Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 1997, 417 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 1997, 417 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 21 mei 1997, nr. 97026855 WJA/W;
Gelet op de artikelen 8, eerste lid, 10, tweede lid, 12, 14, 15, eerste en tweede lid, 16, 17, eerste en vierde lid, 18, vierde lid, onderdeel c, 19, tweede en vierde lid, 20, eerste lid, en 27 van de Handelsregisterwet 1996;
De Raad van State gehoord (advies van 4 september 1997, nr. W10970297);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 15 september 1997, nr. 97056277 WJA/W;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. wet: de Handelsregisterwet 1996;
b. verordening 2137/85: verordening (EEG) nr. 2137/85 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 juli 1985 tot instelling van Europese economische samenwerkingsverbanden (PbEG L 199/1);
c. richtlijn 68/151/EEG: eerste richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 9 maart 1968, strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de Lid-Staten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 58 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks ten einde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PbEG L 065);
d. persoonlijke gegevens: de naam en voornamen, de geslachtsaanduiding, het woonadres met vermelding – zo mogelijk – van de postcode, de datum, de plaats en – indien deze plaats is gelegen buiten Nederland – het land van geboorte, alsmede de handtekening en – voor zover in gebruik – de elektronische handtekening van een natuurlijk persoon.
Voor de toepassing van de wet wordt onder onderneming niet verstaan een bedrijf waarmee niet wordt beoogd het maken van winst, welke behoort aan:
a. een kredietgever die deelneemt aan krediettransacties als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, van de Wet op het consumentenkrediet en die zich uitsluitend ten doel stelt kredieten te verlenen ten behoeve van de leden van een vereniging of kerkgenootschap, dan wel ten bate van hen die in dienst van een werkgever werkzaam zijn of zijn geweest, of van hun betrekkingen;
b. een rechtspersoon die bij of krachtens de Ziekenfondswet is toegelaten om als ziekenfonds werkzaam te zijn.
1. Voor het doen van de voorgeschreven opgaven ter inschrijving in het handelsregister wordt gebruik gemaakt van door de Kamer vastgestelde formulieren die kosteloos verkrijgbaar zijn.
2. De Kamer kan ermee instemmen dat een opgave op andere wijze geschiedt dan in het eerste lid bepaald.
3. De Kamer kan nadere regels stellen over de wijze waarop de opgaven worden gedaan.
4. De Kamer verstrekt de belanghebbende op verzoek kosteloos een bevestiging van de opgave, met vermelding van de dag waarop deze is gedaan.
1. Indien de Kamer er niet van overtuigd is dat de opgave afkomstig is van iemand die tot het doen van de opgave verplicht of bevoegd is, kan zij weigeren de opgave in behandeling te nemen.
2. Indien niet is voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de opgave of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de opgave, kan de Kamer weigeren de opgave in behandeling te nemen, mits de belanghebbende de gelegenheid heeft gehad deze binnen een door de Kamer gestelde termijn aan te vullen.
1. Nadat de opgave in behandeling is genomen, onderzoekt de Kamer summierlijk of deze juist is. De Kamer kan daarbij om nadere bewijsstukken van de vermelde gegevens vragen.
2. Indien de Kamer van oordeel is dat de opgave niet juist is, geeft zij de belanghebbende in overweging de opgave te wijzigen of in te trekken. Daartoe stelt zij de opgave onverwijld weer ter beschikking van de belanghebbende en geeft zij de aanwijzingen die zij in het belang van het handelsregister dienstig oordeelt.
1. Indien de Kamer van oordeel is dat de opgave juist is, gaat zij over tot inschrijving.
2. De Kamer gaat eveneens over tot inschrijving, indien naar het oordeel van de Kamer, nadat toepassing is gegeven aan artikel 5, tweede lid, uit de nieuwe opgave blijkt dat de belanghebbende niet aan de gegeven aanwijzingen heeft voldaan. In dat geval geeft de Kamer toepassing aan artikel 23 van de wet.
3. De Kamer verstrekt de belanghebbende op verzoek kosteloos een bevestiging van de inschrijving, met vermelding van de dag waarop deze is geschied.
1. Een wijziging van hetgeen in het handelsregister is ingeschreven, wordt opgegeven met vermelding van de dag waarop de wijziging is ingegaan.
2. Een wijziging in de persoonlijke gegevens, voor zover betrekking hebbend op de wijziging van het woonadres binnen Nederland, behoeft niet te worden opgegeven.
Indien de Kamer zich op grond van artikel 23 van de wet tot de rechter heeft gewend met het verzoek de doorhaling, aanvulling of wijziging van het ingeschrevene of de inschrijving van de onderneming of de rechtspersoon te gelasten, doet de Kamer, zolang niet een rechterlijke beschikking is ten uitvoer gelegd of een afwijzende beschikking onherroepelijk is geworden, aan degenen die inzage van het aangaande de onderneming of rechtspersoon ingeschrevene, dan wel een afschrift of een uittreksel daarvan verlangen, mededeling van het door de Kamer gedane verzoek.
1. Van iedere onderneming, hoofdvestiging en in Nederland gelegen nevenvestiging worden ingeschreven:
a. de handelsnaam of -namen;
b. het adres en – voor zover van toepassing – het correspondentie-adres met vermelding – zo mogelijk – van de postcode alsmede dat van de gevolmachtigde handelsagenten die de onderneming in Nederland vertegenwoordigen;
c. het telefoonnummer alsmede – voor zover van toepassing – het faxnummer en het e-mailadres;
d. een korte omschrijving van het uitgeoefende bedrijf of de uitgeoefende bedrijven;
e. het tijdstip van aanvang van de bedrijfsuitoefening;
f. het aantal werkzame personen.
2. Indien de hoofdvestiging buiten Nederland is gelegen, wordt tevens ingeschreven welke nevenvestiging wordt aangemerkt als de hoofdnederzetting. Indien de onderneming in Nederland alleen door een of meer gevolmachtigde handelsagenten wordt vertegenwoordigd, wordt het adres van de daartoe aangewezen handelsagent aangemerkt als het adres van de hoofdnederzetting.
3. Voor de toepassing van het eerste lid, onder f, worden onder werkzame personen verstaan de al dan niet in dienst van de betrokken onderneming werkzame werknemers, de meewerkende eigenaren en de meewerkende gezinsleden van een eigenaar, steeds voor zover zij doorgaans ten minste 15 uur per week werkzaam zijn. Wijzigingen in het aantal werkzame personen worden tenminste eenmaal per jaar opgegeven.
Van een rechtspersoon waaraan geen onderneming toebehoort, worden ingeschreven:
a. het adres dan wel correspondentie-adres met vermelding – zo mogelijk – van de postcode;
b. het telefoonnummer alsmede – voor zover van toepassing – het faxnummer en het e-mailadres.
Indien een onderneming toebehoort aan een natuurlijke persoon, worden diens persoonlijke gegevens ingeschreven.
Van een vennootschap onder firma worden ingeschreven:
a. de naam van de vennootschap;
b. het tijdstip van aanvang van de vennootschap en de duur waarvoor zij is aangegaan;
c. de persoonlijke gegevens van de vennoten en ten aanzien van een na de aanvang van de vennootschap toegetreden vennoot tevens de dag van zijn toetreding;
d. al hetgeen de overeenkomst bevat ter bepaling van de rechten van derden.
Van een commanditaire vennootschap worden ingeschreven:
a. de naam van de vennootschap;
b. het tijdstip van aanvang van de vennootschap en de duur waarvoor zij is aangegaan;
c. de persoonlijke gegevens van de vennoot of vennoten onder firma en ten aanzien van een na de aanvang van de vennootschap toegetreden vennoot onder firma tevens de dag van zijn toetreding;
d. voor zover het om twee of meer vennoten onder firma gaat, al hetgeen de overeenkomst bevat ter bepaling van de rechten van derden;
e. het aantal van de commanditaire vennoten;
f. het bedrag van de gelden en de waarde van de goederen die zij gezamenlijk hebben ingebracht.
Van een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid worden ingeschreven:
a. de naam van de vennootschap en haar zetel volgens de statuten;
b. de persoonlijke gegevens van iedere bestuurder en commissaris en de dag waarop hij bij de vennootschap als zodanig in functie is getreden, alsmede of hij bevoegd is de vennootschap alleen of gezamenlijk handelend met een of meer anderen te vertegenwoordigen;
c. de persoonlijke gegevens van anderen dan de bestuurders aan wie de statuten bevoegdheid tot vertegenwoordiging toekennen, alsmede de inhoud van de bevoegdheid;
d. het maatschappelijke kapitaal alsmede tenminste eenmaal per jaar het bedrag van het geplaatste kapitaal en van het gestorte deel daarvan, onderverdeeld naar soort indien er verschillende soorten aandelen zijn;
e. indien niet-volgestorte aandelen zijn uitgegeven: de persoonlijke gegevens van de houders van zulke aandelen, met vermelding tevens van het aandelenbezit van iedere houder en van het daarop gestorte bedrag; wijzigingen in deze gegevens worden tenminste eenmaal per jaar opgegeven;
f. indien het een beleggingsmaatschappij met veranderlijk kapitaal als bedoeld in artikel 76a van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek betreft, worden wijzigingen van het ingeschreven kapitaal tenminste eenmaal per jaar opgegeven;
g. de persoonlijke gegevens van de houder van alle aandelen in het kapitaal van de vennootschap of van een deelgenoot in een huwelijksgemeenschap dan wel gemeenschap van een geregistreerd partnerschap waartoe alle aandelen in het kapitaal van de vennootschap behoren, de aandelen gehouden door de vennootschap of haar dochtermaatschappijen niet meegeteld;
h. indien zulks het geval is, dat de statuten van de vennootschap beantwoorden aan de artikelen 158 tot en met 161 en 164 of de artikelen 268 tot en met 271 en 274 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
1. Van een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij worden ingeschreven:
a. de naam van de vereniging en haar zetel volgens de statuten;
b. de persoonlijke gegevens van iedere bestuurder en commissaris en de dag waarop hij bij de vereniging als zodanig in functie is getreden, alsmede of hij bevoegd is de vereniging alleen of gezamenlijk handelend met een of meer anderen te vertegenwoordigen;
c. de persoonlijke gegevens van anderen dan de bestuurders aan wie de statuten bevoegdheid tot vertegenwoordiging toekennen, alsmede de inhoud van de bevoegdheid;
d. indien zulks bij een coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij het geval is, dat de statuten van de vereniging beantwoorden aan de artikelen 63f tot en met 63j van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2. Van een vereniging zonder volledige rechtsbevoegdheid kunnen worden ingeschreven de in het eerste lid, onder a tot en met c, bedoelde gegevens.
Van een stichting worden ingeschreven:
a. de naam van de stichting en haar zetel volgens de statuten;
b. de persoonlijke gegevens van iedere bestuurder en commissaris en de dag waarop hij bij de stichting als zodanig in functie is getreden, alsmede of hij bevoegd is de stichting alleen of gezamenlijk handelend met een of meer anderen te vertegenwoordigen;
c. de persoonlijke gegevens van anderen dan de bestuurders aan wie de statuten bevoegdheid tot vertegenwoordiging toekennen, alsmede de inhoud van de bevoegdheid.
1. Van een Europees economisch samenwerkingsverband worden ingeschreven:
a. de naam van het samenwerkingsverband;
b. de persoonlijke gegevens van iedere bestuurder en commissaris en de dag waarop hij bij het samenwerkingsverband als zodanig in functie is getreden, alsmede of hij bevoegd is het samenwerkingsverband alleen of gezamenlijk handelend met een of meer anderen te vertegenwoordigen;
c. indien een beding is gemaakt als bedoeld in artikel 26, tweede lid, tweede alinea, van verordening 2137/85: de inhoud van dat beding;
d. indien een bestuurder niet een natuurlijke persoon maar een rechtspersoon is: de persoonlijke gegevens van een ieder die als vertegenwoordiger in de zin van artikel 19, tweede lid, van verordening 2137/85 is aangewezen, en de dag waarop hij als vertegenwoordiger is aangewezen.
2. Bij het handelsregister wordt gedeponeerd een authentiek afschrift of een door een opgaveplichtige gewaarmerkt afschrift van de oprichtingsovereenkomst. Dit afschrift is in het Nederlands, Duits, Engels of Frans gesteld.
1. Indien een in Nederland gevestigde onderneming of een in Nederland gelegen nevenvestiging van een buiten Nederland gevestigde onderneming toebehoort aan een vennootschap als bedoeld in richtlijn 68/151/EEG, opgericht naar het recht van een andere staat dan Nederland die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, zijn de artikelen 12 tot en met 17 niet van toepassing.
2. Van de in het eerste lid bedoelde onderneming of nevenvestiging worden ingeschreven:
a. de naam en de rechtsvorm van de vennootschap waaraan de onderneming of de hoofdnederzetting toebehoort, het register waarin en het nummer waaronder die vennootschap is ingeschreven;
b. de persoonlijke gegevens van iedere bestuurder en commissaris van de vennootschap en de dag waarop hij bij de vennootschap als zodanig in functie is getreden, alsmede of hij bevoegd is de vennootschap alleen of gezamenlijk handelend met een of meer anderen te vertegenwoordigen;
c. de persoonlijke gegevens van de bij de onderneming of de hoofdnederzetting werkzame beheerder of een andere dergelijke gevolmachtigde, zijn functie en de dag waarop hij bij de onderneming of de hoofdnederzetting als zodanig in functie is getreden, alsmede de inhoud van zijn volmacht.
3. Bij het handelsregister wordt gedeponeerd een authentiek afschrift of een door een opgaveplichtige gewaarmerkt afschrift van de oprichtingsakte van de vennootschap en van de statuten, indien deze in een afzonderlijke akte zijn opgenomen. Dit afschrift is in het Nederlands, Duits, Engels of Frans gesteld.
4. Bij het handelsregister wordt telkens het meest recente exemplaar van de boekhoudbescheiden van de vennootschap gedeponeerd, voor zover en in de vorm waarin de vennootschap deze in het land van haar statutaire zetel openbaar moet maken. De boekhoudbescheiden zijn in het Nederlands, Duits, Engels of Frans gesteld.
1. Indien een in Nederland gevestigde onderneming of een in Nederland gelegen nevenvestiging van een buiten Nederland gevestigde onderneming toebehoort aan een vennootschap opgericht naar het recht van een staat die geen partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, met een rechtsvorm die vergelijkbaar is met een vennootschap als bedoeld in richtlijn 68/151/EEG, zijn de artikelen 12 tot en met 17 niet van toepassing.
2. Van de in het eerste lid bedoelde onderneming of nevenvestiging worden ingeschreven:
a. de naam en de rechtsvorm van de vennootschap waaraan de onderneming of de hoofdnederzetting toebehoort, het register waarin en het nummer waaronder die vennootschap is ingeschreven;
b. indien de hoofdvestiging van de onderneming buiten Nederland is gelegen, het adres van de hoofdvestiging van de onderneming;
c. de persoonlijke gegevens van iedere bestuurder en commissaris van de vennootschap en de dag waarop hij bij de vennootschap als zodanig in functie is getreden, alsmede of hij bevoegd is de vennootschap alleen of gezamenlijk handelend met een of meer anderen te vertegenwoordigen;
d. de omvang van de bevoegdheid van iedere bestuurder en commissaris van de vennootschap;
e. de persoonlijke gegevens van de bij de onderneming of de hoofdnederzetting werkzame beheerder of een andere dergelijke gevolmachtigde, zijn functie en de dag waarop hij bij de onderneming of de hoofdnederzetting als zodanig in functie is getreden, alsmede de inhoud van zijn volmacht;
f. het recht van het land waaronder de vennootschap valt;
g. tenminste eenmaal per jaar het bedrag van het geplaatste kapitaal van de vennootschap.
3. Artikel 18, derde en vierde lid, is van toepassing.
1. Indien een in Nederland gevestigde onderneming of een in Nederland gelegen nevenvestiging van een buiten Nederland gevestigde onderneming toebehoort aan een vennootschap of rechtspersoon opgericht naar het recht van een ander land dan Nederland, niet zijnde een vennootschap als bedoeld in de artikelen 18 en 19, zijn de artikelen 12 tot en met 17 niet van toepassing.
2. Van de in het eerste lid bedoelde onderneming of nevenvestiging worden ingeschreven:
a. de naam en de rechtsvorm van de vennootschap of rechtspersoon waaraan de onderneming of hoofdnederzetting toebehoort, het register waarin en het nummer waaronder die vennootschap of rechtspersoon is ingeschreven;
b. indien de hoofdvestiging van de onderneming buiten Nederland is gelegen, het adres van de hoofdvestiging van de onderneming en hetgeen ingevolge de wetgeving van het desbetreffende land omtrent de onderneming in het register, bedoeld onder a, wordt ingeschreven of op andere wijze wordt openbaar gemaakt;
c. de persoonlijke gegevens van iedere vennoot of bestuurder en commissaris van de vennootschap of rechtspersoon, de dag waarop hij bij de vennootschap of rechtspersoon als zodanig in functie is getreden, alsmede of hij bevoegd is de vennootschap of rechtspersoon alleen of gezamenlijk met een of meer anderen te vertegenwoordigen;
d. de omvang van de bevoegdheid van iedere vennoot of bestuurder en commissaris van de vennootschap of rechtspersoon;
e. de persoonlijke gegevens van de bij de onderneming of de hoofdnederzetting werkzame beheerder of een andere dergelijke gevolmachtigde, zijn functie en de dag waarop hij bij de onderneming of de hoofdnederzetting als zodanig in functie is getreden, alsmede de inhoud van zijn volmacht;
f. het recht van het land waaronder de vennootschap of rechtspersoon valt.
3. Artikel 18, derde, voor zover het een rechtspersoon betreft, en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Heeft een onderneming gevolmachtigde handelsagenten die in Nederland werkzaam zijn, dan worden ingeschreven hun persoonlijke gegevens en de inhoud van hun volmacht.
2. Heeft een onderneming of rechtspersoon een of meer andere gevolmachtigden, dan kunnen ook deze ter inschrijving worden opgeven. Van deze gevolmachtigden worden ingeschreven hun persoonlijke gegevens en de inhoud van hun volmacht.
Indien een in te schrijven persoon een vennootschap of rechtspersoon is, worden ingeschreven:
a. de naam en het adres van de vennootschap of rechtspersoon;
b. het register waarin en het nummer waaronder de vennootschap of rechtspersoon is ingeschreven.
Indien een minderjarige, aan wie een onderneming toebehoort of die vennoot onder firma is, handlichting heeft verkregen, worden het tijdstip waarop de handlichting is verleend en de bevoegdheden die de minderjarige daarbij zijn toegekend, ingeschreven. Bij de opgave ter inschrijving wordt de Staatscourant overgelegd waarin de rechterlijke beschikking inzake de handlichting is openbaar gemaakt, of een authentiek afschrift van de beschikking met vermelding van de dagtekening van die Staatscourant.
1. In geval van wijziging van de oprichtingsovereenkomst van een Europees economisch samenwerkingsverband en van de statuten van een rechtspersoon als bedoeld in de artikelen 18, 19 en 20 wordt bij het handelsregister gedeponeerd:
a. een authentiek afschrift van de notariële akte die van de wijziging is opgemaakt of, indien van de wijziging geen notariële akte is opgemaakt, een door een opgaveplichtige gewaarmerkt afschrift van de wijziging;
b. een doorlopende tekst van de oprichtingsovereenkomst en van de statuten zoals die tengevolge van de aangebrachte wijziging luiden.
2. Deze bescheiden zijn in het Nederlands, Duits, Engels of Frans gesteld.
In geval van bewind van een onderneming of een aandeel in een vennootschap onder firma als bedoeld in titel 19 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, worden in het handelsregister ingeschreven:
a. de persoonlijke gegevens van de bewindvoerders en de dag waarop zij bewindvoerder zijn geworden;
b. de rechterlijke beslissingen inzake hun bevoegdheid als bedoeld in de artikelen 437, tweede lid, en 441, tweede lid, onder f, en derde lid, van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
c. de aanvang en het einde van het bewind.
In geval van curatele van degene die als eigenaar van een onderneming of als vennoot onder firma in het handelsregister is ingeschreven, worden alle aankondigingen die krachtens artikel 390 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in de Staatscourant worden opgenomen, door hem die met die bekendmaking belast is, mede in het handelsregister ter inschrijving opgegeven.
1. In het handelsregister wordt ingeschreven:
a. de rechterlijke uitspraak houdende faillietverklaring, verlening van surséance van betaling of het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen betreffende degene die als eigenaar van een onderneming of als vennoot onder firma in het handelsregister is ingeschreven of van een ingeschreven rechtspersoon;
b. de vernietiging van een zodanige uitspraak;
c. het einde van het faillissement, de surséance van betaling of de toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen;
d. in geval van faillietverklaring, verlening van surséance van betaling of het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen: de naam en het adres van de rechter-commissaris, zo die is benoemd, en van de curator onderscheidenlijk de bewindvoerder.
2. De opgave ter inschrijving wordt gedaan door de griffier van het betrokken rechtscollege.
3. Indien het een uitspraak van een buitenlandse rechter betreft inzake een vennootschap of rechtspersoon als bedoeld in de artikelen 18, 19 en 20, wordt de opgave, in afwijking van het tweede lid, gedaan door degene die op grond van artikel 5 van de wet verplicht is opgave te doen.
1. De ontbinding van een vennootschap of rechtspersoon wordt ingeschreven, onder vermelding van het tijdstip van de ontbinding, de persoonlijke gegevens en de bevoegdheid van ieder der vereffenaars alsmede het tijdstip waarop hij vereffenaar is geworden.
2. Indien de ontbinding een vennootschap betreft als bedoeld in artikel 18, worden mede ingeschreven de bevoegdheden van de vereffenaars, indien die in het land waar de vennootschap is gevestigd openbaar gemaakt moeten worden. Indien de ontbinding een vennootschap of rechtspersoon als bedoeld in de artikelen 19 en 20 betreft, worden mede ingeschreven de bevoegdheden van de vereffenaars.
3. De afsluiting van de vereffening van een Europees economisch samenwerkingsverband dan wel van een vennootschap of rechtspersoon als bedoeld in de artikelen 18, 19 en 20, wordt ingeschreven.
4. Tot het doen van de opgave van de ontbinding van een vennootschap of rechtspersoon en van de afsluiting van de vereffening van een Europees economisch samenwerkingsverband of van een vennootschap of rechtspersoon als bedoeld in de artikelen 18, 19 en 20, is mede de vereffenaar verplicht.
1. Alle aankondigingen die ingevolge de Wet toezicht kredietwezen 1992, de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 en de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf in de Staatscourant worden opgenomen, worden tevens ingeschreven in het handelsregister.
2. De opgave ter inschrijving in het handelsregister geschiedt door degene die met de bekendmaking in de Staatscourant belast is.
Een Kamer is ambtshalve bevoegd tot het inschrijven van een wijziging van de volgende gegevens betreffende een onderneming, hoofdvestiging, in Nederland gelegen nevenvestiging of rechtspersoon:
a. het adres;
b. de persoonlijke gegevens van een ingeschreven natuurlijk persoon;
c. de omschrijving van het uitgeoefende bedrijf of de uitgeoefende bedrijven;
d. het aantal werkzame personen;
e. de opheffing.
Bij de kennisgeving, bedoeld in artikel 12 van de wet, vermeldt de Kamer waarbij de inschrijving is gedaan aan de Kamer in welker gebied de nevenvestiging is gelegen, het nummer waaronder de onderneming in het handelsregister is ingeschreven.
Op gemeenschappelijk verzoek van een commissaris van een aan een rechtspersoon toebehorende onderneming en een opgaveplichtige is het woonadres van de commissaris, behalve voor advocaten en deurwaarders en de in artikel 15, derde lid, van de wet genoemden, niet voor derden kenbaar, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. dit gegeven in het handelsregister niet voor derden kenbaar is met betrekking tot een andere onderneming of rechtspersoon;
b. door het gemeentebestuur gevolg is gegeven aan het verzoek van betrokkene dit gegeven uit de gemeentelijke basisadministratie niet aan derden te verstrekken;
c. betrokkene over een niet openbaar telefoonnummer en – voor zover van toepassing – over een niet openbaar faxnummer beschikt.
Artikel 17, eerste lid, van de wet is van toepassing op een vennootschap als bedoeld in de artikelen 18 en 19.
Artikel 17, eerste en tweede lid, van de wet geldt niet voor gegevens en bescheiden ten aanzien waarvan geen publicatieplicht geldt op grond van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 18 van de wet is niet van toepassing ten aanzien van de in artikel 30, onder a, c en d, bedoelde gegevens, alsmede ten aanzien van het adres van een ingeschreven natuurlijk persoon.
Voor het inzien van het handelsregister en de bescheiden die daarbij krachtens wettelijk voorschrift zijn gedeponeerd, worden de navolgende tarieven berekend:
a. voor het ten kantore van een Kamer inzien van papieren dossiers: f 10,– per dossier;
b. voor het ten kantore van een Kamer inzien van het elektronische bestand: f 6,– per dossier vermeerderd met f 0,60 per tijdseenheid van 1 minuut of gedeelte daarvan;
c. voor het anders dan ten kantore van een Kamer door middel van een on line-verbinding inzien van het elektronische bestand: f 200,– per kalenderjaar voor abonnementskosten, vermeerderd met het tarief, genoemd onder b;
d. voor het telefonisch vragen van inlichtingen over hetgeen in het handelsregister is ingeschreven of krachtens wettelijk voorschrift daarbij is gedeponeerd: f 1,50 per tijdseenheid van 1 minuut of gedeelte daarvan.
Voor het verstrekken van een afschrift van of uittreksel uit hetgeen in het handelsregister is ingeschreven of krachtens wettelijk voorschrift daarbij is gedeponeerd, worden de volgende tarieven berekend:
a. voor fotokopieën: f 9,– voor de eerste bladzijde en f 3,– voor elke volgende bladzijde per dossier;
b. voor fotokopieën welke worden verstrekt tijdens of direct na het ten kantore van een Kamer inzien van papieren dossiers: f 0,50 per bladzijde;
c. voor uittreksels: f 6,– voor iedere tien regels of een gedeelte daarvan, met een minimum van f 10,– per uittreksel;
d. voor afdrukken welke worden verstrekt tijdens het ten kantore van een Kamer inzien van het elektronisch bestand : f 0,50 per bladzijde;
e. voor een schriftelijke mededeling met betrekking tot hetgeen in het handelsregister is ingeschreven of daarbij is gedeponeerd: f 10,– per dossier;
f. voor het per brief, telex, telefax of andere wijze verstrekken van producten genoemd onder a, c en e: het tarief voor het desbetreffende product, vermeerderd met de kosten van verzending en betalingsverkeer.
1. Voor het verstrekken van een overzicht van categorieën van in het handelsregister ingeschreven ondernemingen, nevenvestigingen van ondernemingen of rechtspersonen, welke per onderneming, nevenvestiging of rechtspersoon één of meer van de in het handelsregister met betrekking daartoe ingeschreven gegevens bevatten, wordt een tarief berekend van f 0,23 per onderneming, nevenvestiging of rechtspersoon, indien dit overzicht gegevens bevat omtrent de naam en het adres van de onderneming, nevenvestiging of rechtspersoon.
2. Bevat het overzicht, bedoeld in het eerste lid, andere gegevens of mede andere gegevens dan de aldaar genoemde, dan wordt het in het eerste lid bedoelde bedrag verhoogd met f 0,08 per extra gegeven. Bevat het overzicht mede de namen van degene aan wie een onderneming toebehoort, of, indien het betreft een rechtspersoon of een aan een rechtspersoon toebehorende onderneming, de namen van de bestuurders van de rechtspersoon, dan is in plaats van f 0,08, voor die gegevens f 0,11 per extra gegeven verschuldigd.
3. Voor het verstrekken van een overzicht is ten minste f 210,– verschuldigd. Heeft het overzicht betrekking op in het gebied van één Kamer ingeschreven ondernemingen, nevenvestigingen van ondernemingen of rechtspersonen, dan is ten minste f 80,– verschuldigd.
In dit hoofdstuk worden onder het in de onderneming gestoken kapitaal mede verstaan:
a. reserves en voorzieningen, behalve die welke dienen tot dekking van verplichtingen of onmiddellijk aanwijsbare risico's, voor zover het bedrag daarvan dat van deze verplichtingen en risico's niet te boven gaat;
b. schulden met een looptijd van een jaar of meer.
1. Voor de toepassing van artikel 19 van de wet worden, behoudens het in de artikelen 42 tot en met 46 bepaalde, ondernemingen naar de maatstaf van het in de onderneming gestoken kapitaal, met aftrek van verliezen, ingedeeld in de groepen welke in de kolommen 1 en 2 van de navolgende staat zijn omschreven onderscheidenlijk aangeduid:
Kolom 1 | Kolom 2 | Kolom 3 | |||
---|---|---|---|---|---|
bij een in de onderneming gestoken kapitaal | groep | maximumbedrag over elk kalenderjaar | |||
tot | f | 25 000 | I | f | 61 |
van | f | 25 000 | II | f | 91,50 |
tot | f | 50 000 | |||
van | f | 50 000 | III | f | 152,50 |
tot | f | 100 000 | |||
van | f | 100 000 | IV | f | 244 |
tot | f | 250 000 | |||
van | f | 250 000 | V | f | 427 |
tot | f | 500 000 | |||
van | f | 500 000 | VI | f | 610 |
tot | f | 1 miljoen | |||
van | f | 1 miljoen | VII | f | 1 220 |
tot | f | 2 miljoen | |||
van | f | 2 miljoen | VIII | f | 1 830 |
tot | f | 4 miljoen | |||
van | f | 4 miljoen | IX | f | 3 050 |
tot | f | 7,5 miljoen | |||
van | f | 7,5 miljoen | X | f | 4 270 |
tot | f | 15 miljoen | |||
van | f | 15 miljoen | XI | f | 5 490 |
tot | f | 30 miljoen | |||
van | f | 30 miljoen | XII | f | 7 320 |
tot | f | 60 miljoen | |||
van | f | 60 miljoen | XIII | f | 9 760 |
tot | f | 120 miljoen | |||
van | f | 120 miljoen | XIV | f | 14 030 |
tot | f | 250 miljoen | |||
van | f | 250 miljoen | XV | f | 18 300 |
tot | f | 500 miljoen | |||
van | f | 500 miljoen | XVI | f | 24 400 |
of meer |
2. Voor de vaststelling van de bijdrage ten behoeve van de hoofdvestigingskamer voor ieder kalenderjaar of gedeelte daarvan waarin de onderneming in Nederland gevestigd is, wordt voor een groep welke in de in het eerste lid opgenomen staat is omschreven en aangeduid, geen hoger bedrag vastgesteld dan vermeld achter de betrokken groep in kolom 3 van die staat.
3. Voor de vaststelling van de bijdrage ten behoeve van de nevenvestigingskamer voor ieder kalenderjaar of gedeelte daarvan waarin de onderneming in Nederland een nevenvestiging heeft, wordt voor een groep welke in de in het eerste lid opgenomen staat is omschreven en aangeduid, geen hoger bedrag vastgesteld dan vermeld achter de betrokken groep in kolom 2 van de navolgende staat:
Kolom 1 | Kolom 2 |
---|---|
groep | maximumbedrag over elk kalenderjaar |
I | f 30,50 |
II | f 45,75 |
III | f 76,25 |
IV | f 122 |
V | f 192,15 |
VI | f 244 |
VII | f 427 |
VIII | f 549 |
IX | f 762,50 |
X | f 1 067,50 |
XI | f 1 372,50 |
XII | f 1 830 |
XIII | f 2 440 |
XIV | f 3 507,50 |
XV | f 4 575 |
XVI | f 6 100 |
Voor de indeling en bepaling van het hoogst verschuldigde bedrag ten aanzien van een inschrijving als bedoeld in artikel 6, tweede en derde lid, van de wet zijn de artikelen 40, eerste en tweede lid, en 42 tot en met 47 van overeenkomstige toepassing.
Voor de toepassing van artikel 19 van de wet worden ondernemingen behorende aan:
a. een coöperatieve aankoop-, verkoop- of verbruiksvereniging naar de maatstaf van de omzet van de onderneming, behaald in het jaar voorafgaande aan het betrokken kalenderjaar, ingedeeld in de hierna omschreven en aangeduide groepen:
Bij een jaarlijkse omzet | Groep | ||
---|---|---|---|
tot | f | 200 000 | I |
van | f | 200 000 | II |
tot | f | 500 000 | |
van | f | 500 000 | III |
tot | f | 2 miljoen | |
van | f | 2 miljoen | IV |
tot | f | 5 miljoen | |
van | f | 5 miljoen | V |
tot | f | 10 miljoen | |
van | f | 10 miljoen | VI |
tot | f | 20 miljoen | |
van | f | 20 miljoen | VII |
tot | f | 50 miljoen | |
van | f | 50 miljoen | VIII |
tot | f | 100 miljoen | |
van | f | 100 miljoen | IX |
tot | f | 250 miljoen | |
van | f | 250 miljoen | X |
tot | f | 500 miljoen | |
van | f | 500 miljoen | XI |
tot | f | 1 miljard | |
van | f | 1 miljard | XII |
tot | f | 2 miljard | |
van | f | 2 miljard | XIII |
tot | f | 4 miljard | |
van | f | 4 miljard | XIV |
of meer |
b. een coöperatieve veilingvereniging naar de maatstaf van de omzet van de onderneming, behaald in het jaar voorafgaande aan het betrokken kalenderjaar, ingedeeld in de hierna omschreven en aangeduide groepen:
Bij een jaarlijkse omzet | Groep | ||
---|---|---|---|
tot | f | 1 miljoen | I |
van | f | 1 miljoen | II |
tot | f | 2 miljoen | |
van | f | 2 miljoen | III |
tot | f | 4 miljoen | |
van | f | 4 miljoen | IV |
tot | f | 8 miljoen | |
van | f | 8 miljoen | V |
tot | f | 15 miljoen | |
van | f | 15 miljoen | VI |
tot | f | 25 miljoen | |
van | f | 25 miljoen | VII |
tot | f | 50 miljoen | |
van | f | 50 miljoen | VIII |
tot | f | 100 miljoen | |
van | f | 100 miljoen | IX |
tot | f | 250 miljoen | |
van | f | 250 miljoen | X |
tot | f | 500 miljoen | |
van | f | 500 miljoen | XI |
tot | f | 1 miljard | |
van | f | 1 miljard | XII |
tot | f | 2 miljard | |
van | f | 2 miljard | XIII |
tot | f | 4 miljard | |
van | f | 4 miljard | XIV |
of meer |
c. een coöperatieve melk- of zuivelproduktievereniging dan wel een coöperatie tot exploitatie van een melkdistributiecentrale naar de maatstaf van de door de onderneming verwerkte onderscheidenlijk aangevoerde hoeveelheid melk in het jaar voorafgaande aan het betrokken kalenderjaar, ingedeeld in de hierna omschreven en aangeduide groepen:
Bij een jaarlijkse verwerkte dan wel aangevoerde hoeveelheid melk | Groep | ||
---|---|---|---|
tot | 1 miljoen kg | I | |
van | 1 miljoen kg | II | |
tot | 3 miljoen kg | ||
van | 3 miljoen kg | III | |
tot | 7 miljoen kg | ||
van | 7 miljoen kg | IV | |
tot | 12 miljoen kg | ||
van | 12 miljoen kg | V | |
tot | 20 miljoen kg | ||
van | 20 miljoen kg | VI | |
tot | 30 miljoen kg | ||
van | 30 miljoen kg | VII | |
tot | 50 miljoen kg | ||
van | 50 miljoen kg | VIII | |
tot | 100 miljoen kg | ||
van | 100 miljoen kg | IX | |
tot | 250 miljoen kg | ||
van | 250 miljoen kg | X | |
tot | 500 miljoen kg | ||
van | 500 miljoen kg | XI | |
tot | 1 miljard kg | ||
van | 1 miljard kg | XII | |
tot | 2 miljard kg | ||
van | 2 miljard kg | XIII | |
tot | 4 miljard kg | ||
van | 4 miljard kg | XIV | |
of meer |
d. een coöperatieve flatexploitatievereniging ingedeeld in groep II;
e. een vereniging of stichting als bedoeld in artikel 70, eerste lid, van de Woningwet naar de maatstaf van de bruto huuropbrengst in het jaar voorafgaande aan het betrokken kalenderjaar, ingedeeld in de hierna omschreven en aangeduide groepen:
Bij een bruto huuropbrengst | Groep | ||
---|---|---|---|
tot | f | 100 000 | I |
van | f | 100 000 | II |
tot | f | 250 000 | |
van | f | 250 000 | III |
tot | f | 1 miljoen | |
van | f | 1 miljoen | IV |
tot | f | 2 miljoen | |
van | f | 2 miljoen | V |
tot | f | 5 miljoen | |
van | f | 5 miljoen | VI |
of meer |
f. een kredietinstelling als bedoel in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, die ter bevordering van het sparen in hoofdzaak haar bedrijf maakt van het ter beschikking verkrijgen van spaargelden en zich niet ten doel stelt uitkeringen te doen anders dan met een ideële of sociale strekking, ingedeeld in groep I.
g. een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, niet zijnde een kredietinstelling als bedoeld onder f, naar de maatstaf van de balanstelling bij de aanvang van het betrokken kalenderjaar, ingedeeld in de hierna omschreven en aangeduide groepen:
Bij een balanstelling | Groep | ||
---|---|---|---|
tot | f | 500 000 | I |
van | f | 500 000 | II |
tot | f | 1 miljoen | |
van | f | 1 miljoen | III |
tot | f | 2 miljoen | |
van | f | 2 miljoen | IV |
tot | f | 5 miljoen | |
van | f | 5 miljoen | V |
tot | f | 10 miljoen | |
van | f | 10 miljoen | VI |
tot | f | 25 miljoen | |
van | f | 25 miljoen | VII |
tot | f | 50 miljoen | |
van | f | 50 miljoen | VIII |
tot | f | 100 miljoen | |
van | f | 100 miljoen | IX |
tot | f | 250 miljoen | |
van | f | 250 miljoen | X |
of meer |
h. een spaarbank die in het register, bedoeld in artikel 52 van de Wet toezicht kredietwezen 1992, is ingeschreven als kredietinstelling die ter bevordering van het sparen bij de uitoefening van haar bedrijf hoofdzakelijk spaargelden ter beschikking krijgt, ingedeeld in de hierna omschreven en aangeduide groepen:
Bij een spaarders tegoed | Groep | ||
---|---|---|---|
tot | f | 1 miljoen | I |
van | f | 1 miljoen | II |
tot | f | 2 miljoen | |
van | f | 2 miljoen | III |
tot | f | 5 miljoen | |
van | f | 5 miljoen | IV |
tot | f | 10 miljoen | |
van | f | 10 miljoen | V |
tot | f | 25 miljoen | |
van | f | 25 miljoen | VI |
tot | f | 50 miljoen | |
van | f | 50 miljoen | VII |
tot | f | 100 miljoen | |
van | f | 100 miljoen | VIII |
tot | f | 250 miljoen | |
van | f | 250 miljoen | IX |
of meer |
Voor de toepassing van artikel 19 van de wet worden ondernemingen waarin uitsluitend of in hoofdzaak vervoer van goederen tegen vergoeding met binnenschepen als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet vervoer binnenvaart wordt verricht, naar de maatstaf van het totale laadvermogen dat bij de aanvang van het betrokken kalenderjaar in de onderneming voor dat vervoer beschikbaar is, ingedeeld in de hierna omschreven en aangeduide groepen:
Bij een laadvermogen van | Groep | |
---|---|---|
21 | I | |
tot | 400 ton | |
400 | II | |
tot | 600 ton | |
600 | III | |
tot | 1 000 ton | |
1 000 | IV | |
tot | 1 500 ton | |
1 500 | V | |
tot | 3 000 ton | |
3 000 | VI | |
tot | 6 000 ton | |
6 000 | VII | |
tot | 12 000 ton | |
12 000 | VIII | |
tot | 24 000 ton | |
24 000 | IX | |
tot | 50 000 ton | |
50 000 | X | |
tot | 100 000 ton | |
100 000 | XI | |
tot | 200 000 ton | |
200 000 ton | XII | |
of meer |
1. Voor de toepassing van artikel 19 van de wet worden ondernemingen waarin uitsluitend landbouw of visserij wordt uitgeoefend en welke aan een rechtspersoon of vennootschap behoren, ingedeeld in groep I.
2. Voor de toepassing van artikel 19 van de wet worden in groep I ingedeeld ondernemingen behorende aan een rechtspersoon of een vennootschap, welker bezittingen uitsluitend of in zeer overwegende mate bestaan uit één of meer op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoederen en welker werkzaamheden uitsluitend of in zeer overwegende mate bestaan uit de instandhouding van die landgoederen.
1. Voor de toepassing van artikel 19 van de wet worden ondernemingen, niet zijnde ondernemingen als bedoeld in de artikelen 42 tot en met 44, welke behoren aan een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid dan wel aan een daarmee gelijk te stellen rechtspersoon opgericht naar het recht van een ander land dan Nederland, die voor ten minste 95 ten honderd deelneemt in het geplaatste kapitaal van een of meer andere dan de hiervoor bedoelde vennootschappen of rechtspersonen waarvan de onderneming in het handelsregister is ingeschreven, ingedeeld in de groepen welke in de kolommen 1 en 2 van de in artikel 40, eerste lid, opgenomen staat zijn omschreven onderscheidenlijk aangeduid, met dien verstande dat voor die indeling het in de onderneming gestoken kapitaal wordt verminderd:
a. met de waarde op haar balans van haar aandelen in bovenbedoelde andere vennootschappen of rechtspersonen, en
b. met het bedrag van haar, niet binnen een jaar opeisbaar zijnde, vorderingen op bovenbedoelde andere vennootschappen of rechtspersonen, voor zover dit bedrag als schuld is meegeteld voor de vaststelling van het kapitaal, gestoken in de aan deze naamloze vennootschappen of besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid behorende onderneming.
2. Het eerste lid geldt niet ingeval de in dat lid bedoelde andere vennootschap of rechtspersoon voor ten minste 95 ten honderd in het geplaatste kapitaal van de in dat lid bedoelde vennootschap of rechtspersoon deelneemt.
Voor de toepassing van artikel 19 van de wet worden:
a. bedrijven behorende aan een vereniging of stichting welke zich in betekende mate ten doel stelt radio- en televisie-uitzendingen dan wel een van deze beide soorten uitzendingen te verzorgen, ingedeeld in groep V, behoudens indien het betreft:
1°. een omroepvereniging C als bedoeld in artikel 35, vijfde lid, van de Mediawet, welke wordt ingedeeld in groep VI;
2°. een omroepvereniging B als bedoeld in artikel 35, vijfde lid, van de Mediawet, welke wordt ingedeeld in groep VII;
3°. een omroepvereniging A als bedoeld in artikel 35, vijfde lid, van de Mediawet, de Nederlandse Programma Stichting als bedoeld in artikel 15 van de Mediawet en de Nederlandse Omroep Stichting als bedoeld in artikel 16 van de Mediawet, welke worden ingedeeld in groep VIII;
4°. een lokale omroepinstelling als bedoeld in artikel 30 van de Mediawet, welke wordt ingedeeld in groep I;
5°. een regionale omroepinstelling als bedoeld in artikel 30 van de Mediawet, welke wordt ingedeeld in groep III;
b. bedrijven behorende aan een onderlinge brandwaarborgmaatschappij, naar de maatstaf van het bij het bedrijf verzekerde kapitaal bij de aanvang van het betrokken kalenderjaar, ingedeeld in de hierna omschreven en aangeduide groepen:
Bij een verzekerd kapitaal | Groep | ||
---|---|---|---|
tot | f | 50 miljoen | I |
van | f | 50 miljoen | II |
tot | f | 75 miljoen | |
van | f | 75 miljoen | III |
tot | f | 100 miljoen | |
van | f | 100 miljoen | IV |
tot | f | 250 miljoen | |
van | f | 250 miljoen | V |
tot | f | 500 miljoen | |
van | f | 500 miljoen | VI |
tot | f | 1000 miljoen | |
van | f | 1000 miljoen | VII |
tot | f | 2000 miljoen | |
van | f | 2000 miljoen | VIII |
of meer |
c. bedrijven behorende aan een onderlinge begrafenis- of crematiewaarborgmaatschappij, naar de maatstaf van het aantal leden bij de aanvang van het betrokken kalenderjaar, ingedeeld in de hierna omschreven en aangeduide groepen:
Bij een aantal leden | Groep | ||
---|---|---|---|
tot | 10 000 | I | |
van | 10 000 | II | |
tot | 20 000 | ||
van | 25 000 | III | |
tot | 75 000 | ||
van | 75 000 | IV | |
tot | 250 000 | ||
van | 250 000 | V | |
of meer |
d. bedrijven behorende aan een kredietgever in de zin van de Wet op het consumentenkrediet, naar de maatstaf van het totale bedrag der uitstaande saldi bij de aanvang van het betrokken kalenderjaar, ingedeeld in de hierna omschreven en aangeduide groepen:
Bij een totaal bedrag | Groep | ||
---|---|---|---|
tot | f | 1 miljoen | I |
van | f | 1 miljoen of meer | II |
e. bedrijven als bedoeld onder a tot en met d, en in artikel 42, onder e en h, behorende aan een rechtspersoon, waarvan uitsluitend een of meer Nederlandse openbare lichamen rechtstreeks of onmiddellijk aandeelhouders, deelgenoten of leden zijn, of – voor zover deze rechtspersoon een stichting is – waarvan de bestuurders uitsluitend door organen van een of meer Nederlandse openbare lichamen rechtstreeks of onmiddellijk worden benoemd of ontslagen, en waarvan het vermogen bij liquidatie uitsluitend ter beschikking van een of meer Nederlandse openbare lichamen komt, in afwijking van de onderdelen a tot en met d en van artikel 42, onder e en h, ingedeeld in één groep, welke wordt aangeduid als groep I.
1. Voor de vaststelling van de bijdrage ten behoeve van de hoofdvestigingskamer voor ieder kalenderjaar of gedeelte daarvan waarin de onderneming in Nederland gevestigd is, wordt voor een groep welke in de artikelen 42 tot en met 46 is omschreven en aangeduid, geen hoger bedrag vastgesteld dan vermeld in kolom 3 van de in artikel 40, eerste lid, opgenomen staat achter de groep welke in kolom 2 van die staat is aangeduid met hetzelfde romeinse cijfer als waarmede de eerstbedoelde groep is aangeduid.
2. Voor de vaststelling van de bijdrage ten behoeve van de nevenvestigingskamer voor ieder kalenderjaar of gedeelte daarvan waarin de onderneming in Nederland een nevenvestiging heeft, wordt voor een groep welke in de artikelen 42 tot en met 46 is omschreven en aangeduid, geen hoger bedrag vastgesteld dan vermeld in kolom 2 van de in artikel 40, derde lid, opgenomen staat achter de groep welke in kolom 1 van die staat is aangeduid met hetzelfde romeinse cijfer als waarmede de eerstbedoelde groep is aangeduid.
1. Voor de toepassing van artikel 19 van de wet worden nevenvestigingen van ondernemingen ingedeeld in groepen naar de maatstaf van het kapitaal, met aftrek van verliezen, gestoken in de gezamenlijke in het gebied van de Kamer gevestigde nevenvestigingen van de onderneming. Voor die indeling en voor de bepaling van het hoogst verschuldigde bedrag zijn de in artikel 40, eerste lid, opgenomen staat, onderscheidenlijk artikel 40, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
2. De in het eerste lid bedoelde indeling en bepaling van het hoogst verschuldigde bedrag zijn, in de plaats van de indeling en bepaling van het hoogst verschuldigde bedrag, bedoeld in artikel 40, eerste onderscheidenlijk derde lid, voor de afzonderlijke in het gebied van de Kamer gevestigde nevenvestigingen van de onderneming van toepassing ingeval degene die op grond van artikel 5 van de wet tot het doen van opgave ter inschrijving in het handelsregister verplicht is, om toepassing daarvan verzoekt en aan de Kamer de voor die toepassing nodige bescheiden overlegt.
1. Als grondslag voor de toepassing van een verordening als bedoeld in artikel 19 van de wet, geldt de aangifte bij inschrijving van de onderneming afkomstig van degene die op grond van artikel 5 van de wet tot het doen van opgave ter inschrijving in het handelsregister verplicht is. Voor de later verschuldigde bedragen kan de aangifte worden herzien of kan een nieuwe aangifte worden gedaan door de hiervoor bedoelde persoon.
2. De Kamer kan degene die op grond van artikel 5 van de wet tot het doen van opgave ter inschrijving in het handelsregister verplicht is, ten hoogste eenmaal per jaar schriftelijk verzoeken aangifte te doen ten behoeve van de rangschikking van de onderneming. Een dergelijk verzoek wordt niet gedaan voordat een jaar is verstreken sinds de aangifte bij de inschrijving of, bij gebreke daarvan, sinds de inschrijving heeft plaatsgevonden.
3. De Kamer kan degene die een aangifte ten behoeve van de rangschikking heeft gedaan, schriftelijk verzoeken een nadere toelichting op die aangifte te verstrekken.
4. De Kamer rangschikt een onderneming in een groep waarvoor een hoger bedrag geldt dan geldt voor de groep waartoe die onderneming volgens de aangifte behoort, indien zij van oordeel is dat de onderneming tot eerstbedoelde groep behoort of dat de betekenis van de onderneming rangschikking in die groep wettigt. De bekendmaking van de beschikking geschiedt binnen acht dagen na de vaststelling ervan.
5. Bij gebreke van een aangifte bij de inschrijving of bij het achterwege blijven van een aangifte of een nadere toelichting na een verzoek van de Kamer als bedoeld in het tweede onderscheidenlijk het derde lid, rangschikt de Kamer de onderneming in een groep waartoe de onderneming op grond van de Kamer ter beschikking staande gegevens behoort, met dien verstande dat het in de onderneming gestoken kapitaal dan wel datgene wat als andere maatstaf voor de desbetreffende groep van ondernemingen is bepaald, door de Kamer kan worden geschat. De tweede volzin van het eerste en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Als grondslag voor de toepassing van een verordening als bedoeld in artikel 19 van de wet gelden de bescheiden welke degene die op grond van artikel 5 van de wet tot het doen van opgave ter inschrijving in het handelsregister verplicht is, bij zijn verzoek om toepassing van een indeling als bedoeld in artikel 49, tweede lid, overlegt. Voor de later verschuldigde bedragen kan het in die bescheiden vermelde worden herzien of kunnen nieuwe bescheiden worden overgelegd door degene die op grond van artikel 5 van de wet tot het doen van opgave ter inschrijving in het handelsregister verplicht is.
2. De Kamer rangschikt de nevenvestigingen van een onderneming in een groep waarvoor een hoger bedrag geldt dan hetwelk geldt voor de groep waartoe volgens de in het eerste lid bedoelde bescheiden die nevenvestigingen behoren, indien zij van oordeel is dat de nevenvestigingen tot eerstbedoelde groep behoren of dat hun betekenis rangschikking in die groep wettigt.
3. De beschikking waarbij toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, wordt bekendgemaakt binnen acht dagen na de vaststelling ervan.
In artikel 12, derde lid, van het >Algemeen uitvoeringsbesluit Vestigingswet Bedrijven 19541 wordt «artikel 13a van het Handelsregisterbesluit» vervangen door: de artikelen 37 en 38 van het Handelsregisterbesluit 1996.
In artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit afgifte oorsprongsverklaringen 19762 wordt «artikel 1, zesde lid, van de Handelsregisterwet (Stb. 1954, 554)» vervangen door: artikel 3, derde lid, van de Handelsregisterwet 1996.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Economische Zaken,
G. J. Wijers
Uitgegeven de dertigste september 1997
De Minister van Justitie a.i.,
H. F. Dijkstal
Op 28 maart 1996 is de Handelsregisterwet 1996 in het Staatsblad geplaatst. Deze wet voorziet in vervanging van het stelsel van meervoudige inschrijving door een systeem van enkelvoudige inschrijving, in vervanging van het systeem van een «papieren dossier» door een systeem van elektronische en geautomatiseerde gegevensopslag en – verwerking («papierarm dossier») en in integratie van het stichtingen – en het verenigingenregister met het handelsregister. Daarnaast voorziet deze wet in wijziging van de oude Handelsregisterwet op een aantal min of meer juridische aspecten.
Het Handelsregisterbesluit 1996 (hierna ook te noemen: het besluit) strekt ter uitvoering van de Handelsregisterwet 1996 (hierna ook te noemen: de wet) en treedt daarmee gelijktijdig in werking. Hiermee worden belangrijke vereenvoudigingen en verbeteringen aangebracht ten behoeve van alle betrokkenen: degenen die in het handelsregister zijn ingeschreven, degenen die het handelsregister raadplegen en de Kamers van Koophandel en Fabrieken.
Met het besluit wordt geen wezenlijke wijziging beoogd van de voorheen op grond van de oude Handelsregisterwet geregelde onderwerpen. Het gaat om de samenvoeging in één besluit van de oude Handelsregisterwet inzake de in te schrijven gegevens, van het oude Handelsregisterbesluit en van het Besluit bijdragen handelsregister. Afgezien van enkele met name voor het elektronische handelsverkeer van belang zijnde gegevens heeft er per saldo geen uitbreiding van het aantal inschrijfverplichtingen plaatsgevonden. Volledigheidshalve moet daarbij nog wel worden genoemd het integreren van het stichtingen- en het verenigingenregister met het handelsregister, hetgeen formeel een forse uitbreiding van de werkingssfeer van het handelsregister betekent, maar materieel is er geen verschil met de vorige situatie omdat het stichtingen- en het verenigingenregister thans ook al door de Kamers van Koophandel worden beheerd. Het handelsregister omvat voortaan dus ook het stichtingen- en het verenigingenregister.
Het besluit is voorbereid in nauw overleg met vertegenwoordigers uit de kring van de Kamers van Koophandel.
Het besluit is opgezet in zeven hoofdstukken, die hierna – voor zover nodig – artikelsgewijs worden besproken:
Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen
Hoofdstuk 2. De opgave ter inschrijving
Hoofdstuk 3. De in het handelsregister in te schrijven gegevens
Hoofdstuk 4. Retributies
Hoofdstuk 5. Heffingsbepalingen
Hoofdstuk 6. Wijzigingen in andere regelingen
Hoofdstuk 7. Slotbepalingen
Bij het opzetten van het besluit zijn de artikelen weliswaar gehergroepeerd en vereenvoudigd, maar de inhoud van veel van de artikelen is gehandhaafd. Dergelijke artikelen zijn dan ook niet voorzien van een uitvoerige artikelsgewijze toelichting. Daarbij is wel een aanduiding gegeven van de artikelen van de oude Handelsregisterwet (hierna ook te noemen: de oude wet) en het oude Handelsregisterbesluit (hier ook te noemen: het oude besluit) waarmee de nieuwe artikelen corresponderen. Op die wijze kan voor de uitleg van het besluit de bestaande jurisprudentie blijvend worden gebruikt.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen
In dit artikel zijn enkele begripsbepalingen opgenomen. Daarnaast gelden de begripsbepalingen die zijn opgenomen in artikel 1 van de wet.
De onderdelen a en b corresponderen met de desbetreffende onderdelen van artikel 1 van het oude besluit.
Onderdeel d bevat een omschrijving van de persoonlijke gegevens die krachtens de oude wet werden ingeschreven ten aanzien van ondernemingen die toebehoren aan een natuurlijk persoon, vennoten van een vennootschap onder firma en van een commanditaire vennootschap, alsmede bestuurders en commissarissen van rechtspersonen. In deze opsomming wordt «nationaliteit» niet meer genoemd, omdat dit gegeven niet nodig wordt geacht uit een oogpunt van identificatie. «Geslachtsaanduiding» is een nieuw gegeven dat mede ten behoeve van de koppeling met de gemeentelijke basisadministratie van belang wordt geacht. Indien krachtens de Handelsregisterwet 1996 wordt gevraagd naar de geslachtsaanduiding, zal moeten worden opgegeven of men man of vrouw is. Wat betreft de vermelding van de postcode geldt «zo mogelijk», aangezien er bijvoorbeeld in het buitenland niet altijd met postcodes wordt gewerkt. «Handtekening» is als verificatie-gegeven gehandhaafd. Dit gegeven vormt geen belemmering voor de met de wet voorziene elektronische en geautomatiseerde gegevensopslag en -verwerking. De Kamers gaan immers binnenkort over op vastlegging van gegevens op beeldplaat. Van steeds groter belang voor het hedendaagse handels- en berichtenverkeer is de «elektronische handtekening». Voor zover aangewend zullen als nieuw gegeven worden ingeschreven de bevoegdheden en zeggenschap ten aanzien van het gebruik van elektronische handtekeningen.
Bij besluit van 21 december 1964 (Stb. 540), houdende toepassing van de artikelen 1, zesde lid, en 24 van de Handelsregisterwet is een aantal bedrijven zonder winstoogmerk met een overwegend sociaal en charitatief doel onder de werkingssfeer van de Handelsregisterwet gebracht. De reden hiervan was dat er indertijd onzekerheid bestond over de vraag of er al dan niet sprake was van een onderneming in de zin van de Handelsregisterwet, terwijl het wel om bedrijven ging die in belangrijke mate deelnamen aan het economisch verkeer. Het besluit van 1964 is vervangen door het Besluit bijdragen handelsregister dat in artikel 2 de gelijkstelling met een onderneming regelde van bedoelde bedrijven. Tevens regelde dit besluit de handelsregisterbijdrage van deze bedrijven, waarbij werd afgeweken van de geldende algemene maatstaf van het in de onderneming gestoken kapitaal. Inmiddels is mede op grond van jurisprudentie duidelijk dat de in artikel 2, eerste lid, van het Besluit bijdragen handelsregister genoemde bedrijven ondernemingen zijn in de zin van de Handelsregisterwet. Deze bedrijven behoeven derhalve niet met een onderneming te worden gelijkgesteld. Teneinde de positie van de in het slot van artikel 2, eerste lid, onderdeel g, en in artikel 2, tweede lid, van het Besluit bijdragen handelsregister bedoelde kredietgevers onderscheidenlijk ziekenfondsen ongewijzigd te laten (uitsluiting van de inschrijfplicht in het handelsregister), dienen deze van de werkingssfeer van de wet te worden uitgezonderd. Daartoe strekt artikel 2. Deze uitzondering is met name van belang voor de bijdrageplicht.
Hoofdstuk 2. De opgave ter inschrijving
In dit hoofdstuk worden regels gesteld met betrekking tot de opgave ter inschrijving in het handelsregister. Het gaat bij het opgeven van gegevens tevens om het deponeren van bescheiden. Voorts gaat het niet alleen om de zogenaamde eerste opgave, maar ook om het wijzigen en actualiseren daarvan. Dit hoofdstuk sluit aan op hoofdstuk 2 van de wet, waarin is geregeld op wie de plicht tot het doen van een opgave ter inschrijving rust, op welk moment de opgaveplicht ontstaat en op welke wijze daaraan een einde komt. Het eveneens in hoofdstuk 2 van de wet geregelde systeem van enkelvoudige inschrijving biedt een aanmerkelijke vereenvoudiging ten opzichte van het omslachtige oude stelsel van meervoudige inschrijving. Dit leidt tot een aanzienlijke lastenverlichting voor het bedrijfsleven en de Kamers van Koophandel.
Het eerste lid regelt de verplichting om voor het doen van de voorgeschreven opgaven ter inschrijving in het handelsregister, gebruik te maken van door de Kamer vastgestelde formulieren. Deze formulieren worden kosteloos beschikbaar gesteld. Deze bepaling correspondeert met artikel 3, eerste lid, van het oude besluit. Anders dan ingevolge artikel 3, tweede lid, van het oude besluit wordt het model van deze formulieren niet meer vastgesteld door de Minister van Economische Zaken. De Kamers zullen deze formulieren onderling moeten afstemmen.
Het tweede lid is nieuw en maakt het mogelijk dat een Kamer er in een individueel geval genoegen mee neemt dat de opgave afwijkt van het voorgeschreven formulier. De opgave dient uiteraard wel volledig en ondertekend te zijn door een opgaveplichtige.
De nadere regels die de Kamer op grond van het eveneens nieuwe derde lid kan stellen, kunnen zowel algemeen zijn als afwijkingsmogelijkheden bevatten ten aanzien van de wijze waarop de opgaven moeten worden gedaan. Hierbij moet worden gedacht aan het via een on line-verbinding aanleveren van opgaven. Het is evenwel duidelijk dat van een dergelijke faciliteit alleen gebruik kan worden gemaakt indien vaste procedures in acht worden genomen. In de praktijk zal het gaan om regels die door alle Kamers, op grond van afspraken gemaakt in het verband van de Vereniging van Kamers van Koophandel en Fabrieken in Nederland, worden gehanteerd.
Het vierde lid regelt de verplichte en kosteloze verstrekking door de Kamer van een bewijs van indiening van de opgave. De Kamer dient dit bewijs tevens te voorzien van de datum van ontvangst. Met «belanghebbende» wordt bedoeld degene die tot het doen van de opgave verplicht of bevoegd is. Dit lid correspondeert met artikel 4a van het oude besluit.
Op grond van het eerste lid kan de Kamer weigeren een opgave in behandeling te nemen zolang de Kamer er niet van overtuigd is dat deze afkomstig is van de opgaveplichtige of diens gemachtigde. Een dergelijke weigering is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen bezwaar en beroep openstaan. Deze bepaling correspondeert met artikel 5 van het oude besluit, op grond waarvan het vragen van een afdoende legitimatie reeds vaste praktijk was.
Het tweede lid is nieuw en bevat de mogelijkheid een opgave niet in behandeling te nemen indien sprake is van vormgebreken. Deze bepaling sluit aan bij artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht; ook hier is sprake van een besluit in de zin van die wet, waartegen bezwaar en beroep openstaan. Ingevolge artikel 6 van het oude besluit vond het onderzoek naar de vormvereisten plaats nadat de opgave in behandeling was genomen.
De leden van dit artikel zijn redactioneel vereenvoudigd ten opzichte van artikel 6, eerste en tweede lid, van het oude besluit maar komen daar inhoudelijk geheel mee overeen. Alvorens tot inschrijving over te gaan dient de Kamer op grond van het eerste lid summier te onderzoeken of de opgave naar zijn inhoud voldoet aan de terzake gestelde voorschriften. De Kamer kan daarbij om nadere bewijsstukken vragen van de vermelde gegevens. Gedacht kan worden aan bescheiden als notulen van de algemene vergadering.
Het tweede lid bevat procedurevoorschriften voor het geval de Kamer van oordeel is dat de opgave niet voldoet aan de terzake gestelde voorschriften. De opgave wordt in dat geval onder het geven van aanwijzingen door de Kamer weer ter beschikking gesteld van de belanghebbende.
Het eerste lid komt op het punt van de verplichting tot inschrijving overeen met artikel 7 van het oude besluit. Inschrijving dient te geschieden indien de Kamer van oordeel is dat de opgave voldoet aan de terzake gestelde voorschriften.
Op grond van het tweede lid dient de Kamer eveneens tot inschrijving over te gaan indien, nadat toepassing is gegeven aan artikel 5, tweede lid, uit de nieuwe dan wel opnieuw ingezonden opgave blijkt dat de belanghebbende weigert aan de gegeven aanwijzingen te voldoen. Dit lid komt overeen met artikel 6, derde lid, van het oude besluit, zij het dat tevens is bepaald dat de Kamer zich tot de rechter moet wenden met het verzoek de doorhaling, aanvulling of wijziging van het ingeschrevene of de inschrijving van de onderneming of de rechtspersoon te gelasten. Van dit aan de rechter gedane verzoek dient de Kamer op grond van artikel 8, zolang niet een rechterlijke beschikking is ten uitvoer gelegd of een afwijzende beschikking onherroepelijk is geworden, voorts mededeling te doen aan degenen die inzage van het aangaande de onderneming of rechtspersoon ingeschrevene, dan wel een afschrift of een uittreksel daarvan verlangen.
Het derde lid is nieuw en regelt de verplichting voor de Kamer tot kosteloze verstrekking op verzoek van de belanghebbende van een bevestiging van de inschrijving, waarop tevens moet worden vermeld de dag waarop de inschrijving heeft plaatsgevonden. Deze kosteloze verstrekking is eenmalig. Het gaat om een bevestiging van het feit dat de onderneming of de rechtspersoon is ingeschreven en niet om een (niet kosteloos) uittreksel uit hetgeen in het handelsregister is ingeschreven of daarbij is gedeponeerd, zoals bedoeld in artikel 15 van de wet.
Het handelsregister moet steeds de actuele stand van zaken weergeven. Elke wijziging van het ingeschrevene moet dan ook worden opgegeven met vermelding van de dag van ingang van de wijziging. Het eerste lid bevat de daartoe strekkende verplichting. Dit artikel correspondeert met artikel 19, eerste lid, eerste volzin, van de oude wet. De tweede volzin van genoemd artikellid bevatte tevens de bepaling dat ook als wijzigingen worden beschouwd schorsing van een persoon in de functie waarin hij in het handelsregister is vermeld, alsmede opheffing van die schorsing. Aangezien het hier gaat om wijzigingen van hetgeen in het handelsregister is ingeschreven, kan afzonderlijke vermelding daarvan echter achterwege blijven. Hetzelfde geldt voor opheffing van de onderneming of nevenvestiging, ten aanzien waarvan in artikel 20, eerste lid, van de oude wet nog met zoveel woorden was bepaald dat hiervan opgaaf moest worden gedaan.
Het tweede lid is nieuw en strekt ter uitvoering van artikel 10, tweede lid, van de wet. Op grond van deze bepaling behoeven wijzigingen in de persoonlijke gegevens, die betrekking hebben op het woonadres in Nederland, niet te worden opgegeven. Door de koppeling met de gemeentelijke basisadministratie beschikken de Kamers over deze gegevens. De Kamers zijn ambtshalve bevoegd deze wijzigingen in te schrijven.
Deze bepaling correspondeert met artikel 10, eerste lid, van het oude besluit. Op grond van deze bepaling moet een Kamer die zich tot de rechter heeft gewend met het verzoek om doorhaling, aanvulling of wijziging van het ingeschrevene of om inschrijving van de onderneming of rechtspersoon te gelasten, van dat verzoek aan de rechter mededeling doen aan een ieder die het handelsregister raadpleegt. Deze verplichting bestaat zolang niet een rechterlijke beslissing bij voorraad uitvoerbaar is verklaard of onherroepelijk is geworden na het verstrijken van de beroepstermijn. De Kamer neemt daartoe een mededeling op in het handelsregister.
Hoofdstuk 3. De in het handelsregister in te schrijven gegevens
Dit hoofdstuk bevat regels met betrekking tot de in het handelsregister in te schrijven gegevens en het deponeren van bescheiden die voor het handelsregister relevant zijn. Het handelsregister heeft als belangrijkste doel het waarborgen van de rechtszekerheid in het economische verkeer. Tegen deze achtergrond is in dit besluit bepaald welke gegevens dienen te worden ingeschreven. Onder de oude Handelsregisterwet waren deze gegevens nog in de wet zelf aangewezen, maar artikel 8 van de Handelsregisterwet 1996 delegeert deze regelgeving naar het niveau van de algemene maatregel van bestuur. Het gaat bij het opgeven van gegevens en het deponeren van bescheiden uiteraard niet alleen om de zogenaamde eerste opgave, maar ook om het wijzigen en actualiseren daarvan.
Van iedere onderneming, hoofdvestiging en in Nederland gelegen nevenvestiging en van rechtspersonen waaraan geen onderneming toebehoort, worden ingevolge paragraaf 1 een beperkt aantal algemene gegevens ingeschreven. In paragraaf 2 is geregeld welke gegevens afhankelijk van de rechtsvorm van de onderneming worden ingeschreven. Paragraaf 3 regelt de inschrijving van een aantal bijzondere gegevens.
Artikelen 9, eerste lid, en 10
De ingevolge artikel 9, eerste lid, in te schrijven algemene ondernemingsgegevens werden in de oude wet bij de daarop betrekking hebbende rechtsvorm telkens voorgeschreven in het desbetreffende artikel van de oude wet. De in de artikelen 9, eerste lid, onder b en c, en 10 genoemde gegevens als «correspondentie-adres», «telefoonnummer», «faxnummer» en «e-mail-adres» zijn nieuw en worden van steeds groter belang voor het hedendaagse handels- en berichtenverkeer. Voor zover aangewend zullen deze gegevens moeten worden opgegeven en ingeschreven. Voor ondernemingen zal dat wat betreft het «telefoonnummer» nagenoeg altijd het geval zijn. De term «correspondentie-adres» duidt op het adres waaronder de onderneming of rechtspersoon voor correspondentie bereikbaar is. Vooral voor rechtspersonen kan dit van belang zijn, aangezien rechtspersonen waaraan geen onderneming toebehoort, niet altijd beschikken over een vestigingsadres.
Artikel 9, tweede en derde lid
Het tweede lid komt inhoudelijk overeen met artikel 14, tweede volzin, van de oude wet.
Het derde lid geeft voor de toepassing van het eerste lid, onder f, een begripsomschrijving van «werkzame personen». Deze omschrijving komt overeen met artikel 2a, derde lid, van het oude besluit. Anders dan in artikel 17a van de oude wet wordt niet een – aan de hand van een indeling in grootteklassen – opgave van de orde van grootte van het aantal werkzame personen, maar een opgave van het feitelijke aantal werkzame personen gevraagd. Om te voorkomen dat bij iedere wijziging daarvan opgave moet worden gedaan, is bepaald dat dit tenminste een keer per jaar moet gebeuren.
Paragraaf 3.2 Gegevens afhankelijk van de rechtsvorm
Onder «persoonlijke gegevens» vallen de gegevens die voorheen op grond van artikel 5, eerste lid, onder 1, 2 en 7, van de oude wet moesten worden ingeschreven. De onder 4, 5 en 6 van genoemd artikellid bedoelde gegevens dienen op grond van artikel 9 als ondernemingsgegevens te worden ingeschreven.
Dit artikel correspondeert met artikel 6, eerste lid, van de oude wet, zij het dat de daar bedoelde ondernemingsgegevens, zoals de handelsnaam en de omschrijving van het uitgeoefende bedrijf, op grond van artikel 9 moeten worden ingescheven.
Onderdeel d komt overeen met artikel 6, eerste lid, onder 7, van de oude wet. Op grond van deze bepaling worden eventuele regels omtrent de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de individuele vennoten opgenomen, zoals bepalingen dat de vennoten gezamenlijk moeten tekenen indien het belang van een transactie een bepaald bedrag te boven gaat. De vennoten worden geacht elkaar slechts binnen het doel van de vennootschap te hebben gemachtigd. Het kan daarom zin hebben het doel uitdrukkelijk in de rubriek «al hetgeen de overeenkomst bevat ter bepaling van de rechten van derden» op te nemen.
Dit artikel correspondeert met artikel 7 van de oude wet. Een commanditaire vennootschap is overeenkomstig artikel 19 van het Wetboek van Koophandel tegelijkertijd een vennootschap onder firma ten aanzien van de vennoten onder firma. Het is uiteraard niet de bedoeling dat ook de persoonlijke gegevens van de commanditaire vennoten moeten worden ingeschreven. Dit zou in strijd zijn met het rechtskarakter van de commanditaire vennootschap.
De inhoud van artikel 14 komt overeen met de artikelen 8, eerste en derde lid, 8a, en 9b, eerste en vierde lid, van de oude wet, zij het dat de daar bedoelde ondernemingsgegevens op grond van artikel 9 moeten worden ingeschreven. Artikel 15 komt overeen met de artikelen 8a, 9, eerste lid, 9b, tweede en vierde lid, en 10 van de oude wet en artikel 16 correspondeert met artikel 11 van de oude wet.
Deze artikelen bevatten terzake van de zogenoemde deponeringsverplichtingen een andere opzet dan die welke is vervat in de oude wet. In de artikelen 8, tweede lid, 9, tweede lid, 10 en 11 van de oude Handelsregisterwet worden ten aanzien van ondernemingen die toebehoren aan een naamloze of besloten vennootschap, een coöperatie of een onderlinge waarborgmaatschappij, een vereniging en een stichting voorgeschreven dat een authentiek afschrift van de akte van oprichting onderscheidenlijk een authentiek of een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de statuten wordt overgelegd. Aangezien de artikelen 29, eerste lid, 30, derde lid, 53a, 69, eerste lid, 180, eerste lid, en 289, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek reeds een dergelijke regeling bevatten, is er van afgezien dit nogmaals in het besluit voor te schrijven. Het uitgangspunt van het Handelsregisterbesluit 1996 is dat uitsluitend deponeringsverplichtingen die niet reeds elders zijn voorgeschreven, worden geregeld. Hetzelfde geldt voor een statutenwijziging. In tegenstelling tot artikel 19, tweede en derde lid, van de oude wet is ook daarvoor in het besluit geen regeling opgenomen. Ingevolge de artikelen 43, vijfde en zesde lid, 53a, 126, 236 en 293 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bestaat reeds een verplichting een afschrift van de wijziging en de gewijzigde statuten neer te leggen ten kantore van het handelsregister.
Dit artikel bepaalt wat moet worden ingeschreven over een Europees economisch samenwerkingsverband en komt overeen met wat geregeld was in de artikelen 9a, 9b, derde lid, en 11a, derde lid, van de oude wet. De bepaling sluit qua opzet aan bij de voorschriften voor andere rechtspersonen, met dien verstande dat geen andere gegevens worden gevraagd dan die welke uit verordening 2137/85 voortvloeien of die voor een goede werking van de registratie noodzakelijk zijn.
Deze artikelen bepalen wat moet worden ingeschreven over ondernemingen of nevenvestigingen die toebehoren aan een buitenlandse vennootschap of rechtspersoon. Artikel 18 handelt over zogenoemde EER-vennootschappen – d.w.z. vennootschappen opgericht naar buitenlands recht van een tot de EER behorend land –, artikel 19 over de EER-gelijkende vennootschappen – d.w.z. vennootschappen opgericht naar buitenlands recht van een niet tot de EER behorend land maar met een rechtsvorm die vergelijkbaar is met die van EER-vennootschappen –, en artikel 20 over de overige naar buitenlands recht opgerichte vennootschappen en rechtspersonen. De inhoud van artikel 18 komt overeen met de artikelen 15b en 15c van de oude wet. Artikel 19 komt overeen met de artikelen 15d en 15e van de oude wet en artikel 20 correspondeert met de artikelen 12 en 14 van de oude wet. Daarbij dient voor derden kenbaar te zijn waar in het buitenland deze vennootschap of rechtspersoon geregistreerd staat. Daartoe bepaalt het tweede lid, onder a, van de artikelen 18, 19 en 20 dat – uiteraard voorzover zij zijn ingeschreven in enig buitenlands register – moet worden opgegeven de aanduiding van het register en het nummer waaronder de vennootschap of rechtspersoon is ingeschreven. Ten behoeve van een goede identificatie dienen – naast de naam – de registrerende instantie, de plaats en het land van dat register te worden opgegeven.
De regels van het besluit kunnen mede van toepassing zijn op de zogeheten formeel buitenlandse vennootschappen, indien zo'n vennootschap een onderneming drijft. Voor formeel buitenlandse vennootschappen gelden bijzondere inschrijfverplichtingen. In afwijking van het systeem van de wet en het besluit kunnen dergelijke verplichtingen die op bestuurders rusten, niet bij volmacht geschieden. Dat geldt voor wijzigingen van hetgeen op grond van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen is ingeschreven of gedeponeerd, en voor andere verrichtingen van het bestuur, zoals waarmerken van afschriften van de (gewijzigde) oprichtingsakte.
Paragraaf 3.3 Bijzondere gegevens
Dit artikel correspondeert met de artikelen 5, derde lid, 13 en 16 van de oude wet. In artikel 13 van de oude wet wordt onderscheid gemaakt tussen een gevolmachtigde die een onderneming namens de eigenaar drijft, een procuratiehouder, een andere dergelijke gevolmachtigde en een gevolmachtigde handelsreiziger. Dit onderscheid is in artikel 21 beperkt tot gevolmachtigde handelsagenten en andere gevolmachtigden. Voor zover deze functionarissen ten behoeve van het elektronische handels- en berichtenverkeer een elektronische handtekening gebruiken, kan de bevoegdheid en zeggenschap ten aanzien van het gebruik daarvan onder de rubriek «persoonlijke gegevens» worden ingeschreven.
Dit artikel voorziet in de inschrijving van functionarissen die geen natuurlijk persoon zijn, maar een vennootschap of rechtspersoon. Het artikel komt overeen met artikel 11a, eerste en tweede lid, van de oude wet en is redactioneel vereenvoudigd. Gedacht kan worden aan een vennootschap onder firma die als gevolmachtigde van een rechtspersoon optreedt, zoals het makelaarskantoor dat gevolmachtigde is van een coöperatieve verzorgingsflatvereniging, of aan de besloten vennootschap die vennoot is van een vennootschap onder firma. Opgegeven moeten worden de naam en het adres van de vennootschap of rechtspersoon alsmede de aanduiding van het register en het nummer waaronder de vennootschap of rechtspersoon is ingeschreven. Voor zover het daarbij om een buitenlands register gaat, dienen ten behoeve van een goede identificatie tevens de registrerende instantie, de plaats en het land van dat register te worden opgegeven.
Dit artikel komt overeen met wat geregeld was in de artikelen 5, tweede lid, en 6, tweede lid, van de oude wet. Ten aanzien van de gebezigde terminologie «vennoot onder firma» kan worden opgemerkt dat deze – anders dan het in het spraakgebruik ook wel gehanteerde «beherend vennoot» – aansluit op de terminologie van artikel 23 van het Wetboek van Koophandel.
Het eerste lid van dit artikel regelt voor Europese economische samenwerkingsverbanden en buitenlandse rechtspersonen hetgeen in algemene zin was vervat in artikel 19, tweede en derde lid, van de oude wet.
Deze bepaling komt overeen met artikel 13a van de oude Handelsregisterwet. In de praktijk heeft zich de vraag voorgedaan of het hier bepaalde ook van toepassing moet worden verklaard op de commanditaire vennootschap met één of meer beherende vennoten. Dit is echter niet noodzakelijk. Indien degene die onder bewind gesteld is, enig beherend vennoot is, valt immers zijn onderneming onder het bewind. Indien hij één van de beherende vennoten is, valt zijn aandeel in de vennootschap onder het bewind.
Voor degene die het handelsregister raadpleegt is het van belang op de hoogte te geraken van het feit of iemand die als eigenaar van een onderneming of als vennoot onder firma in het handelsregister is ingeschreven, onder curatele is gesteld. Dit artikel verplicht tot het doen van een opgave ter inschrijving in het handelsregister van alle aankondigingen die krachtens artikel 390 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in de Staatscourant worden opgenomen. Deze bepaling correspondeert met artikel 18, eerste lid, van de oude wet.
Dit artikel correspondeert met artikel 18, tweede lid, van de oude wet. Hetgeen is opgemerkt onder artikel 25 met betrekking tot de commanditaire vennootschap met één of meer beherende vennoten, geldt ook ten aanzien van de rechterlijke uitspraak houdende faillietverklaring, verlening van surséance van betaling of het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. De rechterlijke uitspraak zal slechts ten aanzien van de beherende vennoot in het handelsregister worden ingeschreven.
De eerste drie leden komen inhoudelijk overeen met artikel 21 van de oude wet en het vierde lid met artikel 3, derde lid, tweede volzin, van de oude wet. Met het «tijdstip van de ontbinding» in het eerste lid wordt in overeenstemming met artikel 21, tweede lid, van de oude wet bedoeld het tijdstip waarop de ontbinding ingaat.
Deze bepaling correspondeert met artikel 18, derde lid, van de oude wet en verplicht tot het doen van een opgave ter inschrijving in het handelsregister van alle aankondigingen die ingevolge genoemde wetten in de Staatscourant worden opgenomen.
Deze bepaling vond voorheen een plaats in de artikelen 19a, eerste lid, en 20 van de oude wet. De Kamers ontvangen op grond van de autorisatie van de Minister van Binnenlandse Zaken informatie uit de gemeentelijke basisadministratie van in het handelsregister ingeschreven personen. De Kamers zijn bevoegd deze gegevens over te nemen. Deze gegevens sluiten qua schrijfwijze, naam en adres aan bij hetgeen in de gemeentelijke basisadministratie is vastgelegd.
Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan artikel 12 van de wet, op grond waarvan de hoofdvestigingskamer aan de nevenvestigingskamer kennis moet geven van een nevenvestiging die in het gebied van de nevenvestigingskamer is gelegen. Ingevolge artikel 31 dient de hoofdvestigingskamer daarbij het nummer waaronder de onderneming in het handelsregister is ingeschreven, te vermelden.
Met deze regeling wordt uitvoering gegeven aan artikel 16 van de wet, op grond waarvan ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van personen die in het handelsregister staan ingeschreven voor aangewezen gegevens of bescheiden beperkingen kunnen worden vastgesteld ten aanzien van de openbaarheid van het handelsregister. Op grond van dit artikel is onder voorwaarden het woonadres van commissarissen niet algemeen toegankelijk, maar alleen voor advocaten, deurwaarders en de in artikel 15, derde lid, van de wet genoemde instanties. Vooralsnog is deze regeling beperkt tot in functie zijnde commissarissen van aan rechtspersonen toebehorende ondernemingen, waarvan er in Nederland ongeveer 46 000 zijn. Overwogen is om daarvoor ook bestuurders van aan rechtspersonen toebehorende ondernemingen in aanmerking te laten komen. Alhoewel niet nauwkeurig valt in te schatten in welke mate van deze regeling gebruik zal worden gemaakt, is hiervan vooralsnog afgezien. Naar verwachting zou dit voor de Kamers op dit moment een onuitvoerbare werklast met zich meebrengen. Het aantal in functie zijnde bestuurders van aan rechtspersonen toebehorende ondernemingen bedraagt in Nederland immers ongeveer 440 000. Hetzelfde geldt voor de ongeveer 980 000 in functie zijnde bestuurders en commissarissen van verenigingen en stichtingen waaraan geen onderneming toebehoort. Tegen uitbreiding van bedoelde beschermingsregeling tot genoemde personen bestaat in beginsel geen bezwaar. Het onderzoek naar de mogelijkheden tot uitbreiding van de beschermingsregeling, dat wordt gedaan in overleg met het Nederlands Genootschap van Bedrijfsjuristen en de Vereniging van Kamers van Koophandel en Fabrieken in Nederland, heeft tot nog toe echter onvoldoende resultaat opgeleverd. Daarbij speelt tevens een belangrijke rol dat de mogelijkheden voor toepassing van beeldplaat eerst in de loop van 1998 beschikbaar zijn.
Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de wet. Hiermee is de daar geregelde publicatieplicht eveneens van toepassing op de in de artikelen 18 en 19 bedoelde buitenlandse vennootschappen. Artikel 30a, eerste lid, van de oude wet bevatte een overeenkomstige verplichting.
Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan artikel 17, vierde lid, van de wet. Het komt qua strekking overeen met wat geregeld was in artikel 30a, derde lid, van de oude wet.
Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan artikel 18, vierde lid, onder c, van de wet, waarin is bepaald dat dit wetsartikel niet van toepassing is op bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gegevens. Deze regeling sluit aan op artikel 31, vierde lid, onder 3, van de oude wet. Aangewezen zijn het adres van een onderneming, een hoofdvestiging, een in Nederland gelegen nevenvestiging of een rechtspersoon, de omschrijving van het uitgeoefende bedrijf of de uitgeoefende bedrijven, het aantal werkzame personen en het adres van een ingeschreven natuurlijk persoon. Ten aanzien van deze gegevens kan geen beroep worden gedaan op het in artikel 18 van de wet geregelde beginsel dat derden te goeder trouw zich bij het sluiten van overeenkomsten op de geregistreerde gegevens kunnen verlaten.
Dit hoofdstuk bevat regels met betrekking tot de retributies. Het gaat om de tarieven die door de Kamers aan eenieder in rekening moeten worden gebracht voor het inzien van het handelsregister, het verstrekken van een afschrift of uittreksel uit het handelsregister en het verstrekken van een overzicht van categorieën van in het handelsregister ingeschreven ondernemingen, nevenvestigingen of rechtspersonen. De vaststelling van tarieven voor het inzien van het handelsregister is nieuw. Voor het inzien van het handelsregister schrijft artikel 14 van de wet betaling voor. Onder de oude wet was inzage van het handelsregister nog kosteloos. Wel waren in artikel 13a van het oude besluit tarieven vastgesteld voor het verstrekken van afschriften, uittreksels en overzichten. Tevens bevatte artikel 16 van de Retributieregeling Kamers van Koophandel 1988 een regeling voor het binnen Nederland per telefoon, telex of telefax verstrekken van een inlichting uit het handelsregister, het verenigingenregister of het stichtingenregister. Bedoelde tarieven zijn echter de laatste jaren in verband met de voorgenomen wijziging van de Handelsregisterwet niet aangepast. Het doorberekenen van de kosten voor het inzien van het handelsregister is in lijn met de nieuwe wijze van financiering van de Kamers, waarbij het profijtbeginsel een belangrijke rol speelt (kamerstukken II 1993/94, 23 400 XIII, nr 23). Uitgangspunt bij de vaststelling van de tarieven is dat de Kamers tegen kostendekkende tarieven werken. De in dit hoofdstuk vaststelde tarieven zijn evenwel nog niet kostendekkend. Dit zou een te forse verhoging met zich meebrengen. Verdere verhoging in de toekomst kan derhalve niet worden uitgesloten.
Vervanging van papieren dossiers door een systeem van elektronische en geautomatiseerde opslag en verwerking van gegevens brengt met zich mee dat meer en meer zal worden overgegaan tot het door middel van beeldschermen inzien van het elektronisch bestand. Dit kan zowel ten kantore van een Kamer als op de eigen werkplek door middel van een on line-verbinding.
Hoofdstuk 5. Heffingsbepalingen
Dit hoofdstuk strekt ter uitvoering van hoofdstuk 4 van de wet, waarin de bijdrageplicht van de in het handelsregister ingeschreven ondernemingen en rechtspersonen is geregeld. De hoofdlijn is als volgt. Ondernemingen zijn aan de Kamer in welker gebied zij gevestigd zijn, jaarlijks een bijdrage verschuldigd. Indien zij daarnaast nevenvestigingen hebben, die zijn gelegen in het gebied van een andere Kamer, zijn zij tevens aan die andere Kamer een jaarlijkse bijdrage verschuldigd. De hoogte van de bijdragen wordt vastgesteld bij verordening van de desbetreffende Kamer.
Bij de in dit hoofdstuk vastgestelde bedragen gaat het om bedragen die ingeschrevenen in het handelsregister maximaal verschuldigd zijn. Deze bedragen waren voorheen opgenomen in het Besluit bijdragen handelsregister. De jaarlijkse bijdrage is gebaseerd op het draagkrachtbeginsel, waarbij de hoogte afhankelijk is van het in de onderneming gestoken kapitaal. Binnenkort zal het financieringssysteem van de Kamers van Koophandel echter worden gewijzigd, waarbij het draagkrachtbeginsel zal plaatsmaken voor het profijtbeginsel. In het bij koninklijke boodschap van 25 september 1996 ingediende voorstel betreffende Regels omtrent de kamers van koophandel en fabrieken (kamerstukken II 1996/97, 25 029, nrs. 1–2), wordt een nieuwe financieringssystematiek voor de Kamers van Koophandel geregeld. De hoogte van de bijdrage wordt in de nieuwe systematiek afhankelijk gesteld van de rechtsvorm en de grootte (naar omzet en personeel) van de onderneming. Tot het moment van inwerkingtreding van de nieuwe Wet op de kamers van koophandel en fabrieken blijft de oude financieringssystematiek gehandhaafd. De bijdragen en de hoogte daarvan zijn in het onderhavige besluit dan ook vastgesteld volgens dezelfde systematiek als vervat in de artikelen 22 tot en met 27 van de oude wet onderscheidenlijk het Besluit bijdragen handelsregister. Na inwerkingtreding van de nieuwe Wet op de kamers van koophandel en fabrieken zullen de bijdragen op basis van laatstgenoemde wet en niet meer op basis van de Handelsregisterwet 1996 worden geregeld. Dan zullen de bepalingen met betrekking tot bijdragen uit het nieuwe Handelsregisterbesluit worden geschrapt en worden ondergebracht in een uitvoeringsbesluit op grond van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken.
Hoofdstuk 6. Wijzigingen in andere regelingen
Aangezien intrekking van een regeling met zich mee brengt dat de op die regeling gebaseerde uitvoeringsbesluiten van rechtswege vervallen, wordt hieronder een opsomming gegeven van de van rechtswege vervallen uitvoeringsregelingen op het moment van inwerkingtreding van de Handelsregisterwet 1996. Het oude Handelsregisterbesluit en het Besluit bijdragen handelsregister zijn van rechtswege vervallen als gevolg van intrekking van de oude Handelsregisterwet op grond van artikel 37 van de Handelsregisterwet 1996. Tevens zijn van rechtswege vervallen de volgende op het oude Handelsregisterbesluit gebaseerde ministeriële regelingen: de regeling van 18 mei 1992 (Stcrt. 98), houdende vaststelling van de modellen van de formulieren voor het doen van opgaven, voorgeschreven bij de Handelsregisterwet, alsmede de – overigens al uitgewerkte – regeling van 21 april 1993 (Stcrt. 87), houdende wijziging van modelformulier G en vaststelling van de modelformulieren R1, G1, G2 en L1 voor het doen van opgaven, voorgeschreven bij de Handelsregisterwet. Ook het Besluit verenigingenregister en het Besluit stichtingenregister zijn van rechtswege vervallen in verband met het wegvallen van de rechtsbasis onder deze besluiten op grond van artikel 29, onderdeel B, onder 2, en artikel 29, onderdeel I, onder 2, van de Handelsregisterwet 1996. Hetzelfde geldt voor de op deze besluiten gebaseerde ministeriële regelingen, zoals de beschikking van 28 juni 1978 (Stcrt. 126), houdende vaststelling formulieren Besluit verenigingenregister en Besluit stichtingenregister, de beschikking van 10 december 1991 (Stcrt. 250), houdende vaststelling modellen formulieren voor verenigingen- en stichtingenregister, de beschikking van 9 juli 1992 (Stcrt. 143), houdende vaststelling model enquêteformulieren verenigingen en stichtingenregister alsmede de regeling van 10 maart 1993 (Stcrt. 68), houdende vervanging formulieren Besluit verenigingenregister en Besluit stichtingenregister.
Met de in deze artikelen aangebrachte wijzigingen in het Algemeen uitvoeringsbesluit Vestigingswet Bedrijven 1954 en het Besluit afgifte oorsprongsverklaringen 1976 zijn de daarin voorkomende verwijzingen naar het oude Handelsregisterbesluit onderscheidenlijk de oude Handelsregisterwet vervangen door een verwijzing naar de desbetreffende artikelen van het nieuwe besluit onderscheidenlijk de nieuwe wet.
Voor de inwerkingtreding van het besluit is aansluiting gezocht bij het tijdstip van inwerkingtreding van de Handelsregisterwet 1996. Dit ligt voor de hand omdat inwerkingtreding van de wet eerst kan plaatsvinden nadat de uitvoeringsregelingen in overeenstemming zijn gebracht met de wet. Overeenkomstig artikel 40 van de wet wordt de inwerkingtreding bepaald bij koninklijk besluit.
In de citeertitel is ter onderscheiding van het oude Handelsregisterbesluit een jaartal opgenomen. Aangezien het besluit een uitvoeringsregeling betreft van de Handelsregisterwet 1996 is aansluiting gezocht bij de citeertitel van de wet. De wet en het besluit dragen daardoor hetzelfde jaartal dat verwijst naar het jaartal waarin de wet in het Staatsblad is geplaatst.
De Minister van Economische Zaken,
G. J. Wijers
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 oktober 1997, nr. 197.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1997-417.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.