachte advies. Daarbij is het raadzaam dat betrokkene wordt gewezen op de status van een en ander, om te voorkomen dat bij hem verwachtingen worden gewekt die bij de uiteindelijke plaatsing niet of niet direct kunnen worden ingevuld.

9. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

In de begripsbepaling worden enkele in het besluit veel gebruikte begrippen, die nog niet in de Wet sociale werkvoorziening zijn omschreven, gedefinieerd. De beschikking van het gemeentebestuur wordt hier met het alomvattende begrip indicatie aangeduid. Tevens worden de inhoudelijk te toetsen aspecten als de beperkingen en de voorzieningen of maatregelen nader omschreven.

Artikel 2. De aanvraag

Het initiatief tot indicatie zal in eerst instantie van de betrokkene zelf uitgaan of namens betrokkene (bijvoorbeeld zijn wettelijk vertegenwoordiger, mentor, curator) worden gedaan, als betrokkene daartoe zelf niet in staat is. Omdat indicering altijd op vrijwillige basis geschiedt, is bij een aanvraag door een ander dan de betrokkene medeondertekening door deze laatste nodig. Ondertekent de betrokkene zelf de aanvraag niet, dan wordt van de reden daarvan mededeling gedaan bij de aanvraag. Betrokkene kan bij de aanvraag zelf gegevens over zijn toestand voegen. Ook kan hij verwijzen naar behandelende artsen of psychologen en het gebruik maken van bij dezen aanwezige medische gegevens. Een en ander kan niet zonder expliciete toestemming van betrokkene. Het tweede lid bepaalt expliciet dat deze toestemming al bij de aanvraag kan worden verleend.

Bij de aanvraag moet op grond van het derde lid een bewijs van inschrijving in de gemeente alsmede een bewijs van inschrijving als werkzoekende bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie worden gevoegd.

In het vierde lid is het mogelijk gemaakt om de aanvraag tot indicatie in een ander gemeente in te dienen dan de gemeente waar betrokkene woonachtig is. Dit kan alleen met toestemming van de beide gemeenten. Deze afwijkingsmogelijkheid is met name bedoeld voor personen die vanuit een AWBZ-inrichting in aanmerking willen komen voor de Wsw en voorkomt dat betrokkene veel of ver moet reizen. Het is aan de betreffende gemeenten in die situatie verdere afspraken te maken. Na de indicatie komt betrokkene overigens op de wachtlijst te staan van de gemeente waar hij woonachtig is.

Het gemeentebestuur moet ervoor zorgen dat de aanvraag zo snel mogelijk onder de aandacht van de commissie wordt gebracht (binnen vier weken bepaalt het vijfde lid). Denkbaar is dat de gemeenten hiervoor een intakefunctionaris (of daarmee vergelijkbare functie) aan de commissie toevoegt. Deze functionaris heeft dan geen formele bevoegdheden, maar kan wel een rol vervullen bij het «intaken» van aanvragers en het bewaken van de goede procesgang. Deze persoon kan tevens de secretariaatsfunctie vervullen. In de Regeling indicatie sociale werkvoorziening zijn nadere eisen gesteld aan ambtelijke functionarissen die de commissie kunnen ondersteunen.

Op de aanvraag zijn de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 3. Het onderzoek door de commissie

Om tot haar advies te komen, zal de commissie een onderzoek moeten (laten) verrichten. Dit artikel regelt waarop dit onderzoek zich moet richten. Het gaat om die aspecten, die van belang zijn om vast te stellen of betrokkene tot de doelgroep behoort (zie ook bijlage I). Tevens moet in onderzoek worden nagegaan of betrokkene in aanmerking kan en wil komen voor begeleid werken als bedoeld in hoofdstuk 3 van de wet, of dat voor hem een scholingstraject open staat (zie bijlage II en IV). Voorzover begeleid werken voor betrokkene geadviseerd wordt stelt de commissie tevens vast of betrokkene daarvoor in aanmerking wenst te komen.

Ook bij het onderzoek wordt ervan uitgegaan, dat zoveel mogelijk gebruik gemaakt wordt van bij andere beschikbare gegevens over betrokkene. Het raadplegen van derden behoort niet zonder toestemming van betrokkene te geschieden.

Belangrijk voor de zorgvuldigheid van de indicatie- en toelatingsprocedure is, dat van meet af aan bij de indicatiestelling de procedure en de toetsingscriteria ook duidelijk worden aan de betrokkene. Bij het onderzoek wordt gebruik gemaakt van het intakeprofiel van het reeds bestaande profielensysteem versie 1997 in de sociale werkvoorziening (derde lid). Van het bestaande profielensysteem is in dit besluit alleen het intakeprofiel dwingend voorgeschreven. Het door het ministerie in overleg met het veld ontwikkelde profielensysteem, dat de kwaliteit van de aansluiting tussen mens en werk meet, kan belangrijke informatie aan de commissie en het gemeentebestuur leveren om tot een afgewogen oordeel in het advies respectievelijk de (her)indicatie te komen. Ook een ander, aan het profielensysteem gelijkwaardig instrument, kan deze informatie bieden. Zo kunnen dergelijke systemen ook worden gebruikt om bij een herindicatie na te gaan in hoeverre met het aanvankelijk advies rekening is gehouden. Ook kan een gemeente op basis van de informatie uit een dergelijk systeem inzicht krijgen in de potentiële vraag naar functies in de sociale werkvoorziening.

Het dwingend voorgeschreven intakeprofiel wordt door deskundigen opgesteld. Daarbij kan – op vrijwillige basis – ook gebruik worden gemaakt van het zogenoemde sollicitatieformulier, in te vullen door degene die zich voor toelating tot de sociale werkvoorziening heeft aangemeld. Dit formulier kan een belangrijk hulpmiddel zijn bij de invulling van het intakeprofiel. Om een goede voorbereiding van de uiteindelijke plaatsing te bevorderen wordt zo, met behulp van het intakeprofiel, door de commissie een eerste aanduiding gegeven welke aanpassingen en maatregelen noodzakelijk zijn. Ook zal de commissie in verband met de uiteindelijke plaatsing door de gemeente een indruk geven voor welke branche(s), en welk functieniveau betrokkene naar hun oordeel het meest geschikt is, en met welke beperkingen rekening gehouden moet worden. Deze indruk is voor de gemeente bij de uiteindelijke plaatsing uiteraard niet bindend.

Het intakeprofiel is in de Regeling indicatie sociale werkvoorziening vastgesteld. Daarbij zijn ook functievoorbeelden als bijlage opgenomen. Deze functievoorbeelden, die in overleg met het veld tot stand zijn gekomen, zijn representatief voor de actuele activiteiten in de sociale werkvoorziening.

Artikel 4. Het advies van de commissie

Dit artikel bevat enkele aanvullende regels over de advisering en de daarbij te hanteren termijnen. De in dit artikel genoemde termijnen wijken af van die van de Algemene wet bestuursrecht. In het geval nader onderzoek wordt ingesteld is een termijn van 16 weken gekozen. Deze termijn is nodig omdat langduriger test- en praktijkonderzoek doorgaans bij derden moet worden verricht. Dit onderzoek kan soms meerdere weken in beslag nemen. Daarna moet de commissie zich nog een oordeel kunnen vormen over de verkregen resultaten.

Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat afdeling 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht op de advisering door de commissie niet van toepassing is, omdat de commissie formeel onder verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur staat.

Artikel 5. De indicatie

Het belangrijkste element van de indicatie is het door het gemeentebestuur vaststellen of betrokkene tot de doelgroep behoort. Daarvoor levert het onderzoek van de commissie de elementen. Op grond van artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht moet het gemeentebestuur zich ervan vergewissen dat het onderzoek van de commissie op zorgvuldige wijze (overeenkomstig de wet en dit besluit) heeft plaatsgevonden. Zo nodig zal de commissie een nieuw onderzoek moeten doen. Indien daartoe aanleiding bestaat kan het gemeentebestuur ook zelf betrokkene nog in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Hiertoe zal in het algemeen geen aanleiding bestaan, omdat de commissie betrokkene daartoe al in de gelegenheid stelt.

Bij de indicatiestelling wordt aangegeven of betrokkene tot de doelgroep behoort en, zo dit het geval is, in welke arbeidshandicapcategorie hij wordt ingedeeld en of er, ook een indicatie is voor begeleid werken en voor het volgen van een scholingstraject in het kader van de beroepsbegeleidende leerweg (in termen van de Wet educatie en beroepsonderwijs) of gericht op functies die uitsluitend in de Wsw voorkomen.

In het tweede lid is bepaald dat de beslissing van het gemeentebestuur uitsluitend kan worden gemandateerd aan een gemeenteambtenaar. Een volledig vrij gebruik van de mandateringsbevoegdheid past niet in de beoogde objectiviteit en onafhankelijkheid van de indicatie. Met deze beperking wordt voorkomen dat de indicatiebeslissing bij de sociale werkvoorziening of de commissie komt te liggen. Mandatering aan de commissie is uitgesloten om een check op de gevolgde procedure (door het gemeentebestuur of een gemeenteambtenaar) mogelijk te maken. Gelet op de strekking van deze bepaling is verder het aanwijzen van ambtenaren die rechtstreeks betrokkene zijn bij de uitvoering van de sociale werkvoorziening niet passend. Op de mandaatverlening zijn verder de regels van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

In het derde lid is precies aangegeven welke elementen in de indicatie moeten worden opgenomen. De geldigheidsduur van de indicatie is van belang in verband met de herindicatie (zie artikel 8 van dit besluit). De geldigheidsduur van de indicatie is nader uitgewerkt in Regeling indicatie sociale werkvoorziening. Daarbij is er vooralsnog voor gekozen een eerste herindicatie te laten plaatsvinden uiterlijk twee jaar na indienstneming, tenzij er voor het gemeentebestuur motieven zijn om een eerdere termijn te kiezen. Voor personen die op grond van deze wet op de wachtlijst komen gaat voorlopig een geldigheidsduur van de indicatie gelden van 3 jaar.

Om een en ander snel aan praktijksituaties aan te passen is gekozen voor uitwerking in de al genoemde ministeriële regeling.

Het besluit van het gemeentebestuur moet volgens de Algemene wet bestuursrecht gemotiveerd worden. Indien het advies zelf volledig de motivering bevat en het advies ter kennis van belanghebbende is of wordt gebracht, kan in de indicatie volstaan worden met een verwijzing naar het advies. Dit volgt uit artikel 4:19 van de Algemene wet bestuursrecht. De verplichting tot het bekendmaken van het besluit aan de aanvrager (de betrokkene) en aan degene die betrokken waren bij de voorbereiding (de commissie) geldt reeds op grond van de Algemene wet bestuursrecht (artikelen 3:41 en 3:43). Het vierde lid is niettemin noodzakelijk om aan te geven dat de indicatie zo spoedig mogelijk aan de aanvrager en de rechtspersoon bedoeld in artikel 2, derde lid, van de wet moet worden gezonden, en om aan te geven dat daarbij tevens in voorkomende gevallen mededeling wordt gedaan van plaatsing op de wachtlijst voor de sociale werkvoorziening. De indicatiebeschikking is voor belanghebbenden vatbaar voor bezwaar.

Daar waar bij de indicatie de rechtspersoon bedoeld in artikel 2, derde lid, nog niet bekend is, wordt de informatie aan de rechtspersoon verstrekt op het moment dat voor betrokkene arbeid in de sociale werkvoorziening (bij de rechtspersoon) beschikbaar komt. De wijze waarop deze informatieverstrekking plaatsvindt en de verdere inhoud daarvan kan het gemeentebestuur in het aanwijzingsbesluit van de rechtspersoon nader regelen.

Het zou passend zijn als het gemeentebestuur de aanvrager bij de indicatiebeschikking tevens feitelijk mededeling doet van de termijn waarop betrokkene mogelijk voor een dienstbetrekking, arbeidsovereenkomst of scholingstraject (en welke) in aanmerking komt. Het periodiek (bijvoorbeeld om de zes maanden) betrokkene opnieuw voorzien van informatie hieromtrent ligt eveneens voor de hand. Dergelijke feitelijke mededelingen zijn niet vatbaar voor bezwaar.

Artikel 6. Indeling in arbeidshandicapcategorie

Voor indeling in arbeidshandicapcategorieën wordt verwezen naar bijlage II. De bepalende elementen zijn het prestatievermogen en de noodzakelijke voorzieningen en maatregelen. Dit artikel regelt wanneer sprake is van al dan niet verstrekkende voorzieningen en maatregelen en hoe het prestatievermogen wordt bepaald. Bij de bepaling van het prestatieniveau wordt uitgegaan van de aanwezigheid van de voor betrokkene noodzakelijke voorzieningen en maatregelen.

Artikel 7. Wachtlijst

In artikel 7 zijn regels opgenomen met betrekking tot de wachtlijst. De wachtlijst omvat personen die tot de doelgroep van de wet behoren doch nog geen dienstbetrekking of arbeidsovereenkomst hebben. De wachtlijst wordt, net als in de wet in artikel 11, vierde lid, is geregeld voor de lijst met ingezetenen die tot de doelgroep behoren (werkenden en wachtenden), beheerd door de gemeente. Dit kan ook een gezamenlijke wachtlijst van gemeenten zijn bij intergemeentelijke samenwerking op grond van artikel 1, tweede lid, van de wet.

Iedereen die is geïndiceerd wordt op de wachtlijst geplaatst. Ook personen met wie direct een dienstbetrekking of arbeidsovereenkomst is aangegaan worden op de wachtlijst vermeld, waarbij de datum van inschrijving en uitschrijving gelijkluidend zijn. De wachtlijst moet door het gemeentebestuur adequaat worden bijgehouden. Periodieke rapportage aan betrokkene, bijvoorbeeld eens in de zes maanden over zijn positie op de wachtlijst, ligt daarbij voor de hand.

Het vierde lid geeft aan op welk moment en bij welke gebeurtenissen betrokkene van de wachtlijst wordt gehaald. Een dergelijke beslissing is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

Het zesde, zevende en achtste lid bieden terugkeergaranties om de uitstroom van Wsw-geïndiceerden naar arbeid buiten de gesubsidieerde sector te bevorderen.

Het zesde lid bepaalt, dat personen die op de wachtlijst staan en arbeid aanvaarden buiten het kader van de wet en vervolgens binnen één jaar onvrijwillig werkloos worden wederom op de wachtlijst worden geplaatst op de datum waarop de oorspronkelijke aanvraag tot indicatie is ingediend.

Het zevende lid biedt voor personen die begeleid werken een zelfde soort garantie. Deze is evenwel niet aan een termijn gebonden, omdat begeleid werken een reguliere Wsw-plaats betreft. De garantie geldt voor een hernieuwde plaatsing in een arbeidsovereenkomst. Wil betrokkene in de situatie omschreven in het zevende lid in aanmerking komen voor een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 van de wet dan komt hij voor een dergelijke dienstbetrekking in aanmerking naar de oorspronkelijke plaats die hij op de wachtlijst inneemt. Daarbij zal iemand die langdurig op een arbeidsplaats in het kader van begeleid werken arbeid heeft verricht snel voor een Wsw-dienstbetrekking in aanmerking komen gelet op zijn plaats op de wachtlijst.

Het achtste lid regelt de terugkeergarantie voor personen die vanuit een dienstbetrekking of arbeidsovereenkomst werk aanvaarden buiten het kader van de Wsw. Deze bepaling geldt zowel voor sw-werknemers als personen die begeleid werken. Hiervoor geldt wel de periode van één jaar.

Het zesde, zevende en achtste lid kunnen alleen worden toegepast op verzoek van betrokkene en mits deze nog tot de doelgroep van de wet behoort. Soms zal het zelfs mogelijk zijn betrokkene weer op zijn oude functie te plaatsen. Bij personen waarvoor de geldigheidsduur van de indicatie of herindicatie nog lopende is kan zonder meer worden aangenomen dat zij nog tot de doelgroep van de wet behoren. Personen waarvan de geldigheidsduur van de indicatie of herindicatie tijdens de periode van arbeid elders is verlopen, zullen opnieuw moeten worden geïndiceerd. Een positieve indicatie betekent vervolgens dat zij weer op de oorspronkelijke plaats op de wachtlijst worden gezet. Voor personen die reeds op basis van de Wsw hebben gewerkt zal de gemeente met voorrang een (nieuwe) dienstbetrekking of arbeidsovereenkomst als bedoeld in de wet, aan moeten bieden.

Voor werknemers die reeds in de sociale werkvoorziening werkzaam waren voordat de nieuwe wet in werking trad gelden enigszins afwijkende terugkeergaranties. Deze zijn opgenomen en verder toegelicht in artikel 12 van dit besluit.

Ten slotte wordt nog opgemerkt dat een wachtlijst is aangemerkt als een persoonsregistratie als bedoeld in de Wet persoonsregistraties, en als zodanig aan de bepalingen van die wet moet voldoen.

Artikel 8. Herindicatie

Een belangrijk aspect van de Wet sociale werkvoorziening is het met een zekere regelmaat beoordelen of betrokkene nog voldoet aan de doelgroepomschrijving. Hiervoor is het instrument van de herindicatie in het leven geroepen. Herindicatie vindt niet plaats met betrekking tot personen die reeds voor de inwerkingtreding van de wet op basis van de oude Wet Sociale Werkvoorziening werkzaam zijn en die dienstbetrekking onder de nieuwe wet hebben voortgezet. Dit vloeit voort uit de artikelen 16 en 19 van de wet. Ook op vrijwillige basis is een dergelijke herindicatie niet mogelijk. Op deze regel bestaat één uitzondering, opgenomen in het vijfde lid, namelijk in het geval iemand uit de «zittende populatie» werkzaam in een sw-bedrijf in aanmerking wenst te komen voor begeleid werken. Deze uitzondering is noodzakelijk, omdat anders personen uit de «zittende populatie» niet in aanmerking kunnen komen voor begeleid werken wegens het ontbreken van een indicatie daartoe. Een aanvraag tot een dergelijke indicatie kan door of namens betrokkene worden gedaan. Daarbij is uitsluitend de vraag aan de orde of betrokkene in staat wordt geacht tot begeleid werken. Andere aspecten van het indicatieproces, zoals de vraag of betrokkene tot de doelgroep behoort en de indeling in een arbeidshandicapcategorie, zijn daarbij niet aan de orde.

Het eerste lid bepaalt dat de aanvraag tot een advies ten behoeve van een herindicatie uiterlijk twee maanden voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de indicatie aan de commissie wordt gedaan.

Het tweede lid bepaalt dat een aanvraag tot herindicatie eerder dan twee maanden voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de indicatie kan worden gedaan door of namens betrokkene. Bij een herindicatie op basis van dit lid is een deugdelijk gemotiveerde aanvraag noodzakelijk. Een latere aanvraag voor herindicatie dan genoemd in het eerste lid, is niet toegestaan.

De aanvraag tot herindicatie doorloopt in principe dezelfde procedure als de indicatie. Wel kan daarbij gebruik worden gemaakt van gegevens die reeds ten behoeve van de indicatie zijn vastgelegd. Een belangrijk element van de herindicatie vormt de beoordeling van de wijze waarop betrokkene in de sociale werkvoorziening of in het begeleid werken functioneert. De commissie vraagt de gegevens met betrekking tot de SW-loopbaan bij de sociale werkvoorziening op. De formele basis hiervoor ligt in artikel 15, vierde lid, van de wet. Gemeenten kunnen op een door hen zelf gekozen wijze invulling geven aan de manier waarop deze informatie wordt weergegeven. Mogelijk is hierbij gebruik te maken van het functie-, functionerings- en ervaringsprofiel van het profielensysteem versie 1997 of een ander hiermee vergelijkbaar instrument. Dit biedt de mogelijkheid om bij de herindicatie na te gaan in hoeverre met het aanvankelijke advies rekening is gehouden. Hierbij kunnen ook weer de functievoorbeelden uit de bijlage bij het intakeprofiel worden gebruikt. Het volledige profielensysteem versie 1997 zal door het ministerie ter kennisgeving aan alle gemeenten worden gezonden.

Als er geen bijzonderheden zijn kan de beschikking op de herindicatie binnen twee maanden worden afgegeven. Als de gemeente bij een aanvraag tot herindicatie verwacht dat nader onderzoek noodzakelijk is, kan zij de procedure tot herindicatie eerder in werking zetten. In het derde lid is voor de zekerheid bepaald dat een indicatie nog maximaal 2 maanden geldig blijft indien niet tijdig op een aanvraag van herindicatie is beslist.

De herindicatie wordt weer aan betrokkene meegedeeld. Indien betrokkene in een bedrijf werkzaam is wordt ook dat bedrijf van de herindicatie in kennis gesteld.

Artikel 9. Advies bij voorgenomen opzegging van de dienstbetrekking

Tot de taak van de commissie behoort op grond van artikel 6, derde lid, van de wet ook het adviseren bij voorgenomen ontslag in andere situaties dan het niet willen meewerken aan een herindicatie of het na een onaantastbaar geworden herindicatie niet willen meewerken aan plaatsing elders. Bij het opstellen van een dergelijk advies toetst de commissie of wordt voldaan aan de criteria die ook in het particuliere bedrijfsleven gelden, te weten het Delegatiebesluit 1993, een en ander voorzover deze criteria op de sociale werkvoorziening van toepassing zijn. Deze toets is dezelfde als die door de regionaal directeur van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie wordt uitgevoerd (de zogenoemde preventieve ontslagtoets). De beslissing van het gemeentebestuur, op het advies van de commissie, kan vervolgens alleen bij de civiele rechter worden getoetst.

Ten behoeve van deze taak van de commissie is geregeld dat bij dergelijke zaken aan de commissie een jurist wordt toegevoegd. In de Regeling indicatie sociale werkvoorziening is nader aangegeven aan welke deskundigheidsvereisten de jurist zal moeten voldoen. Het gaat daarbij om specifieke kennis omtrent ontslagzaken. De met het lidmaatschap van de commissie voor de jurist onverenigbare functies zijn dezelfde als voor andere leden van de commissie.

Artikel 10. Werkwijze bij indicatie

De wijze waarop de gemeente en de commissie bij de indicatie, de herindicatie en het voorgenomen ontslag, te werk gaan moet worden vastgelegd in een besluit. Op deze wijze kan voor een ieder de procedure van indicatie vooraf duidelijk zijn. In het besluit zal bijvoorbeeld zowel voor de indicatie als herindicatie moeten worden ingegaan op:

– de wijze waarop het onderzoek plaatsvindt;

– wie bij het onderzoek moeten of kunnen worden geraadpleegd;

– de taak, respectievelijk verantwoordelijkheid van de afzonderlijke deskundige leden van de commissie bij de verschillende onderzoeken;

– de wijze waarop de bevindingen in het schriftelijk rapport worden neergelegd, en

– de wijze waarop de commissie tot haar oordeel komt.

Indien de commissie door meerdere gemeentebesturen of samenwerkingsverbanden is ingesteld of aangewezen, ligt het voor de hand dat de betrokken gemeenten overleg plegen over de in het besluit vast te leggen werkwijze.

Met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is afgesproken dat zij ten behoeve van de gemeenten hiertoe een modelprotocol zal ontwikkelen.

Met betrekking tot het toezicht van de minister op een juiste uitvoering van de wet is het nog van belang op te merken dat daarbij ook steekproefsgewijs inzage in medische en psychologische gegevens kan worden verlangd om een beeld te krijgen van de wijze waarop het gemeentebestuur of de commissie tot de indicatie komt. Een en ander zal uiteraard met de grootst mogelijke zorgvuldigheid geschieden. Inzage in dergelijke dossiers zal geen gevolgen hebben voor betrokkene. Artikel 13, derde lid, en 14, eerste lid, van de wet bieden hiervoor de basis.

Het tweede lid is noodzakelijk om de kwaliteitszorg van de gemeenten en de commissie nadere vorm te geven. Deze nadere regels zijn opgenomen in de Regeling indicatie sociale werkvoorziening.

Artikel 11. Overgangsrecht bestaande wachtlijst

Artikel 11 is noodzakelijk om de bestaande wachtlijst en de op grond van de wet op te stellen wachtlijst in elkaar te vlechten. Personen die op de bestaande wachtlijst staan zullen conform de wet moeten worden geïndiceerd en wel door de gemeente waar zij woonachtig zijn. Personen die tot de doelgroep behoren worden op de nieuwe wachtlijst geplaatst op de oorspronkelijke datum waarop zij tot de personenkring van de Wet Sociale Werkvoorziening waren toegelaten. Voor dit proces is een termijn gesteld van maximaal twee jaar. Het is niettemin aan de gemeente om te bevorderen dat de periode van eventuele onzekerheid van personen op de wachtlijst zo kort mogelijk wordt gehouden. Daartoe behoort ook het geven van goede voorlichting aan personen die thans op de wachtlijst staan. Personen die voor een dienstbetrekking of arbeidsovereenkomst in aanmerking komen moeten in ieder geval voor de feitelijke plaatsing zijn geïndiceerd. Dit om te voorkomen dat personen in de Wsw te recht komen die niet tot de doelgroep behoren.

Personen die buiten de doelgroep van de wet vallen moeten apart worden geregistreerd teneinde te kunnen blijven volgen of deze personen op andere wijze arbeid kunnen aanvaarden. Dit is geregeld in een ministeriële regeling op basis van artikel 13, derde en vijfde lid, van de wet.

Artikel 12. Overgangsrecht terugkeergarantie

Artikel 7, zesde, zevende en achtste lid, regelen terugkeergaranties voor mensen die onder de nieuwe wet in dienst zijn getreden. Artikel 12 regelt daarnaast ook de terugkeergaranties voor personen die reeds op basis van de Wet Sociale Werkvoorziening (en hierna te noemen regelingen in verband met begeleid werken) werkzaam waren. Deze kunnen, in tegenstelling tot de regelingen van artikel 7, zesde, zevende en achtste lid, zonder indicatie of herindicatie weer instromen in de sociale werkvoorziening. In het derde lid is voor de daar bedoelde groep tevens geregeld dat een nieuwe dienstbetrekking weer wordt aangegaan op basis van de rechten en verplichtingen die voor hen bestonden op basis van hun laatste dienstbetrekking in de sociale werkvoorziening. De garantie geldt, met uitzondering voor de mensen die begeleid werken, voor één jaar. Voor personen die begeleid werken is aansluiting gezocht bij de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomsten uit arbeid en de Regeling vergoeding persoonlijke ondersteuning gehandicapte werknemers. De terugkeergarantie geldt hier onverkort (zolang men tot de doelgroep behoort) voor personen die begeleid werken en gelijktijdig onder de beide genoemde regelingen vielen.

Artikel 13. Inwerkingtreding

Dit besluit zal na de daarvoor geldende voorhangproceduere bij het parlement, door middel van een afzonderlijk inwerkingtredingsbesluit, met ingang van 1 januari 1998 in werking treden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

Toelichting

Algemeen

Het komen tot een (adviserende) indicatiestelling van het behoren tot de doelgroep van de Wsw is een proces dat geordend kan worden in een aantal te onderscheiden beslissingen.

Voor de helderheid en de toetsbaarheid van de gedachtengang zijn deze te nemen beslissingen geformuleerd als opeenvolgende ja/nee keuzes, hoewel het gaat om oordelen die in de praktijk in samenhang gevormd zullen worden.

Het is voor de toetsbaarheid van de beoordeling van belang dat alle overwegingen die tot het eindoordeel leiden, schriftelijk worden vastgelegd, onder verwijzing naar in het dossier aanwezige bevindingen van eigen of door anderen verricht onderzoek.

Het door anderen verricht onderzoek zal door de indicatiecommissie gewogen dienen te worden op kwaliteit en onafhankelijkheid. Daarbij dient ook de rapportage van deze bevindingen aan behoorlijke kwaliteitseisen te voldoen.Vanzelfsprekend kan er voorts geen sprake van een onafhankelijk oordeel zijn, als de gegevens waarop het oordeel gevormd wordt uitsluitend geleverd worden door niet-onafhankelijke onderzoekers, bijvoorbeeld in het geval van een stage- of functioneringsverslag van de sociale werkvoorziening. In dat geval zal het in de rede liggen een onafhankelijk nader onderzoek te laten verrichten, tenzij de mening van de niet-onafhankelijke rapporteurs overeenkomt met die van de te beoordelen persoon.

De meningsvorming door de deskundigen van de indicatiecommissie zal niet altijd tot stand komen op grond van uitsluitend overduidelijke, doorslaggevende feiten. Soms zal het eindoordeel het resultaat zijn van afwegingen en taxaties. Hierom ook kan de (adviserende) indicatiestelling niet zonder meer gereduceerd worden tot een louter administratieve afhandeling, maar zal de beoordeling moeten geschieden door inhoudelijk deskundigen.

Voor zover het niet goed mogelijk is welomschreven, objectieve normen te formuleren, zullen intervisie en concensusbesprekingen met collega-deskundigen uit verschillende teams, bijdragen tot een vergroting van de intersubjectieve overeenstemming, wat de interpretatieruimte reduceert en de landelijke uniformiteit van de indicatiestelling ten goede komt.

Het gehele indicatieadviseringsproces zal een min of meer iteratief karakter hebben, waarbij een vroegtijdige voorlopige inschatting van geschikte branches en functieniveau al noodzakelijk kan zijn bij het komen tot een oordeel over de onderdelen 2 en volgende. Deze inschatting zal later in het proces opnieuw gewogen worden.

Een precieze aanduiding van de noodzakelijke aanpassingen en van de bepalingen waarmee rekening gehouden moet worden, kan uiteraard pas gegeven worden na een functiegericht onderzoek bij de feitelijke plaatsing.

ad 1.

Stoornissen en functionele beperkingen worden met name genoemd en welomschreven, en daarnaast weergegeven in termen en codes uit de internationale statistische classificatie van ziekten en aanverwante gezondheidsproblemen (ICD-10, Wereldgezondheidsorganisatie, Genève,1992) en de Internationale Classificatie van Stoornissen, Beperkingen en Handicaps (ICIDH, Wereldgezondheidsorganisatie, Geneve,1980, herdruk 1993), een en ander onder verwijzing naar de betreffende rapporten en de gebruikte onderzoeksmethoden*. De terminologie van de ICIDH wordt in deze bijlage ten dele vervangen door in Nederland gangbare eigentijdse benamingen.

Onder beperkingen van lichamelijke aard worden alle beperkingen verstaan ten gevolge van stoornissen, die niet van verstandelijke (ICIDH, 12–13) of psychische aard (ICIDH, 15–19, 23–29) zijn. Deze beperkingen kunnen rechtstreeks van functionele betekenis zijn bij arbeidstaken, zoals een bewegingsbeperking, of van sociale aard, indien er bijvoorbeeld een extreme lichaamsgeur of een zeer misvormd uiterlijk (ICIDH, 8) een onoverkomelijke barrière vormt voor werken onder normale omstandigheden.

Ook psychische beperkingen kunnen soms geheel of in belangrijke mate sociaal van aard zijn.

Te denken is daarbij aan ernstige persoonlijkheidstoornissen en zware motorische- en/of vocale tic-stoornissen. Verder kan grote traagheid ten gevolge van een laag psychomotorisch tempo een bepalende beperking zijn.

Bij beperkingen van verstandelijke aard gaat het om beperkingen in het functioneren in de arbeidssituatie, die samenhangen met een duidelijk onder het gemiddelde intelligentieniveau functioneren, zoals geformuleerd in de ICIDH criteria.

ad 2.

Bij het beantwoorden van de tweede vraag gaat het meer in het bijzonder in hoeverre de geconstateerde beperkingen – afzonderlijk, dan wel in samenhang gezien – het functioneren in een normale arbeidsomgeving in de weg staan. Dit is mede afhankelijk van wat in de betreffende regio en in de betreffende branches mogelijk en gebruikelijk is, rekening houdend met wat voor de betrokkene als passende arbeid beschouwd kan worden, gegeven de genoten opleiding, het arbeidsverleden en de beperkingen.

ad 3.

Diegenen, die vanwege hun beperkingen ook niet met behulp van voorzieningen of maatregelen tot arbeid in staat zijn, worden geacht tot de doelgroep van zorgvoorzieningen te behoren.

ad 4.

Voor de grens van het redelijke geldt hierbij wat bij toepassing van voorzieningen op basis van de arbeidsongeschiktheidswetten in de regio gebruikelijk is, rekening houdend met wat voor de persoon als passende arbeid beschouwd kan worden, gegeven de genoten opleiding, het arbeidsverleden en de beperkingen.

Ingrijpende technische voorzieningen, vergaande taakdelingen, speciale werkbegeleiding en vergaande aanpassing van werktempo zullen in een normale arbeidsomgeving veelal in de praktijk niet mogelijk zijn. Diegenen, die tot arbeid in staat zijn en voor wie de noodzakelijke voorzieningen en/of maatregelen in het algemeen gerealiseerd kunnen worden in een overigens normale arbeidsomgeving in de regio, worden geacht tot de normale doelgroep van arbeidsvoorziening, of die van de Wiw te behoren.

ad 5.

Voor een redelijke grens van aanpassingen geldt 2 maal het maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur bij een eenmalige investering, en een vierde van het maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur bij structurele kosten.

Voor een redelijke grens van de kwaliteit van speciale begeleiding geldt een opleiding op MBO-niveau, aangevuld met cursus(sen) specifiek gericht op het werken met mensen met beperkingen van lichamelijk-, verstandelijke- of psychische aard; voor de aanvullende cursus(sen) geldt een studiebelasting van 300 uren als redelijke bovengrens.

Verder moet betrokkene tenminste in staat geacht worden te kunnen functioneren op een rustige plek in een kleine industriële afdeling, kantoor of buitenobject; enig contact met collega's zal daarbij niet uitgesloten zijn.

Voor een redelijke grens van aanpassing van de werktijd geldt een maximale reductie tot een dagdeel per werkdag.

Diegenen voor wie de noodzakelijke voorzieningen en/of maatregelen redelijkerwijs niet gerealiseerd kunnen worden binnen de sociale werkvoorziening worden geacht tot de doelgroep van zorgvoorzieningen te behoren.

ad 6.

Vergaande taakdelingen zijn in beginsel wel mogelijk in de sociale werkvoorziening, waarbij de toelaatbare limiet is het verrichten van de eenvoudigste functies zoals beschreven in de functievoorbeelden van het profielensysteem sw. De noodzaak tot uitsplitsing kan immers niet zodanig zijn dat zelfs het vervullen van de allereenvoudigste functies het vermogen van betrokkene te boven gaat.

Een functioneringsniveau, waarbij betrokkene aangewezen is op intensievere begeleiding dan hierboven aangegeven, minder dan een uur aaneengesloten kan werken, of slechts een prestatie kan leveren van minder dan 10 procent, wordt beschouwd als niet (meer) passend binnen een arbeidsorganisatie.

Diegenen, die niet tot regelmatige arbeid in staat zijn vanwege de aard van hun beperkingen, worden geacht tot de doelgroep van zorgvoorzieningen te behoren.

*

ICD-10, Wereldgezondheidsorganisatie, Geneve, 1992

ICIDH, Wereldgezondheidsorganisatie, Geneve, 1980, herdruk 1993; vertaling met Nederlandse voorwoorden en inleiding: WCC, vaste commissie voor classificaties en definities, WHO Collaborating Centre voor de ICIDH, Zoetermeer 1995

Voor een hoofdindeling op basis van de ICIDH wordt aangesloten bij de WCC-standaard Termen voor Gehandicapten)

nrhandicap (WCC)ICIDH Stoornissen
 verstandelijk gehandicapten 
1verstandelijk gehandicapten (licht)13
2verstandelijk gehandicapten (matig)12
   
3demente personen14
   
4bewustzijnsgehandicapten20–22
   
 psychisch gehandicapten 
5psychisch gehandicapten (niet ernstig)15–19 en 23–29
6psychisch gehandicapten (ernstig**)15–19 en 23–29
   
 zintuigelijk gehandicapten 
7doven40–41
8auditief gehandicapten, overig42–47, 49
   
9blinden50–51
10visueel gehandicapten, overig52–58
   
11evenwicht gehandicapten48
   
12zintuigelijk gehandicapten, overig69, 95–98
   
 orgaangehandicapten 
13uithoudingsgehandicapten61
   
14orgaangehandicapten, overig60, 62–68
   
15motorisch gehandicapten70–79
   
16overige gehandicapten30–39, 80–87, 89–90, 92–94, 99

** diegenen die in een beschermde woonvorm verblijven en zij, die in de laatste vijf jaar voor de aanmelding twee jaar of langer in een psychiatrisch ziekenhuis verbleven.

Toelichting

Algemeen

Het gehele indicatieproces zal een min of meer iteratief karakter hebben, waarbij een vroegtijdige voorlopige inschatting van geschikte branches en functieniveau noodzakelijk kan zijn bij het komen tot een oordeel over de onderdelen 1. en volgende.

De vaststelling van arbeidshandicapniveaus wordt als volgt bepaald aan de hand van de prestatiemogelijkheden (meer – minder), in combinatie met het niveau van de noodzakelijke voorzieningen en/of maatregelen (vérstrekkend – niet vérstrekkend):

licht arbeidsgehandicapt:

meer prestatiemogelijkheden + niet vérstrekkende voorzieningen

matig arbeidsgehandicapt:

meer prestatiemogelijkheden + vérstrekkende voorzieningen

minder prestatiemogelijkheden + niet vérstrekkende voorzieningen

ernstig arbeidsgehandicapt:

minder prestatiemogelijkheden + vérstrekkende voorzieningen.

De arbeidshandicap zal in veel gevallen rechtstreeks kunnen worden afgeleid uit de aard van de stoornis en van de beperkingen die daarmee gepaard gaan. Zo mag op voorhand worden aangenomen dat verstandelijk gehandicapten en psychisch gehandicapten aangewezen zijn op speciale werkbegeleiding. Van matig verstandelijk gehandicapten en van ernstig psychisch gehandicapten mag bovendien worden verondersteld dat zij niet in staat zijn tot het leveren van arbeidsprestaties (zie ad 2.) boven de 50% (zie ad 5.).

Het merendeel van de lichamelijk gehandicapten zal niet aangewezen zijn op speciale werkbegeleiding, of op andere voorzieningen, die als vérstrekkend worden beschouwd (zie ad 4.). Evenmin hoeft er bij lichamelijk gehandicapten op voorhand worden uitgegaan van eenprestatieplafond van 50% (zie ad 2.).

In een hulptabel is de a priori-indeling gegeven.

In individuele gevallen kunnen bovenstaande veronderstellingen leiden tot het toekennen van een te lichte arbeidshandicap. In die gevallen zal, in afwijking van de a priori indeling, de vaststelling van de arbeidshandicap geschieden aan de hand van het beargumenteerde oordeel van de deskundigen van de indicatiecommissie, zo nodig mede op basis van een arbeidskundig onderzoek. Hierbij valt bij voorbeeld te denken aan licht verstandelijk gehandicapten, die vanwege forse lichamelijke beperkingen niet in staat zijn tot het leveren van arbeidsprestaties boven de 50%, of aan lichamelijk gehandicapten met aanzienlijke beperkingen, voor wie vérstrekkende voorzieningen op de werkplek noodzakelijk zijn.

ad 1.

Of er verlaagde eisen gesteld moeten worden met betrekking tot het werktempo kan gezien worden als een noodzakelijke aanpassingsmaatregel, die al dan niet op een werkplek gerealiseerd kan worden. Een dergelijke maatregel zal een verminderde individuele prestatie tot gevolg hebben. Niet bij elke taak of functie zal een dergelijke aanpassing mogelijk zijn, ongeacht de eventuele financiële compensatie voor de resulterende verminderde prestatie.

ad 2.

Op basis van het beargumenteerd oordeel van de deskundigen van de adviescommissie worden de prestatiemogelijkheden (het «prestatieplafond») vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan van de geïndiceerde aangepaste omstandigheden. In geval van twijfel zullen de uitkomsten uit arbeidskundig testonderzoek en/of arbeidssimulatie duidelijkheid kunnen verschaffen. De uiteindelijke feitelijke arbeidsprestatie, die sterk mede afhankelijk is van buiten de persoon gelegen factoren, wordt niet als criterium beschouwd.

De prestatiemogelijkheden worden uitgedrukt in percentages van de prestaties die verwacht mogen worden van een normaal vaardige werknemer in normale omstandigheden.

Op voorhand wordt aangenomen dat personen met lichamelijke beperkingen in staat zijn een prestatie te kunnen leveren van meer dan 50%, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt.

ad 3.

Als niet vérstrekkend worden gezien:

a. algemene voorzieningen voor (lichamelijk) gehandicapten betreffende toegankelijkheid, gebruik en veiligheid;

b. eenmalige individuele aanpassingen in de werkplek en werkomgeving, voor zover de eenmalige kosten niet de helft van het maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur te boven gaan;

c. structurele voorzieningen, voor zover deze niet een achtste van het maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur te boven gaan;

d. organisatorische aanpassingen aan functies die, na aanpassing, gewaardeerd worden boven een bij ministeriële regeling vastgesteld functieniveau.

Het onder b. genoemde maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur is het subsidiebedrag dat op het moment van de indicatiestelling aan de gemeente beschikbaar wordt gesteld voor een in arbeidshandicapcategorie «ernstig» ingedeelde werknemer met een dienstbetrekking met de gemeente, als bedoeld in hoofdstuk 2 van de wet.

ad 4.

Als vérstrekkend worden gezien:

f. combinaties van twee of meer van onder ad 3. genoemde maatregelen;

g. eenmalige individuele technische aanpassingen in de werkplek en werkomgeving, voor zover deze de helft van het maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur te boven gaan;

h. individuele voorzieningen met structurele kosten, voor zover deze een achtste van het maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur te boven gaan;

i. organisatorische aanpassingen die inherent zijn aan alle functies die gewaardeerd worden beneden een bij ministeriële regeling vastgesteld functieniveau;

j. speciale werkbegeleiding, waarbij speciale kennis en vaardigheden van de leidinggevende vereist zijn, of waarbij de noodzakelijke intensiteit van begeleiding meer dan 50% hoger is dan bij een soortgelijke functie onder normale werkomstandigheden het geval zou zijn.

ad 5.

Van personen met een matige verstandelijke handicap (ZMLK-schoolverlaters) mag worden aangenomen dat zij niet in staat zijn tot het leveren van een prestatie van 50% of meer.

Dit geldt eveneens voor personen met een ernstige psychische handicap (diegenen die in een beschermde woonvorm verblijven en zij, die in de laatste vijf jaar voor de aanmelding twee jaar of langer in een psychiatrisch ziekenhuis verbleven).

Hulptabel voor a priori indeling:

handicap (WCC*)ICIDH** Stoornissen arbeidshandicap
verstandelijk (licht)13matig
verstandelijk (matig)12ernstig
psychisch (niet ernstig)15 t/m 19 en 23 t/m 29matig
psychisch (ernstig, zie ad 5.)15 t/m 19 en 23 t/m 29ernstig
overig («lichamelijk») (licht)overige stoornissen***licht

* WCC-Standaard Termen voor Gehandicapten (NRV, 1991)

** International Classification of Impairments, Disabilities and Handicaps (ICIDH), Wereldgezondheidsorganisatie, Geneve, 1980, herdruk 1993; vertaling met Nederlandse voorwoorden en inleiding: WCC, vaste commissie voor classificaties en definities, WHO Collaborating Centre voor de ICIDH, Zoetermeer 1995.

*** voor zover niet leidend tot vérstrekkende maatregelen of een «prestatieplafond» van 50%.

Toelichting

Algemeen

Bij de indicatiestelling voor scholing gaat het expliciet en uitsluitend om scholing in het kader van het leerlingwezen, in termen van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) de beroepsbegeleidende leerweg, en om scholing voor uitsluitend in de Wsw voorkomende functies. De meest relevante soorten beroepsopleidingen zullen de assistentopleidingen en basisberoepsopleidingen (het vroegere niveau primair leerlingwezen) en de vakopleidingen zijn. De overige beroepsopleidingen in de WEB, mits gerealiseerd via de beroepsbegeleidende leerweg, zijn niet uitgesloten, maar slechts incidenteel van toepassing.

Andere vormen van scholing, zoals voltijd dagopleidingen, deeltijd dagopleidingen waarbij de werkcomponent geen onderdeel van de opleiding vormt, korte interne bedrijfsopleidingen, avond- en weekendcursussen zijn geen doel van de indicatiestelling.

Wel kán de indicatiecommissie aanbevelingen doen met betrekking tot andersoortige scholingsactiviteiten, bijvoorbeeld gericht op het wegnemen van lacunes in de startkwalificaties, zoals een cursus Nederlandse taal voor niet-Nederlands sprekenden. Deze aanbevelingen maken echter geen deel uit van de formele indicatiestelling.

Alvorens over te gaan tot de indicatiestelling scholing, is nagegaan of betrokkene tot de doelgroep van de sociale werkvoorziening behoort (beslistabel I) – waarbij tevens een eerste indruk verkregen is welke branche(s) en welk functieniveau tot de mogelijkheden behoren – en in welke handicapcategorie betrokkene wordt ingedeeld (beslistabel II).

ad 1.

Allereerst moet worden vastgesteld of betrokkene beroepsonderwijs heeft ontvangen, en zo ja welke vorm, en vervolgens in hoeverre deze scholing relevant is voor de mogelijk in aanmerking komende branche(s). Voorts moet worden nagegaan welk (vervolg)scholingsaanbod er is binnen de beroepsbegeleidende leerweg, rekening houdend met het relevant scholingsniveau van betrokkene.

Het kan immers voorkomen dat ten gevolge van een later verworven handicap de aanvankelijke beroepsrichting niet meer tot de mogelijkheden behoort. Wél zal het mogelijk zijn dat delen van zijn of haar opleiding van betekenis zijn voor het werk dat in Wsw-verband aangeboden zal kunnen worden. Hiermee moet bij de verdere indicatiestelling vanzelfsprekend rekening worden gehouden.

Als er geen relevant (vervolg)scholingsaanbod is binnen de beroepsbegeleidende leerweg moet worden nagegaan of er opleidingsmogelijkheden zijn voor Wsw-specifieke functies die uitsluitend in de Wsw voorkomen (zie onder 3).

ad 2.

Bij dit onderdeel worden de scholingsmogelijkheden en -beperkingen van betrokkene nagegaan, gegeven het voor handen zijnde scholingsaanbod binnen de beroepsbegeleidende leerweg. Als betrokkene in staat geacht wordt aan deze vorm van beroepsonderwijs deel te kunnen nemen, is hij of zij geïndiceerd voor beroepsonderwijs via de beroepsbegeleidende leerweg.

ad 3.

Indien vastgesteld is dat betrokkene niet in staat geacht wordt aan beroepsonderwijs via de beroepsbegeleidende leerweg te kunnen deelnemen, of indien er geen relevant (vervolg)scholingsaanbod is binnen de beroepsbegeleidende leerweg moet worden nagegaan of er opleidingsmogelijkheden zijn voor Wsw-specifieke functies. Deze Wsw-specifieke opleiding moet natuurlijk verder gaan dan het door betrokkene reeds bereikte relevante opleidingsniveau.

Zijn deze mogelijkheden er niet, dan is betrokkene niet geïndiceerd voor (verdere) scholing.

ad 4.

Indien er een voor betrokkene relevant opleidingsaanbod is voor Wsw-specifieke functies, moet vastgesteld worden of betrokkene in staat aan een dergelijke opleiding deel te nemen. Is dit het geval dan is betrokkene geïndiceerd voor Wsw-specifieke scholing, zoniet dan is betrokkene niet geïndiceerd voor (verdere) scholing. stb-1997-469-4.gif

Toelichting

Algemeen

Voor diegenen die behoren tot de doelgroep van de sociale werkvoorziening biedt de regeling begeleid werken, voor zover daartoe geen contra-indicatie bestaat, de faciliteit van extra begeleiding en loonsubsidie indien daarmee een arbeidsovereenkomst onder overigens normale omstandigheden kan worden verworven. Alvorens over te gaan tot de indicatiestelling begeleid werken, is nagegaan of betrokkene tot de doelgroep van de sociale werkvoorziening behoort (beslistabel I), in welke handicapcategorie betrokkene wordt ingedeeld (beslistabel II) en of betrokkene is geïndiceerd voor scholing (beslistabel III). De scholingsindicatie zal in het geval er door betrokkene geopteerd wordt voor begeleid werken geen dwingende indicatie zijn, omdat de arbeidsvoorwaarden worden vastgesteld in onderhandelingen tussen werkgever en werknemer of diens vertegenwoordiger.

ad 1.

Nadat bij de indicatiestelling is vastgesteld dat het totaal van de onder punt 3. van de beslistabel in bijlage I genoemde aanpassingen niet te realiseren is in een overigens normale arbeidsomgeving, zal opnieuw moeten worden nagegaan of dit wél mogelijk is voor de voor betrokkene noodzakelijke technische aanpassingen, organisatorische aanpassingen of aanpassing van de werktijd.

Omdat de mogelijkheid van begeleid werken een optionele is, waarbij van tevoren de werksetting in het algemeen niet bekend zal zijn, zal de toetsing van deze punten marginaal zijn, in die zin dat uitsluitend aanpassingen een positieve indicatie in de weg zullen staan, die met grote waarschijnlijkheid nergens buiten de sociale werkvoorziening gerealiseerd (kunnen) worden.

Dat in de praktijk de noodzaak tot het voorzien in aanpassingen het vinden van een begeleid-werkenbaan zou kunnen bemoeilijken, is als zodanig geen reden om betrokkene een dergelijke optie te onthouden.

Aanpassingen op het punt van speciale werkbegeleiding en van werktempo worden door het begeleid werken ex art.7 van de wet zelf mogelijk gemaakt, door middel van subsidie voor de werkgever om te voorzien in deskundige begeleiding op de werkplek en in compensatie van de verminderde productiviteit van betrokkene ten gevolge van diens beperkingen.

ad 2.

Vastgesteld moet worden of er speciale werkbegeleiding noodzakelijk is, die onder normale omstandigheden niet kan worden geboden. Dit kan zowel de omvang van de noodzakelijke begeleiding betreffen, alsook het gespecialiseerde karakter ervan. Dit laatste zal met name het geval kunnen zijn bij personen met een verstandelijke of een psychische handicap. De noodzaak van enige speciale begeleiding is een noodzakelijke voorwaarde voor een indicatie begeleid werken.

ad 3.

Het begeleid werken ex art.7 van de wet is bedoeld om, met enige ondersteuning, het werken onder overigens normale omstandigheden mogelijk te maken. Daarom moet de noodzaak van permanent aanwezige leiding, waarop op welk moment dan ook een beroep gedaan kan worden, beschouwd worden als een contra-indicatie.

ad 4.

Een voorwaarde om van de regeling gebruik te kunnen maken is dat de speciale werkbegeleiding beperkt blijft tot gemiddeld maximaal 15% van de werktijd, op jaarbasis.


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 november 1997, nr. 217.

Naar boven