Besluit van 22 augustus 1997 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 26 juni 1997, nr. WV97/445M, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Gelet op artikel 38, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag;

De Raad van State gehoord (advies van 23 juli 1997, nr. W06.97.0372);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 13 augustus 1997, nr. WV97/553U, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 3 van het >Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag1 wordt als volgt gewijzigd:

A. In het eerste lid wordt «artikel 8, onderdelen a, d, f en g» vervangen door: artikel 8, onderdelen a, d, f, g en i.

B. In het derde lid wordt «70 000 kubieke meters» vervangen door: 20 000 kubieke meters.

ARTIKEL II

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Artikel I, onderdeel A, werkt terug tot en met 1 januari 1995 en artikel I, onderdeel B, werkt terug tot en met 1 januari 1997.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 22 augustus 1997

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de tweede september 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit strekt ertoe enkele wijzigingen aan te brengen in het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag, welke noodzakelijk zijn in verband met de inwerkingtreding van enkele wijzigingen in de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) met ingang van 1 januari 1997.

Artikel I

De eerste wijziging (Artikel I, onderdeel A) vloeit voort uit de per 1 januari 1997 met terugwerkende kracht tot 1 januari 1995 in de Wbm opgenomen vrijstelling van grondwaterbelasting voor onttrekkingen ten behoeve van landijsbanen ingevolge de Wet van 19 december 1996 tot wijziging van de Grondwaterwet (verbreding heffingsdoeleinden) (Stb. 647). De verplichting tot het voeren van een administratie kan in die gevallen vervallen.

De tweede wijziging (Artikel I, onderdeel B) houdt verband met het verlagen van de vrijstellingsgrens voor onttrekkingen van grondwater dat wordt gebruikt voor beregening en bevloeiing. Deze grens is ingevolge het koninklijk besluit van 18 december 1996 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel XI van de Invoeringswet Wet belastingen op milieugrondslag (Stb. 641), met ingang van 1 januari 1997 verlaagd van 100 000 kubieke meters tot 40 000 kubieke meters. Bij de vrijstellingsgrens van 100 000 kubieke meters kon ontheffing van de plicht tot het voeren van een administratie worden verkregen indien, gelet op de pompcapaciteit van de inrichting en de samenstelling en omvang van het bedrijf, uitgesloten kon worden geacht dat per jaar meer dan 70 000 kubieke meters zou worden onttrokken. Nu de vrijstellingsgrens wordt verlaagd, wordt ook de hoeveelheid grondwater waaronder ontheffing van de plicht tot het voeren van een administratie kan worden verkregen, verlaagd, en wel tot 20 000 kubieke meters per jaar.

Artikel II

De wetswijzigingen zijn beide met ingang van 1 januari 1997 van kracht geworden. De vrijstelling voor landijsbanen werkt terug tot en met 1 januari 1995. In verband hiermee heeft ook dit besluit voor dit onderdeel terugwerkende kracht verkregen tot en met die datum. Voor de onttrekkers ten behoeve van landijsbanen betekent dit dat zij achteraf bezien geen administratie hadden behoeven te voeren.

Het verlagen van de grens, waaronder ontheffing van de verplichting tot het voeren van een administratie kan worden verkregen, heeft eveneens terugwerkende kracht verkregen, namelijk tot en met het tijdstip waarop de verlaging van de vrijstelling voor beregening en bevloeiing in werking is getreden (1 januari 1997). Aan deze terugwerkende kracht zullen de facto geen gevolgen verbonden zijn. Ook thans geldt immers in beginsel een algemene administratieverplichting. Weliswaar kon daarvan een ontheffing worden verkregen bij onttrekkingen van minder dan 70 000 kubieke meters, maar de Belastingdienst heeft standaard in de beschikking, waarbij die ontheffing werd verleend, opgenomen dat de ontheffing vervalt uiterlijk op het tijdstip waarop de verlaging van de vrijstellingsdrempel naar 40 000 kubieke meters in werking treedt. De huidige ontheffingen zijn dus alle reeds vervallen.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Stb. 1994, 948, gewijzigd bij besluit van 13 december 1995, Stb. 663.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

Naar boven