Besluit van 30 januari 1997, houdende regels betreffende een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen (Besluit certificaat gewasbeschermingsmiddelen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 13 september 1996, nr. 96056959 WJA/W;

Gelet op verordening (EG) nr. 1610/96 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 juli 1996 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen (PbEG L 198) en op artikel 98 van de Rijksoctrooiwet 1995;

De Raad van State gehoord (advies van 10 december 1996, nr. W10.96.0440);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 28 januari 1997, nr. 97000144 WJA/W;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. verordening: de verordening (EG) nr. 1610/96 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 juli 1996 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen (PbEG L 198);

b. basisoctrooi: een octrooi als bedoeld in artikel 1, onder 9, van de verordening;

c. certificaat: een aanvullend beschermingscertificaat als bedoeld in artikel 1, onder 10, van de verordening;

d. rijkswet: de Rijksoctrooiwet 1995.

Artikel 2

  • 1. Ten aanzien van de aanvraag van een certificaat zijn de artikelen 24, derde lid, 38, eerste lid, 91 en 92 van de rijkswet van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Indien niet is voldaan aan artikel 8 van de verordening of aan de artikelen 24, derde lid, 38, eerste lid, en 92 van de rijkswet, geeft het bureau daarvan binnen twee maanden na de datum van indiening van de aanvraag van een certificaat schriftelijk kennis aan de aanvrager, onder opgave van de voorschriften waaraan niet is voldaan. Artikel 30, tweede lid, van de rijkswet is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het bedrag dat bij het indienen van de aanvraag van een certificaat moet worden betaald, is f 1200.

Artikel 3

  • 1. Voor de instandhouding van een certificaat wordt elk jaar, voor het eerst vanaf het jaar waarin de wettelijke duur van het basisoctrooi is verstreken, aan het bureau een bedrag betaald dat gelijk is aan het bedrag dat volgens artikel 6, zevende lid, van het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995 voor het basisoctrooi betaald zou moeten worden indien dit basisoctrooi nog van kracht zou zijn.

  • 2. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt uiterlijk voldaan op de laatste dag van de maand waarin de wettelijke duur van het basisoctrooi is verstreken. De artikelen 61, derde lid, en 62 van de rijkswet, alsmede artikel 6, achtste lid, van het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4

  • 1. De in de artikelen 9, tweede lid, 11 en 16 van de verordening voorgeschreven mededelingen geschieden in het blad, bedoeld in artikel 20 van de rijkswet.

  • 2. Het bureau schrijft de in de artikelen 9, tweede lid, 11 en 16 van de verordening bedoelde gegevens in het octrooiregister in.

  • 3. De artikelen 64 tot en met 69 van de rijkswet zijn van overeenkomstige toepassing op certificaten.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking met ingang van 8 februari 1997.

Artikel 6

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit certificaat gewasbeschermingsmiddelen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 30 januari 1997

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele

Uitgegeven de zesde februari 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Het Besluit certificaat gewasbeschermingsmiddelen strekt ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1610/96 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 juli 1996 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen (PbEG L 198) (hierna: de verordening). De verordening maakt het mogelijk dat op aanvraag aanvullende beschermingscertificaten voor gewasbeschermingsmiddelen worden verleend nadat het basisoctrooi voor die middelen is verstreken. Op deze wijze wordt de werking van het basisoctrooi verlengd.

De rechtvaardiging voor de maatregel is dat rechthebbenden op basisoctrooien op gewasbeschermingsmiddelen een aantal jaren tijdsverlies lijden door de periode die verloopt tussen de indiening van een aanvraag voor een octrooi op een nieuw gewasbeschermingsmiddel en de vergunning voor het in de handel brengen van dit middel in de lid-staten van de Europese Unie. De effectieve octrooiperiode die zij daardoor hebben, is op dit moment onvoldoende om de investeringen in de ontwikkeling van een gewasbeschermingsmiddel terug te verdienen. Om dit probleem tegen te gaan wordt een aanvullend beschermingscertificaat afgegeven met een maximale geldingsduur van vijf jaar. Het certificaat geeft dezelfde rechten als een octrooi, voor zover toestemming op het in de handel brengen is gegeven en geldt vanaf het moment dat de octrooibescherming voor het desbetreffende middel is afgelopen (artikelen 4 en 5 van de verordening). Met deze maatregel worden de concurrentievoorwaarden voor de Europese industrie op een vergelijkbaar niveau gebracht als die voor de Noord-Amerikaanse en Japanse industrie voor zover het de octrooirechtelijke bescherming van gewasbeschermingsmiddelen betreft.

In beginsel biedt de verordening een volledige regeling voor aanvullende beschermingscertificaten: de voorwaarden voor de verkrijging van een certificaat, de indiening en behandeling van de aanvraag van een certificaat, de geldigheidsduur, het verval en de nietigheid van het certificaat zijn alle in de verordening te vinden. Voor zover in de nationale wetgeving van de lid-staten rechten, verplichtingen en beperkingen aan octrooien verbonden zijn, alsmede procedurebepalingen op octrooien van toepassing zijn, gelden deze ingevolge de artikelen 5 en 18 van de verordening ook voor certificaten.

Deze opzet van de verordening leidt ertoe dat slechts op enkele punten een nadere regeling van procedurele aard nodig is, waartoe artikel 18 van de verordening de lid-staten de bevoegdheid geeft. Daarnaast is, met gebruikmaking van de artikelen 8, tweede lid, en 12, de verplichting opgenomen om bij de indiening van een aanvraag om een certificaat een taks te betalen; ook de instandhouding van een certificaat is afhankelijk gesteld van het betalen van een jaartaks.

De verordening komt in grote mate overeen met verordening (EEG) nr. 1768/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1992 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (PbEG L 182). Bij de uitvoering van die verordening in de artikelen 90 tot en met 97 van de Rijksoctrooiwet 1995 is rekening gehouden met de mogelijkheid dat ook voor andere producten aanvullende beschermingscertificaten zouden worden verleend. Met het oog daarop bepaalt artikel 98 van de Rijksoctrooiwet 1995 dat in die gevallen in het belang van een goede uitvoering nadere regeling bij algemene maatregel van bestuur geschiedt. Hiermee kan sneller dan mogelijk is bij een wetswijziging uitvoering gegeven worden aan de verordening. Gezien de vele parallellen tussen beide verordeningen is in het onderhavige besluit zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de regeling voor geneesmiddelen, hetzij door een aantal artikelen uit de Rijksoctrooiwet 1995 van overeenkomstige toepassing te verklaren, hetzij door het uitschrijven van de corresponderende bepalingen wanneer dat voor de begrijpelijkheid van de regeling verkieslijker is.

Overigens heeft de verordening voor gewasbeschermingsmiddelen ook gevolgen voor de verordening met betrekking tot het beschermingscertificaat voor geneesmiddelen. In de zeventiende overweging van de verordening voor gewasbeschermingsmiddelen is namelijk aangegeven dat een aantal overwegingen en bepalingen ervan eveneens gelden voor de interpretatie van een overweging en enkele artikelen uit de verordening voor geneesmiddelen. Laatstbedoelde verordening wordt dus niet aangepast, maar het Bureau voor de Industriële Eigendom (hierna: het bureau) zal bij de interpretatie en uitvoering ervan rekening moeten houden met de in de zeventiende overweging genoemde punten. In de praktijk betekent dit dat de verordening voor geneesmiddelen op overeenkomstige wijze begrepen moet worden als de verordening voor gewasbeschermingsmiddelen, ook al zijn de toevoegingen aan de laatste verordening niet met zoveel woorden in de eerste verordening te vinden. Voor hoofdstuk 7 van de Rijksoctrooiwet 1995 heeft dit alles geen consequenties.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 bevat een aantal begripsomschrijvingen, waarbij op vergelijkbare wijze als in artikel 90 van de Rijksoctrooiwet 1995 wordt verwezen naar de verordening.

Artikel 2 verklaart ten aanzien van de aanvraag van een certificaat een aantal artikelen van de Rijksoctrooiwet 1995 van overeenkomstige toepassing. De aanvraag moet worden ingediend bij het bureau, waarbij een bewijsstuk moet worden overgelegd waaruit blijkt dat aan het bureau een bedrag van f 1200,- is betaald voor het behandelen van de aanvraag. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de artikelen 8, tweede lid, en 9, eerste lid, van de verordening (taks voor de aanvraag van een certificaat en aanwijzing van de instantie waarbij de aanvraag wordt ingediend).

Artikel 2 houdt door de verwijzing naar artikel 24, derde lid, van de Rijksoctrooiwet 1995 ook in dat de aanvraag en de beschrijving in het Nederlands moeten worden gesteld. Voorts kan een ieder, naar aanleiding van de publicatie van een aanvraag, aan het bureau gegevens meedelen die van belang kunnen zijn bij de behandeling van de aanvraag. De gegevens worden aan de aanvrager of certificaathouder meegedeeld, voor zover zij niet van deze afkomstig zijn. Deze procedurebepalingen, die ook gelden voor het verkrijgen van octrooien, worden door artikel 18 van de verordening toegestaan.

Ten slotte wordt de aanvrager die niet voldoet aan artikel 8 van de verordening of de artikelen 24, derde lid, 38, eerste lid, en 92 van de Rijksoctrooiwet 1995 daarvan binnen twee maanden na de datum van indiening van de aanvraag in kennis gesteld; indien hij niet binnen drie maanden na verzending van die kennisgeving de aangegeven gebreken herstelt of wenst te herstellen, besluit het bureau de aanvraag niet te behandelen (artikel 2, tweede lid, van dit besluit juncto artikel 30, tweede lid, van de Rijksoctrooiwet 1995). Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 10, derde lid, juncto artikel 18 van de verordening.

In dit verband moet erop gewezen worden dat ervoor gekozen is een optie uit de verordening niet over te nemen: artikel 10, vijfde lid, van de verordening stelt dat lid-staten kunnen voorschrijven dat de afgifte van het certificaat zonder onderzoek van de in artikel 3, eerste lid, onder c en d, van de verordening vastgelegde voorwaarden plaatsvindt. Aan een dergelijke mogelijkheid bestaat mijnerzijds geen behoefte; ook de parallelle bepaling in de verordening met betrekking tot het beschermingscertificaat voor geneesmiddelen is niet in de Rijksoctrooiwet 1995 opgenomen.

Artikel 3 strekt tot uitvoering van artikel 12 van de verordening. Voor de hoogte van de verschuldigde taksen wordt, net als bij certificaten voor geneesmiddelen, aangesloten bij de taksen voor basisoctrooien die vastgesteld zijn in artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995.

In artikel 3, tweede lid, is uitvoering gegeven aan artikel 14, onder c, van de verordening. Aangezien in laatstgenoemd artikelonderdeel alleen het vage begrip «tijdig» wordt gehanteerd, is voor de concrete invulling aansluiting gezocht bij de nationale wetgeving (artikel 62 van de Rijksoctrooiwet 1995), zodat duidelijk is dat de verschuldigde taksen binnen zes maanden na de vervaldag moeten zijn betaald. Artikel 18 van de verordening biedt de ruimte om voor het verval vanwege niet-betalen van taksen voor certificaten en octrooien dezelfde termijn te laten gelden.

Artikel 4 geeft aan, ter uitvoering van de artikelen 9, 11 en 16 van de verordening, waar de in die bepalingen voorgeschreven mededelingen door het bureau gedaan moeten worden. Het derde lid is opgenomen, analoog aan artikel 97 van de Rijksoctrooiwet 1995, om iedere mogelijke twijfel over het vermogensrechtelijke regime dat op certificaten van toepassing is, weg te nemen.

Artikel 5 houdt in dat het besluit tegelijkertijd met de verordening in werking treedt.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele

Transponeringstabel

VerordeningBesluit
art. 1, onder 9 en 10art. 1, onder b en c
art. 8, tweede lidart. 2, tweede lid
art. 9, eerste lidart. 2, eerste lid, jo. art. 91 Rijksoctrooiwet 1995 (ROW95)
art. 9, tweede lidart. 4, eerste en tweede lid
art. 10, derde lidart. 2, eerste en tweede lid
art. 10, vierde lidart. 2, eerste lid, jo. art. 30 ROW95
art. 10, vijfde lidniet overgenomen
art. 11art. 4, eerste en tweede lid
art. 12art. 3
art. 14, onder cart. 3, tweede lid, jo. art. 62 ROW95
art. 16art. 4, eerste en tweede lid
art. 20niet van toepassing
art. 21art. 5

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 maart 1997, nr. 49.

Naar boven