Besluit van 19 juli 1997 tot wijziging van het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 4 maart 1997, nr. MJZ97087661, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan na overleg met Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Defensie;

Gelet op artikel 25, eerste lid, aanhef en onder b, en derde lid, en artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a, van de Luchtvaartwet;

De Raad van State gehoord (advies van 17 juni 1997, no. W08.97.0125);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 8 juli 1997, nr. MJZ 97114192, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht na overleg met Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Defensie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart1 wordt gewijzigd als volgt.

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt.

1. De omschrijving van «gebouw» komt te luiden: een gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;.

2. De omschrijving van «woning» vervalt.

3. De omschrijving van «bouwvergunning» komt te luiden: een vergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet;.

4. De omschrijving van «woning of gebouw in aanbouw» vervalt.

5. De omschrijving van «woonwagenstandplaats» komt te luiden: een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder h, van de Woningwet;.

6. Het begrip «zone» en de omschrijving ervan worden vervangen door:

geluidszone: een geluidszone als bedoeld in artikel 25a van de Luchtvaartwet voor de grenswaarde, bedoeld in artikel 25, eerste lid, aanhef en onder b, van die wet;.

B

Artikel 2, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. In dit besluit wordt verstaan onder ander geluidsgevoelig gebouw:

    1°. school voor basisonderwijs;

    2°. school voor voortgezet onderwijs;

    3°. school voor beroepsonderwijs;

    4°. instelling voor hoger onderwijs;

    5°. gezondheidszorggebouw.

C

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

  • 1. Dit besluit is niet van toepassing op:

    a. gebieden binnen een geluidszone waarop het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart van toepassing is;

    b. de geluidsbelasting vanwege de luchtvaartterreinen Rotterdam, Eelde en Maastricht voor zover deze niet wordt veroorzaakt door circuitvluchten;

    c. geluidsgevoelige objecten die op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone rond de in het tweede lid genoemde luchtvaartterreinen binnen die geluidszone reeds aanwezig zijn of nog niet aanwezig zijn maar waarvoor de bouwvergunning is verleend.

  • 2. De in het eerste lid, onder c, bedoelde luchtvaartterreinen zijn de luchtvaartterreinen Ameland, Budel, Drachten, Eelde, Hilversum, Hoogeveen, Lelystad, Maastricht, Midden-Zeeland, Noordoostpolder, Rotterdam, Seppe, Terlet, Teuge en Texel.

D

Hoofdstuk II komt te luiden:

HOOFDSTUK II. DE MAXIMAAL TOELAATBARE GELUIDSBELASTING BUITEN DE GELUIDSZONE

Artikel 4

Voor de luchtvaartterreinen, genoemd in artikel 3, tweede lid, is de grenswaarde voor de maximaal toelaatbare geluidsbelasting, bedoeld in artikel 25, eerste lid, aanhef en onder b, van de Luchtvaartwet:

a. tot 1 januari 2000: 50 bkl;

b. met ingang van 1 januari 2000: 47 bkl.

E

In artikel 5, eerste lid, wordt «genoemd in de bij dit besluit behorende bijlagen A en B» telkens vervangen door «genoemd in artikel 3, tweede lid,» en wordt «zevenenveertig» vervangen door: 47.

F

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

  • 1. Indien in verband met de te treffen maatregelen vanwege artikel 4, aanhef en onder b, de aanwijzing van een luchtvaartterrein kan worden gewijzigd zonder toepassing te geven aan artikel 27, tweede lid, van de Luchtvaartwet, wijzigt Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de aanwijzing niet dan nadat hij overleg heeft gepleegd met gedeputeerde staten van de betrokken provincies en burgemeester en wethouders van de betrokken gemeenten.

  • 2. Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging als bedoeld in het eerste lid is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

  • 3. De artikelen 21, eerste lid, 23, tweede lid, en 24b van de Luchtvaartwet zijn van overeenkomstige toepassing.

G

Hoofdstuk IV komt te luiden:

HOOFDSTUK IV. DE MAXIMAAL TOELAATBARE GELUIDSBELASTING BINNEN DE GELUIDSZONE

Artikel 7
  • 1. 50 bkl is de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten die op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone daarbinnen nog niet aanwezig zijn en waarvoor nog geen bouwvergunning is verleend.

  • 2. Met ingang van 1 januari 2000 is 47 bkl de maximaal toelaatbare geluidsbelasting, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8
  • 1. In afwijking van artikel 7 is 60 bkl de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten als bedoeld in artikel 7 die:

    a. een open plek in de bestaande, te handhaven bebouwing opvullen;

    b. ter plaatse dringend noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid, of

    c. zullen dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing, niet zijnde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of woonwagenstandplaatsen.

  • 2. Met ingang van 1 januari 2000 is 57 bkl de maximaal toelaatbare geluidsbelasting, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 9

Dit besluit is niet van toepassing op geluidsgevoelige objecten die geluidsgevoelige objecten als bedoeld in artikel 3, onder c, vervangen, tenzij de vervanging zou leiden tot:

a. een ingrijpende wijziging van de bestaande stedebouwkundige functie of structuur;

b. een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden, of

c. een wezenlijke toename van de aan de uitwendige scheidingsconstructie optredende geluidsbelasting.

H

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10

  • 1. 60 bkl is de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten die op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone daarbinnen nog niet aanwezig zijn en waarvoor nog geen bouwvergunning is verleend, maar waarvoor het bestemmingsplan dat geldt op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone die verlening toelaat.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het bestemmingsplan vóór 1 januari 1988 onherroepelijk is geworden.

H

Artikel 11 vervalt.

I

De bijlagen A en B vervallen.

ARTIKEL II

Het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart zoals dat luidt vóór de inwerkingtreding van dit besluit blijft van toepassing op een verzoek als bedoeld in artikel 8 van eerstgenoemd besluit dat bij Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

ARTIKEL III

De tekst van het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart wordt in het Staatsblad geplaatst.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 19 juli 1997

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer a.i.,

W. Kok

Uitgegeven de zevende augustus 1997

De Minister van Justitie a.i.,

G. Zalm

NOTA VAN TOELICHTING

§ 1. Algemeen

Het onderhavige besluit strekt tot wijziging van het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart (hierna: BGKL). Door deze wijzigingen wordt het BGKL zo veel mogelijk in overeenstemming gebracht met het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart, welk besluit in de plaats is gekomen van het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaartterreinen. Daarbij gaat het met name om het opheffen van de «hogere-waardebesluiten».

§ 2. De wijziging van het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart (BGKL)

Het BGKL strekt tot uitvoering van artikel 25, eerste en derde lid, van de Luchtvaartwet. In de paragraaf 2.1 wordt aan de hand van dit artikel een beeld geschetst van de inhoud en de betekenis van het BGKL. De wijziging betreft overigens ten opzichte van het huidige BGKL vrijwel uitsluitend artikel 25, derde lid, van de Luchtvaartwet. Paragraaf 2.2 geeft een korte aanduiding van de wijzigingen, gevolgd door een toelichting. In de paragrafen 2.3 en 2.4 komen de onderwerpen rechtsbescherming en overgangsrecht aan de orde. In de paragraaf 2.5 is een transponeringstabel opgenomen.

§ 2.1 Inhoud en betekenis van het BGKL

Ingevolge artikel 25, eerste lid, aanhef en onder b, van de Luchtvaartwet moet bij algemene maatregel van bestuur voor daarbij aan te wijzen luchtvaartterreinen een grenswaarde worden vastgesteld voor de maximaal toegelaten geluidsbelasting door de «kleine» luchtvaart: vliegtuigen met een toegelaten totaalmassa van 390-6000 kg voorzover het geen hefschroefvliegtuigen betreft of vliegtuigen die de routes dan wel patronen van luchtvaartuigen van ten minste 6000 kg volgen.

De grenswaarde geldt op de grens van de geluidszone die voor het luchtvaartterrein wordt vastgesteld. Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting dus niet hoger zijn dan de grenswaarde. Deze grenswaarde is in het onderhavige besluit, evenals voorheen in het BGKL, vastgesteld op 50 bkl. Vanaf 1-1-2000 wordt deze grenswaarde aangescherpt tot 47 bkl. Ook dit is niet gewijzigd. De bkl is een berekende waarde voor de geluidsbelasting, veroorzaakt door alle in een periode van een jaar ter plaatse passerende vliegtuigen. De bkl-zone wordt bepaald volgens de Regeling geluidsbelastingsberekeningen kleine vliegtuigen van 16 september 1996, nr. DGRLD/LI/96.200145, Stcrt. 1996, 190, een ministeriële regeling op grond van artikel 25g, eerste lid, van de Luchtvaartwet.

Artikel 25, derde lid, van de Luchtvaartwet bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur maximale waarden van geluidsbelasting worden vastgesteld boven de grenswaarde van 50 bkl, ter bepaling van de toelaatbaarheid van zekere bestemmingen op gronden gelegen binnen de geluidszone. Die maximale waarden binnen de geluidszone zijn bepalend voor de inhoud van de aanwijzing van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) op grond van artikel 26, eerste lid, van de Luchtvaartwet juncto artikel 37 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

Die aanwijzing wordt gegeven op hetzelfde tijdstip als waarop de betrokken luchtvaartminister, in overeenstemming met de Minister van VROM, het besluit neemt tot aanwijzing van het luchtvaartterrein en tot vaststelling van de geluidszone. Ingevolge de Luchtvaartwet moeten een aanwijzing van een luchtvaartterrein en een wijziging van zo'n aanwijzing, en derhalve ook de geluidszone, overeenstemmen met het nationaal ruimtelijk beleid inzake luchtvaartterreinen, zoals vastgelegd in een planologische kernbeslissing (artikel 2a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening).

De betrokken gemeenteraden dienen vervolgens binnen een jaar na de aanwijzing van de Minister van VROM bestemmingsplannen vast te stellen of te herzien voor de gronden, gelegen binnen de geluidszone (artikel 37, zevende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening). De geluidsgevoelige objecten die in het BGKL zijn aangegeven (woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en woonwagenstandplaatsen, zoals gedefinieerd in artikel 2, eerste en tweede lid), mogen slechts in die bestemmingsplannen worden opgenomen indien de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van die bestemmingen niet wordt overschreden.

Anders dan het BGGL is het BGKL niet van toepassing op bestaande geluidsgevoelige objecten: woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen die op het tijdstip van vaststelling van de zone daarbinnen reeds aanwezig of in aanbouw zijn, of waarvoor de bouwvergunning reeds is verleend, vallen buiten de werking van dit besluit.

§ 2.2 Wijzigingen ten opzichte van het huidige BGKL

Het BGKL wordt in artikel I van het onderhavige besluit op de volgende punten gewijzigd:

1. De «hogere-waardebesluiten» voor nieuwbouw komen te vervallen. Of een concreet plan valt binnen de mogelijkheden van het BGKL – binnen de geluidszone – voor nieuwbouw (artikelen 7 en 8) of vervangende nieuwbouw (artikel 9) wordt in eerste instantie beoordeeld door de gemeente en de provincie, in het kader van het desbetreffende ruimtelijke-ordeningsbesluit.

2. De omschrijving van «ander geluidsgevoelig gebouw» is in overeenstemming gebracht met de omschrijving van dit begrip in het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart.

De wijziging onder punt 1 wordt hierna nader toegelicht.

De geluidszone en de daarbij behorende binnencontouren dienen te worden vastgelegd in bestemmingsplannen. De nieuw vastgestelde of herziene bestemmingsplannen dienen overeen te stemmen met het BGKL en met de aanwijzing van de Minister van VROM, gegeven op grond van artikel 26 van de Luchtvaartwet en artikel 37 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Vanaf het tijdstip waarop de gemeenteraad of de Minister van VROM heeft verklaard dat een bestemmingsplan wordt voorbereid (een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening), dan wel – als geen van beiden een voorbereidingsbesluit heeft genomen – vanaf het tijdstip waarop het ontwerp-bestemmingsplan of het ontwerp voor een herziening daarvan ter inzage is gelegd, is verlening van een bouwvergunning voor de in het BGKL opgenomen geluidsgevoelige objecten in beginsel slechts toelaatbaar op plaatsen waar de geluidsbelasting niet hoger is dan 50 bkl (zie voor de genoemde tijdstippen de artikelen 42, vierde lid, en 44 van de Woningwet).

Nieuwbouw op plaatsen met een hogere geluidsbelasting dan 50 bkl – formeel alleen mogelijk binnen de geluidszone – was op grond van het huidige BGKL slechts toelaatbaar indien daarvoor een hogere waarde was vastgesteld. De bevoegdheid tot hogere-waardevaststelling berustte in al deze gevallen bij de Minister van VROM. Deze bevoegdheid hield niet meer en niet minder in dan dat de Minister van VROM bevoegd was om te oordelen over de vraag of de nieuwbouwplannen bleven binnen de mogelijkheden van (de artikelen 7, 8 en 9 van het huidige BGKL), dus bijvoorbeeld of bij een aantal van twintig geprojecteerde woningen in een bepaald geval nog gesproken kon worden van het opvullen van een open plaats (artikel 7, derde lid, onder b, van het huidige BGKL). In het gewijzigde BGKL is deze bevoegdheid om hogere waarden vast te stellen vervangen door een van rechtswege geldende maximum-norm. Deze moet worden toegepast (geïnterpreteerd) in het kader van het desbetreffende ruimtelijke-ordeningsbesluit (vaststelling of herziening van het bestemmingsplan of verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO of artikel 50, zesde lid, van de Woningwet). Aan deze wijziging liggen de volgende redenen ten grondslag:

1. Op grond van de (verplichte) aanwijzing in het kader van de geluidszonering van kleine luchtvaartterreinen ex artikel 26 Luchtvaartwet juncto artikel 37 WRO dienen de bepalingen uit het BGKL binnen één jaar na het geven van die aanwijzing te worden opgenomen in bestemmingsplannen. In dat kader dient beoordeeld te worden of een concreet plan voor gevoelige objecten – zoals aangegeven in het BGKL – op een plek met een hogere geluidsbelasting dan 50 bkl valt binnen de rechtstreeks geldende maximum-norm (hoger dan 50 bkl maar niet meer dan 60 bkl) voor in het BGKL limitatief omschreven situaties. Een apart hogere-waardebesluit heeft daarom geen toegevoegde waarde meer.

2. Anders dan bij wegverkeers-, rail- of industrielawaai is geen hogere-waardebesluit nodig ter vaststelling van eventueel noodzakelijke overdrachtsmaatregelen (schermen e.d.). Bij luchtvaartlawaai hebben dergelijke maatregelen namelijk geen zin.

Door de opheffing van het aparte hogere-waardebesluit verschuift het zwaartepunt van de concrete toepassing en interpretatie van het BGKL van de Minister van VROM naar de gemeente en de provincie. Dit heeft de volgende voordelen:

1. De beoordeling door de gemeente en de provincie van de vraag of een nieuwbouwplan binnen de mogelijkheden van het BGKL past, kost minder tijd, omdat zij dit kunnen meenemen als onderdeel van de integrale beoordeling van het bouwplan.

2. Het beoordelen van bouwplannen op rijksniveau is niet efficiënt: op dat niveau is over bouwplannen weinig gedetailleerde kennis beschikbaar. Ook de toetsing van nieuwbouwplannen aan de Wet geluidhinder vindt in beginsel niet plaats op rijksniveau. Gemeenten en provincies moeten in r.o.-besluiten de normen als genoemd in het gewijzigde BGKL in acht nemen. Doen zij dit niet, dan handelen zij in strijd met het recht. Overigens kan de Minister van VROM bij kennelijke strijd met nationaal ruimtelijk beleid in het kader van de WRO nog een vervangingsbesluit nemen.

§ 2.3 Rechtsbescherming

Het gewijzigde BGKL brengt verandering in de wijze waarop kan worden opgekomen tegen een besluit om al dan niet de mogelijkheid te geven om binnen de geluidszone nieuwbouw toe te staan. Tegen het besluit van de Minister van VROM op grond van het huidige BGKL kan een belanghebbende een bezwaarschrift indienen bij de Minister van VROM, vervolgens beroep instellen bij de rechtbank, en ten slotte hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Zoals reeds ter sprake kwam in § 2.2 vindt de beoordeling of een nieuwbouwplan valt binnen de mogelijkheden van het BGKL nu in eerste instantie plaats door gemeente en provincie in het kader van het ruimtelijke-ordeningsbesluit. Deze beoordeling van nieuwbouwplannen kan derhalve worden aangevochten in het kader van de procedures ingevolge de WRO.

Nu het afzonderlijke hogere-waardebesluit van de Minister van VROM verdwijnt, is het overigens van des te meer belang dat de gemeente en de provincie in het plan of besluit deugdelijk motiveren op welke wijze zij omgaan met de nieuwbouwmogelijkheden van het BGKL.

§ 2.4 Overgangsrecht (artikel II)

Het huidige BGKL blijft van toepassing op een hogere-waardeverzoek dat door gedeputeerde staten of de exploitant bij de Minister van VROM is ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van het gewijzigde BGKL.

Belangrijk is dat een gemeente die haar bestemmingsplannen reeds heeft aangepast aan de geluidszone en daarbij voor nieuwbouwlocaties reeds hogere waarden heeft gevraagd en gekregen, niet opnieuw een procedure hoeft te doorlopen.

De wijzigingen in het BGKL zullen wel gelden voor WRO-aanwijzingen die reeds gegeven zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het onderhavige besluit. Deze wijzigingen zijn naar mijn oordeel niet van een zodanige aard dat het opnieuw geven van een WRO-aanwijzing noodzakelijk moet worden geacht. Dit geldt onafhankelijk van de vraag of en in hoeverre de gemeenten op dat tijdstip al uitvoering hebben gegeven aan de WRO-aanwijzing.

Gemeenten en provincies zullen uiteraard daar waar de WRO-aanwijzing nog verwijst naar bepalingen van het huidige BGKL, terwijl ingevolge het overgangsrecht het gewijzigde BGKL van toepassing is, die verwijzingen dienen te lezen als verwijzingen naar de overeenkomstige bepalingen van het gewijzigde BGKL.

Voor de wijzigingen die het onderhavige besluit bevat ten opzichte van het huidige BGKL, wordt hieronder aangegeven wat het overgangsrecht in concreto betekent.

1. Geen hogere-waardebesluit meer voor nieuwbouw binnen de geluidszone

Een hogere-waardeverzoek dat al bij de Minister van VROM is ingediend op het tijdstip van inwerkingtreding van het onderhavige besluit wordt door de minister behandeld met toepassing van het huidige BGKL. Na die datum hoeft geen afzonderlijk hogere-waardeverzoek meer te worden ingediend. In plaats daarvan beoordelen in eerste instantie de gemeente en de provincie, in het kader van de WRO-procedures, of een nieuwbouwplan binnen de mogelijkheden van het BGKL blijft.

2. Gebouwen voor hoger onderwijs zijn «andere geluidsgevoelige gebouwen»

Deze wijziging geldt in alle gevallen, ook voor de mogelijkheid van nieuw te bouwen gebouwen voor hoger onderwijs, voor zover opgenomen in een bestemmingsplan dat wordt vastgesteld ter uitvoering van een op grond van het huidige BGKL gegeven WRO-aanwijzing. Maar wanneer een bestemmingsplan reeds is aangepast aan een WRO-aanwijzing voordat deze wijziging in werking trad, hoeft een gemeente uiteraard niet wederom het bestemmingsplan hieraan aan te passen.

§ 2.5. Transponeringstabel BGKL

Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaartWijzigingsvoorstel
Artikel 1artikel 1
Artikel 2artikel 2
Artikel 3artikel 3
Artikel 4artikel 4
Artikel 5artikel 5
Artikel 6artikel 6
Artikel 7, eerste lidartikel 7, eerste lid
Artikel 7, tweede lidartikel 8, eerste lid
Artikel 7, derde lidartikel 8, tweede lid
Artikel 7, vierde lidartikel 7, tweede lid
Artikel 8vervallen
Artikel 9artikel 9
Artikel 10artikel 10
Artikel 11Vervallen

§ 3. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onder A

De omschrijving van de begrippen gebouw, bouwvergunning en woonwagenstandplaats zijn aangepast aan de huidige Woningwet. Onder «woonwagenstandplaats» wordt ingevolge de omschrijving uitsluitend een legale woonwagenstandplaats verstaan.

De omschrijving van «woning» is geschrapt omdat zij bij nadere beschouwing geen toegevoegde waarde blijkt te hebben. Ook de Luchtvaartwet en de Woningwet bevatten geen definitie van dit begrip. Ook geschrapt is de definitie van «woning of gebouw in aanbouw». Dit begrip wordt niet meer gebruikt als gevolg van een andere redactie van de desbetreffende artikelen.

Het begrip zone slaat uitsluitend op de bkl-geluidszone.

Artikel I, onder B

De omschrijving van het begrip andere geluidsgevoelige gebouwen is in overeenstemming gebracht met de omschrijving van dit begrip in het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart. Dit betekent onder meer dat de definitie, wat onderwijsgebouwen betreft, is uitgebreid: zij heeft nu ook betrekking op scholen voor beroepsonderwijs en op instellingen voor wetenschappelijk onderwijs. Laatstgenoemde onderwijsvorm maakt, evenals het hoger beroepsonderwijs, deel uit van het onder 4° genoemde hoger onderwijs. Met de begrippen basisonderwijs en voortgezet onderwijs wordt overigens mede gedoeld op speciaal basis- en voortgezet onderwijs.

Artikel I, onder C

Dit artikel is redactioneel verbeterd. Verder worden de luchtvaartterreinen thans in het artikel zelf opgesomd in plaats van in de bijlagen A en B bij het besluit.

Artikel I, onder D

De tekst van artikel 4 is redactioneel verbeterd. Inhoudelijk is er niets gewijzigd.

Artikel I, onder F

De wijziging van artikel 6 houdt verband met de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel I, onder G

Ingevolge artikel 7, in samenhang met de WRO-aanwijzing, mag een bestemmingsplan dat – ter uitvoering van de WRO-aanwijzing – is aangepast aan de vastgestelde geluidszone binnen de geluidszone in beginsel geen nieuwe woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en woonwagenstandplaatsen toelaten. Ook bij latere wijzigingen van een dergelijk bestemmingsplan en bij vrijstellingen daarvan geldt dat dergelijke nieuwbouwplannen binnen de geluidszone in beginsel niet mogen worden toegestaan. Artikel 8 biedt echter enkele specifieke mogelijkheden voor nieuwbouw van geluidsgevoelige objecten binnen de geluidszone. Hetzelfde geldt voor vervangende nieuwbouw, bedoeld in artikel 9. De beoordeling of een bouwplan binnen deze mogelijkheden blijft, ligt in eerste instantie bij de gemeente en de provincie in het kader van de WRO-procedures.

Als de bouwvergunning eenmaal verleend is op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone, dan is voor de toepassing van het BGKL geen sprake meer van nieuwbouw maar van bestaande bouw.

Artikel 8 bevat, zoals gezegd, de specifieke gevallen waarin binnen de geluidszone een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor nieuwbouw van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en woonwagenstandplaatsen geldt dan 50 bkl. Dat de beoordeling van nieuwbouwplannen binnen de geluidszone niet meer geschiedt bij afzonderlijk hogere-waardebesluit maar in eerste instantie door de gemeente en de provincie in het kader van de WRO-procedures is reeds besproken in § 2 van deze nota van toelichting.

Het vervallen van het afzonderlijke hogere-waardebesluit heeft gevolgen voor de rechtsbescherming. Zie § 2.3 van deze nota van toelichting.

De vervanging bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder c, heeft alleen betrekking op vervanging van bestaande niet-geluidsgevoelige bebouwing. Vervanging van bestaande geluidsgevoelige bebouwing is geregeld in artikel 9.

Artikel 10 is in die zin gewijzigd dat ook hier geen sprake meer is van expliciete vaststelling van hogere waarden door de Minister van VROM. Indien een bestemmingsplan dat geldt op het tijdstip van vaststelling van de zone voorziet in de mogelijkheid van nieuwbouw binnen de zone, kan deze mogelijkheid bij de aanpassing van het bestemmingsplan aan de zone worden gehandhaafd. Voorwaarden zijn dat het een relatief recent bestemmingsplan betreft (onherroepelijk na 1 januari 1988) en de geluidsbelasting volgens de zone niet hoger is dan 60 bkl. Daarnaast is het uiteraard niet de bedoeling om hiermee grootschalige woningbouw binnen zones toe te staan. Het betreft hier plannen voor enkele tot hooguit enkele tientallen woningen.

Het huidige artikel 11 is geschrapt. Nu de luchtvaartterreinen waarop het BGKL betrekking heeft – overeenkomstig de systematiek van het BGGL – in artikel 3, tweede lid, worden opgesomd onder vermelding van de naam zonder precieze aanduiding van de aanwijzingsbeschikking is de noodzaak om bij ministeriële regeling wijzigingen aan te kunnen brengen verdwenen.

Artikel II

Voor een toelichting bij dit artikel zij verwezen naar § 2.4 van deze nota van toelichting.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer


XNoot
1

Stb. 1991, 22, gewijzigd bij besluit van 17 december 1996, Stb. 668.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State.

Naar boven