Besluit van 20 juni 1997, houdende wijziging van onder meer het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen en het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering burgerlijke ambtenaren defensie ter zake van overlijdensuitkeringen aan partners

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 19 december 1996, nr. P/96006126;

Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet en artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931;

De Raad van State gehoord (advies van 16 april 1997, nr. W07.96.0615);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van 13 juni 1997, nr. P/97003214;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 6, derde en vierde lid van het >Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen1, worden vervangen door:

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder echtgenoot mede verstaan de nabestaande met wie de niet-gehuwde betrokkene samenwoonde, die als partner is aangemeld bij het bevoegd gezag en door deze ingevolge artikel A 5a van de Algemene militaire pensioenwet, dan wel de overeenkomst inzake pensioenen voor nagelaten betrekkingen in de zin van artikel 28 van de Wet privatisering ABP als zodanig is aangemerkt. Onze Minister kan van de betrokken nagelaten betrekkingen de voor die gelijkstelling nodige bewijsstukken verlangen.

  • 4. De in het derde lid bedoelde gelijkstelling is niet van toepassing, indien die aanmerking als partner anders dan door overlijden van de betrokken militair is geëindigd.

ARTIKEL II

Het Besluit uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag burgerlijke ambtenaren defensie2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, tweede lid, wordt «de artikelen 15 en 19, eerste lid,» vervangen door: de artikelen 13 en 17, eerste lid,.

B

Artikel 13, derde lid, wordt vervangen door:

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de nabestaande levenspartner met wie de niet-gehuwde betrokkene samenwoonde, die als partner is aangemeld bij het bevoegd gezag en door deze ingevolge de overeenkomst inzake de pensioenen in de zin van artikel 4 van de Wet privatisering ABP als zodanig is aangemerkt. Onze Minister kan van de betrokken nagelaten betrekkingen de voor die gelijkstelling nodige bewijsstukken verlangen.

C

Na artikel 13, derde lid, wordt na vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot vijfde tot en met zevende lid, een nieuw vierde lid ingevoegd, dat komt te luiden:

  • 4. De in het derde lid bedoelde gelijkstelling is niet van toepassing indien die aanmerking als partner anders dan door overlijden van de betrokken ambtenaar is geëindigd.

ARTIKEL III

Artikel 8 van het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering burgerlijke ambtenaren defensie3 wordt vervangen door:

Artikel 8

  • 1. Bij overlijden van een betrokkene die op het tijdstip van overlijden een uitkering krachtens dit besluit genoot wordt een op basis van het bedrag van de uitkering op dat tijdstip berekende smartengelduitkering verleend:

    a. ter grootte van tweemaal de maandelijkse uitkering aan de weduwe of weduwnaar van betrokkene van wie hij niet duurzaam gescheiden leefde, indien de overledene een invaliditeitspensioen had.

    b. op de voet van het bepaalde omtrent smartengelduitkeringen in het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie bij overlijden van een rechthebbende op een uitkering overeenkomstig de normen van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, indien de overledene een zodanige uitkering genoot.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de nabestaande levenspartner met wie de niet-gehuwde betrokkene samenwoonde, die als partner is aangemeld bij het bevoegde gezag en door deze ingevolge de overeenkomst inzake de pensioenen in de zin van artikel 4 van de Wet privatisering ABP als zodanig is aangemerkt.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde gelijkstelling is niet van toepassing indien die aanmerking als partner anders dan door overlijden van die betrokkene is geëindigd.

  • 4. Onze Minister kan van de betrokken nagelaten betrekkingen de voor die gelijkstelling nodige bewijsstukken verlangen.

  • 5. Bij ontstentenis van een weduwe of weduwnaar van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige kinderen van de overledene, of minderjarige kinderen, over wie de overledene ten tijde van het overlijden de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van een kind, als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of het genieten van een vergoeding daarvoor.

  • 6. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de hier bedoelde uitkering aan degene die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de inkomsten van de overledene.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 20 juni 1997

Beatrix

De Staatssecretaris van Defensie,

J. C. Gmelich Meijling

Uitgegeven de eenendertigste juli 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Ingevolge de op 16 november 1995 met de centrales van overheidspersoneel gesloten overeenkomst inzake het arbeidsvoorwaarden- en werkgelegenheidsbeleid voor de periode 1 april 1995 tot en met 31 maart 1997 gelden per 1 juli 1996 de aanspraken, die een met een partner samenwonende beroepsmilitair of burgerambtenaar geniet, uitsluitend indien registratie van de partner bij het Algemeen burgerlijke pensioenfonds (ABP) heeft plaatsgevonden en een afschrift daarvan is overgelegd. Voorwaarden voor registratie bij het ABP zijn dat:

a. de partners als ingezetenen met hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zijn ingeschreven, van welke gegevens een gewaarmerkt afschrift is overgelegd;

b. uit een notarieel samenlevingscontract blijkt dat partners zich tegenover elkaar hebben verplicht om over en weer bij te dragen in de kosten van levensonderhoud, van welk contract een kopie is overgelegd, dan wel een uittreksel daaruit of een verklaring van een notaris dienaangaande, uit welk document de wederzijdse rechten en plichten ter zake van de gemeenschappelijke huishouding blijken;

c. geen van de partners gehuwd is;

d. de partners ten tijde van de aanmelding achttien jaar of ouder zijn, en

e. de partners geen bloed- of aanverwanten in de rechte lijn zijn.

In die overeenkomst is tevens bepaald dat de noodzakelijke wijzigingen in de regelgeving op het niveau van algemene maatregel van bestuur worden aangebracht.

Bijgaand besluit strekt daartoe, wat betreft de uitkeringen aan postactieven (militairen en burgerambtenaren bij defensie). Concreet gaat het daarbij telkens per uitkeringsregeling om het nader bepalen van de kring van nagelaten betrekkingen die aanspraak hebben op een uitkering bij overlijden van de betrokken militair of burgerambtenaar.

Bij die overeenkomst heeft uiteraard voor ogen gestaan dat aan die aanscherping geen terugwerkende kracht kan worden verleend. Een daartoe strekkende duiding kan derhalve in de regeling achterwege blijven.

Artikel I betreft de aanpassing in die zin van het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen.

De artikelen II, onderdeel B, en III betreffen overeenkomstige aanpassingen van achtereenvolgens het Besluit uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag burgerlijke ambtenaren defensie en het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering burgerlijke ambtenaren defensie.

Artikel II, onderdeel A betreft het herstel van een onjuiste verwijzing in het Besluit uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag burgerlijke ambtenaren defensie naar bepalingen van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie. De onjuistheid is eerst onlangs geconstateerd en leidde niet tot gevolgen van belang. Daarom is met het herstel daarvan gewacht tot de eerstvolgende inhoudelijke wijziging van eerstgenoemd besluit.

De Staatssecretaris van Defensie,

J. C. Gmelich Meijling


XNoot
1

Stb. 1974, 501, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 30 januari 1996, Stb. 87.

XNoot
2

Stb. 1993, 352, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 30 januari 1996, Stb. 86.

XNoot
3

Stb. 1993, 354, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 april 1995, Stb. 292.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Defensie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 augustus 1997, nr. 152.

Naar boven