Besluit van 11 september 1997 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 15f, tweede lid, van de Auteurswet 1912 en artikel 15a, tweede lid, van de Wet op de naburige rechten (Besluit College van Toezicht voor het leenrecht)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Minister van Justitie van 22 april 1997, Directie Wetgeving, nummer 622519/97/6;

Gelet op artikel 15f, tweede lid, van de Auteurswet 1912 en artikel 15a, tweede lid, van de Wet op de naburige rechten;

De Raad van State gehoord (advies van 30 juli 1997, nr. W03.97.0336);

Gezien het nader rapport van de Minister van Justitie van 4 september 1997, Directie Wetgeving, nummer 648609/97/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Justitie;

b. de rechtspersoon: de rechtspersoon, bedoeld in artikel 15f, eerste lid, van de Auteurswet 1912 en artikel 15a, eerste lid, van de Wet op de naburige rechten;

c. de vergoeding: de billijke vergoeding, bedoeld in artikel 15c van de Auteurswet 1912 en de artikelen 2,6,7a en 8 van de Wet op de naburige rechten.

Artikel 2

Het toezicht, bedoeld in artikel 15f, tweede lid, van de Auteurswet 1912 en artikel 15 a, tweede lid, van de Wet op de naburige rechten inzake de inning en verdeling van de vergoeding wordt uitgeoefend door het College van Toezicht.

Artikel 3

  • 1. Het College van Toezicht bestaat uit drie of meer personen. Het aantal leden van het College van Toezicht, daaronder begrepen de voorzitter, is steeds oneven.

  • 2. De leden van het College van Toezicht worden benoemd door Onze Minister in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. In overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen wijst Onze Minister tevens de voorzitter aan.

Artikel 4

  • 1. De leden van het College van Toezicht worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaren. De aftredenden kunnen na afloop van deze periode aansluitend eenmaal opnieuw voor ten hoogste een termijn van vier jaren worden benoemd.

  • 2. Het College van Toezicht blijft ook in geval van één of meer vacatures bevoegd tot hetgeen hem is opgedragen.

  • 3. Een lid van het College van Toezicht dat een opengevallen vacature vervult, wordt benoemd voor de resterende duur van de periode waarvoor het lid van het College van Toezicht was benoemd dat hij vervangt.

Artikel 5

  • 1. Het lidmaatschap van het College van Toezicht eindigt:

    a. door het verstrijken van de periode waarvoor het lid zitting heeft in het College van Toezicht; of

    b. door ontslag door Onze Minister in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, al dan niet op eigen verzoek.

  • 2. De leden van het College van Toezicht kunnen door Onze Minister in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen worden geschorst. Het schorsingsbesluit regelt de gevolgen van de schorsing.

Artikel 6

Het College van Toezicht vergadert ten minste tweemaal per jaar en voorts zo dikwijls als door de voorzitter of ten minste twee andere leden van het College dienstig wordt geoordeeld.

Artikel 7

Het College van Toezicht besluit met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Staken de stemmen, dan beslist de voorzitter.

Artikel 8

Het College van Toezicht kan bij reglement nadere regels omtrent zijn vergadering en besluitvorming vaststellen. Vaststelling en wijziging van het reglement is onderworpen aan de goedkeuring van Onze Minister in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Artikel 9

  • 1. De leden van het College van Toezicht genieten vergoeding van reis- en verblijfkosten bij regeling van Onze Minister te stellen regels.

  • 2. Onze Minister kan aan de leden van het College van Toezicht een toelage toekennen. Zulks geschiedt niet dan nadat de rechtspersoon daaromtrent is gehoord.

  • 3. De kosten gemaakt door het College van Toezicht ten behoeve van de uitoefening van het toezicht komen voor rekening van de rechtspersoon.

Artikel 10

  • 1. Het College van Toezicht is belast met het toezicht op de rechtspersoon.

  • 2. Het College van Toezicht adviseert Onze Minister omtrent de voorgenomen goedkeuring van de reglementen, bedoeld in artikel 15f, derde lid, van de Auteurswet 1912 en artikel 15a, derde lid, van de Wet op de naburige rechten.

Artikel 11

  • 1. Het College van Toezicht kan de rechtspersoon gevraagd en ongevraagd van advies dienen.

  • 2. Het College van Toezicht hoort ten minste een maal per jaar vertegenwoordigers van degenen die gehouden zijn tot betaling van de vergoeding. Het College van Toezicht is bevoegd ook andere belanghebbenden te horen.

  • 3. Het College van Toezicht kan een of meer vertegenwoordigers van de rechtspersoon in de gelegenheid stellen om de besprekingen met de in het tweede lid bedoelde vertegenwoordigers bij te wonen.

Artikel 12

  • 1. De rechtspersoon is gehouden het College van Toezicht te informeren over alle voorgenomen besluiten die van wezenlijke invloed zijn op de rechtspersoon en zijn werkzaamheden, in het bijzonder:

    a. investeringen die een door het College van Toezicht vast te stellen bedrag te boven gaan;

    b. het oprichten of mede-oprichten van een privaatrechtelijke rechtspersoon of het deelnemen in een vennootschap;

    c. belangrijke reorganisaties;

    d. een besluit tot benoeming of ontslag van een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    e. een besluit tot benoeming, schorsing of ontslag van een bestuurder.

  • 2. De leden van het College van Toezicht hebben te allen tijde toegang tot de kantoren van de rechtspersoon. Hun wordt desgevraagd gelegenheid gegeven om vergaderingen van bestuursleden, commissarissen of andere leidende personen van de rechtspersoon bij te wonen en aan de beraadslaging deel te nemen, alsmede om inzage te nemen van boeken, bescheiden of andere informatiedragers.

  • 3. Indien de rechtspersoon een samenwerkingsverband aangaat met een andere organisatie als bedoeld in artikel 13 van dit besluit strekt het inzagerecht zich tevens uit over de boeken, bescheiden en andere informatiedragers van deze organisatie, voor zover kennisneming voor de taak van het College van Toezicht nodig is.

  • 4. Het College van Toezicht heeft het recht om een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek te zijner keuze de boekhouding van de rechtspersoon te doen onderzoeken. De kosten daarvan komen voor rekening van de rechtspersoon.

Artikel 13

  • 1. De volgende besluiten van de rechtspersoon worden slechts genomen na schriftelijke goedkeuring van het College van Toezicht:

    a. een besluit tot wijziging van de statuten of tot ontbinding van de rechtspersoon;

    b. een besluit tot vaststelling of wijziging van modelovereenkomsten met rechthebbenden of betalingsplichtigen betreffende de uitoefening door de rechtspersoon van het recht, bedoeld in artikel 15c van de Auteurswet 1912 en de artikelen 2,6,7a en 8 van de Wet op de naburige rechten;

    c. een besluit tot vaststelling of wijziging van andere modelovereenkomsten en reglementen die de uitoefening van de aan de rechtspersoon opgedragen taak betreffen;

    d. een besluit tot samenwerking met of overdracht aan een derde van taken verband houdende met de inning, het beheer en de verdeling van de vergoeding of vergoedingen die hiermee verband houden, dan wel de beëindiging van een dergelijke samenwerking of overdracht.

  • 2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid onder a, behoeft voorts de voorafgaande goedkeuring van Onze Minister in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Artikel 14

Het College van Toezicht brengt jaarlijks voor 1 april schriftelijk verslag uit aan Onze Minister over zijn werkzaamheden in het voorafgaande kalenderjaar. Het College verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 15

Dit besluit treedt in werking met ingang van dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 16

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit College van Toezicht voor het leenrecht.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 11 september 1997

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de dertigste september 1997

De Minister van Justitie a.i.,

H. F. Dijkstal

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

1. Bij de uitvoering van de richtlijn no. 92/100/EEG van de Raad van de Europese gemeenschappen van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van de intellectuele eigendom (PbEG L346) is op 28 december 1995 het leenrecht opgenomen in de Auteurswet 1912 («de Auteurswet») en de Wet op de naburige rechten («de WNR»). Voor de uitlening van rechtmatig in het verkeer gebrachte werken is de toestemming van de rechthebbende niet vereist, mits een billijke vergoeding wordt betaald. Computerprogramma's, auteursrechtelijk beschermd op grond van artikel 10 Auteurswet 1912, zijn van deze regeling uitgezonderd.

Artikel 15f van de Auteurswet resp. artikel 15a van de WNR bepaalt dat de inning en verdeling van die billijke vergoeding wordt opgedragen aan een door de Minister van Justitie in overeenstemming met de Minister van onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan te wijzen representatieve rechtspersoon.

Bij besluit van 30 oktober 1996, Stc. 222 is als zodanig aangewezen de stichting «Stichting Leenrecht». Krachtens de wet moet op de Stichting toezicht gehouden worden door een College van Toezicht. Deze algemene maatregel van bestuur beoogt nadere regels te stellen omtrent het toezicht.

Gelet op de aard van het leenrecht en de grote rol van de bibliotheken plegen maatregelen op dit terrein in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen te worden genomen.

2. De opzet en de regels van het College van Toezicht voor het Leenrecht («het College») zijn grotendeels ontleend aan soortgelijke bepalingen in het besluit van 28 april 1993, Stb. 243 ter uitvoering van de WNR (College van Toezicht SENA) en het besluit van 19 februari 1986, stb. 79, betreffende het toezicht op de incasso van het reprorecht. Deze colleges hebben een vergelijkbare taak. Ter versterking van het toezicht is een aantal nieuwe bepalingen opgenomen. Er is echter van afgezien de inrichting van dit College op belangrijke punten te wijzigen ten opzichte van de Colleges voor SENA en reprorecht. De inrichting van het besluit wijkt op ondergeschikte punten dan ook af van de aanwijzingen voor de regelgeving die betrekking hebben op zelfstandige bestuursorganen. In voorbereiding is een wetsvoorstel voor een nieuwe opzet van het toezicht op auteurs- en nabuurrechtelijke organisaties met een wettelijk verankerd toezicht. In dat kader zal ook bekeken worden of het huidige wettelijke instrumentarium volstaat. De huidige regeling draagt daarmee een tijdelijk karakter.

2. Artikelen

Artikel 1

Ook voor de regels voor het College van Toezicht geldt dat de Minister in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen beslist.

Artikel 2

Het leenrecht geldt voor auteursrechtelijk beschermde werken in de zin van de Auteurswet en nabuurrechtelijke prestaties als omschreven in de WNR. Het uitlenen van bijvoorbeeld een compact disc kan leiden tot heffing ten gunste van beide categorieën van rechthebbenden. De gebruiker moet evenwel met betaling van één bedrag kunnen volstaan.

Het College moet erop toezien dat de rechtspersoon zijn wettelijke taak naar behoren vervult. Indien dit niet het geval is zou dit in het uiterste geval kunnen leiden tot intrekking van de aanwijzing van de rechtspersoon als zogenaamde eigen-recht organisatie.

Artikel 3

Meerhoofdig toezicht op de incasso-organisatie impliceert tenminste drie personen. De noodzaak voor bijzondere deskundigheid of een afgewogen samenstelling kunnen ertoe leiden, dat meer leden worden benoemd. Het aantal leden dient steeds oneven te zijn om impasses zoveel mogelijk te vermijden.

Artikel 4

De samenstelling van het College moet van dien aard zijn dat de voor het toezicht noodzakelijke deskundigheid aanwezig is. De mogelijkheid tot herbenoeming is éénmalig.

Een lid dat een ander lid vervangt omdat dit laatste lid tussentijds is afgetreden, of op een andere wijze een opengevallen vacature vervult, doet dit voor de resterende termijn van het afgetreden of anderszins vervangen lid.

De Minister kan bij aanvang van de werkzaamheden van het College tenminste twee leden voor twee jaar te benoemen. Daardoor wordt gewaarborgd dat het College niet op gezette tijden in zijn geheel vernieuwd moet worden. Dit kan de continuïteit en de deskundigheid van het College als geheel ten goede komen.

Bij vacatures kan het aantal leden op een bepaald tijdstip minder zijn dan het in artikel 2 gestelde minimum van drie. Dit mag er uiteraard niet toe leiden dat de positie van het College als geheel wordt aangetast. Daarom bepaalt lid 3 van artikel 4 dat het College in een dergelijk geval tot uitoefening van zijn taken bevoegd blijft. Dit is in lijn met het oordeel van de Hoge Raad van 17 september 1993 (NJ 1994, 213) dat de competentie van het bestuur van een rechtspersoon niet afhankelijk is van zijn voltalligheid.

Artikel 5

Aangezien de leden van het College door de Minister van Justitie worden benoemd, is deze eveneens verantwoordelijk voor schorsing en ontslag van de leden. Het ligt voor de hand dat schorsing slechts in uitzonderlijke gevallen plaats zal vinden. Vandaar dat de gevolgen per geval kunnen worden geregeld. Bij ontslag kan men denken aan ongeschiktheid, onbekwaamheid of andere zwaarwegende gronden.

Artikel 6

Om zijn taken naar behoren te kunnen uitoefenen, zal het College ten minste twee maal per jaar bijeen moeten komen. Denkbaar is dat dit – zeker in de aanloopfase van de werkzaamheden van de rechtspersoon – niet voldoende zal zijn. Dit artikel maakt het mogelijk de vergaderfrequentie naar behoefte te verhogen.

De voorzitter kan anderen voor deze vergaderingen uitnodigen. Gedacht kan worden aan betalingsplichtigen en andere belanghebbenden die zich tot het College hebben gewend met concrete vragen of problemen.

Een dergelijke vergadering laat de verplichte hoorzitting van het College als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van dit besluit onverlet.

De wijze van uitnodigen kan worden geregeld in het door het College op te stellen reglement over vergaderingen en besluitvorming, bedoeld in artikel 8 van dit besluit.

Artikel 7

Ook in de colleges die toezien op de Stichting Reprorecht en de SENA geschiedt besluitvorming bij meerderheid. Zijn de leden verdeeld, dan heeft de voorzitter een doorslaggevende stem.

Artikel 8

Met inachtneming van de uitgangspunten over de vergaderfrequentie en de besluitvorming kan het College behoefte hebben aan nadere regels om een en ander praktisch uit te werken. De reglementen en wijzigingen daarin behoeven de goedkeuring van de Minister.

De ervaringen bij de andere Colleges laten zien dat een afzonderlijk secretariaat niet noodzakelijk is. In concrete gevallen kan doorgaans een beroep worden gedaan op de rechtspersoon.

Artikel 9

Naast een vergoeding voor reis- en verblijfkosten van de leden, waarvoor de in het eerste lid bedoelde ministeriële regelingen gelden, kan de Minister een toelage toekennen. Aangezien de financiering van het College ten laste komt van de rechtspersoon, wordt deze over een besluit, waarbij een toelage wordt verstrekt, gehoord.

Tot de door de rechtspersoon te dragen kosten behoren verder de kosten verbonden aan het houden van de hoorzittingen en het behandelen van klachten. Dit is in lijn met de wijze waarop de kosten van andere toezichthouders in het auteurs- en nabuurrechtelijk veld worden gedekt.

De kosten van het toezicht komen dus uiteindelijk ten laste van de rechthebbenden zelf. Dit is een logisch gevolg van de keuze voor een in principe privaatrechtelijke vorm van incasso door (organisaties van) rechthebbenden zelf.

Teneinde te voorkomen dat het College in enige mate afhankelijk wordt van beslissingen of handelingen van de rechtspersoon omtrent de door hem te ontvangen vergoedingen en toelages is vaststelling van de hoogte daarvan evenwel voorbehouden aan de Minister. De Minister zorgt in eerste instantie tevens voor betaling. De rechtspersoon vergoedt de gemaakte kosten weer aan de Minister.

Artikel 10

Dit artikel omschrijft de taken van het College. In de brief van de Minister van Justitie gedateerd 28 februari 1995 (kamerstukken II, 1994/95, 23 247, nr. 21, blz. 10), wordt onder 4 de positie van de rechtspersoon en het College van Toezicht nader behandeld. Gesteld wordt dat de Stichting verplicht zal worden de jaarrekening en het jaarverslag ter kennis te brengen van de betrokken bewindslieden. Daarnaast zullen het horen van betalingsplichtigen en de behandeling van klachten door het College geregeld worden.

De toezichthoudende taak van het College is in algemene termen omschreven. Onderdeel daarvan is controle op de bedrijfsuitoefening en controle op het volgen van algemene regels van goed beheer. Het College zal zich er voorts van moeten vergewissen dat belangen van rechthebbenden, betalingsplichtigen en andere betrokkenen evenwichtig worden gediend.

Een bijzondere taak van het College betreft de advisering aan de Minister van Justitie over de zogenaamde repartitiereglementen die de rechtspersoon krachtens artikel 15c, derde lid, van de Auteurswet 1912 en artikel 15 a, derde lid, van de WNR moet opstellen. Deze reglementen behoeven de goedkeuring van de Minister. Op grond van de wet besluit de Minister niet dan nadat het College heeft geadviseerd. Omdat het hier een afzonderlijk in de wet opgenomen taak betreft wordt deze in dit artikel ook apart genoemd.

Artikel 11

Het horen van de betalingsplichtigen of hun organisaties is voor het College van Toezicht een belangrijke mogelijkheid om de activiteiten van de rechtspersoon te toetsen aan de praktijk van degenen die met de incasso te maken krijgen. Deze hoorzittingen bieden ook gelegenheid eventuele klachten en wensen kenbaar te maken. Uiteraard staat het betalingsplichtigen en belanghebbenden vrij ook buiten de hoorzitting om concrete vragen of problemen aan het College voor te leggen. Het College is ten minste verplicht de (vertegenwoordigers van) betalingsplichtigen in de gelegenheid te stellen te worden gehoord.

Tenslotte kan het College vertegenwoordigers van de rechtspersoon uitnodigen om de hoorzitting bij te wonen. Overigens staat het de genodigden vrij aan de uitnodiging gehoor te geven.

In het kader van zijn taakuitoefening kan het College verder de rechtspersoon op eigen initiatief of op verzoek van advies dienen. Het is denkbaar dat de hoorzittingen het College tot de overtuiging brengen, dat het beleid van de rechtspersoon aangepast zou moeten worden. ook andere informatie, bijvoorbeeld terugkerende wensen of klachten, kan tot een advies leiden. Uiteraard kan de rechtspersoon zich bij problemen ook tot het College wenden.

Artikel 12

Aan het College is een aantal bevoegdheden gegeven die verband houden met de taak als omschreven in artikel 10. Het College dient daartoe te beschikken over mogelijkheden tot informatiegaring. Daarbij is gestreefd naar een middenweg tussen de onafhankelijkheid van de rechtspersoon die geen slagvaardig beleid kan voeren wanneer voor iedere beslissing van enig gewicht de goedkeuring van het College voorgeschreven is, en de toekenning van daadwerkelijke invloed van het College op die beslissingen die voor het algemene beleid van doorslaggevend belang zijn. Zo neemt het College kennis van het oprichten van een nieuwe organisatie. Draagt de rechtspersoon een deel van haar taken over aan deze of een andere organisatie, dan is dit aan direct toezicht onderworpen. Het gaat dan immers om feitelijke overheveling van een taak die onder het toezicht van het College valt.

De opsomming is niet limitatief. Bepalend is of het besluit van werkelijke invloed is op de werkzaamheden van de rechtspersoon.

Naast een recht om geïnformeerd te worden over belangrijke beslissingen dient het College eveneens toegang te krijgen tot de boeken van de rechtspersoon, tot de kantoren en tot de vergaderingen. Evenals bij de andere Colleges kan het College desgewenst de expertise inwinnen van een accountant die ook bevoegd is tot het onderzoek van de jaarrekening van rechtspersonen. Bij de herziening van het wettelijk stelsel kan worden bekeken of de toezichthouder ook andere expertise – bijvoorbeeld op het terrein van de automatisering – moet kunnen raadplegen.

Artikel 13

Kenmerk van de stichtingsvorm is dat deze de oprichters een grote mate van vrijheid laat. Er zijn geen leden of aandeelhouders. De bevoegdheden van het bestuur zijn zelfs binnen de door de Auteurswet en de WNR aangegeven grenzen – men denke aan goedkeuring van statuten en van het repartitiereglement – relatief groot. Daar komt nog bij dat het hier om een feitelijke monopoliepositie gaat. Daarom heeft het bestuur van de rechtspersoon de voorafgaande goedkeuring van het College nodig voor een aantal limitatief opgesomde besluiten die belangrijke gevolgen voor de positie van betrokkenen kunnen hebben.

De lijst is gebaseerd op de huidige bevoegdheden van soortgelijke toezichthouders als het College van Toezicht op de SENA en het College van Toezicht bij de Stichting Reprorecht. Voor de statutenwijziging geldt dat ook de Minister toestemming moet verlenen voor wijziging.

Artikel 14

De jaarlijkse rapportage, die ook is voorgeschreven voor andere toezichthouders, stelt de Minister in staat de werkwijze van het College individueel en in samenhang met de andere beschikbare informatie betreffende het toezicht te beschouwen. Indien het College dit wenst kan hij daarbuiten contact zoeken met de Minister om actuele problemen te bespreken. Omgekeerd kan ook de Minister het College verzoeken inlichtingen te verschaffen, bijvoorbeeld naar aanleiding van berichten van betalingsplichtigen of andere belanghebbenden.

Het verslag wordt op schrift gesteld, zoals aangegeven in de memorie van toelichting op wetsvoorstel 23 247, no. 5, op bladzijde 25.

Het toezicht op auteurs- en nabuurrechtelijke organisaties zal in zijn geheel worden herzien. Een afzonderlijke evaluering van de werkwijze van het College is daarom niet noodzakelijk.

Artikel 15

Gekozen is voor de inwerkingtreding op de kortst mogelijke termijn.

Artikel 16

Naar verwachting zal aan aanhaling van de regeling in de praktijk behoefte bestaan. Daarom is de regeling voorzien van een citeertitel.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitslutend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven