Besluit van 19 augustus 1997 tot wijziging van de Maatregel teboekgestelde schepen 1992 in verband met de overgang van de taak ter zake van het branden van schepen van de Scheepsmetingsdienst naar de Dienst voor het kadaster en de openbare registers en enige procedurele wijzigingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 17 april 1997, nr. MJZ97097690, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving, gedaan mede namens Onze Ministers van Justitie en van Verkeer en Waterstaat;

Gelet op de artikelen 231 en 841 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 10, derde lid, van de Kadasterwet;

De Raad van State gehoord (advies van 17 juni 1997, no.W08.97.0255);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 18 augustus 1997, nr. MJZ 97119635, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving, uitgebracht mede namens Onze Ministers van Justitie en van Verkeer en Waterstaat;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

De >Maatregel teboekgestelde schepen 19921 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder g wordt de zinsnede «overeenkomstig de artikelen 22 of 23» vervangen door: overeenkomstig artikel 22.

2. Onder vervanging van het leesteken punt aan het slot van onderdeel h door het leesteken puntkomma wordt na dat onderdeel een onderdeel ingevoegd, luidende:

i. branden: het duurzaam aanbrengen van een brandmerk.

B

In artikel 4 wordt in de eerste volzin de zinsnede «de artikelen 14 tot en met 20» vervangen door: de artikelen 14 en 16 tot en met 19.

C

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De bewaarder van het hoofdkantoor beslist welke teboekstelling gehandhaafd blijft. Hij maakt van zijn bevinding zo nodig proces-verbaal op en zendt dit aan het Openbaar Ministerie.

2. In het derde lid wordt «Scheepsmetingsdienst» vervangen door: Dienst of een andere door de bewaarder daarmee belaste persoon.

D

Na artikel 8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8a

Stukken ter verkrijging van inschrijving van feiten die betrekking hebben op schepen of op de rechten waaraan deze onderworpen zijn, worden aangeboden aan het kantoor waar het desbetreffende schip te boek staat.

E

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in de tweede volzin de zinsnede «de artikelen 22, 24 en 26» vervangen door: de artikelen 24 en 26.

2. In het eerste lid wordt in de derde volzin de zinsnede «De artikelen 14, 16 en 20» vervangen door: De artikelen 14 en 16.

3. In het tweede lid wordt in de tweede volzin de zinsnede «de artikelen 16, 20, 22, 24 en 26 » vervangen door: de artikelen 16, 24 en 26.

4. In het derde lid wordt in de derde volzin de zinsnede «de artikelen 16, 17, 18, 20, 22, 24 en 26» vervangen door: de artikelen 16, 17, 18, 24 en 26.

F

In artikel 14, eerste lid, wordt de zinsnede «biedt ten kantore» vervangen door: biedt op het kantoor van zijn keuze.

G

Artikel 15 vervalt.

H

Artikel 20 vervalt.

I

Artikel 22 komt te luiden:

Artikel 22

  • 1. Zodra een verzoek tot teboekstelling van een schip of van een schip in aanbouw is ingeschreven, laat de bewaarder het brandmerk door een ambtenaar van de Dienst of een andere door de bewaarder daarmee belaste persoon op het schip aanbrengen.

  • 2. Het brandmerk, bedoeld in het eerste lid, wordt aangebracht op het achterschip, tenzij dit, ingeval het verzoek tot teboekstelling betreft een schip in aanbouw, niet mogelijk is. In dat geval wordt het brandmerk dat dient ter aanduiding van een schip in aanbouw, aangebracht op een scheepsdeel van het schip in aanbouw.

  • 3. De bewaarder vermeldt de branding in de registratie voor schepen, onder aantekening van de plaats van het brandmerk op het schip, de aangetroffen oude brandmerken alsmede de ongeldigmaking daarvan.

  • 4. Indien de branding in het buitenland heeft plaatsgevonden en de bevoegde buitenlandse autoriteit de bewaarder daarvan schriftelijk kennis heeft gegeven, is het derde lid van toepassing.

  • 5. Indien het schip reeds is gebrand, worden bij de branding van de nieuwe merken de bestaande voorzien van een staand kruis tussen de aanduiding van het kantoor en van het jaartal.

  • 6. Met inachtneming van het eerste tot en met vijfde lid worden wijze en plaats van aanbrengen van een brandmerk geval bepaald door de ambtenaar van de Dienst of een andere door de bewaarder daarmee belaste persoon.

  • 7. Zolang na de teboekstelling van een schip het brandmerk daar nog niet op is aangebracht, wordt dat feit door de bewaarder aangetekend in de registratie voor schepen en tevens op de stukken die hij met betrekking tot een zodanig schip afgeeft of toezendt ingevolge de artikelen 99 en 106 van de Kadasterwet.

J

Artikel 23 vervalt.

K

Artikel 24 komt te luiden:

Artikel 24

Het brandmerk dat dient ter aanduiding van een schip in aanbouw, wordt ook gebruikt voor het afgebouwde schip. Na inschrijving van het in artikel 13 bedoelde verzoek wordt in de gevallen, bedoeld in artikel 22, tweede lid, tweede volzin, het brandmerk alsnog aangebracht op het achterschip, waarbij artikel 22 van overeenkomstige toepassing is.

L

In artikel 25 wordt in het eerste lid de zinsnede «de artikelen 22 tot en met 24» vervangen door: de artikelen 22 en 24.

M

Het tweede, derde en vierde lid van artikel 26 komen te luiden:

  • 2. Ingeval het voornemen bestaat om een scheepsdeel waarop een brandmerk voorkomt geheel of gedeeltelijk te verwijderen, geeft de eigenaar van het schip hiervan kennis aan de bewaarder onder opgaaf van de reden van verwijdering en met een omschrijving van het bestaande brandmerk. De kennisgeving gaat vergezeld van een verzoek om het schip opnieuw te branden.

  • 3. Indien een brandmerk is verdwenen of geheel of gedeeltelijk onleesbaar is geworden, verzoekt de eigenaar onverwijld schriftelijk de bewaarder het schip opnieuw te doen branden.

  • 4. Artikel 22 is van overeenkomstige toepassing in de gevallen, bedoeld in het tweede en derde lid.

N

Artikel 27 vervalt.

O

Artikel 35, tweede lid, vervalt en de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervalt.

P

In artikel 36 wordt de zinsnede «in artikel 35, eerste lid,» vervangen door: in artikel 35.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 19 augustus 1997

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

D. K. J. Tommel

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de achtentwintigste augustus 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Dit besluit voorziet in een aantal wijzigingen van de Maatregel teboekgestelde schepen 1992. Deze wijzigingen zijn noodzakelijk vanwege de uitkomst van de kerntakendiscussie bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, dat tot op heden het branden van schepen (in het kader van de teboekstelling) verzorgde. Deze discussie heeft tot de conclusie geleid, dat het branden van teboekgestelde schepen een onderdeel van de teboekstelling is, en derhalve de rechtszekerheid bij het rechtsverkeer in registergoederen betreft. Als zodanig behoort het branden van schepen een taak te zijn van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers. Deze dienst houdt de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, van de Kadasterwet, van welke registers deel uitmaken de registers waarin verzoeken tot teboekstelling voor schepen moeten worden ingeschreven. Het onderhavige besluit voorziet in de overbrenging van bedoelde taak van de Scheepsmetingsdienst van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat naar de Dienst voor het kadaster en de openbare registers. De uitoefening van deze nieuwe taak wordt bekostigd uit vergoedingen als bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de Kadasterwet.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om diverse procedures en werkzaamheden, zowel voor de rechthebbende op schepen als voor de Dienst voor het kadaster en de openbare registers, te vereenvoudigen.

ARTIKELSGEWIJS GEDEELTE

Artikel I

Onderdeel A (wijziging van artikel 1)

In onderdeel g is de verwijzing naar artikel 23 geschrapt, omdat dit artikel vervalt. Men zie de toelichting bij onderdeel J.

In nieuw onderdeel i is een omschrijving van «branden» opgenomen. Deze omschrijving maakte de in het derde lid (oud) van artikel 22 opgenomen omschrijving overbodig. In dat lid werd bepaald dat onder branden mede verstaan werd «het inbeitelen of op andere wijze aanbrengen van het brandmerk». Door de in onderdeel i opgenomen omschrijving konden tevens in artikel 22, tweede lid, de woorden «op onuitwisbare wijze» vervallen, aangezien de strekking van die zinsnede ligt besloten in het woord «duurzaam».

Onderdelen B, E, L en P (wijziging van de artikelen 4, 13, 25 en 36)

De wijziging van de artikelen 4, 13, 25 en 36 staat in verband met het vervallen van de artikelen 15 en 20 onderscheidenlijk 20, 23 en 35, tweede lid.

Het niet meer van toepassing verklaren van artikel 22 in artikel 13, eerste lid, tweede zin, tweede lid, tweede zin, en derde lid, derde zin, wordt hierna toegelicht bij de wijziging van artikel 24.

Onderdeel C (wijziging van artikel 6)

In het tweede lid zijn de woorden «zo nodig» toegevoegd. Het inlichten van het Openbaar Ministerie is slechts nodig als sprake is van onregelmatigheden met hypotheken. De gevallen van dubbele teboekstelling die in de praktijk gesignaleerd worden door de ambtenaren van de Scheepsmetingsdienst dan wel de bewaarder, vloeien meestal voort uit onkunde en het niet bekend zijn met de regelgeving omtrent de teboekstelling van schepen. Van opzet is nagenoeg nooit sprake.

De wijziging van het derde lid is een gevolg van het feit dat het branden is overgegaan van de onder het Ministerie van Verkeer en waterstaat ressorterende Scheepsmetingsdienst naar de Dienst voor het kadaster en de openbare registers.

Onderdelen D, F en G (nieuw artikel 8a; wijziging van artikel 14, en vervallen van artikel 15)

Ter toelichting op het vervallen van artikel 15 (onderdeel G) en de daarmee samenhangende wijziging van artikel 14, eerste lid, (onderdeel F) en opneming van een nieuw artikel 8a (onderdeel D) wordt het volgende opgemerkt.

Het voorschrift dat latere teboekstellingen op hetzelfde kantoor moeten geschieden als waar een eerdere teboekstelling plaatsvond (artikel 15, tweede lid, eerste zin, oud) is verouderd. De achtergrond van deze bepaling was, dat voorheen ingeschreven stukken raadpleegbaar moesten blijven bij een latere teboekstelling. Door het gebruik van informatie-netwerken en andere hulpmiddelen zoals telefax, is aan deze bepaling geen behoefte meer. Thans wordt in het gewijzigde artikel 14, eerste lid, op gelijke wijze als in artikel 12, eerste lid, voor schepen in aanbouw is bepaald aan de betrokkene de keus gelaten.

De bepaling van de tweede zin van artikel 15, tweede lid, is overbodig naast het voorschrift van artikel 14, tweede lid, eerste zin.

Door de aanpassing van artikel 14, eerste lid, die thans mede de bepaling van artikel 15, eerste lid, omvat, kon ook laatstbedoelde bepaling vervallen.

De inhoud van het derde lid van artikel 15 (oud), dat uitvoering geeft aan artikel 10, derde lid, van de Kadasterwet, is onder enige aanpassing in verband met het vervallen van het tweede lid van artikel 15 als artikel 8a opgenomen in deze maatregel. Plaatsing van het aangepaste voorschrift in hoofdstuk 1 verdient uit oogpunt van wetssystematiek de voorkeur, aangezien het om een algemene bepaling gaat die niet op de teboekstelling betrekking heeft.

Onderdelen H en I (vervallen van artikel 20 en wijziging van artikel 22)

Het eerste en tweede lid (oud) van artikel 22 zijn aangepast in verband met het feit dat het branden van schepen een taak van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers is geworden.

In het tweede lid is vervallen de zinsnede «op een van buiten in het oog vallende plaats». In de praktijk blijkt het niet steeds mogelijk te zijn dat brandmerken op een zodanige plaats worden aangebracht. Ook blijkt in de praktijk dat het aanbrengen van het brandmerk op een zodanige plaats niet altijd wenselijk is, omdat het daar vaak niet duurzaam kan worden aangebracht dan wel gemakkelijker dan op andere plaatsen verwijderbaar is, met name bij pleziervaartuigen.

Het tweede lid (oud) bepaalde voorts dat bij schepen in aanbouw de branding ook op het achterschip diende plaats te vinden. In de praktijk is dit echter niet steeds mogelijk, omdat het achterschip nog niet vervaardigd is. In die gevallen wordt het brandmerk aangebracht op een scheepsdeel. Het nieuwe tweede lid van artikel 22 bepaalt dit dan ook; men zie verder hetgeen ter toelichting is opgemerkt bij de wijziging van artikel 24.

De omschrijving van branden, vervat in het derde lid (oud), is overgebracht naar artikel 1; men zie de toelichting bij onderdeel A.

Het vierde lid (oud) van artikel 22 is vervallen; het daarin geregelde onderwerp is thans ondergebracht in een nieuw derde lid. Samenhangend daarmee is het zesde lid (oud) van artikel 22 aangepast en ondergebracht in een nieuw vierde lid. Het voorschrift ter zake van het opmaken van een getuigschrift van branding en het aantekenen in de registratie voor schepen van de datum van ontvangst van de melding dat het brandmerk was aangebracht, kan vervallen, aangezien aan het opmaken van zo'n getuigschrift geen behoefte meer bestaat; de Dienst voor het kadaster en de openbare registers is immers zelf belast met het branden van schepen. Wel is in het (nieuwe) derde lid gehandhaafd, dat in de registratie voor schepen wordt vermeld de plaats waar het brandmerk is aangebracht, alsmede gegevens omtrent oude brandmerken.

Het oude vijfde lid van artikel 22 is geschrapt. Het betreft de bepaling, dat de bewaarder van het kadaster en de openbare registers geen uittreksels of andere stukken ten aanzien van een schip mag afgeven zo lang hij van het hoofd van de Scheepsmetingsdienst niet de melding heeft ontvangen dat het brandmerk is aangebracht. De overbrenging van de taak van het branden naar de Dienst voor het kadaster en de openbare registers noopte reeds tot een schrapping van een deel van dit vijfde lid.

Het vijfde lid kon echter geheel worden geschrapt in verband met het volgende. Deze bepaling, die dateert uit de vorige eeuw, diende als «pressiemiddel» ten opzichte van de rechthebbende om zijn schip van het brandmerk te laten voorzien. De onderhavige bepaling werkte belemmerend voor de rechtspraktijk. Immers, ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Maatregel teboekgestelde schepen 1992 vindt door de inschrijving van het verzoek tot teboekstelling de teboekstelling plaats en wordt het schip op dat moment een registergoed. Het komt dan ook veel voor dat op te boek staande schepen reeds hypotheek wordt gevestigd voordat het brandmerk is aangebracht, vooral in de gevallen waarin de teboekstelling plaatsvindt met het oog op het verkrijgen van een geldlening verzekerd door een recht van hypotheek. De notaris kan zijn taak bij de vestiging van hypotheek echter niet goed uitvoeren indien hij niet over een uittreksel uit de registratie van schepen kan beschikken. Daarbij komt nog het feit dat de registratie van schepen medio 1994 is geautomatiseerd en via het Kadaster-Netwerk voor een ieder te raadplegen, waarbij desverlangd door de raadpleger van de betrokken beeldschermen een hard copy kan worden gemaakt. Van die mogelijkheid wordt in de praktijk vaak gebruik gemaakt, hetgeen de behoefte aan een uittreksel uit de registratie voor schepen doet verminderen. Het verbod van de artikelen 22, vijfde lid (oud), en 26, vierde lid (oud), heeft voor de praktijk derhalve nauwelijks betekenis meer.

In dezen is, tenslotte, nog van belang dat, zolang op een schip het brandmerk nog niet is aangebracht, in de praktijk dat feit in de registratie voor schepen wordt aangetekend als ook op de stukken die de bewaarder inzake nog niet gebrande schepen verstrekt ingevolge de artikelen 99 en 106 van de Kadasterwet. Deze praktijk is thans in het nieuwe zevende lid geregeld.

In het nieuwe vijfde lid van artikel 22 is de ongeldigmaking van oude brandmerken eenvoudiger geregeld dan in het oude zevende lid. Het voorschrift dat de armen van het kruis van gelijke lengte dienen te zijn, is vervallen omdat in de praktijk het aanbrengen van zo'n kruis niet altijd mogelijk is.

Artikel 20 is geschrapt. Op de in het voormalige artikel 20 geregelde gevallen is artikel 44, tweede lid, van de Kadasterwet al van toepassing, hetgeen bij gelegenheid van de totstandkoming van de Maatregel teboekgestelde schepen 1992 aan de aandacht is ontsnapt. Ingevolge die laatstgenoemde bepaling worden de stukken die moeten worden overgelegd maar waarvan de inschrijving niet wordt geëist of verlangd, onverwijld aan de aanbieder teruggegeven.

Onderdeel J (vervallen van artikel 23)

Artikel 23 is geschrapt omdat branding aan de bouwplaats tot nu toe nooit heeft plaatsgevonden. In de praktijk vindt namelijk de branding pas plaats als ten minste één scheepsdeel van het schip gereed is. Op dat scheepsdeel wordt dan het brandmerk aangebracht.

Onderdeel K (wijziging van artikel 24)

In het eerste lid (oud) is de bepaling omtrent de machtiging tot branding geschrapt in verband met het feit dat de Dienst voor het kadaster en de openbare registers zelf belast is met de branding. Voorts is het tweede lid geschrapt in verband met het vervallen van artikel 23, dat voorheen het branden aan de bouwplaats regelde.

In de tweede zin is een voorziening opgenomen voor de gevallen waarin een verzoek tot teboekstelling als afgebouwd schip is ingediend ter zake van een schip dat te boek staat als schip in aanbouw en bij de teboekstelling waarvan destijds het brandmerk niet is aangebracht op het achterschip. Voor die gevallen wordt bepaald, dat het brandmerk alsnog op het achterschip dient te worden aangebracht. De verplichting daartoe lag besloten in artikel 13 waar in het eerste, tweede en derde lid artikel 22 van toepassing werd verklaard. Daarmee werd in beginsel ervan uitgegaan dat na inschrijving van een verzoek als bedoeld in artikel 13 steeds branding plaats diende te vinden. Dat was echter niet steeds nodig, met welke omstandigheid artikel 24 (oud), eerste lid, tweede zin, tot op zekere hoogte reeds rekening hield. Echter, laatstgenoemde bepaling hield in dat (machtiging tot) branding niet nodig was in alle gevallen waarin de branding reeds aan het schip in aanbouw had plaatsgevonden, dus ook in de gevallen waarin het brandmerk op het schip in aanbouw niet op het achterschip was aangebracht. Met het oog op laatstbedoelde gevallen is thans het voorschrift van artikel 24, tweede zin, gegeven, in samenhang waarmee tegelijkertijd uit wetssystematische overwegingen in artikel 13 steeds het van toepassing zijn van artikel 22 is geschrapt. Aldus wordt duidelijker dan voorheen in de betrokken wettelijke voorschriften aangesloten bij de reeds lang bestaande gang van zaken in de praktijk.

Onderdeel M (wijziging van artikel 26)

Artikel 26 is aangepast aan de nieuwe taak van de Dienst. Het is tevens aangepast aan de gang van zaken in de praktijk, waarbij tegemoet wordt gekomen aan de belangen van de eigenaar van het schip, welke belangen meebrengen dat het uitvoeren van in het bijzonder spoedeisende reparaties niet wordt opgehouden door de omstandigheid dat niet een ambtenaar beschikbaar is om de voorgeschreven aanwijzing te geven en het voorgeschreven toezicht uit te oefenen.

Onderdeel N (vervallen van artikel 27)

Dit artikel is vervallen, aangezien de onderhavige tarieven worden opgenomen in de in artikel 108, eerste lid, van de Kadasterwet bedoelde algemene maatregel van bestuur (thans het Besluit kadastrale tarieven 1995).

Onderdeel O (vervallen van artikel 35, tweede lid)

Het tweede lid is overbodig, gelet op het bepaalde in artikel 9, derde lid.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

D. K. J. Tommel

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Minister Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink


XNoot
1

Stb. 1991, 572, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 februari 1995, Stb. 82.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven