Besluit van 28 augustus 1997, houdende vaststelling van het landelijk beleidskader inzake het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid en wijziging van enkele besluiten (Besluit landelijk beleidskader gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, T. Netelenbos, van 1 juli 1997, nr. 1997/5392 (1488), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op de artikelen 51, 96a en 110a van de Wet op het basisonderwijs, de artikelen 93a en 106a van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en artikel 118a van de Wet op het voortgezet onderwijs;

De Raad van State gehoord (advies van 25 juli 1997, nr. W05.97.0392);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, T. Netelenbos, van 21 augustus 1997, nr. 1997/17138 (1488), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. LANDELIJK BELEIDSKADER

Artikel 1. Doelstellingen LBK

  • 1. De landelijke doelstellingen van het beleid inzake onderwijsachterstandenbestrijding, bedoeld in de artikelen 110a van de Wet op het basisonderwijs, 106a van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en 118a van de Wet op het voortgezet onderwijs, zijn de doelstellingen zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

  • 2. De voornemens van de rijksoverheid met betrekking tot landelijke evaluatie van het beleid inzake onderwijsachterstandenbestrijding, bedoeld in de artikelen 110a van de Wet op het basisonderwijs, 106a van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en 118a van de Wet op het voortgezet onderwijs, zijn de voornemens zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit.

HOOFDSTUK 2. WIJZIGING VAN ANDERE BESLUITEN

Artikel 2. Wijziging Formatiebesluit WBO 1992

Het >Formatiebesluit WBO 19921 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 5, tweede lid, wordt «en formatie voor de schoolleiding op grond van artikel 11, eerste en tweede lid,» telkens vervangen door: , formatie voor de schoolleiding op grond van artikel 11, eerste en tweede lid, en de formatie, bedoeld in artikel 15c.

B

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6. Berekening basisformatie

De basisformatie van de school, uitgedrukt in formatieplaatsen, wordt berekend aan de hand van het schema, vermeld in artikel 8.

C

Artikel 7 vervalt.

D

In artikel 8 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. De aanduiding «gewogen aantal leerlingen» wordt vervangen door «aantal leerlingen».

2. De zinsnede «gewogen leerlingen» wordt telkens vervangen door «leerlingen».

3. Toegevoegd worden twee nieuwe volzinnen, luidende: Het aantal leerlingen wordt berekend op grond van het aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar, verhoogd met 3% van dat aantal. Het verkregen getal wordt naar beneden afgerond.

E

In artikel 11, tweede lid, wordt de aanduiding «aantal formatieplaatsen van de basisformatie en de formatie bedoeld in artikel 15» vervangen door: aantal formatieplaatsen van de basisformatie en de formatie bedoeld in artikel 15 en artikel 15c.

F

In artikel 12 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Indien in de periode van 1 augustus tot 1 april van een schooljaar het gewogen aantal leerlingen berekend op grond van artikel 15c, eerste tot en met derde lid, zodanig is toegenomen dat op basis van dat aantal leerlingen de basisformatie vermeerderd met de formatie, bedoeld in artikel 15c, tenminste 0,6 formatieplaats groter is dan de basisformatie vermeerderd met de formatie, bedoeld in artikel 15c, die voor de school is berekend, kan de basisformatie opnieuw worden berekend op basis van het aantal leerlingen en kan de formatie, bedoeld in artikel 15c, opnieuw worden berekend op basis van dat gewogen aantal leerlingen.

2. In het tweede en derde lid wordt «de basisformatie» telkens vervangen door: de basisformatie en de formatie, bedoeld in artikel 15c,.

G

In artikel 14 vervalt aan het slot van onderdeel b het woord «en», wordt de punt vervangen door «, en» en wordt toegevoegd:

d. de formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden, bedoeld in artikel 96a van de wet.

H

In artikel 15a wordt de zinsnede «berekend op grond van de artikelen 8 en 15, eerste tot en met derde lid,» telkens vervangen door: berekend op grond van de artikelen 8, 15, eerste tot en met derde lid, en 15c,.

I

Na artikel 15b wordt een nieuw artikel 15c opgenomen, luidende:

Artikel 15c. Berekening formatie onderwijsachterstandenbestrijding
  • 1. Voor de bestrijding van onderwijsachterstanden wordt voor elke leerling bij de toelating tot een school een gewicht vastgesteld behorend bij de categorie, waarbij hij volgens onderstaand overzicht wordt ingedeeld, met dien verstande dat een leerling slechts bij een categorie wordt ingedeeld.

    leerling categoriegewicht
    a.Leerling van wie beide ouders of verzorgers een schoolopleiding hebben genoten tot of tot en met het niveau eindexamen voorbereidend beroepsonderwijs:1,25
     Indien het betreft een leerling uit een een-ouder gezin, geldt deze opleidingseis ten aanzien van de desbetreffende ouder of verzorger. 
    b.Leerling, die verblijft in een internaat of pleeggezin en van wie de vader of moeder het schippersbedrijf uitoefent of heeft uitgeoefend:1,40
    c.Leerling, van wie de ouders een trekkend bestaan leiden als bedoeld in het Besluit trekkende bevolking WBO, anders dan bedoeld onder b:1,70
    d.Leerling die  
     1°.voldoet aan 1 van de volgende voorwaarden:  
      1.de vader of verzorger heeft een schoolopleiding genoten tot of tot en met het niveau eindexamen voorbereidend beroepsonderwijs,  
      2.de moeder of verzorgster heeft een schoolopleiding genoten tot het niveau eindexamen voorbereidend beroepsonderwijs, of  
      3.de meest verdienende ouder of verzorger oefent een beroep uit in loondienst, waarin hij lichamelijke of handarbeid verricht, of geniet geen inkomsten uit tegenwoordige arbeid, en die tevens  
     2°.ofwel behoort tot de Molukse bevolkingsgroep ofwel van wie een van de ouders voldoet aan 1 van de volgende voorwaarden:  
      1.afkomstig uit een van de landen, genoemd in artikel 1, onder b, van het Besluit leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond WBO;  
      2.afkomstig uit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba;  
      3.door Onze Minister van Justitie als vluchteling toegelaten op grond van artikel 15 van de Vreemdelingenwet;  
      4.afkomstig uit een ander niet-Engelstalig land buiten Europa, echter met uitzondering van Indonesië:1,90
    e.Overige leerlingen:1,00

    Met het hebben genoten van een schoolopleiding tot of tot en met het niveau eindexamen voorbereidend beroepsonderwijs, wordt gelijkgesteld het hebben doorlopen van ten hoogste de eerste twee leerjaren van een andere vorm van voortgezet onderwijs.

  • 2. Het gewogen aantal leerlingen wordt berekend door de som van de gewichten, bedoeld in het eerste lid, toegekend aan de leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar, te verminderen met 9% van het aantal leerlingen. Het verkregen getal wordt naar beneden afgerond. Artikel 96b, tweede lid, van de wet is van toepassing.

  • 3. Indien de berekening volgens het tweede lid leidt tot een gewogen aantal leerlingen dat lager is dan het aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar, wordt het gewogen aantal leerlingen gelijkgesteld aan dat aantal leerlingen.

  • 4. Het aantal leerlingen berekend op grond van het eerste tot en met derde lid, wordt verhoogd met 3% van dat aantal leerlingen. Het verkregen getal wordt naar beneden afgerond.

  • 5. De formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden bedraagt het verschil tussen de formatie, berekend op grond van het eerste tot en met vierde lid aan de hand van het schema, bedoeld in artikel 8, en de basisformatie.

J

In de inhoudsopgave worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. De omschrijving van artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7. (vervallen)

2. Na de omschrijving van artikel 15b wordt opgenomen:

Artikel 15c. Berekening formatie onderwijsachterstandenbestrijding

Artikel 3. Wijziging Formatiebesluit ISOVSO 1992

Het Formatiebesluit ISOVSO 19922 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 7 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid vervalt uit de formule «+ F».

2. In het tweede lid wordt in de omschrijving van F «artikel 15» vervangen door: artikel 22b.

B

In artikel 8, eerste en tweede lid, wordt «13a en 22» telkens vervangen door: 13a, 22 en 22b.

C

In artikel 9, eerste lid, wordt «13a en 22» telkens vervangen door: 13a, 22 en 22b.

D

In artikel 11a, eerste lid, wordt in de omschrijving van p de zinsnede «zonder de opslag voor tussentijdse instroom, bedoeld in artikel 7, vierde lid, van het Formatiebesluit WBO 1992» vervangen door: zonder de opslag voor tussentijdse instroom, bedoeld in artikel 15c, vierde lid, van het Formatiebesluit WBO 1992.

E

Artikel 15 vervalt.

F

In artikel 21 vervalt aan het slot van onderdeel a het woord «en», wordt de punt vervangen door «, en» en wordt toegevoegd:

c. de formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden, bedoeld in artikel 93a van de wet.

G

In artikel 22a wordt «7 en 22» vervangen door: 7, 22 en 22b.

H

Na artikel 22a wordt een nieuw artikel 22b opgenomen, luidende:

Artikel 22b. Berekening formatie onderwijsachterstandenbestrijding

Voor de bestrijding van onderwijsachterstanden wordt voor leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond een aantal minuten formatie berekend aan de hand van het schema:

Aantal leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrondaantal minuten per week
1 tot en met 4 0
584
en vervolgens voor elke leerling boven het aantal van 5, 84 minuten per week. 

I

In de inhoudsopgave worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. De omschrijving van artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15. (vervallen)

2. Na de omschrijving van artikel 22a wordt toegevoegd:

Artikel 22b. Berekening formatie onderwijsachterstandenbestrijding.

Artikel 4. Wijziging Bekostigingsbesluit WBO/OWBO

Het Bekostigingsbesluit WBO/OWBO3 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 12, tweede lid, wordt «de categorieën leerlingen, bedoeld in artikel 7 van het Formatiebesluit WBO 1992» vervangen door: de categorieën leerlingen, bedoeld in artikel 15c van het Formatiebesluit WBO 1992.

B

In artikel 52, tweede lid, wordt in de omschrijving van B «de som van de gewichten, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het Formatiebesluit WBO 1992» telkens vervangen door: de som van de gewichten, bedoeld in artikel 15c, eerste lid, van het Formatiebesluit WBO 1992.

C

In bijlage II komen de omschrijvingen van A en B te luiden:

A=het aantal formatieplaatsen dat wordt berekend aan de hand van het schema in artikel 8 van het Formatiebesluit WBO 1992; of, indien artikel 12 van het Formatiebesluit WBO 1992 is toegepast: het aantal formatieplaatsen, berekend met toepassing van artikel 12, eerste lid, van het Formatiebesluit WBO 1992, met dien verstande dat niet wordt gerekend met het gewogen aantal leerlingen doch met het feitelijk aantal leerlingen dat staat ingeschreven op het tijdstip dat artikel 12 is toegepast;
B=het aantal formatieplaatsen dat wordt berekend op grond van artikel 15c, eerste tot en met vierde lid, van het Formatiebesluit WBO 1992 aan de hand van het schema, bedoeld in artikel 8 van het Formatiebesluit WBO 1992; of, indien artikel 12 van het Formatiebesluit WBO 1992 is toegepast: het aantal formatieplaatsen dat wordt berekend met toepassing van artikel 12, eerste lid, van het Formatiebesluit WBO 1992;.

Artikel 5. Wijziging Huisvestingsbesluit WBO

Het Huisvestingsbesluit WBO4 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8, tweede lid, komt de tweede volzin te luiden: Daarbij wordt gerekend met het aantal leerlingen dat naar verwachting op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school, onderscheidenlijk de hoofdvestiging of nevenvestiging, zal zijn ingeschreven.

B

In artikel 16, tweede lid, komt de omschrijving van de onderdelen A en B te luiden:

A=het aantal formatieplaatsen dat volgens de prognose wordt berekend aan de hand van het schema in artikel 8 van het Formatiebesluit WBO 1992, met dien verstande dat wordt gerekend met het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft, op de school zal zijn ingeschreven;.
B=het aantal formatieplaatsen dat volgens de prognose wordt berekend op grond van artikel 15c, eerste tot en met vierde lid, van het Formatiebesluit WBO 1992 aan de hand van het schema, bedoeld in artikel 8 van het Formatiebesluit WBO 1992;.

HOOFDSTUK 3. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 augustus 1998, met uitzondering van artikel 1 dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst. Dit besluit treedt echter niet in werking dan nadat 4 weken zijn verstreken nadat het is voorgelegd aan beide kamers der Staten-Generaal en gedurende die termijn niet door of namens een der kamers de wens te kennen is gegeven dat het in dit besluit geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld.5

Artikel 7. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit landelijk beleidskader gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 28 augustus 1997

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra

Uitgegeven de tweede oktober 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

BIJLAGE 1 BIJ HET BESLUIT LANDELIJK BELEIDSKADER GEMEENTELIJK ONDERWIJSACHTERSTANDENBELEID

De landelijke doelstellingen van het beleid inzake onderwijsachterstandenbestrijding zijn:

A. Met betrekking tot de voor- en vroegschoolse educatie:

1. De startcondities van leerlingen bij binnenkomst in de basisschool worden, onder meer op het gebied van de Nederlandse taal, verbeterd door:

a. het tot stand brengen van samenwerkingsrelaties tussen scholen voor basisonderwijs, peuterspeelzalen en kinderopvangvoorzieningen met het oog op het voorkomen van achterstand in de ontwikkeling van kinderen; daarbij kan worden aangesloten op de activiteiten van de consultatiebureaus, en

b. deskundigheidsbevordering van medewerkers van kinderopvangvoorzieningen, peuterspeelzalen en de onderbouw van het basisonderwijs met het oog op een adequate aanpak van onderwijsachterstanden.

2. Bij de uitwerking wordt aan de volgende aspecten aandacht besteed:

a. informatie-uitwisseling met betrekking tot toekomstige leerlingen in het basisonderwijs,

b. bevordering van planmatig handelen en deskundigheid met betrekking tot educatieve activiteiten in voorschoolse voorzieningen,

c. gebruik van programma's en instrumenten voor stimulering van de (taal)ontwikkeling bij kinderen in peuterspeelzalen, en

d. ondersteuning van ouders door aanbieden van gezinsgerichte programma's.

B. Met betrekking tot de beheersing van de Nederlandse taal:

1. Ter bestrijding van achterstanden op het gebied van de Nederlandse taal bij allochtone en autochtone leerlingen wordt een lokaal beleid ontwikkeld in samenwerking met scholen en andere relevante instellingen. Het lokaal beleid is gericht op de beheersing van de Nederlandse taal en op het wegnemen van belemmeringen daarbij.

2. Bij de uitwerking wordt aan de volgende aspecten aandacht besteed:

a. gezamenlijke eerste opvang voorziening ten behoeve van onder-instromers en zij-instromers, desgewenst in samenwerking met andere gemeenten,

b. afstemming tussen eerste opvang en vervolgactiviteiten op het gebied van Nederlands als tweede taal en tussen NT2-onderwijs en het regulier onderwijs in de Nederlandse taal,

c. stimulering van het gebruik van buitenschoolse programma's Nederlandse taal,

d. deskundigheidsbevordering van leraren, met het oog op eerste en vervolgopvang, en

e. beheersing van de Nederlandse taal van moeders, door activiteiten in het kader van de basiseducatie en opvoedingsondersteuning.

C. Met betrekking tot de vermindering van de verwijzing naar speciale voorzieningen:

1. De verwijzing van doelgroepleerlingen naar het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt zoveel mogelijk verminderd. Voor het speciaal onderwijs voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden, moeilijk lerende kinderen en in hun ontwikkeling bedreigde kleuters gelden daarbij de doelstellingen van het Weer Samen Naar School-beleid als richtsnoer. Voor het voortgezet onderwijs betreft dit de doelstellingen van het leerwegondersteunend onderwijs en het praktijkonderwijs in het mavo/vbo.

2. Bij de uitwerking wordt aan de volgende aspecten aandacht besteed:

a. afstemming van activiteiten ter bestrijding van onderwijsachterstand met die van samenwerkingsverbanden Weer Samen Naar School en die van voortgezet onderwijs-voortgezet speciaal onderwijs (VO-VSO),

b. samenwerking van scholen met medisch kinderdagverblijven, jeugdwelzijnsinstellingen, instellingen voor jeugdhulpverlening, politie, justitie, jeugdgezondheidszorg en de RIAGG voor wat betreft de hulpverlening aan leerlingen met sociaal-emotionele problemen, en

c. inzet van expertise uit genoemde niet-onderwijsinstellingen in het onderwijs.

D. Met betrekking tot de vermindering van schooluitval:

1. Jaarlijks wordt in samenwerking met lokale partners het aantal voortijdige schoolverlaters zoveel mogelijk verminderd.

2. Bij de uitwerking wordt aan de volgende aspecten aandacht besteed:

a. stroomlijning van de aansluiting tussen basisonderwijs en voortgezet onderwijs,

b. informatie-uitwisseling over leerlingen,

c. uitlijning van activiteiten met die in het kader van de regionale meld- en coördinatie-functie, en

d. samenhang met regionale ontwikkelingen in het kader van vernieuwd voorbereidend beroepsonderwijs en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs.

E. Met betrekking tot een evenredige deelname aan het onderwijs:

Lokaal worden initiatieven ontwikkeld om de deelname van doelgroepleerlingen aan vormen van voortgezet, secundair beroepsonderwijs en hoger onderwijs meer overeen te laten komen met die van niet-doelgroepleerlingen met overeenkomstige capaciteiten.

F. Met betrekking tot het volgen en registreren van lokale ontwikkelingen (monitoring):

Lokaal komt een registratie tot stand van ten minste:

a. de instroom, doorstroom en uitstroom van (doelgroep) leerlingen in scholen voor basisonderwijs, die voor (voortgezet) speciaal onderwijs, die voor voortgezet onderwijs, die voor secundair beroepsonderwijs en die voor hoger onderwijs,

b. de verwijzing naar het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, en

c. het verzuim en de uitval van leerlingen in het onderwijs.

BIJLAGE 2 BIJ HET BESLUIT LANDELIJK BELEIDSKADER GEMEENTELIJK ONDERWIJSACHTERSTANDENBELEID

De landelijke evaluatie van het beleid inzake onderwijsachterstandenbestrijding zal in elk geval zijn gericht op beantwoording van de volgende vragen:

a. In hoeverre worden de doelstellingen uit het landelijk beleidskader kwantitatief en kwalitatief uitgewerkt?

b. In hoeverre worden de doelstellingen die zijn opgenomen in de gemeentelijke plannen als uitwerking van de landelijke doelstellingen gerealiseerd?

c. Voor welke activiteiten en op welke wijze worden de financiële middelen ingezet die gemeenten en scholen ontvangen voor de bestrijding van onderwijsachterstand?

d. Op welke wijze wordt op lokaal niveau vormgegeven aan: de analyse van de lokale situatie, het op overeenstemming gericht overleg, de formulering van lokale doelstellingen, de evaluatie en zo nodig de bijstelling van beleid?

e. Welke succes- en faalfactoren dragen bij aan de bestrijding van onderwijsachterstanden?

NOTA VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Het onderhavige besluit is een uitvoeringsbesluit van de Wet van 15 mei 1997, Stb. 237, houdende wijziging van onder meer de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs inzake het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid). Het besluit bevat de landelijke doelstellingen van het beleid inzake onderwijsachterstandenbestrijding (het zogenaamde landelijk beleidskader) en wijziging van enkele besluiten. Om het draagvlak voor en de praktische bruikbaarheid van het landelijk beleidskader na te gaan, is een concept voor het landelijk beleidskader besproken met gemeentebesturen, wetenschappers en praktijkdeskundigen. Deze gesprekken hebben geleid tot de tekst van het landelijk beleidskader zoals die aan de Tweede Kamer is voorgelegd als bijlage bij de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (Kamerstukken II 1995/96, 24 778, nr. 6). De tekst van het landelijk beleidskader zoals opgenomen in dit besluit, wijkt inhoudelijk niet af van de aan de Tweede Kamer voorgelegde tekst.

2. Het landelijk beleidskader

Op grond van de wet gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid krijgen gemeenten en scholen meer ruimte voor eigen lokaal beleid ter bestrijding van onderwijsachterstanden (dit zijn volgens de wet inzake het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid: die negatieve effecten op de leer- en ontwikkelingsmogelijkheden van leerlingen, die het gevolg zijn van sociale, economische en culturele omstandigheden). De gemeenteraad stelt daartoe telkens voor 4 jaar een gemeentelijk onderwijsachterstandenplan vast.

De rijksoverheid draagt bevoegdheden over aan de lokale overheid, maar blijft tezelfdertijd verantwoordelijk voor het resultaat van het landelijk beleid. Het landelijk beleidskader (LBK) geeft daartoe aan wat de landelijke prioriteiten zijn en wat gedaan wordt om bestrijding van onderwijsachterstanden landelijk te evalueren. Het beleidskader vormt voor de Rijksoverheid de agenda voor het op hoofdlijnen te voeren onderwijsachterstandenbeleid en is richtinggevend voor het handelen van de lokale overheid, waardoor op lokaal niveau kan worden vorm gegeven aan een gezamenlijke inspanning om jongeren door onderwijs en voor- en buitenschoolse activiteiten goed voor te bereiden op de toekomst.

Concreet betekent dit dat in het gemeentelijk onderwijsachterstandenplan bij de analyse van de lokale situatie aan alle doelstellingen uit het LBK aandacht moet worden besteed. Daarbij kan er voor worden gekozen aan sommige landelijke doelstellingen meer aandacht te besteden dan aan andere. Ook kunnen aanvullende doelstellingen worden geformuleerd indien de specifieke lokale situatie dat vereist. Met het oog op een opbrengstgerichte werkwijze en de evaluatie is het gewenst dat de lokale doelstellingen zoveel mogelijk in meetbare termen worden geformuleerd. Gemeenten kunnen er voor kiezen niet aan alle landelijke doelstellingen tegelijkertijd aandacht te besteden. Het landelijk beleidskader biedt dus ook ruimte om binnen de planperiode bij de uitwerking van het onderwijsachterstandenbeleid een «groeimodel» te hanteren.

De invoering van de wet zal begeleid worden door een voorlichtings- en ondersteuningstraject, waarbij een belangrijke rol zal zijn weggelegd voor de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het procesmanagement primair onderwijs, het procesmanagement voortgezet onderwijs en de landelijke ondersteuningsinstellingen voor onderwijs, en die voor zorg en voor welzijn. De doelstellingen uit het LBK zullen bij dit traject als richtsnoer worden gehanteerd. De doelstellingen uit het LBK geven richting aan de landelijke evaluatie.

3. De doelstellingen van het landelijk beleidskader

Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid beoogt bij leerlingen zo veel mogelijk belemmeringen weg te nemen die de voorbereiding op een volwaardig burgerschap in de weg staan. Voorkomen moet worden dat sociale, economische of culturele factoren leiden tot onderwijsachterstanden.

Onderwijsachterstand wordt onder meer zichtbaar in de onevenredige deelname van bepaalde groepen leerlingen aan het totaal van onderwijsvoorzieningen: voortgezet onderwijs, secundair beroepsonderwijs en hoger onderwijs. Ook leiden onderwijsachterstanden voor een aanzienlijke groep jongeren tot het betreden van de arbeidsmarkt zonder beroepskwalificatie. Daardoor ontstaan sombere vooruitzichten op een zelfstandige economische positie in de samenleving.

Beleid ter voorkoming en ter bestrijding van onderwijsachterstanden op lokaal niveau kan naar verwachting alleen resultaat opleveren als sprake is van een samenhangende aanpak die zich richt op een aantal cruciale momenten in de opvoeding en scholing van kinderen en jeugdigen, vanaf de voorschoolse periode tot aan de intrede van jonge volwassenen in het arbeidsproces. Daarbij is niet alleen een rol weggelegd voor de school, maar ook voor bijvoorbeeld voorschoolse voorzieningen, welzijnsinstellingen, culturele instellingen en sportverenigingen. Daarnaast is een goede afstemming tussen school en ouders van belang. Het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid streeft niet alleen opbrengsten na in termen van prestaties van individuele leerlingen, maar ook opbrengsten in termen van lokale samenwerking en doelmatige werkwijzen.

De doelstellingen van het landelijk beleidskader zijn daarmee niet alleen gericht op bestrijding van onderwijsachterstanden, maar ook op samenwerking tussen onderwijs en andere sectoren. Een belangrijke randvoorwaarde is het meer effectief volgen en registreren van lokale ontwikkelingen (monitoring). Daarom zijn ook op dat punt doelstellingen geformuleerd. Inhoudelijk hebben de doelstellingen betrekking op voorschoolse en/of vroegschoolse vorming, de mate van beheersing van de Nederlandse taal, de vermindering van verwijzing naar speciale onderwijsvoorzieningen, een meer evenredige deelname aan onderwijs, en de vermindering van schooluitval.

De doelstellingen zijn mede gebaseerd op onderzoeksgegevens en praktijkervaringen bij bestrijding van onderwijsachterstanden.

3.1. Voor- en vroegschoolse educatie

Uit onderzoek blijkt dat veel allochtone leerlingen bij hun start op de basisschool vergeleken met leeftijdgenoten op verschillende aspecten van hun ontwikkeling in een achterstandspositie verkeren. Gedurende hun verdere schoolloopbaan wordt deze achterstand vaak niet of niet volledig ingelopen. Door vanuit gerichte voorzieningen – in de periode voorafgaand aan de basisschool – ouders gericht te ondersteunen, kan worden bijgedragen aan het voorkomen van achterstanden en het bieden van goede kansen op meer effectieve schoolloopbanen.

3.2. Beheersing van de Nederlandse taal

Achterstanden in de beheersing van de Nederlandse taal zijn een belangrijke oorzaak voor het ontstaan van onderwijsachterstanden. Daar komt bij dat voor veel niet-Nederlandstalige leerlingen onderwijsachterstand vaak synoniem is met achterstand in de ontwikkeling van het Nederlands. Daarom is een goede beheersing van de Nederlandse taal voorwaarde voor schoolsucces.

3.3. Vermindering van de verwijzing naar speciale voorzieningen

Veel leerlingen met onderwijsachterstanden kampen met gedragsproblemen, gerelateerd aan opvoedings- en sociaal-emotionele problematiek. Dat kan leiden tot verwijzing van leerlingen naar scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs. De aandacht voor gedragsproblemen moet gelijk op gaan met de aanpak van cognitieve achterstand. In dit verband zullen relaties gelegd moeten worden tussen lokaal onderwijsbeleid en lokaal preventief jeugdbeleid, en zal gezorgd moeten worden voor afstemming met de samenwerkingsverbanden Weer Samen Naar School en die van VO-VSO.

3.4. Vermindering van schooluitval

Bij het voorkomen van voortijdig schoolverlaten dient allereerst aandacht te worden besteed aan de prioritaire groep: schoolverlaters zonder startkwalificatie die niet in het bezit zijn van een mavo- of vbo-diploma. In deze groep zijn leerlingen met laaggeschoolde ouders en allochtone leerlingen oververtegenwoordigd.

Daarnaast moet worden bevorderd dat alle leerlingen die het onderwijs verlaten in het bezit zijn van een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt. Dat wil zeggen dat zij een beroepskwalificatie bezitten die ten minste vergelijkbaar is met het eindniveau van het primair leerlingwezen of de korte opleidingen mbo. Leerlingen met een afgeronde opleiding op het niveau van het primair leerlingwezen, kort-mbo, vwo of havo, voldoen hieraan. Het bezit van een mavo- of vbo-diploma volstaat daarentegen niet. Voor leerlingen die niet in staat zijn de bedoelde startkwalificatie te behalen, bieden het praktijkonderwijs en de assistentenopleiding in het secundair beroepsonderwijs uitkomst.

3.5. Evenredige deelname aan het onderwijs

Onderwijsachterstandenbeleid is gericht op het zodanig verminderen van de verschillen tussen doelgroepleerlingen en niet-doelgroepleerlingen dat de deelname van doelgroepleerlingen aan de verschillende vormen van voortgezet onderwijs, secundair beroepsonderwijs en hoger onderwijs evenredig is met die van niet-doelgroepleerlingen met overeenkomstige capaciteiten.

3.6. Monitoring

Voor de opstelling, evaluatie en bijstelling van beleid ter bestrijding van achterstanden in het onderwijs is informatie met betrekking tot basisgegevens, zowel met betrekking tot de lokale problematiek als met betrekking tot de resultaten van lokaal beleid, noodzakelijk. Registratie van die basisgegevens zal daarom lokaal geoptimaliseerd dienen te worden.

4. Ondersteuning van gemeenten en scholen bij onderwijsachterstandenbestrijding

Het vorm geven aan lokaal onderwijsachterstandenbeleid is voor veel gemeenten, schoolbesturen en welzijnsinstellingen een nieuwe uitdaging. Daarbij zullen zij op verschillende wijzen worden ondersteund.

De ervaringen die in het grote-stedenbeleid zijn opgedaan met onder meer lokaal overleg, formulering van meetbare lokale doelstellingen, en lokale evaluatie zullen een belangrijke rol spelen bij de ondersteuning in andere gemeenten. De VNG zal gemeenten ondersteunen in de vorm van onder andere handreikingen, werkconferenties en cursussen. Ook schoolbegeleidingsdiensten zullen bij de ondersteuning van scholen en gemeenten een rol kunnen vervullen. Vanaf 1997 kunnen gemeenten een deel van de middelen voor schoolbegeleiding bestemmen voor begeleiding van scholen op specifieke thema's die in het kader van bestrijding onderwijsachterstand zijn geïdentificeerd.

Daarnaast zal in Uitleg en via de landelijke vakbladen periodiek aandacht worden besteed aan hoe de vormgeving en uitvoering van lokaal onderwijsachterstandenbeleid verloopt en welke succesvolle lokale ervaringen breder beschikbaar kunnen komen.

Het procesmanagement primair onderwijs en het procesmanagement voortgezet onderwijs zullen samen met de VNG en de landelijke ondersteuningsinstellingen voor onderwijs en die voor zorg en voor welzijn, zorg dragen voor afstemming van activiteiten ten behoeve van de ondersteuning van gemeenten, scholen en buitenschoolse instellingen.

5. Landelijke evaluatie

In de gemeentelijke onderwijsachterstandenplannen wordt onder meer opgenomen «de wijze waarop de gemeenteraad het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid evalueert».

De landelijke evaluatie is in de eerste plaats bedoeld om zicht te houden op de resultaten van het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid tot 2002. Daarnaast moet deze evaluatie informatie beschikbaar maken ten behoeve van de opstelling van het landelijk beleidskader voor de daaropvolgende periode.

De landelijke evaluatie bouwt voort op de huidige evaluatie van het onderwijsvoorrangsbeleid (OVB), die wordt verzorgd onder verantwoordelijkheid van de projectgroep Evaluatie OVB en de Projectgroep Evaluatie Welzijn Allochtonen (PEWA). De projectgroep Evaluatie OVB coördineert in opdracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de landelijke evaluatie van het onderwijsachterstandenbeleid. De PEWA evalueert in opdracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de voor- en buitenschoolse activiteiten in het kader van bestrijding van onderwijsachterstanden.

In de huidige OVB-evaluatie ligt het zwaartepunt op de school en de leerling. Met de wet gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid wordt ook de gemeente aandachtsveld in de evaluatie. De landelijke evaluatie zal zichtbaar maken welke resultaten worden geboekt op gemeentelijk en landelijk niveau wat betreft leerlingen, scholen, activiteiten en projecten.

De zogenaamde «cohort-onderzoeken» primair onderwijs en voortgezet onderwijs zullen belangrijke informatiebronnen vormen voor de landelijke evaluatie van het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid. Gemeenten zelf kunnen de resultaten van deze cohort-onderzoeken ook gebruiken voor de eigen lokale evaluatie van het onderwijsachterstandenbeleid.

Naast de bestaande cohort-onderzoeken zullen de resultaten van gemeentelijk onderwijsbeleid worden gevolgd door het volgen en registreren van lokale ontwikkelingen (monitoring).

6. Financiële gevolgen

Er zijn geen financiële gevolgen verbonden aan het Besluit landelijk beleidskader gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid als zodanig. Voor zover er sprake is van financiële gevolgen, vloeien deze voort uit de wet gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid.

De totale geldstroom naar de gemeenten bedraagt overigens circa f 150 miljoen.

7. Advies Onderwijsraad

Op 9 juni heeft de Onderwijsraad eigener beweging advies uitgebracht over het onderhavige besluit. Op de in het advies vermelde punten reageren ondergetekenden als volgt.

Koppeling onderwijsachterstandenbeleid en Weer samen naar school

De Raad heeft behoefte aan verheldering, want de twee beleidsthema's zijn gebaseerd op verschillende filosofieën en de doelstelling «vermindering verwijzing naar speciale voorzieningen» brengt de basis van achterstandenbeleid in gevaar. De relatie tussen deze beleidsthema's zien ondergetekenden aldus.

Het beleid met betrekking tot onderwijsachterstanden en dat inzake Weer samen naar school schept voorwaarden voor onderwijs dat een ononderbroken ontwikkelingsproces bij leerlingen mogelijk maakt, en dat is afgestemd op de capaciteit en verscheidenheid van leerlingen. In de schoolklas gaat het er om te voorkomen dat leerlingen uitvallen. Het gaat er niet om of dat het geval is op grond van sociale, economische, culturele omstandigheden, of op grond van individuele, biologische of orthopedagogische omstandigheden. Dit onderscheid in omstandigheden moet geen belemmering zijn om de samenhang tussen de beleidsthema's in het oog te houden en daar waar mogelijk zichtbaar te maken.

De doelstelling «vermindering van de verwijzing naar speciale voorzieningen» zoals opgenomen in het concept-besluit, betreft het verwijzen van doelgroepleerlingen naar het (voortgezet) speciaal onderwijs op basis van onderwijsachterstand die ontstaat op grond van sociale, economische en culturele omstandigheden. Met (opneming van) deze doelstelling wordt beoogd te voorkomen dat doelgroepleerlingen ten onrechte worden verwezen naar speciale voorzieningen. Bijvoorbeeld: leerlingen die kampen met taalproblemen omdat zij thuis een andere taal spreken dan op school, hebben geen achterstand die moet leiden tot verwijzing naar speciaal onderwijs. Dat kan dan voorkomen worden door specifieke activiteiten ten behoeve van deze leerlingen met betrekking tot de beheersing van de Nederlandse taal. De vrees van de Raad dat met deze doelstelling de collectieve component in het onderwijsachterstandenbeleid in gevaar komt – het is bedoeld voor leerlingen met achterstand als gevolg van overwegend sociale, economische en culturele omstandigheden – , wordt door de ondergetekenden niet gedeeld.

Structuur van het landelijk beleidskader

De Raad stelt voor onderscheid te maken tussen (twee) landelijke doelstellingen en (drie) speerpunten. Dat zou ten goede komen aan duidelijkheid en praktische uitvoerbaarheid van het beleidskader.

Ondergetekenden merken hierover op dat de doelstellingen zijn gebaseerd op praktijkervaringen bij bestrijding van onderwijsachterstanden tot nu toe, en dat ze vanwege de continuïteit in het verlengde liggen van doelstellingen uit het voorgaande kader. Een concept van het beleidskader is met het oog op draagvlak en praktische bruikbaarheid voorgelegd aan gemeentebesturen, wetenschappers en praktijkmensen. Dit alles heeft geleid tot een opzet van het beleidskader zoals aan het parlement voorgelegd. Op grond hiervan menen ondergetekenden dat de huidige opzet een goed uitgangspunt biedt voor het lokaal onderwijsachterstandenbeleid: het geeft voldoende houvast aan gemeenten en onderwijsinstellingen, en laat ruimte voor praktische uitvoerbaarheid op lokaal niveau. De suggestie van de Raad om voor een andere structuur te kiezen nemen zij daarom niet over. Wat betreft de relatie doelen en middelen zij opgemerkt dat doelstellingen ook als middel kunnen worden gezien om bepaalde andere doelstellingen te bereiken.

Lokale en landelijke evaluatie

De Raad merkt op monitoring als randvoorwaarde en niet als doelstelling te zien. Ook ondergetekenden zien monitoring als een belangrijke voorwaarde bij het bestrijden van onderwijsachterstand. Omdat tot nu toe van gemeenten niet gevraagd werd lokale ontwikkelingen op dit punt te volgen en te registreren, wordt lokale monitoring een doel op zich. Daarmee wordt de basis gelegd voor een adequaat overzicht van activiteiten en inzicht in effecten op lokaal niveau.

Wat betreft de afstemming tussen lokale en landelijke monitoring zijn inmiddels initiatieven genomen om tot een gecoördineerde aanpak te komen van verschillende monitoren. In dat kader zal de afstemming geconcretiseerd worden.

De Raad vraagt hoe gemeenten die niet verplicht zijn een onderwijsachterstandenplan op te stellen, kunnen worden betrokken bij de evaluatie. Hierover zij het volgende opgemerkt. Het betreft de gemeenten die weliswaar niet verplicht zijn tot vaststelling van een plan, maar wel tot een inzet van de betreffende middelen in lijn met de doelstellingen van het landelijk beleidskader en na overleg terzake met de schoolbesturen. Deze inzet wordt neergelegd in een besluit van de gemeenteraad. De landelijke evaluatie heeft dus ook betrekking op gemeenten die niet verplicht zijn een plan op te stellen. Voor evaluatiedoelen bieden de betreffende besluiten van de gemeentebesturen de gegevens waarmee landelijk onderzoek en landelijke dataverzameling gevoed kunnen worden.

Rol van de (kleine) gemeente

De ondergetekenden delen de mening van de Raad, dat het goed is als ook in kleinere gemeenten beleid wordt gevoerd ter bestrijding van onderwijsachterstanden. Het is niet in het belang van de achterstandsleerling als kleine(re) gemeenten zouden afzien van eigen lokaal beleid. De doelstellingen van het landelijk beleidskader gelden evenzeer voor deze gemeenten. Verwacht mag worden dat aan een besluit tot inzet van de specifieke uitkering een plan ten grondslag ligt. Weliswaar zijn deze gemeenten niet verplicht tot het opstellen van een formeel onderwijsachterstandenplan, maar zij kunnen dat wel op vrijwillige basis doen. Wat de suggestie van samenwerking met andere gemeenten betreft, zij opgemerkt dat dit tot de mogelijkheden behoort die de wet de gemeenten biedt. In de voorlichting over de invoering van de wet en het onderhavige besluit zullen de desbetreffende gemeenten aangespoord worden beide mogelijkheden in overweging te nemen.

Onderwijs en welzijn

Met de Raad zijn ondergetekenden van mening dat bij de bestrijding van onderwijsachterstand alle schakels in de keten optimaal op elkaar moeten zijn afgestemd. In dat licht zijn zij voorstander van een actieve relatie van scholen met voorschoolse en buitenschoolse voorzieningen. Dit hoeft echter niet te betekenen dat een afzonderlijk «beleidsplan onderwijshulpverlening», zoals de Raad aanbeveelt, noodzakelijk is om voorafgaande aan besluitvorming inzake het onderwijsachterstandenplan – aanvullende activiteiten van welzijnsinstellingen een plaats te geven. Gemeenten kunnen welzijnsinstellingen immers direct al betrekken in de procedure die samen met schoolbesturen leidt tot de vaststelling van het gemeentelijk onderwijsachterstandenplan. Deze randvoorwaarde om op gemeentelijk niveau tot afstemming van onderwijs met welzijn te komen, is in de wet zelf verankerd.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Het Formatiebesluit WBO 1992 is aangepast omdat in het basisonderwijs onder formatie voor speciale doeleinden ook de formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden (namelijk de gewichtengelden) wordt begrepen. De volgende wijzigingen zijn in het besluit aangebracht.

– In artikel 5 (opbouw normatieve formatie) is voor de berekening van de formatie van nevenvestigingen, een verwijzing opgenomen naar artikel 15c (het nieuwe artikel waar de formatie in verband met de weging van leerlingen is opgenomen als formatie voor speciale doeleinden) omdat voor de berekening van die formatie moet worden uitgegaan van het aantal gewogen leerlingen (hetgeen oorspronkelijk deel uitmaakte van de basisformatie).

– Artikel 6 (berekening basisformatie) is beperkt tot het schema, bedoeld in artikel 8 (het schema formatieplaatsen basisformatie). De verwijzing naar het gewogen aantal leerlingen is geschrapt omdat voor de basisformatie wordt uitgegaan van het ongewogen aantal leerlingen.

– Artikel 7 (met betrekking tot de weging van leerlingen) is verplaatst naar paragraaf 4 (formatie speciale doeleinden) en opgenomen als artikel 15c.

– In artikel 8 (schema formatieplaatsen basisformatie) is «gewogen aantal leerlingen» vervangen door «aantal leerlingen» omdat voor de basisformatie wordt uitgegaan van het ongewogen aantal leerlingen. De beide toegevoegde zinnen zijn opgenomen omdat moet worden aangegeven hoe het aantal leerlingen moet worden berekend. In de oorspronkelijke tekst was dit door de verwijzing naar het gewogen aantal leerlingen niet nodig. De berekening van het aantal leerlingen was namelijk aangegeven in artikel 7.

– Artikel 11 (berekening formatie schoolleiding) is uitgebreid met artikel 15c (het nieuwe artikel waar de formatie in verband met de weging van leerlingen is opgenomen als formatie voor speciale doeleinden).

– In artikel 12 (opnieuw berekenen formatie bij toename aantal leerlingen) is de verwijzing naar artikel 7 (weging leerlingen) vervangen door een verwijzing naar artikel 15c.

– In artikel 14, dat de opsomming van de formatie voor speciale doeleinden bevat (opbouw formatie speciale doeleinden), is ook de formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden opgenomen.

– Artikel 15a (berekening formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie) is uitgebreid met een verwijzing naar het nieuwe artikel 15c omdat ook de formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden van belang is voor de berekening van de formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie.

– In artikel 15c is de oude tekst van artikel 7 (met betrekking tot de weging van leerlingen) opgenomen. Tevens is daarbij bepaald dat het verschil tussen de basisformatie en de formatie, berekend op grond van artikel 15c, formatie voor speciale doeleinden is, bestemd voor de bestrijding van onderwijsachterstanden.

Artikel 3

Het Formatiebesluit ISOVSO 1992 is aangepast omdat in het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs onder formatie voor speciale doeleinden ook de formatie voor onderwijsachterstandenbestrijding wordt begrepen (namelijk de formatie voor onderwijs aan leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond).

– In artikel 7 (berekening formatie onderwijzend personeel en schoolleiding) is de verwijzing naar F (aantal minuten onderwijs aan leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond: «cumi-leerlingen») geschrapt uit de formule voor de formatie met betrekking tot het onderwijzend personeel. In onderdeel G (berekening formatie schoolleiding) is de verwijzing naar F gehandhaafd.

– In artikel 8 (verhoging formatie bij toename aantal leerlingen) is een verwijzing naar het nieuwe artikel 22b opgenomen (formatie voor speciale doeleinden voor zover het betreft de formatie onderwijs aan leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond).

– In artikel 9 (herberekening formatie bij tussentijdse toename aantal leerlingen) is een verwijzing naar het nieuwe artikel 22b opgenomen.

– In artikel 11a is een verwijzing naar het Formatiebesluit WBO 1992 aangepast.

– Artikel 15 (tabel formatie onderwijs aan cumi-leerlingen) is verplaatst naar paragraaf 5 (formatie speciale doeleinden) en opgenomen als artikel 22b (formatie voor speciale doeleinden voor zover het betreft de formatie onderwijs aan leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond).

– In de opsomming van artikel 21 (opbouw formatie speciale doeleinden) is een verwijzing naar het nieuwe artikel 22b opgenomen.

– In artikel 22a is een verwijzing naar het nieuwe artikel 22b opgenomen.

– Na artikel 22a (berekening formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie) is het nieuwe artikel 22b opgenomen. De inhoud hiervan komt overeen met de oude tekst van artikel 15 (met betrekking tot de formatie onderwijs aan cumi-leerlingen).

Artikelen 4, 5 en 6

De wijzigingen van het Bekostigingsbesluit WBO/OWBO en het Huisvestingsbesluit WBO zijn noodzakelijke wijzigingen als gevolg van de wijzigingen in het Formatiebesluit WBO 1992 omdat in die besluiten verwezen wordt naar gewijzigde of vervallen artikelen van het Formatiebesluit WBO 1992.

Het Besluit onderwijsvoorrangsgebieden is vervallen omdat de grondslag daarvoor met de wet inzake het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid is vervallen.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra


XNoot
1

Stb. 1992, 126, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 2 juni 1997, Stb. 236.

XNoot
2

Stb. 1992, 127, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 12 september 1996, Stb. 469.

XNoot
3

Stb. 1997, 151.

XNoot
4

Stb. 1986, 94, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 23 maart 1995, Stb. 208.

XNoot
5

De termijn is verstreken op 26 september 1997. Door of namens een der Kamers is niet de wens te kennen gegeven dat het in dit besluit geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 november 1997, nr. 217.

Naar boven