Besluit van 2 augustus 1997, houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en enkele andere besluiten in verband met buitengewoon verlof van lange duur

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 3 oktober 1996, nr. AD96/U797, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Personeelsmanagement Rijksdienst, afdeling Arbeidsvoorwaarden en Sociaal Beleid;

Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 25 oktober 1996, nr. W04.96.0463);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 18 juli 1997, nr. AD96/942, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Personeelsmanagement Rijksdienst, afdeling Arbeidsvoorwaarden en Sociaal Beleid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Algemeen Rijksambtenarenreglement1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 34 en het daarbijbehorende opschrift komen te luiden:

Buitengewoon verlof van lange duur

Artikel 34
  • 1. Buitengewoon verlof van lange duur kan aan de ambtenaar op zijn aanvraag worden verleend, al dan niet met behoud van bezoldiging en al dan niet onder bepaalde voorwaarden.

  • 2. Het verlof, bedoeld in het eerste lid, gaat niet in dan nadat de ambtenaar schriftelijk heeft verklaard dat hij de daaraan verbonden voorwaarden aanvaardt.

  • 3. Indien het verlof, bedoeld in het eerste lid, naar het oordeel van het bevoegd gezag uitsluitend strekt in het persoonlijk belang van de ambtenaar, wordt hem dit niet verleend dan zonder behoud van bezoldiging en voor ten hoogste een jaar.

  • 4. Aan de ambtenaar die wordt uitgezonden om in de burgerlijke landsdienst van de Nederlandse Antillen of Aruba tijdelijk een betrekking te vervullen, wordt het verlof, bedoeld in het eerste lid, verleend op de voet van de bepalingen van het West-Indisch Detacheeringsbesluit 1930, met dien verstande dat dit verlof in afwijking van genoemd besluit ook kan worden verleend met behoud van bezoldiging.

  • 5. Indien het verlof, bedoeld in het eerste lid, verband houdt met een benoeming van de ambtenaar tot bezoldigd bestuurder van een vereniging van ambtenaren, van een centrale of van een internationale organisatie van zodanige verenigingen, wordt hem dit niet verleend dan zonder behoud van bezoldiging en voor ten hoogste twee jaren. Artikel 33b, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

B

De artikelen 34a tot en met 34d en de daarbijbehorende opschriften vervallen.

C

Artikel 96b, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Tenzij artikel 34e, eerste lid, van toepassing is, wordt eervol ontslag eveneens verleend aan de ambtenaar, die na afloop van het verlof, verleend met toepassing van artikel 34, uitgezonderd het derde en vijfde lid, naar het oordeel van het bevoegd gezag niet in actieve dienst kan worden hersteld.

ARTIKEL II

Het Ambtenarenreglement Staten-Generaal2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 63 en het daarbijbehorende opschrift komen te luiden:

Buitengewoon verlof van lange duur

Artikel 63
  • 1. Buitengewoon verlof van lange duur kan aan de ambtenaar op zijn aanvraag worden verleend, al dan niet met behoud van bezoldiging en al dan niet onder bepaalde voorwaarden.

  • 2. Het verlof, bedoeld in het eerste lid, gaat niet in dan nadat de ambtenaar schriftelijk heeft verklaard dat hij de daaraan verbonden voorwaarden aanvaardt.

  • 3. Indien het verlof, bedoeld in het eerste lid, naar het oordeel van het bevoegd gezag uitsluitend strekt in het persoonlijk belang van de ambtenaar, wordt hem dit niet verleend dan zonder behoud van bezoldiging en voor ten hoogste een jaar.

  • 4. Aan de ambtenaar die wordt uitgezonden om in de burgerlijke landsdienst van de Nederlandse Antillen of Aruba tijdelijk een betrekking te vervullen, wordt het verlof, bedoeld in het eerste lid, verleend op de voet van de bepalingen van het West-Indisch Detacheeringsbesluit 1930, met dien verstande dat dit verlof in afwijking van genoemd besluit ook kan worden verleend met behoud van bezoldiging.

  • 5. Indien het verlof, bedoeld in het eerste lid, verband houdt met een benoeming van de ambtenaar tot bezoldigd bestuurder van een vereniging van ambtenaren, van een centrale of van een internationale organisatie van zodanige verenigingen, wordt hem dit niet verleend dan zonder behoud van bezoldiging en voor ten hoogste twee jaren. Artikel 58, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

B

De artikelen 64 tot en met 67 en de daarbijbehorende opschriften vervallen.

C

Artikel 127, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Tenzij artikel 68, eerste lid, van toepassing is, wordt eervol ontslag eveneens verleend aan de ambtenaar, die na afloop van het verlof, verleend met toepassing van artikel 63, uitgezonderd het derde en vijfde lid, naar het oordeel van het bevoegd gezag niet in actieve dienst kan worden hersteld.

ARTIKEL III

Aan artikel 7 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 19843 wordt een nieuw zevende lid toegevoegd, luidend:

  • 7. Indien het functioneren van de ambtenaar niet kan worden beoordeeld omdat hij langdurig zijn functie niet uitoefent, kan zijn salaris worden verhoogd tot het in de schaal naasthogere bedrag, indien daartoe naar het oordeel van het bevoegd gezag aanleiding bestaat.

ARTIKEL IV

Artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van het Rijkswachtgeldbesluit 19594 komt te luiden:

d. omdat hij, na afloop van verlof van lange duur, verleend met toepassing van artikel 34, uitgezonderd het derde en vijfde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement dan wel met toepassing van een overeenkomstige regeling, naar het oordeel van het bevoegd gezag niet in actieve dienst kon worden hersteld.

ARTIKEL V

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbijbehorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 2 augustus 1997

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de eenentwintigste augustus 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Het bijgaande besluit strekt tot wijziging van de bepalingen inzake buitengewoon verlof van lange duur in het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) en het Ambtenarenreglement Staten-Generaal (ARSG). In samenhang hiermee vindt voorts een wijziging plaats van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA 1984) inzake de mogelijkheid van toekenning van salarisverhogingen tijdens zulk buitengewoon verlof.

Tenslotte vindt in verband met de ARAR-wijziging een tekstuele aanpassing plaats van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 (Rwb'59). In het Sectoroverleg Rijkspersoneel is hierover overeenstemming bereikt.

Deze wijzigingen houden verband met het volgende.

In haar Juniverslag 1995 (Kamerstukken II 1994/95, 24 230, nr. 2) heeft de Algemene Rekenkamer haar bevindingen neergelegd van een rijksbreed onderzoek naar de uitvoering van de regelgeving voor het verlenen van buitengewoon verlof van lange duur. Deze bevindingen betekenden voor mij aanleiding om in overleg met de ministeries en de Hoge Colleges van Staat te komen tot een inventarisatie van de knelpunten en de behoeften van de onderscheidene bevoegde gezagen binnen de sector Rijk.

Een en ander om te kunnen komen tot een aanpassing van de regelgeving waarbij rekening wordt gehouden met de nodige consistentie, rechtsgelijkheid en duidelijkheid, alsmede met de managementsvrijheid van de verschillende overheidsinstanties. Bij zo'n aanpassing zouden dan de bevoegdheden en de verantwoordelijkheid tot het verlenen van buitengewoon verlof van lange duur zo goed mogelijk kunnen worden gedecentraliseerd en, waar mogelijk, kunnen worden gekomen tot deregulering.

Bedoeld overleg heeft tot de conclusie geleid dat het bij de aanpassing en actualisering van de regelgeving om het volgende dient te gaan:

– voor verschillende vormen van buitengewoon verlof dat wordt verleend mede in het algemeen belang wordt niet meer centraal de maximale duur van het verlof voorgeschreven;

– de verlening van het buitengewoon verlof van lange duur wordt niet meer uitdrukkelijk voorbehouden aan het tot ontslagverlening bevoegde gezag;

– er wordt duidelijkheid verschaft over de mogelijkheid om buitengewoon verlof van lange duur te verlenen aan de ambtenaar die partner is van een ambtenaar aan wie buitengewoon verlof wordt verleend voor de vervulling van een functie bij een internationale volkenrechtelijke organisatie of bij de overheid van de Nederlandse Antillen of Aruba of aan de ambtenaar die partner is van een ambtenaar die wordt geplaatst bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland;

– de maximale duur van het buitengewoon verlof dat uitsluitend in het persoonlijk belang van de ambtenaar wordt verleend, wordt verruimd;

– de mogelijkheid om tijdens buitengewoon verlof van lange duur aan de ambtenaar salarisverhogingen te verlenen blijft bestaan.

Artikel I van het bijgaande besluit betreft de aanpassing van de desbetreffende bepalingen van het ARAR. Hierbij worden de bepalingen omtrent de verschillende mogelijkheden van buitengewoon verlof van lange duur, anders dan thans het geval is, systematisch in één artikel (te weten artikel 34 van het ARAR) ondergebracht.

Het vernieuwde artikel 34 van het ARAR is als volgt ingedeeld.

Het eerste lid van dit artikel bevat de basisbepaling op grond waarvan in voorkomend geval – naar het oordeel van het bevoegd gezag – het buitengewoon verlof van lange duur, al dan niet met behoud van bezoldiging en al dan niet onder bepaalde voorwaarden, kan worden verleend. Dit eerste lid is ontleend aan artikel 34-oud van het ARAR, met dien verstande dat daarin niet meer wordt voorgeschreven dat het verlof slechts kan worden verleend door het gezag dat bevoegd is tot de verlening van het ontslag. Op basis van dit lid kan het bevoegd gezag onder meer het buitengewoon verlof mede in het algemeen belang en het hiervoor bedoelde zo te noemen «partner»verlof verlenen. De beperkingen die voorheen centraal in het ARAR waren geregeld voor buitengewoon verlof mede in het algemeen belang, te weten in beginsel voor ten hoogste een jaar zonder behoud van bezoldiging (oud artikel 34b), en voor buitengewoon verlof overwegend in het algemeen belang, te weten in beginsel voor ten hoogste drie jaren zonder behoud van bezoldiging geldend voor een uitputtende opsomming van instellingen waarvoor het verlof werd verleend om daar tijdelijk in dienst te treden (oud artikel 34d, eerste lid), zijn vervallen. Het onderscheid tussen mede en overwegend in het algemeen belang vervalt hierdoor. De werkingssfeer van dit lid betreffende het buitengewoon verlof mede in het algemeen belang is hierdoor vergeleken met de genoemde oude bepalingen ruimer geworden. Het is thans aan het bevoegd gezag zelf hierover afspraken met de ambtenaar te maken.

Het genoemde partnerverlof kan worden verleend om de ambtenaar in de gelegenheid te stellen de partner, zijnde een ambtenaar aan wie buitengewoon verlof wordt verleend voor de vervulling van een functie bij een internationale volkenrechtelijke organisatie of bij de overheid van de Nederlandse Antillen of Aruba dan wel buitengewoon verlof wordt verleend waarmee anderszins mede het algemeen belang is gediend, te vergezellen. Dit partnerverlof kan voorts worden verleend in het geval de partner van de ambtenaar wordt geplaatst bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland. Bij het verlenen van partnerverlof is er niet rechtstreeks sprake van dat het algemeen belang ermee gediend is, eerder is sprake van een afgeleid belang. Ook kan in dit geval niet worden gesproken van een verlofverlening die uitsluitend in het persoonlijk belang van de ambtenaar plaatsvindt. In verband met dit laatste is het derde lid van artikel 34 dan ook niet van toepassing op het partnerverlof.

Het tweede lid van artikel 34 komt overeen met het huidige artikel 34, tweede lid. Wel wordt de ambtenaar verplicht schriftelijk te verklaren dat hij de voorwaarden gesteld aan het buitengewoon verlof aanvaardt.

Het derde tot en met vijfde lid van artikel 34 betreffen enkele nader aangeduide mogelijkheden van buitengewoon verlof, te weten indien de verlening plaatsvindt uitsluitend in het persoonlijk belang van de ambtenaar (derde lid), indien sprake is van een uitzending om in dienst van de Nederlandse Antillen of Aruba tijdelijk een betrekking te vervullen (vierde lid) dan wel indien de verlofverlening verband houdt met de benoeming van de ambtenaar tot bezoldigd bestuurder van een vereniging van ambtenaren (vijfde lid). Het derde tot en met vijfde lid van artikel 34 zijn ontleend aan de inhoud van de huidige artikelen 34a, 34d en 34c van het ARAR. De belangrijkste verschillen hierbij zijn de volgende. In het derde lid is de maximale duur van het verlof in het persoonlijk belang van de ambtenaar verruimd van zes maanden tot een jaar.

In het vierde lid wordt de mogelijkheid van verlofverlening met behoud van bezoldiging met zoveel woorden genoemd. Zonder deze bepaling zou overeenkomstig het bepaalde in het West-Indisch Detacheeringsbesluit 1930, dat in dit vierde lid wordt genoemd, het verlof slechts kunnen worden verleend zonder behoud van bezoldiging.

De wijziging van artikel 96b, tweede lid, van het ARAR, neergelegd in artikel I, onderdeel C, van bijgaand besluit is in hoofdzaak van tekstuele aard en houdt verband met het onderbrengen van de inhoud van artikel 34b en artikel 34d, eerste lid, onder artikel 34, eerste lid. In dit tweede lid van artikel 96b wordt aangegeven dat ook na afloop van bedoeld buitengewoon verlof tot ontslagverlening kan worden gekomen indien de betrokken ambtenaar niet in actieve dienst kan worden hersteld.

Zoals ook voorheen gold, is dit tweede lid van artikel 96b niet van toepassing op ambtenaren aan wie buitengewoon verlof is verleend op grond van artikel 34, derde en vijfde lid.

De wijzigingen bij artikel II van bijgaand besluit betreffen het Ambtenarenreglement Staten-Generaal. Deze wijzigingen komen inhoudelijk overeen met de ARAR-wijzigingen van artikel I.

Bij artikel III wordt aan artikel 7 van het BBRA 1984 een nieuw lid toegevoegd. Hiermee ontstaat een duidelijke basis voor de mogelijkheid om tijdens het buitengewoon verlof het salaris van de ambtenaar, binnen de voor hem geldende salarisschaal, te verhogen. Veelal zal het bij zo'n verhoging gaan om een verhoging van het «fictieve» salaris, namelijk in de gevallen waarin de verlofverlening plaatsvond zonder behoud van bezoldiging.

Aangezien het bevoegd gezag aan de verlofverlening veelal de voorwaarde verbindt dat tijdens het verlof onder meer de door de werkgever verschuldigde pensioenpremies voor rekening van de ambtenaar komen, heeft zo'n tussentijdse salarisverhoging daarvoor wel betekenis. Voorts is zo'n verhoging van belang voor de opbouw van de pensioenrechten van de ambtenaar.

Artikel IV betreft een tekstuele aanpassing van het Rwb'59 aan de wijzigingen van het ARAR.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal


XNoot
1

Stb. 1931, 248, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 25 juni 1997, Stb. 339.

XNoot
2

Stb. 1979, 123, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 25 juni 1997, Stb. 339.

XNoot
3

Stb. 1983, 571, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 15 januari 1997, Stb. 20.

XNoot
4

Stb. 1959, 319, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 23 januari 1996, Stb. 62.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 september 1997, nr. 172.

Naar boven