Besluit van 21 januari 1997, houdende wijziging van het Bouwbesluit inzake toegankelijkheid van te bouwen woningen en woongebouwen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 25 oktober 1996, nr. MJZ 96059878, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op artikel 2, eerste lid, van de Woningwet;

De Raad van State gehoord (advies van 16 december 1996, nr. W08.96.0501);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 14 januari 1997, nr. MJZ 97076960, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Bouwbesluit1 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 2 wordt gewijzigd als volgt:

a. In tabel I vervallen de eerste en tweede rij, betrekking hebbend op een vloer en een trap.

b. In het zevende lid wordt «100 MJ/m2» vervangen door: 500 MJ/m2.

B

Artikel 14 wordt gewijzigd als volgt:

a. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De in NEN 6068 bedoelde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen een besloten ruimte waardoor geen vluchtweg voert, anders dan een gemeenschappelijke toiletruimte of een gemeenschappelijke badruimte, en een besloten verkeersruimte waardoor een vluchtweg voert, is, ter beperking van uitbreiding van brand, bepaald overeenkomstig NEN 6068, ten minste 30 minuten. Indien die vluchtweg door een veiligheidstrappehuis voert, is die weerstand ten minste 60 minuten.

b. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. De weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen een brandcompartiment als bedoeld in NEN 6082, en een schacht, koker of kanaal met een inwendige doorsnede groter dan 0,015 m2 is, bepaald volgens NEN 6068, ten minste 60 minuten.

c. Aan het slot van het achtste lid wordt toegevoegd:

Dit voorschrift geldt niet tussen een woning en een gebouw met een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 50 m2, bestaande uit een of meer gebouwen die:

1°. uitsluitend zijn bestemd voor opslag van goederen of materialen, anders dan bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen, of

2°. geen woning zijn of gebouwen zijn anders dan bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel a tot en met c en e tot en met o.

d. In het tiende lid wordt «100 MJ/m2» vervangen door: 500 MJ/m2.

e. In het elfde lid wordt na «inwendige scheidingsconstructie» ingevoegd: , waarvoor een eis voor de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, ..

C

De artikelen 41 en 42, alsmede het opschrift boven artikel 42 komen te luiden als volgt:

Artikel 41

  • 1. Een toegang van een woning of woongebouw, een verblijfsgebied, een verblijfs-, toilet-, en badruimte, de bergruimte, een gemeenschappelijk verblijfsgebied, een gemeenschappelijke verblijfsruimte, een gemeenschappelijke verkeersruimte en van een lift, heeft, met het oog op de toegankelijkheid, een vrije doorgang met een breedte van ten minste 0,85 m en een hoogte van ten minste 2,1 m boven die breedte.

  • 2. Een verkeersruimte heeft een vrije vloeroppervlakte met een breedte van ten minste 0,85 m. Voor een gemeenschappelijke verkeersruimte is de breedte ten minste 1,1 m.

  • 3. In een woning of een woongebouw is ter plaatse van de toegang van die woning of dat gebouw en ter plaatse van de toegang van een lift een vrije vloeroppervlakte gelegen met een breedte van ten minste 1,5 m en een lengte van ten minste 1,5 m.

  • 4. Een gemeenschappelijke verkeersruimte heeft, opdat rolstoelgebruikers kunnen keren, ten minste één vrije vloeroppervlakte met een breedte van ten minste 1,5 m en een lengte van 1,5 m. Deze eis geldt niet, indien een rolstoelgebruiker vanaf die verkeersruimte zonder te behoeven keren het aansluitende terrein kan bereiken.

Artikel 42. Bereikbaarheid

  • 1. Het hoogteverschil tussen ten minste één toegang van een woning en van een woongebouw en het aansluitende terrein of de vloer van een gemeenschappelijke verkeersruimte is, opdat die woning mede door rolstoelgebruikers kan worden binnengegaan en verlaten, ten hoogste 0,02 m.

    Het hoogteverschil tussen een vloer van een woning of van een woongebouw en de buitenruimte is ten hoogste 0,02 m.

  • 2. In of bij een woongebouw waarin de toegang van een woning hoger ligt dan 3 m boven de vloer ter plaatse van de toegang van het woongebouw, is op elke bouwlaag van dat gebouw een opstelplaats voor een lift aanwezig. De oppervlakte van deze opstelplaats is afgestemd op het kunnen plaatsen van een lift met een vrije vloeroppervlakte van ten minste 1,05 m x 2,05 m.

  • 3. Een hoogteverschil tussen de toegang van een woning, gelegen in een woongebouw, en ten minste één toegang van het gebouw is, onverminderd artikel 4, overbrugd door een lift, indien:

    a. de vloer van een verblijfsgebied hoger is gelegen dan 12,5 m boven het aansluitende terrein, gemeten ter plaatse van de toegang van het woongebouw, of

    b. het woongebouw een gebruiksoppervlakte heeft van meer dan 3.500 m2 die hoger ligt dan 1,5 m boven de vloer ter plaatse van de toegang van het woongebouw.

    In het woongebouw mag de afstand tussen de toegang van de lift en de toegang van een op die lift aangewezen, op dezelfde bouwlaag gelegen woning, gemeten langs de kortste route, niet groter zijn dan 90 m.

    De kooi van de lift heeft een vrije vloeroppervlakte van ten minste 1,05 m x 2,05 m.

  • 4. In een woongebouw met een lift mag geen groter hoogteverschil dan 0,02 m aanwezig zijn tussen de vloer van een gemeenschappelijke verkeersruimte en de vloer van:

    a. een liftkooi;

    b. een andere gemeenschappelijke verkeersruimte, indien door die verkeersruimten vanaf de toegang van het woongebouw of vanaf de toegang van een woning de lift kan worden bereikt, en

    c. een gemeenschappelijke toiletruimte..

D

Artikel 46, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De toiletruimte heeft een vloeroppervlakte van ten minste 0,9 m x ten minste 1,2 m, boven welke oppervlakte de hoogte ten minste 2,1 m is..

E

Artikel 58 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het vijfde lid wordt na «gemeenschappelijke toiletruimte» ingevoegd: anders dan de toiletruimte, bedoeld in het derde lid, .

b. In het zesde lid wordt na «gemeenschappelijke toiletruimte» ingevoegd: anders dan de toiletruimte, bedoeld in het derde lid, .

c. In het zesde lid wordt na «gemeenschappelijke toiletruimte» ingevoegd: anders dan de toiletruimte, bedoeld in het derde lid,.

F

Artikel 174 wordt gewijzigd als volgt:

a. In tabel V vervallen de eerste en tweede rij, betrekking hebbend op een vloer en een trap.

b. In het negende lid wordt «100 MJ/m2» vervangen door: 500 MJ/m2.

G

Artikel 261, achtste lid, komt te luiden:

  • 8. Het produkt van de permanente vuurbelasting en de netto-vloeroppervlakte van een veiligheidstrappehuis is per bouwlaag ten hoogste 3.500 MJ. De vuurbelasting wordt bepaald volgens NEN 6090.

H

Onder plaatsing van de aanduiding 1. voor de bestaande tekst worden aan artikel 280 drie leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Een verblijfsgebied van een logiesverblijf, niet gelegen in een logiesgebouw, heeft een vloeroppervlakte van ten minste 4 m2. De breedte van die vloeroppervlakte is ten minste 1,5 m. De hoogte boven die vloeroppervlakte is ten minste 2,1 m.

  • 3. Een verblijfsgebied, gelegen in een bijzondere toegankelijkheidssector, heeft een vloeroppervlakte van ten minste 14 m2; de breedte van die vloeroppervlakte is ten minste 3,2 m; de hoogte boven die vloeroppervlakte is ten minste 2,4 m.

  • 4. Op een logiesverblijf als bedoeld in artikel 279, derde en vierde lid, is het derde lid van overeenkomstige toepassing, zij het dat de hoogte boven de vloeroppervlakte ten minste 2,1 m is..

I

Aan het slot van artikel 281, derde lid, wordt voor de punt toegevoegd: , zij het dat de hoogte boven die vloeroppervlakte ten minste 2,1 m is.

J

Artikel 406, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. Burgemeester en wethouders verlenen geen vrijstelling van de artikelen 41, 42, 43 en 70 tot en met 71a bij het geheel vernieuwen of veranderen van een niet in een woongebouw gelegen woning of van een woongebouw.

ARTIKEL II

  • 1. Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 2. Aanvragen om bouwvergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet en meldingen van een voornemen tot bouwen als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van die wet, die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van dit besluit, alsmede enig beroep, ingesteld tegen een beslissing op zodanige aanvraag of melding worden afgedaan overeenkomstig de voorschriften die golden vóór de inwerkingtreding van dit besluit.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 21 januari 1997

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

D. K. J. Tommel

Uitgegeven de vierde februari 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Dit besluit voorziet in wijziging van het Bouwbesluit, zoals aangekondigd in mijn brief van 14 februari 1996 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake het ouderenbeleid/aanpasbaar bouwen (kamerstukken II, 1995/1996, 24 508, nr. 3). Deze wijziging geeft een minimum pakket aan eisen, verband houdend met aanpasbaar bouwen, voor nieuw te bouwen tot bewoning bestemde gebouwen. Deze eisen zijn gewenst in verband met de vergrijzing van onze bevolking en met het geschikt zijn of op eenvoudige wijze kunnen maken van tot bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van met name rolstoelgebruikers.

Aanpasbaar bouwen heeft, nadat er enkele jaren mee is geëxperimenteerd, inmiddels goede navolging gevonden in de bouwpraktijk. Dit is gebleken uit onder meer de evaluatie die heeft plaatsgevonden in het kader van de Woningwet en het Bouwbesluit.

Om er voor te zorgen dat aanpasbaar bouwen integraal wordt toegepast, waardoor tegemoet wordt gekomen aan de maatschappelijke wens om integratie van de gehandicapte medemens ook in de bouwregelgeving meer gestalte te geven, is besloten het Bouwbesluit aan te vullen.

Deze aanvulling heeft betrekking op:

– de opstap naar voor- en balkondeuren;

– de aanwezigheid van een lift c.q de mogelijkheid om achteraf eenvoudig een lift te plaatsen;

– de vrije vloeroppervlakte (=draaicirkel) in (gemeenschappelijke) verkeersruimten, waaronder direct achter de voordeur;

– de vrije doorgang van binnendeuren op de woon- en slaapverdieping, en

– de afmetingen van de toiletruimte.

Dit besluit voorziet tevens in enkele juridische verbeteringen van voorschriften van het Bouwbesluit die in de praktijk onduidelijkheden opleveren. Het gaat hierbij in het bijzonder om voorschriften die uit het oogpunt van brandveiligheid zijn gesteld.

2. Verbouw in bestaand stedelijk gebied

Bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen, veranderen of het vergroten van een woning of woongebouw gelden in beginsel de voorschriften van hoofdstuk II van het Bouwbesluit. Dit vloeit voort uit de definitie van «bouwen», zoals neergelegd in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Woningwet. Die nieuwbouw-eisen, waaronder de voorschriften van het onderhavig besluit, gelden volgens artikel 4 van de Woningwet alleen voor dat gedeelte dat men verbouwt.

Bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen, veranderen of het vergroten van een woning of woongebouw kunnen burgemeester en wethouders op grond van artikel 6 van de Woningwet in verbinding met artikel 406 van het Bouwbesluit tot een in laatstgenoemd artikel aangegeven niveau vrijstelling verlenen van de nieuwbouw-eisen. Daarbij mag volgens artikel 406, derde lid, van het Bouwbesluit het rechtens verkregen niveau niet worden onderschreden. Vrijstelling zal eerst worden verleend indien het niet redelijk is te verlangen dat aan de nieuwbouw-eis wordt voldaan. Deze regeling geeft burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in situaties, zoals bijvoorbeeld bij stadsvernieuwing, waarin de in dit besluit vervatte voorschriften niet dan wel tegen een onredelijke inspanning kunnen worden gerealiseerd, waarbij de kosten niet opwegen tegen de te verwachte opbrengsten, vrijstelling van die voorschriften te geven.

Indien het gaat om het geheel vernieuwen of veranderen van een woning of woongebouw – veelal is dan sprake van kaalslag gevolgd door nieuwbouw – geldt het hiervoor gestelde niet. Het onderhavige besluit voorziet namelijk in een wijziging van artikel 406, vijfde lid. Daarin is bepaald dat van de voorschriften, betrekking hebbend op de toegankelijkheid van woningen en woongebouwen, bij het geheel vernieuwen of veranderen geen vrijstelling mag worden verleend. Ook in gevallen van vervangende nieuwbouw zal dus alles in het werk moeten worden gesteld om aan de toegankelijkheidseisen te voldoen. Voor ouderen en rolstoelgebruikers is het van groot belang om te kunnen (blijven) wonen in bestaand stedelijk gebied. In dat gebied zijn vaak de maatschappelijke voorzieningen gehuisvest waarop ook zij en soms juist zij zijn aangewezen. Integratie van ouderen en gehandicapten in de samenleving dient ook te gelden voor bestaand binnenstedelijk gebied. Mocht blijken dat in bepaalde situaties het voldoen aan de toegankelijkheidseisen niet redelijk is – er kan dan sprake zijn van een bijzonder geval –, kan de aanvrager van de bouwvergunning een verzoek tot vrijstelling van die voorschriften als bedoeld in artikel 7 van de Woningwet, indienen bij de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

3. Toegankelijkheid in relatie tot de hoogte van het aansluitende terrein

Het Bouwbesluit bevat voorschriften voor bouwwerken, zoals gebouwen. Op grond van dat besluit kunnen daarom slechts voorschriften worden gegeven die hun uitwerking hebben op het gebouw zelf, gegeven het aansluitende terrein op het moment van bouwen. Voorschriften die betrekking hebben op de toegankelijkheid van het op het gebouw aansluitende terrein moeten volgens artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van Woningwet regeling krijgen in de gemeentelijke bouwverordening. Een dergelijke regeling dient complementair te zijn aan de voorschriften van het Bouwbesluit.

De natuurlijke gesteldheid van de bodem kan, met name in veengebieden, invloed hebben op de handhaving van het maximaal vereiste hoogteverschil ter plaatse van de voordeur en het aan het gebouw aansluitende terrein. Dit mag echter geen aanleiding zijn om voor die gebieden een regeling te treffen dat aan het vereiste maximaal toelaatbare hoogteverschil niet behoeft te zijn voldaan. Ook in die gebieden moeten ouderen en rolstoelgebruikers kunnen (blijven) wonen. Een bouwplan zal dan ook met die omstandigheid rekening moeten houden. Mocht na verloop van tijd dat hoogteverschil door die natuurlijke bodemgesteldheid groter zijn geworden, dan kunnen burgemeester en wethouders, al dan niet op klacht van belanghebbende, op grond van artikel 14 van de Woningwet de eigenaar of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aanschrijven tot het treffen van voorzieningen, opdat weer aan de desbetreffende eis(en) van het Bouwbesluit wordt voldaan.

4. Notificatie

Op grond van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (83/189/EEG, PbEG L 109), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 88/182/EEG van de Raad van 22 maart 1988 (PbEG L 081), tot wijziging van de richtlijn nr. 83/189/EEG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en richtlijn nr. 94/10/EG van 23 maart 1994 (PbEG L 100) van de Raad tot tweede substantiële wijziging van richtlijn 83/189/EEG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften, dienen de lid-staten normen en technische voorschriften, die zij voornemens zijn vast te stellen, bij de Europese Commissie aan te melden. De bedoeling van deze procedure is, dat de Commissie en de overige lid-staten kunnen nagaan of die normen en voorschriften zullen leiden tot handelsbelemmeringen. Indien de Commissie of één van de overige lid-staten binnen een termijn van drie maanden na aanmelding van de normen en technische voorschriften gemotiveerd te kennen geeft dat die normen of voorschriften naar haar of zijn mening een belemmering vormt voor het vrije verkeer van goederen binnen de Europese Unie, dan dient de betrokken lid-staat ervoor te zorgen dat de inwerkingtreding van die normen of voorschriften gedurende een periode van zes maanden, gerekend vanaf de datum van aanmelding, wordt opgeschort. Die periode is bedoeld voor het wegnemen van gerechtvaardigde bezwaren.

Ingevolge deze procedure is het ontwerp-besluit begin juli 1996 bij de Europese Commissie aangemeld.

5. Inspraak

Het ontwerp-besluit is, omdat het geen betrekking heeft op hoofdlijnen van beleid, niet voor advies voorgelegd aan een formeel adviesorgaan. Het ontwerp-besluit is wel toegezonden aan enige andere instanties, zoals de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Overlegplatform Bouwregelgeving (OPB). In het OPB zijn ook de VNG en de Federatie Nederlandse Gehandicaptenraad vertegenwoordigd. In het kader van de evaluatienota Woningwet en Bouwbesluit (kamerstukken II, 1996/1997, 25 000 XI, nr. 39) hebben zowel de VNG als het OPB hun opvatting over de toegankelijkheidseisen (aanpasbaar bouwen) kenbaar gemaakt. In de meerbedoelde brief inzake het Ouderenbeleid ben ik op de aanbevelingen van het OPB op het punt van toegankelijkheid ingegaan.

6. Wetgevingstoets

6.1. Voor welke categorieën bedrijven heeft de ontwerp-regelgeving bedrijfseffecten?

Het onderhavige besluit is van belang voor de volgende categorieën uit het bedrijfsleven:

– opdrachtgevers: bouwondernemers, projectontwikkelaars en beleggers;

– ontwerpend bouwbedrijf: architecten en raadgevend ingenieurs;

– uitvoerend bouwbedrijf: aannemers;

– toeleveranciers, met name de deurenfabrikanten.

6.2. Hoeveel bedrijven worden daadwerkelijk met de ontwerp-regelgeving geconfronteerd?

Architectenbureaus 1.883 en

aannemersbedrijven incl. installatiebedrijven 42.465.

minder dan tien werknemers: 35.540

minder dan honderd werknemers: 6.540

meer dan honderd werknemers: 390

6.3. Wat zijn voor de betrokken bedrijven de meest waarschijnlijke aard en omvang van de kosten en baten?

a. het structurele dan wel eenmalige karakter van de effecten

Het gaat om vijf aanvullende eisen van aanpasbaar bouwen, die bij de invoering eenmalig bijzondere aandacht vragen van de bij de bouw van woningen en woongebouwen betrokken bedrijven. Daarna zijn ze een integraal onderdeel van het bouwproces (ontwerp, uitvoering en controle). Praktisch gezien levert de invoering van deze eisen geen grote veranderingen op. Veel nieuwbouw-woningen voldoen nu al, in meer of mindere mate, aan deze eisen. Door het uniformeren van deze eisen is een standaardisatie van programma's van eisen te verwachten met mogelijkheden tot besparing op termijn.

In de komende vier jaren zullen deze eisen bij de bouw van gemiddeld 75.000 woningen (al dan niet gelegen in een woongebouw) per jaar moeten worden toegepast.

De gewijzigde eisen met betrekking tot de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag leiden tot minder eisen en daarmee samenhangende kosten.

b. de onderverdeling tussen financiële en nalevingseffecten

Bij integratie van de eisen met betrekking tot de toegankelijkheid van woningen en woongebouwen aan het begin van het bouwproces zijn er geen of weinig extra kosten per woning (de extra kosten variëren nu tussen f 100,– en f 1.000,– per woning). Deze extra kosten gelden alleen voor die woningen en woongebouwen, die nog niet aan deze eisen voldoen. Omdat deze eisen nu uniform zullen gaan gelden, zal het effect op de naleving ervan optimaal zijn en zullen de bedrijven in een gelijkwaardige concurrentiepositie tot elkaar komen te staan.

De vermindering van de eisen met betrekking tot de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag betekent een vermindering van financiële gevolgen, omdat minder dure scheidingsconstructies, waaronder begrepen deuren, kunnen worden geplaatst. Bovendien zal de vermindering van deze eisen leiden tot minder financiële lasten verband houdend met de naleving van de eisen voor zowel het bouwbedrijfsleven als de gemeenten.

c. de onderbouwing en de onzekerheidsmarges van de kosten en baten

Zie de antwoorden op de vragen a en b.

d. de gelijkmatigheid in de verdeling van de effecten tussen (categorieën) bedrijven

De effecten zullen voornamelijk zichtbaar zijn bij de deurenfabrikanten. Dit vloeit voort uit de eis voor de afmetingen van de binnendeuren. Tot dusver was aan binnendeuren geen eis gesteld, waardoor ook binnendeuren met geringere afmetingen konden worden geplaatst. De toepassing van binnendeuren met geringere afmetingen zal dan ook geringer zijn dan tot nu toe. Dat kan betekenen dat het produktieproces moet worden aangepast, zodanig dat de produktie van binnendeuren met de voorgeschreven afmetingen moet worden vergroot en die van binnendeuren met geringere afmetingen dan vereist, moet worden verminderd of voor de woningbouw zelfs afgebouwd. Aanpassing van het produktieproces kan leiden tot een verder gaande standaardisatie binnen het bedrijf, hetwelk op termijn besparingen oplevert voor dat bedrijf.

Ook de vermindering van de eisen met betrekking tot de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag heeft de meeste gevolgen voor producenten van deuren. In de scheidingsconstructies, waarvoor geen eis meer geldt met betrekking tot de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag behoeven geen brandwerende deuren meer te worden toegepast. Het feit dat in bepaalde situaties niet langer brandwerende deuren noodzakelijk zijn, zal nauwelijks effect hebben op het produktieproces. De afschaffing van de eis met betrekking tot branddoorslag en brandoverslag heeft slechts een beperkte betekenis voor het totaal van de (ver)nieuwbouw. Vast staat in elk geval dat de toepassing van zowel brandwerende als niet-brandwerende deuren aan de orde blijft op basis van het Bouwbesluit.

e. de gevolgen voor de omvang van de administratieve lasten

Dat aan de eisen voor toegankelijkheid van woningen en woongebouwen wordt voldaan, moet op de bij de bouwaanvraag te overleggen tekeningen worden aangegeven. De architect zal dus enige niet noemenswaardige administratieve last ondervinden bij de invoering van deze eisen. Dit wil zeggen, bij die architecten die niet al rekening hielden met deze eisen. De standaardisatie zal die geringe last op korte termijn echter wegnemen.

De vermindering van de eisen met betrekking tot de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag leiden daarentegen tot minder administratieve lasten. De scheidingsconstructies, waar het hier om gaat, behoeven niet langer aan een dergelijke eis te voldoen. Daardoor behoeft op tekening noch op andere wijze te worden aangetoond dat die scheidingsconstructies aan een dergelijke eis zullen voldoen.

6.4. Hoe verhouden de kosten en baten zich tot de draagkracht van het betrokken bedrijfsleven?

Er is geen reden te veronderstellen dat het voorschrijven van de eisen van aanpasbaar bouwen de draagkracht van het betrokken bedrijfsleven beïnvloedt. De meerkosten zijn, voor zover daarvan nog sprake is, per woning gering.

6.5. Wat zijn de gevolgen voor het energieverbruik en de mobiliteit?

De voorschriften van het onderhavige besluit hebben geen betrekking op energieverbruik en mobiliteit.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

Onderdeel A

Niet langer gelden er eisen voor de brandwerendheid met betrekking tot bezwijken van een vloer of een trap. Die eisen gingen uit van een volledig ontwikkelde brand. Voor een vloer of een trap, waarvan gebruik moet kunnen worden gemaakt om het gebouw te verlaten of te doorzoeken, waren die eisen te streng. Bij een volledig ontwikkelde brand is een vloer of een trap namelijk niet meer als zodanig te gebruiken. Met het laten vervallen van deze eisen ontstaat geen onveiliger situatie dan zonder die eisen.

Uit het TNO Bouw-rapport «Bouwbesluit; permanente vuurbelasting», nr. 94-BKR-R1448, blijkt dat houten ramen, deuren, kozijnen en houtachtige dakconstructies en binnenwanden als begrenzing van verblijfsgebieden een niet te verwaarlozen bijdrage leveren aan de permanente vuurbelasting. Deze constructie-onderdelen bleven bij het bepalen van de permanente vuurbelasting buiten beschouwing volgens de voorschriften, zoals die golden vóór de invoering van het Bouwbesluit. Volgens het voorschrift, zoals dat luidde voor deze wijziging, mochten de hiervoor genoemde constructie-onderdelen volgens NEN 6090 bij het bepalen van de permanente vuurbelasting echter niet meer buiten beschouwing blijven. De volgens dat voorschrift toegestane reductie van de brandwerendheid met betrekking tot bezwijken van dertig minuten had daardoor geen praktische betekenis. Reden waarom de wijziging van dit voorschrift voorziet in een hogere grenswaarde aan de permanente vuurbelasting. Hoofddraagconstructies, die vroeger zestig of negentig minuten brandwerend moesten zijn uitgevoerd, mogen thans ook weer zestig of negentig minuten brandwerend zijn.

Onderdeel B

De wijziging van artikel 14 voorziet in het opheffen van enkele onbedoelde effekten.

De eis inzake de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen een woning en een niet-besloten verkeersruimte waardoor een vluchtmogelijkheid voert, is komen te vervallen. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor bij een galerijwoning.

Voor een veiligheidstrappehuis geldt, ongeacht of dat trappehuis besloten of niet-besloten is, een eis voor de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van ten minste 60 minuten. De begripsomschrijving van een veiligheidstrappehuis, neergelegd in artikel 1, eerste lid, onderdeel m, van het Bouwbesluit, geeft namelijk niet aan dat een veiligheidstrappehuis een besloten dan wel een niet-besloten ruimte is.

Verder is de eis inzake de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen een woning en een bij die woning behorende bergruimte als bedoeld in artikel 48 van het Bouwbesluit, komen te vervallen.

Ook geldt er geen eis meer inzake de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen een schacht, koker of kanaal en een brandcompartiment. In omgekeerde richting, dus tussen een brandcompartiment en een schacht, koker of kanaal geldt daarentegen wel een eis met betrekking tot de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag. Deze eis is gesteld om te voorkomen dat een brand zich naar een schacht, koker of kanaal kan uitbreiden. Daarbij komt dat, wanneer een brand in een schacht, koker of kanaal woedt, die brand moeilijk is te bestrijden door de brandweer.

Onderdeel C

Het nieuwe eerste lid van artikel 41 leidt er toe dat elke toegang tot een binnen de woning gelegen verblijfsgebied, verblijfsruimte, toiletruimte en badruimte zodanige afmetingen moet hebben dat ook een rolstoelgebruiker of een lang persoon op normale wijze door die toegang de betreffende ruimte kan binnengaan.

In het tweede lid is nieuw dat alle binnen een woning gelegen verkeersruimten zodanige afmetingen moeten hebben dat een rolstoelgebruiker vrijelijk van die ruimte gebruik kan maken ten einde de verblijfsgebieden, de verblijfsruimten, de toiletruimte en de badruimte zonder hulp te kunnen bereiken.

Het nieuwe derde lid maakt het mogelijk dat een rolstoelgebruiker binnen de woning, direct achter de voordeur, zoveel bewegingsruimte heeft dat de rolstoelgebruiker 360° kan draaien. Deze mogelijkheid is ook gegeven ter plaatse van een lift. Bij het ontwerpen van een woning of woongebouw zal ook in andere situaties als de hiervoor bedoelde rekening moeten worden gehouden met de draaicirkel van een rolstoelgebruiker. Dit betekent bijvoorbeeld dat een deur niet moet worden gesitueerd direct grenzend op een haaks op die deur staand wand. In het Handboek voor toegankelijkheid van de Federatie Nederlandse Gehandicaptenraad zijn hiervoor aanwijzingen gegeven.

Het nieuwe vierde lid leidt er toe dat een rolstoelgebruiker die op bezoek gaat bij personen die wonen in een woning, gelegen in een woongebouw, dat woongebouw op eenvoudige wijze kan verlaten indien hij die personen niet thuistreft. De rolstoelgebruiker kan namelijk op basis van het onderhavige voorschrift of in voorwaartse richting een andere lift bereiken dan waarmee hij of zij naar boven is gekomen dan wel hoeft niet achteruit te rijden tot aan laatstbedoelde lift, maar kan doorrijden naar een gedeelte van de gemeenschappelijke verkeersruimte, waar hij of zij eenvoudig kan keren en in voorwaartse richting laatstbedoelde lift weer kan bereiken.

Het nieuwe eerste lid van artikel 42 maakt het mogelijk dat een rolstoelgebruiker zonder hulp een woning of een woongebouw met zijn rolstoel kan binnengaan. Daartoe mag het hoogteverschil tussen het aansluitende terrein en een toegang van de woning of het woongebouw niet groter zijn dan 2 centimeter. Is een groter hoogteverschil aanwezig, dan leidt het voorschrift impliciet tot het moeten toepassen van een hellingbaan als bedoeld in artikel 6 van het Bouwbesluit.

Verder regelt het eerste lid dat een rolstoelgebruiker evenzo zonder hulp de buitenruimte (balkon of tuin) kan bereiken en verlaten.

Het nieuwe tweede lid regelt dat in situaties waarin volgens het Bouwbesluit geen lift is vereist, achteraf op eenvoudige wijze een lift kan worden geplaatst. Er dient namelijk ruimte, al dan niet binnen het gebouw, te zijn gereserveerd, die op elke bouwlaag kan worden benut voor het achteraf kunnen installeren van een lift, opdat het woongebouw, zo nodig, op een later tijdstip geschikt gemaakt kan worden voor personen die minder goed ter been zijn.

Het derde en vierde lid bevatten de voorschriften van het vigerende artikel 42.

Onderdeel D

Het gewijzigde tweede lid van artikel 46 voorziet in zodanige afmetingen van de toiletruimte dat een rolstoelgebruiker, al dan niet met hulp van een derde, gebruik kan maken van die toiletruimte. Wat de plaats van de deur van de toiletruimte betreft, ligt het in de rede dat deze uit het oogpunt van toegankelijkheid voor een rolstoelgebruiker wordt geplaatst in de lange zijde van de toiletruimte, zoals ook is aangegeven in het Handboek voor toegankelijkheid.

Onderdeel E

De wijziging van het vijfde en het zesde lid van artikel 58 voorziet in het wegnemen van een mogelijke misvatting dat deze leden ook gelden voor de gemeenschappelijk toiletruimte die mede is bestemd voor een rolstoelgebruiker, bedoeld in het derde lid.

Onderdeel F

Zie de toelichting op onderdeel A.

Onderdeel G

De gegeven eis van 3500 MJ per bouwlaag is afgestemd op in de praktijk nog realiseerbare bouwkundige oplossingen. Uit door TNO Bouw uitgevoerd onderzoek, rapport 95-BKR-1669, blijkt dat de tot nu toe geldende eis van 50 MJ/m2 per bouwlaag, niet realistisch is. Reden waarom het achtste lid van respectievelijk de artikelen 236 en 261 is gewijzigd.

Onderdeel H

De nieuwe leden van artikel 280 leiden er toe dat er niet langer strijd bestaat tussen de voorschriften voor een verblijfsruimte, gegeven in artikel 281 van het Bouwbesluit en de voorschriften voor een verblijfsgebied.

Onderdeel J

De wijziging van artikel 406, vijfde lid, voorziet er in dat, zoals in het algemeen deel van deze toelichting is gemeld, bij het geheel vernieuwen of veranderen van een woning of woongebouw burgemeester en wethouders geen vrijstelling van de toegankelijkheidseisen mogen verlenen. Indien nodig, kan in een bijzonder geval overeenkomstig artikel 7 van de Woningwet vrijstelling worden gevraagd bij de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

D. K. J. Tommel


XNoot
1

Stb. 1991, 680, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 22 augustus 1996, Stb. 444.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven