Besluit van 19 juli 1997, houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en enkele andere besluiten in verband met de Wet veiligheidsonderzoeken

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 10 januari 1997, nr. AD97/U22, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Personeelsmanagement Rijksdienst, afdeling Arbeidsvoorwaarden en Sociaal Beleid;

Gelet op de artikelen 125, eerste lid, en 125e, derde lid, van de Ambtenarenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 3 maart 1997, nr. WO4.97.0026);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 2 juli 1997, nr. AD97/202, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Personeelsmanagement Rijksdienst, afdeling Arbeidsvoorwaarden en Sociaal Beleid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Algemeen Rijksambtenarenreglement1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6, tweede lid, onderdeel b, wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede «bedoeld in artikel 9, vijfde lid» wordt vervangen door: bedoeld in artikel 9, zesde lid.

2. De zinsnede «dan wel het antecedentenonderzoek of het veiligheidsonderzoek als in dat lid bedoeld, nog niet is beëindigd» vervalt.

B

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het zesde en zevende lid komen te luiden:

  • 6. Het bevoegd gezag kan, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in het zevende en het achtste lid, van de betrokkene vergen dat deze een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag overlegt.

  • 7. Indien het, anders dan een vertrouwensfunctie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet veiligheidsonderzoeken, een functie betreft die bijzondere eisen stelt aan de integriteit of verantwoordelijkheid van de betrokkene, wordt naar de betrokkene een antecedentenonderzoek ingesteld. Aanstelling in een zodanige functie is slechts mogelijk, indien op grond van een ten aanzien van de betrokkene ingesteld antecedentenonderzoek tegen diens vervulling van de desbetreffende functie geen bezwaar blijkt te bestaan.

2. Onder vernummering van het achtste tot en met elfde lid tot negende tot en met twaalfde lid, wordt na het zevende lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 8. Aanstelling in een vertrouwensfunctie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet veiligheidsonderzoeken is slechts mogelijk, indien ten aanzien van de betrokkene een verklaring als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van die wet is afgegeven.

C

De artikelen 9b en 9c vervallen.

D

Artikel 97b, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

In de eerste volzin wordt «artikel 125e, vierde lid» vervangen door: artikel 125e, tweede lid.

E

In artikel 98, eerste lid, aanhef, wordt «en bij de artikelen 95, 96, 96a, 97 en 97b van dit besluit» vervangen door: , de artikelen 95, 96, 96a, 96b, 96c en 97 van dit besluit en bij artikel 125e, tweede lid, van de Ambtenarenwet.

ARTIKEL II

Het Ambtenarenreglement Staten-Generaal2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6, tweede lid, onderdeel b, wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede «bedoeld in artikel 7, vijfde lid» wordt vervangen door: bedoeld in artikel 7, zesde lid.

2. De zinsnede «dan wel het antecedentenonderzoek of het veiligheidsonderzoek als in dat lid bedoeld, nog niet is beëindigd» vervalt.

B

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het zesde en zevende lid komen te luiden:

  • 6. Het bevoegd gezag kan, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in het zevende en het achtste lid, van de betrokkene vergen dat deze een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag overlegt.

  • 7. Indien het, anders dan een vertrouwensfunctie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet veiligheidsonderzoeken, een functie betreft die bijzondere eisen stelt aan de integriteit of verantwoordelijkheid van de betrokkene, wordt naar de betrokkene een antecedentenonderzoek ingesteld. Aanstelling in een zodanige functie is slechts mogelijk, indien op grond van een ten aanzien van de betrokkene ingesteld antecedentenonderzoek tegen diens vervulling van de desbetreffende functie geen bezwaar blijkt te bestaan.

2. Onder vernummering van het achtste tot en met elfde lid tot negende tot en met twaalfde lid, wordt na het zevende lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 8. Aanstelling in een vertrouwensfunctie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet veiligheidsonderzoeken is slechts mogelijk, indien ten aanzien van de betrokkene een verklaring als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van die wet is afgegeven.

C

De artikelen 9 en 9a vervallen.

D

Artikel 128 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanduiding «1.» vervalt.

2. In de eerste volzin wordt «artikel 125e, vierde lid» vervangen door: artikel 125e, tweede lid.

E

In artikel 129, eerste lid, aanhef, wordt «en bij de artikelen 125, 126, 127 en 128 van dit besluit» vervangen door: , de artikelen 125, 126, 127 en 127a van dit besluit en bij artikel 125e, tweede lid, van de Ambtenarenwet.

ARTIKEL III

Het koninklijk besluit van 13 oktober 1992, houdende regelen met betrekking tot de instelling, de taak, de samenstelling en de werkwijze van de commissie bedoeld in de artikelen 82a, eerste lid, en 97b, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, de artikelen 117a, eerste lid, en 128, eerste lid, van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal en artikel 55a, eerste lid, van het Arbeidsovereenkomstenbesluit (Stb. 565)3, wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 2 komt onderdeel c te vervallen en wordt de puntkomma in onderdeel b vervangen door een punt.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot en met de datum waarop de Wet veiligheidsonderzoeken in werking is getreden.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 19 juli 1997

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de eenentwintigste augustus 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

De artikelen 9b en 9c van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), alsmede de artikelen 9 en 9a van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal (ARSG) bevatten bepalingen die onder meer betrekking hebben op een te houden veiligheidsonderzoek voorafgaande aan een aanstelling in een zogenaamde vertrouwensfunctie. Deze bepalingen vormen enerzijds de formele basis om niet tot aanstelling in een vertrouwensfunctie over te gaan als de uitkomsten van het veiligheidsonderzoek daartoe aanleiding geven en stellen anderzijds de procedurevoorschriften die bij het houden van een veiligheidsonderzoek in acht moeten worden genomen.

De Wet veiligheidsonderzoeken voorziet in die procedurevoorschriften, zodat er reden is de betreffende bepalingen uit het ARAR en het ARSG te schrappen.

De formele grondslag om niet tot aanstelling over te gaan indien ten aanzien van betrokkene niet een verklaring als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken is afgegeven, blijft uiteraard bestaan.

Artikel 9c, derde lid, ARAR/9a, derde lid, ARSG is in een gewijzigde redaktie ondergebracht in een nieuw achtste lid van artikel 9 ARAR/7 ARSG.

Indien betrokkene tot de functie kon worden toegelaten, maar nadien tijdens de functievervulling twijfel ontstaat, kan de weg leidend tot ontslag worden gevolgd.

Ontslagverlening is namelijk mogelijk als blijkt dat er onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende verplichtingen getrouwelijk zal volbrengen. In dat geval trekt de Minister van Binnenlandse Zaken de verklaring bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken in en dient de betrokkene zo spoedig mogelijk uit de vertrouwensfunctie te worden ontheven. Dat geldt ook voor de in functie zijnde ambtenaar die weigert in te stemmen met zijn aanmelding vanwege de omstandigheid dat de functie die hij bekleedt als vertrouwensfunctie is aangewezen, dan wel in die situatie ten aanzien van deze betrokkene een verklaring is geweigerd.

Artikel 125e, vierde lid, van de Ambtenarenwet bevatte de formele grondslag om in de bovenbeschreven situatie tot ontslagverlening over te gaan. Bij de Wet veiligheidsonderzoeken is dit artikel gewijzigd en is de ontslaggrond neergelegd in het tweede lid van het genoemde artikel. De verwijzing in het ARAR/ARSG is aan deze wijziging aangepast.

Voordat echter besloten wordt tot ontslagverlening over te gaan dient ook in dit geval eerst te worden bezien of binnen een redelijke termijn een aanvaardbare oplossing kan worden bereikt; d.w.z. of er alternatieven zijn waardoor ontslag kan worden vermeden. Te denken valt in dit verband aan plaatsing in een andere passende functie of indien mogelijk herschikking van relevante functiebestanddelen. Denkbaar is bijvoorbeeld dat juist die aspecten van de functie welke aanwijzing als vertrouwensfunctie noodzakelijk maken, aan een andere functionaris worden toebedeeld.

Indien het ondanks de inspanningen van werkgeverszijde niet mogelijk mocht zijn gebleken voor betrokkene andere passende werkzaamheden te vinden, zal op basis van artikel 125e, tweede lid, Ambtenarenwet ontslag worden verleend.

In het Sectoroverleg Rijkspersoneel is met de Samenwerkende Centrales van Overheidspersoneel overeenstemming bereikt over het ontwerp-besluit.

2. De tijdelijke aanstelling

Op grond van artikel 6, tweede lid, onder b., van zowel het ARAR als het ARSG kan de tijdelijke aanstelling voor een periode van ten hoogste drie maanden geschieden, indien de betrokkene nog geen verklaring omtrent het gedrag in zijn bezit heeft, dan wel het antecedentenonderzoek of het veiligheidsonderzoek nog niet is beëindigd. Nu de Wet veiligheidsonderzoeken verbiedt personen in een vertrouwensfunctie te plaatsen als de verklaring bedoeld in die wet niet is afgegeven of is geweigerd, kan het evenmin mogelijk zijn om in afwachting van de uitkomsten van een onderzoek betrokkene tijdelijk in die functie te plaatsen. Strikt formeel zou aanstelling wel kunnen plaats hebben, doch betrokkene kan dan niet worden belast met de werkzaamheden uit de vertrouwensfunctie. Die situatie dient te worden vermeden. Daarom is deze grond voor tijdelijke aanstelling uit artikel 6 van de beide regelingen geschrapt.

Bij nader inzien dient een zelfde redenering te gelden voor functies, waarvoor een antecedentenonderzoek geldt. In het kader van het bevorderen van het integer functioneren van de overheidsorganisatie is een reeks maatregelen getroffen. Het onderzoek naar de kwetsbaarheid van de organisatie en het weerbaar maken van die organisatie tegen inbreuken op de integriteit kan er onder meer toe leiden dat voor de uitoefening van bepaalde functies bijzondere eisen moeten worden gesteld aan de integriteit van degene die de functie uitoefent. Daarmee is niet te verenigen dat betrokkene in afwachting van de uitkomsten van het antecedentenonderzoek alvast met de werkzaamheden uit die functie wordt belast.

Om die reden zal het evenmin mogelijk zijn in een functie te worden aangesteld als de uitkomsten van het antecedentenonderzoek nog niet beschikbaar zijn.

3. Bezwaar en beroep

Met betrekking tot de aanstelling is er ten gevolge van de Wet veiligheidsonderzoeken sprake van twee verschillende beslissingen.

In eerste instantie betreft het de beslissing van de Minister van Binnenlandse Zaken, in overeenstemming met de betrokken minister dan wel het betrokken bevoegd gezag van een Hoog College van Staat, om na een veiligheidsonderzoek al dan niet een verklaring te verstrekken dat uit het oogpunt van de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat geen bezwaar bestaat tegen vervulling van een bepaalde vertrouwensfunctie door betrokkene. Eerst daarna kan het tot aanstellen bevoegd gezag een beslissing inzake de aanstelling nemen.

Het op grond van de uitkomst van een verricht veiligheidsonderzoek weigeren van een verklaring als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken is een besluit in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb) waardoor voor betrokkene de weg van bezwaar en beroep openstaat.

Rechtsbescherming in de zin van de Awb gaat derhalve vooraf aan de beslissing van het bevoegd gezag over de aanstelling.

Bij een definitieve weigering van een verklaring als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken, geldt op grond van die wet voor het tot aanstellen bevoegd gezag, dat niet tot aanstelling kan en mag worden overgegaan en is voor een nieuwe inhoudelijke beoordeling van de bezwaren geen plaats meer. Gelet daarop is er geen reden de adviserende taak van de Adviescommissie grondrechten en functieuitoefening ambtenaren (Agfa), die aanvankelijk voorkwam in artikel 9c, lid 4, ARAR/9a, lid 4, ARSG, te handhaven.

De toevoeging van deze adviserende taak aan het takenpakket van de Agfa, is destijds geformaliseerd bij koninklijk besluit van 8 oktober 1993, houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Arbeidsovereenkomstenbesluit, het Ambtenarenreglement Staten-Generaal, het Besluit inlichtingen justitiële documentatie, alsmede van het Besluit van 13 oktober 1992 (Stb. 565) in verband met het antecedenten- en veiligheidsonderzoek (Stb. 595).

Door middel van het laten vervallen van artikel 2, onderdeel c, van het koninklijk besluit van 13 oktober 1992, houdende regelen met betrekking tot de instelling, de taak, de samenstelling en de werkwijze van de commissie bedoeld in de artikelen 82a, eerste lid, en 97b, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, de artikelen 117a, eerste lid, en 128, eerste lid, van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal en artikel 55a, eerste lid, van het Arbeidsovereenkomstenbesluit (Stb. 565) wordt de hierboven genoemde toevoeging weer ongedaan gemaakt.

Het hiervoor geschetste systeem van rechtsbescherming geldt in beginsel evenzeer ten aanzien van het besluit tot intrekking van een verklaring als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken met betrekking tot zittend personeel.

Bij een definitief geworden intrekking vloeit uit de Wet veiligheidsonderzoeken voort dat de werkgever betrokkene niet mag handhaven in de betreffende vertrouwensfunctie. Dit impliceert echter niet automatisch dat ontslag zal worden verleend.

Zoals hiervoor reeds is aangegeven dient, voordat tot ontslagverlening wordt overgegaan, eerst te worden bezien of binnen een redelijke termijn een aanvaardbare oplossing kan worden bereikt.

Op dringend verzoek van de Samenwerkende Centrales van Overheidspersoneel in het Sectoroverleg Rijk is de adviserende taak van de Agfa ten aanzien van het ontslag gehandhaafd aangezien een advies met betrekking tot de vraag of ontslagverlening gerechtvaardigd is nog wel zinvol kan zijn.

4. De artikelen

Artikel 9 ARAR/7 ARSG

In dit artikel zijn de drie typen van onderzoek naar het (justitieel) verleden van de belanghebbende samengebracht. Ten aanzien van de verklaring omtrent het gedrag en van het antecedentenonderzoek vormt dit artikel de formele grondslag voor zowel het houden van een onderzoek als voor het eventueel achterwege laten van aanstelling in de functie, indien de uitkomsten van het gehouden onderzoek daartoe aanleiding geven.

Ten aanzien van het veiligheidsonderzoek biedt dit artikel alleen de grondslag voor het achterwege laten van de aanstelling en blijven, gelet op de Wet veiligheidsonderzoeken, de procedurevoorschriften achterwege.

Artikel 97b ARAR/128 ARSG

De ontslaggrond in artikel 125e, vierde lid, Ambtenarenwet (oud) is in essentie gehandhaafd en na wijziging van deze wet neergelegd in het tweede lid van dat artikel.

Artikel 98 ARAR/129 ARSG

De wijziging van dit artikel heeft een technisch karakter. Nader beschouwd lijkt het beter om bij de in dit artikel gegeven opsomming van ontslaggronden niet te verwijzen naar artikel 97b ARAR/128 ARSG, zoals aanvankelijk het geval was, maar naar de ontslaggrond zelf, geformuleerd in artikel 125e, tweede lid, van de Ambtenarenwet.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal


XNoot
1

Stb. 1931, 248, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 2 augustus 1997, Stb. 363.

XNoot
2

Stb. 1979, 123, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 2 augustus 1997, Stb. 363.

XNoot
3

Gewijzigd bij besluit van 8 oktober 1993, Stb. 595.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 september 1997, nr. 172.

Naar boven