Wet van 5 juli 1997 tot wijziging van bepalingen van de Mediawet, de Wet op de telecommunicatievoorzieningen en de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 in verband met de liberalisering van de mediawetgeving

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het met het oog op de ontwikkeling van nieuwe diensten wenselijk is de wetgeving op het gebied van de distributie-infrastructuren (draadomroepinrichtingen, aardse zenders en satellieten) aan te passen aan nieuwe technische en economische omstandigheden, een aantal niet langer zinvolle beperkingen voor commerciële omroep en abonneeprogramma's te schrappen en de publieke omroep de mogelijkheid te geven nieuwe diensten aan te bieden, en dat daartoe de Mediawet, de Wet op de telecommunicatievoorzieningen en de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 moeten worden gewijzigd;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De >Mediawet1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Boven artikel 1 wordt het volgende opschrift ingevoegd:

§ 1.

Begripsbepalingen

B

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel h, wordt vervangen door:

h. abonneeprogramma: een programma dat door middel van een of meer zenders of draadomroepinrichtingen gelijktijdig wordt uitgezonden naar twee of meer ontvangers, onderscheidenlijk aangeslotenen op een draadomroepinrichting, die elk een tot ontvangst van het programma strekkende overeenkomst hebben gesloten met de verzorger van het programma;

2. In het eerste lid, onderdeel p, vervalt «of een programma als bedoeld in artikel 167, eerste lid».

3. Onder lettering van de onderdelen ee tot en met oo tot ff tot en met pp, wordt in het eerste lid een nieuw onderdeel ee ingevoegd:

ee. zenderbeheerder: degene die met machtiging of krachtens vrijstelling een zender aanlegt, aanwezig heeft of gebruikt, de naamloze vennootschap Nederlandsche Omroep-Zender-Maatschappij N.V., genoemd in artikel 1 van de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935, daaronder begrepen, dan wel de houder van de concessie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, indien deze de zender aanlegt, aanwezig heeft of gebruikt;

4. In het eerste lid wordt in onderdeel hh (nieuw) «een of meer draadomroepinrichtingen in Nederland» vervangen door: een of meer zenders of draadomroepinrichtingen.

5. Het tweede lid vervalt, alsmede de aanduiding «1.» vóór de tekst.

C

Na artikel 1 worden de volgende artikelen en een nieuwe paragraaf ingevoegd:

Artikel 2

  • 1. Onder beheerder van een draadomroepinrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, wordt mede verstaan degene die krachtens een overeenkomst met de beheerder de exploitatie van een draadomroepinrichting verzorgt, voor zover diegene bepaalt of mede bepaalt welke programma's door middel van de draadomroepinrichting worden uitgezonden, onderscheidenlijk welk tarief aan de aangeslotenen in rekening wordt gebracht voor de ontvangst van programma's door middel van de draadomroepinrichting.

  • 2. Onder zenderbeheerder als bedoeld in artikel 1, onderdeel ee, wordt mede verstaan degene die krachtens een overeenkomst met de beheerder de exploitatie van een zender verzorgt, voor zover diegene bepaalt of mede bepaalt welke programma's door middel van de zender worden uitgezonden.

Artikel 3

Onder reclameboodschappen en andere reclame-uitingen als bedoeld in artikel 1, onderdelen r en s, wordt niet verstaan het oproepen tot steun aan, of het gunstig stemmen ten aanzien van instellingen met een wetenschappelijk, cultureel, godsdienstig, levensbeschouwelijk, politiek of liefdadig karakter, voor zover deze niet betrekking hebben op het kopen van een bepaald produkt of het gebruik maken van een bepaalde dienstverlening, die in de handel verkrijgbaar is.

Artikel 4

  • 1. Onder de bevoegdheid van Nederland, bedoeld in artikel 1, onderdelen hh en ii, vallen in ieder geval:

    a. natuurlijke en rechtspersonen die een televisieprogramma verzorgen en krachtens de Europese richtlijn onder de bevoegdheid van Nederland vallen;

    b. natuurlijke en rechtspersonen die een televisieprogramma verzorgen dat in Nederland door middel van een of meer zenders, satellieten daaronder niet begrepen, wordt uitgezonden, voor zover het dat programma betreft.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op natuurlijke en rechtspersonen die een radioprogramma verzorgen.

§ 2. Reikwijdte

Artikel 5
  • 1. Deze wet is niet van toepassing op het gebruik van zenders, frequenties en draadomroepinrichtingen voor andere diensten dan het naar het algemene publiek of naar een beperkt publiek uitzenden van programma's, toetsbeelden of informatie met betrekking tot de door middel van een zender of draadomroepinrichting aangeboden programma's en diensten.

  • 2. Onder andere diensten als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval verstaan:

    a. het verzenden van informatie in de vorm van beeld, geluid of anderszins op directe oproep van een ontvanger, onderscheidenlijk aangeslotene, op een door deze bepaald tijdstip;

    b. het verzenden van informatie in de vorm van beeld, geluid of anderszins naar een besloten groep ontvangers, onderscheidenlijk aangeslotenen;

    c. het verzenden van informatie in de vorm van beeld, geluid of anderszins van en naar slechts één ontvanger, onderscheidenlijk aangeslotene.

D

Hoofdstuk III wordt vernummerd tot hoofdstuk II.

E

In artikel 10, derde lid, onderdeel c, vervalt «een verzorger van een programma als bedoeld in artikel 167, eerste lid,».

F

Hoofdstuk IV wordt vernummerd tot hoofdstuk III en het opschrift wordt vervangen door:

HOOFDSTUK III.

DE BINNENLANDSE OMROEP DOOR INSTELLINGEN DIE IN AANMERKING KOMEN VOOR TOEWIJZING VAN ZENDTIJD

G

Aan artikel 39d wordt een nieuw derde lid toegevoegd:

  • 3. In afwijking van het tweede lid, is het toegestaan dat de Stichting Etherreclame, met inachtneming van artikel 39b, een deel van de zendtijd voor het teletekstprogramma voor landelijke omroep gebruikt.

H

In artikel 39e, vierde lid, wordt in de tweede volzin «zijn de artikelen 57, derde lid, en 170, tweede lid,» vervangen door: is artikel 170, tweede lid,.

I

In artikel 42, tweede lid, wordt in de vijfde volzin «In afwijking van artikel 167a kan het Commissariaat» vervangen door: Het Commissariaat kan.

J

In artikel 52b, tweede lid, wordt in de laatste volzin «artikel 1, eerste lid, onderdeel r» vervangen door: artikel 1, onderdeel r.

K

Artikel 54, vierde lid, onderdeel d, wordt vervangen door:

d. het teletekstprogramma voor landelijke omroep.

L

In artikel 55a, eerste lid, vervalt «of van een programma als bedoeld in artikel 167, eerste lid,'.

M

Artikel 57 wordt vervangen door:

Artikel 57

  • 1. De instellingen die zendtijd hebben verkregen, hebben tot taak het programma te verzorgen waarvoor zij zendtijd hebben verkregen.

  • 2. Alle activiteiten en werkzaamheden van een instelling die zendtijd heeft verkregen, die niet rechtstreeks verband houden met of ten dienste staan van de uitoefening van de taak, genoemd in het eerste lid, worden aangemerkt als nevenactiviteiten, met uitzondering van de verenigingsactiviteiten van een omroepvereniging.

  • 3. Met het verrichten van een nevenactiviteit wordt gelijkgesteld het hebben van een direct of indirect belang in een rechtspersoon die een dergelijke activiteit verricht.

Artikel 57a

  • 1. Het is instellingen die zendtijd hebben verkregen, uitsluitend toegestaan nevenactiviteiten te verrichten, indien:

    a. het verrichten van de nevenactiviteit geen nadelige invloed heeft of kan hebben op de uitvoering van de taak, genoemd in artikel 57, eerste lid;

    b. de nevenactiviteit verband houdt met of ten dienste staat van de taak, genoemd in artikel 57, eerste lid; en

    c. het verrichten van de nevenactiviteit niet leidt of kan leiden tot concurrentievervalsing ten opzichte van andere aanbieders van dezelfde of vergelijkbare goederen of diensten.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aan het verrichten van nevenactiviteiten als bedoeld in het eerste lid nadere eisen worden gesteld.

Artikel 57b

  • 1. De instellingen die zendtijd hebben verkregen, verrichten geen nevenactiviteiten die bestaan uit of rechtstreeks verband houden met het verzorgen of uitzenden van een programma, of die bestaan uit het verrichten van andere diensten als bedoeld in artikel 5, voor zover zulks bij algemene maatregel van bestuur niet uitdrukkelijk wordt toegestaan.

  • 2. Indien het verrichten van nevenactiviteiten als bedoeld in het eerste lid wordt toegestaan, worden in de desbetreffende algemene maatregel van bestuur de eisen, bedoeld in artikel 57a, eerste lid, nader uitgewerkt ten aanzien van de verschillende categorieën nevenactiviteiten.

Artikel 57c

  • 1. Alle inkomsten van een instelling die zendtijd heeft verkregen, waaronder de inkomsten uit nevenactiviteiten en vermogen, worden aangewend voor de verzorging van het programma waarvoor zij zendtijd heeft verkregen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, kunnen inkomsten uit programmabladen van omroepverenigingen tot ten hoogste een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag worden besteed aan verenigingsactiviteiten.

Artikel 57d

De artikelen 57, tweede, derde en vierde lid, 57a, 57b en 57c zijn niet van toepassing op overheidsinstellingen, kerkgenootschappen, genootschappen op geestelijke grondslag en politieke partijen en groeperingen.

N

Artikel 58 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «en van buitenlandse omroepinstellingen, alsmede in beknopte vorm aan dag- en nieuwsbladen» vervangen door: , alsmede van anderen die daartoe een overeenkomst met de Stichting hebben gesloten.

2. Het derde, vierde en vijfde lid vervallen.

O

Artikel 61 vervalt.

P

Artikel 62 vervalt.

Q

Aan artikel 64a wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien een programma wordt uitgezonden via een aantal gekoppelde draadomroepinrichtingen dat feitelijk als één draadomroepinrichting functioneert.

R

De artikelen 65 tot en met 68, alsmede de opschriften boven artikel 65, worden vervangen door:

TITEL 5. UITZENDING DOOR MIDDEL VAN DRAADOMROEPINRICHTINGEN

Artikel 65

Het Commissariaat voor de Media kan in bijzondere omstandigheden en voor bijzondere doeleinden tijdelijk aan een instelling die zendtijd heeft verkregen, toestemming verlenen een omroepprogramma uit te doen zenden door middel van een draadomroepinrichting. Het Commissariaat kan aan de toestemming voorschriften verbinden. Indien de beheerder van de draadomroepinrichting en de desbetreffende instelling geen overeenstemming bereiken over de dagen en uren waarop het programma zal worden uitgezonden, kan het Commissariaat ter zake bindende aanwijzingen geven.

Artikel 66
  • 1. Het Commissariaat voor de Media kan aan een instelling die voor toewijzing van zendtijd voor lokale omroep in aanmerking komt, op verzoek van die instelling, in plaats van of naast het toewijzen van zendtijd toestemming verlenen een lokaal omroepprogramma te verzorgen dat wordt uitgezonden door middel van een draadomroepinrichting ter plaatse.

  • 2. Het bepaalde ten aanzien van toewijzing van zendtijd voor lokale omroep is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het Commissariaat niet de dagen en uren aanwijst waarop het programma zal worden uitgezonden. Indien tussen de beheerder van de draadomroepinrichting en de instelling geen overeenstemming wordt bereikt over de dagen en uren waarop het programma zal worden uitgezonden, kan het Commissariaat ter zake bindende aanwijzingen geven.

Artikel 67
  • 1. Het Commissariaat voor de Media kan aan een instelling die voor toewijzing van zendtijd voor regionale omroep in aanmerking komt, op verzoek van die instelling, in plaats van of naast het toewijzen van zendtijd toestemming verlenen een regionaal omroepprogramma te verzorgen dat wordt uitgezonden door middel van de draadomroepinrichtingen in de desbetreffende provincie.

  • 2. Het bepaalde ten aanzien van toewijzing van zendtijd voor regionale omroep is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het Commissariaat niet de dagen en uren aanwijst waarop het programma zal worden uitgezonden. Indien tussen de beheerder van de draadomroepinrichting en de instelling geen overeenstemming wordt bereikt over de dagen en uren waarop het programma zal worden uitgezonden, kan het Commissariaat ter zake bindende aanwijzingen geven.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de dagen en uren waarop een programma als bedoeld in het eerste lid kan worden uitgezonden. Deze regels hebben uitsluitend betrekking op televisieprogramma's.

Artikel 68
  • 1. Het Commissariaat voor de Media kan aan een lokale omroepinstelling die zendtijd heeft verkregen, op verzoek van die instelling, toestemming verlenen naast het programma, bedoeld in artikel 51f, een ander programma te verzorgen dat wordt uitgezonden door middel van een draadomroepinrichting ter plaatse.

  • 2. De toestemming, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden verleend, indien:

    a. het programma wordt uitgezonden op een ander kanaal van de draadomroepinrichting dan het kanaal waarop het programma, bedoeld in artikel 51f, wordt uitgezonden;

    b. het programma wordt geproduceerd door een lokale omroepinstelling die zendtijd heeft verkregen, of door een andere instelling zonder winstoogmerk;

    c. het programma, naast de onderdelen, bedoeld in artikel 43a, voor ten minste vijfenzeventig procent bestaat uit onderdelen van culturele aard en voor het overige deel, doch voor ten minste tien procent, bestaat uit onderdelen van culturele aard, die in het bijzonder betrekking hebben op de desbetreffende gemeente; en

    d. de aanvraag vergezeld gaat van een advies van de Raad voor cultuur, waaruit blijkt dat het programma naar het oordeel van de Raad voor cultuur van bijzonder belang is voor de verscheidenheid van het aanbod van kwalitatief hoogstaande programma-onderdelen van culturele aard in Nederland.

  • 3. De toestemming, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend voor de duur van vijf jaar. De toestemming vervalt, indien de lokale omroepinstelling niet meer over zendtijd beschikt.

S

De artikelen 69, 70 en 70a, alsmede de opschriften boven artikel 70a, vervallen.

T

De opschriften boven artikel 71a worden vervangen door:

HOOFDSTUK IV.

COMMERCIËLE OMROEP EN ABONNEEPROGRAMMA'S

AFDELING 1.

COMMERCIËLE OMROEP

§ 1.

Toestemmingen voor commerciële omroep

U

Artikel 71a, eerste lid, wordt vervangen door:

  • 1. Het is een commerciële omroepinstelling slechts toegestaan een omroepprogramma te verzorgen dat bedoeld is te worden uitgezonden door middel van een of meer zenders of draadomroepinrichtingen, indien zij daarvoor toestemming van het Commissariaat voor de Media heeft verkregen. Deze toestemming laat onverlet hetgeen bij of krachtens de Wet op de telecommunicatievoorzieningen is bepaald ten aanzien van het gebruik van zenders.

V

Artikel 71b, onderdeel a, vervalt, onder lettering van de onderdelen b tot en met f tot a tot en met e.

W

In artikel 71d, eerste lid, wordt «artikel 71b, onderdelen d en e,» vervangen door: artikel 71b, onderdelen c, d en e,.

X

Het opschrift boven artikel 71f wordt vervangen door:

§ 2.

Overige rechten en verplichtingen van commerciële omroepinstellingen

Y

In artikel 71h wordt «aangeslotenen op draadomroepinrichtingen» vervangen door: huishoudens.

Z

In artikel 71k, tweede lid, wordt «aangeslotenen op draadomroepinrichtingen» vervangen door: huishoudens.

AA

Het opschrift boven artikel 72 wordt vervangen door:

AFDELING 2.

ABONNEEPROGRAMMA'S

BB

Artikel 72 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

  • 1. Het is een natuurlijke of rechtspersoon slechts toegestaan een abonneeprogramma te verzorgen dat bedoeld is te worden uitgezonden door middel van een of meer zenders of draadomroepinrichtingen, indien hij daarvoor toestemming van het Commissariaat voor de Media heeft verkregen. Deze toestemming laat onverlet hetgeen bij of krachtens de Wet op de telecommunicatievoorzieningen is bepaald ten aanzien van het gebruik van zenders.

  • 2. In het zesde lid vervalt onderdeel a, onder lettering van de onderdelen b en c tot a en b.

CC

In artikel 73, zesde lid, wordt «aangeslotenen op draadomroepinrichtingen» vervangen door «huishoudens» en wordt «artikel 1, eerste lid, onderdeel h» vervangen door «artikel 1, onderdeel h».

DD

In artikel 73a, tweede lid, wordt «aangeslotenen op draadomroepinrichtingen» vervangen door «huishoudens» en wordt «artikel 1, eerste lid, onderdeel h» vervangen door «artikel 1, onderdeel h».

EE

De artikelen 74 tot en met 75b, alsmede het opschrift boven artikel 74, vervallen.

FF

Hoofdstuk VI wordt vernummerd tot hoofdstuk V.

GG

Na hoofdstuk V wordt een nieuw hoofdstuk VI ingevoegd:

HOOFDSTUK VI. HET GEBRUIK VAN ZENDERS, FREQUENTIES EN DRAADOMROEPINRICHTINGEN

§ 1. Het gebruik van zenders
Artikel 82a
  • 1. Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, is het een zenderbeheerder toegestaan:

    a. programma's van derden uit te zenden, indien de persoon of instelling die verantwoordelijk is voor vorm en inhoud van het programma, krachtens deze wet of krachtens de op die persoon of instelling van toepassing zijnde buitenlandse regelgeving gerechtigd is een voor uitzending bestemd programma te verzorgen;

    b. programma's uit te zenden die door de zenderbeheerder zelf worden verzorgd, indien de zenderbeheerder een instelling is die zendtijd heeft verkregen, of krachtens artikel 71a, eerste lid, of 72, eerste lid, toestemming heeft verkregen een programma te verzorgen;

    c. programma's uit te zenden die bestaan uit een onverkorte en rechtstreekse weergave van het verhandelde in een openbare vergadering van de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal, van Provinciale Staten of van een gemeenteraad;

    d. toetsbeelden en informatie met betrekking tot de door middel van de zender aangeboden programma's en diensten uit te zenden.

  • 2. Het uitzenden van een programma door middel van een zender wordt steeds als een oorspronkelijke uitzending aangemerkt.

Artikel 82b

De naamloze vennootschap Nederlandsche Omroep-Zender-Maatschappij N.V., genoemd in artikel 1 van de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935, is belast met het uitzenden van de programma's van de instellingen die zendtijd hebben verkregen, alsmede met het uitzenden van de programma's van de Wereldomroep, voor zover deze instellingen daarom verzoeken.

Artikel 82c
  • 1. Het is de naamloze vennootschap Nederlandsche Omroep-Zender-Maatschappij N.V., genoemd in artikel 1 van de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935, toegestaan ten behoeve van derden programma's voor een bijzonder doel uit te zenden die een beperkt bereik hebben of van beperkte duur zijn.

  • 2. Het Commissariaat voor de Media kan voorts aan andere natuurlijke of rechtspersonen toestemming verlenen door middel van een zender een programma voor een bijzonder doel uit te zenden dat een beperkt bereik heeft of van beperkte duur is.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de begrippen bijzonder doel, beperkt bereik en beperkte duur, bedoeld in het eerste en het tweede lid, nader omschreven worden.

  • 4. Het Commissariaat kan aan het verlenen van toestemming als bedoeld in het tweede lid voorschriften verbinden.

§ 2. Het gebruik van frequenties
Artikel 82d
  • 1. Onze Minister en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat dragen er gezamenlijk zorg voor dat:

    a. voor ieder programmanet als bedoeld in artikel 40, eerste en tweede lid, ten minste één frequentie of samenstel van frequenties met een landelijk bereik beschikbaar is;

    b. in iedere provincie ten minste één frequentie of samenstel van frequenties met een provinciaal bereik beschikbaar is ten behoeve van de uitzending van het radioprogramma van de instelling die ten behoeve van de desbetreffende provincie zendtijd voor regionale omroep heeft verkregen; en

    c. voor iedere instelling die zendtijd voor lokale omroep heeft verkregen, ten behoeve van de uitzending van haar radioprogramma ten minste één frequentie of samenstel van frequenties beschikbaar is met een bereik dat ten minste gelijk is aan het verzorgingsgebied van het programma, voor zover dit technisch mogelijk is en niet in de weg staat aan een doelmatig gebruik van frequenties.

  • 2. Indien in een provincie aan twee of meer regionale omroepinstellingen zendtijd is toegewezen, is het eerste lid, aanhef en onderdeel b, van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de onderscheidene verzorgingsgebieden.

Artikel 82e
  • 1. Ten minste één door Onze Minister, handelend in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, aan te wijzen FM-frequentie of samenstel van FM-frequenties wordt gebruikt voor het uitzenden van een radioprogramma dat overwegend bestaat uit Nederlandstalige muziek. Bij ministeriële regeling wordt nader omschreven in welke gevallen een radioprogramma aan deze eis voldoet.

  • 2. Onze Minister wijst, handelend in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, een andere FM-frequentie of samenstel van FM-frequenties aan die slechts mag worden gebruikt voor het uitzenden van bij die aanwijzing vast te stellen categorieën radioprogramma's die, gelet op hun aard, inhoud of doelgroep, verhoudingsgewijs lage inkomsten uit reclame of verhoudigingsgewijs hoge kosten meebrengen.

  • 3. Indien aard en omvang van het aantal FM-frequenties dat beschikbaar is voor het uitzenden van radioprogramma's daartoe aanleiding geeft, kan Onze Minister, handelend in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, afzien van het aanwijzen van FM-frequenties of samenstellen van FM-frequenties op grond van het eerste en tweede lid.

Artikel 82f
  • 1. Voor de uitzending van radioprogramma's van eenzelfde instelling wordt niet meer dan één FM-frequentie of samenstel van FM-frequenties gebruikt.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald in welke gevallen een aantal met elkaar verbonden instellingen voor de toepassing van het eerste lid als één instelling wordt aangemerkt.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden afgeweken van het eerste lid, indien dat wenselijk is vanuit een oogpunt van doelmatig gebruik van frequenties. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen verschillende categorieën FM-frequenties en samenstellen van FM-frequenties.

Artikel 82g

De artikelen 82e en 82f zijn niet van toepassing op:

a. de frequenties en samenstellen van frequenties die worden gebruikt voor de uitzending van de programma's van de instellingen die zendtijd hebben verkregen, of van de programma's van de Wereldomroep;

b. frequenties die worden gebruikt ten behoeve van uitzending door middel van een satelliet.

§ 3. Het gebruik van draadomroepinrichtingen
Artikel 82h

Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, is het een beheerder van een draadomroepinrichting toegestaan:

a. programma's van derden uit te zenden, indien de persoon of instelling die verantwoordelijk is voor vorm en inhoud van het programma, krachtens deze wet of krachtens de op die persoon of instelling van toepassing zijnde buitenlandse regelgeving gerechtigd is een voor uitzending bestemd programma te verzorgen;

b. programma's uit te zenden die door de beheerder zelf worden verzorgd, indien de beheerder krachtens artikel 71a, eerste lid, of 72, eerste lid, toestemming heeft verkregen een programma te verzorgen;

c. programma's uit te zenden die bestaan uit een onverkorte en rechtstreekse weergave van het verhandelde in een openbare vergadering van de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal, van Provinciale Staten of van een gemeenteraad;

d. toetsbeelden en informatie met betrekking tot de door middel van de draadomroepinrichting aangeboden programma's en diensten uit te zenden.

Artikel 82i

De programma's die de beheerder van een draadomroepinrichting krachtens artikel 22e van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen ten minste uitzendt, zijn:

a. de programma's van de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep;

b. de programma's van de instelling die zendtijd heeft verkregen voor regionale omroep, bestemd voor de provincie waarbinnen de draadomroepinrichting zich bevindt;

c. de programma's van de instelling die zendtijd heeft verkregen voor lokale omroep, bestemd voor de gemeente waarbinnen de draadomroepinrichting zich bevindt;

d. de televisieprogramma's van de Nederlandstalige landelijke Belgische openbare omroepdienst;

e. twee radioprogramma's van de Nederlandstalige landelijke Belgische openbare omroepdienst.

Artikel 82j
  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de beheerder van een draadomroepinrichting aan de aangeslotenen op de draadomroepinrichting ten hoogste een bij deze algemene maatregel van bestuur vast te stellen tarief in rekening brengt voor de ontvangst van een door de beheerder met inachtneming van artikel 22e van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen vast te stellen aantal programma's. Dit tarief kan voor verschillende categorieën draadomroepinrichtingen verschillend worden vastgesteld.

  • 2. Indien een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid is vastgesteld, is het de beheerder van een draadomroepinrichting toegestaan aan aangeslotenen die uitdrukkelijk hebben verzocht om of ingestemd met de ontvangst van andere programma's dan de programma's waarop het krachtens het eerste lid vastgestelde tarief betrekking heeft, een hoger tarief in rekening te brengen, onverminderd artikel 22e van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen.

  • 3. Onze Minister stelt een krachtens het eerste lid vastgesteld tarief jaarlijks bij aan de hand van de ontwikkeling van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek voor een kalenderjaar vastgestelde prijsindex voor de gezinsconsumptie. Deze bijstelling treedt in werking op 1 januari van een kalenderjaar.

Artikel 82k
  • 1. In gemeenten waar een draadomroepinrichting aanwezig is, stelt de gemeenteraad een programmaraad in die, met inachtneming van artikel 82i, de beheerder van de draadomroepinrichting adviseert welke omroepprogramma's hij krachtens artikel 22e van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen ten minste uitzendt naar alle aangeslotenen op de draadomroepinrichting.

  • 2. De beheerder van een draadomroepinrichting kan slechts om zwaarwichtige redenen afwijken van het advies, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De beheerder van een draadomroepinrichting kan de programmaraad voorts een advies vragen over de overige omroepprogramma's die hij uitzendt naar alle aangeslotenen op de draadomroepinrichting.

  • 4. Onverminderd artikel 82i, gaat de programmaraad in zijn advisering uit van een pluriforme samenstelling van het pakket omroepprogramma's, rekening houdend met de in de gemeente levende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke behoeften.

  • 5. De leden van de programmaraad worden benoemd door de gemeenteraad van de gemeente waar de draadomroepinrichting aanwezig is. Voor benoeming komen in aanmerking personen die deskundig zijn op het terrein waarop de programmaraad adviseert. De programmaraad heeft een zodanige samenstelling dat hij representatief is voor de belangrijkste in de gemeente voorkomende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke stromingen. De gemeenteraad bepaalt de omvang van de programmaraad. Leden van de gemeenteraad kunnen geen zitting hebben in de programmaraad.

  • 6. Indien een aantal draadomroepinrichtingen gekoppeld is en daardoor feitelijk als één draadomroepinrichting functioneert, wordt met betrekking tot die gekoppelde draadomroepinrichtingen één programmaraad ingesteld door de onderscheidene gemeenteraden gezamenlijk. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 7. Het eerste lid geldt niet met betrekking tot draadomroepinrichtingen waarvoor een gehele of gedeeltelijke vrijstelling als bedoeld in artikel 22g, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen is verleend.

Artikel 82l
  • 1. Indien de beheerder van een draadomroepinrichting en een programmaverzorger geen overeenstemming bereiken over de toegang tot de draadomroepinrichting, kan het Commissariaat voor de Media ter zake bindende aanwijzingen geven.

  • 2. De beheerder van een draadomroepinrichting is verplicht een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid op te volgen. Deze aanwijzing kan terugwerken tot het moment waarop toegang is verleend zonder de overeenstemming als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De beheerder van een draadomroepinrichting en een programmaverzorger verstrekken het Commissariaat de inlichtingen die voor de beoordeling van het geschil en het geven van een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid redelijkerwijs nodig zijn.

HH

In artikel 86, tweede lid, wordt «Onverminderd de artikelen 70a en 167a, vierde lid, kan het Bedrijf» vervangen door: Het Bedrijf kan.

II

In artikel 111, vijfde lid, wordt in de tweede volzin «artikel 75a» vervangen door: artikel 67.

JJ

Artikel 134, eerste lid, wordt vervangen door:

  • 1. Het Commissariaat voor de Media is belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken III tot en met VI, VIII, afdeling 1, en XI, met uitzondering van de artikelen 21, 31 tot en met 38, 41, 41b, 41c en 82i.

KK

Artikel 135 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «de beheerder van een zender of een draadomroepinrichting» vervangen door «een zenderbeheerder of de beheerder van een draadomroepinrichting» en wordt na «artikel 56a,» ingevoegd «artikel 57, derde lid, artikel 57a, artikel 57b, artikel 57c,».

2. In het tweede lid wordt «138e, eerste lid,» vervangen door: 138.

LL

In artikel 138 wordt «verzorgers van een abonneeprogramma en verzorgers van een programma als bedoeld in artikel 167, eerste lid,» vervangen door: en van verzorgers van een abonneeprogramma,.

MM

In artikel 138a, eerste lid, wordt «verzorgers van een abonneeprogramma en verzorgers van een programma als bedoeld in artikel 167, eerste lid,» vervangen door: en van verzorgers van een abonneeprogramma,.

NN

In artikel 138b, eerste lid, wordt «verzorgers van een abonneeprogramma en verzorgers van een programma als bedoeld in artikel 167, eerste lid,» vervangen door: en bij verzorgers van een abonneeprogramma,.

OO

In artikel 138c wordt «iedere verzorger van een abonneeprogramma en iedere verzorger van een programma als bedoeld in artikel 167, eerste lid,» vervangen door: en iedere verzorger van een abonneeprogramma.

PP

In artikel 138d wordt «verzorgers van een abonneeprogramma en verzorgers van een programma als bedoeld in artikel 167, eerste lid,» vervangen door: en verzorgers van een abonneeprogramma.

QQ

In artikel 138e vervallen het tweede lid en de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

RR

In artikel 165a wordt «artikel 69» telkens vervangen door: artikel 82l.

SS

De artikelen 167 tot en met 167b vervallen.

TT

In artikel 175 wordt in de eerste volzin na «52, tweede lid,» ingevoegd: 57a, tweede lid, 57b, eerste lid,.

ARTIKEL II

De Wet op de telecommunicatievoorzieningen2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid door een puntkomma, drie onderdelen toegevoegd, luidende:

jj. veiling: gelegenheid waarbij een ieder die voldoet aan door Onze Minister vast te stellen eisen, de mogelijkheid heeft te bieden, af te mijnen of in te schrijven op het recht om één of meer frequenties te gebruiken;

kk. commerciële omroepinstelling: een commerciële omroepinstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel hh, van de Mediawet, alsmede een natuurlijke of rechtspersoon die een omroepprogramma verzorgt, daartoe gerechtigd krachtens de op die persoon van toepassing zijnde buitenlandse regelgeving;

ll. omroepprogramma: een omroepprogramma als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Mediawet.

B

In artikel 11, vierde lid, wordt «13» vervangen door: 12a.

C

Artikel 13 wordt aangeduid als artikel 12a.

D

Na artikel 12a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 13

Indien de houder van een concessie krachtens de concessie de aanleg, instandhouding en exploitatie verzorgt van een draadomroepinrichting, zijn de artikelen 22e tot en met 22g van overeenkomstige toepassing.

E

Aan artikel 15 wordt na het tweede lid een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Voor zover de regels betrekking hebben op de totstandkoming van besluiten tot verlening van een machtiging voor een telecommunicatie-inrichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, ten behoeve van het verspreiden van programma's van een commerciële omroepinstelling, wordt daarin aangegeven op welke wijze de veiling zal plaatsvinden, onverminderd de artikelen 82e en 82f van de Mediawet. Per categorie van gevallen kunnen deze regels verschillend worden vastgesteld.

F

Na artikel 16 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 16a

  • 1. Onze Minister, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, stelt eenmaal in de twee jaar vast ten behoeve van welke voor het verspreiden van programma's van een commerciële omroepinstelling bestemde frequenties het gebruiksrecht via een veiling zal worden toegekend.

  • 2. Met de commerciële omroepinstellingen die op de veiling, bedoeld in het eerste lid, het hoogste bod uitbrengen, wordt over het gebruik van een frequentie of een samenstel van frequenties een standaardovereenkomst gesloten.

  • 3. De standaardovereenkomst, bedoeld in het tweede lid, bevat de voorwaarden waaronder de overeenkomst wordt uitgevoerd, onder welke in elk geval worden begrepen beperkingen met betrekking tot de overdraagbaarheid van de rechten en plichten uit de overeenkomst.

  • 4. De standaardovereenkomst, bedoeld in het tweede lid, eindigt in elk geval, zonder recht op schadeloosstelling, op het moment dat het besluit tot intrekking van de machtiging, bedoeld in artikel 17, of de toestemming van het Commissariaat voor de Media, bedoeld in artikel 71a van de Mediawet, in werking treedt.

  • 5. De standaardovereenkomst, bedoeld in het tweede lid, geldt voor een door Onze Minister, voorafgaand aan de veiling te bepalen termijn van ten hoogste vijf jaar. Het recht om gebruik te maken van een frequentie of samenstel van frequenties vangt aan op de datum van inwerkingtreding van de machtiging, bedoeld in artikel 17.

G

In artikel 17 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het zevende lid, onderdeel d, wordt «geen toestemming is verleend krachtens de Mediawet» vervangen door: , voor zover toestemming is vereist krachtens de Mediawet, deze toestemming niet is verleend.

2. Na het zevende lid wordt, onder aanduiding van het achtste, negende, tiende en elfde lid als negende, tiende, elfde en twaalfde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 8. Een machtiging wordt voorts geweigerd, indien deze is gevraagd voor het verspreiden van programma's van een commerciële omroepinstelling en de aanvrager niet het recht heeft de voor het verspreiden van die programma's noodzakelijke frequentie of frequenties te gebruiken.

H

Na artikel 22d worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 22e

  • 1. De houder van een machtiging voor een draadomroepinrichting als bedoeld in artikel 21 of degene die met toestemming van de houder de machtiging exploiteert, zendt onverkort en gelijktijdig met de oorspronkelijke uitzending naar alle aangeslotenen op de draadomroepinrichting ten minste vijftien omroepprogramma's voor televisie en ten minste vijfentwintig omroepprogramma's voor radio uit, waaronder de programma's, genoemd in artikel 82i van de Mediawet.

  • 2. Indien op eenzelfde kanaal van een draadomroepinrichting niet gelijktijdig verschillende omroepprogramma's worden uitgezonden, worden deze omroepprogramma's voor de toepassing van het eerste lid als één omroepprogramma aangemerkt.

Artikel 22f

Het is de houder van een machtiging voor een draadomroepinrichting als bedoeld in artikel 21 of degene die met toestemming van de houder de machtiging exploiteert, toegestaan naar een aangeslotene op de draadomroepinrichting, op diens verzoek, minder omroepprogramma's uit te zenden dan krachtens artikel 22e is vereist, mits ten minste de programma's, genoemd in artikel 82i van de Mediawet, worden uitgezonden, en mits aan de desbetreffende aangeslotene een tarief in rekening wordt gebracht dat evenredig lager is dan het tarief dat in rekening wordt gebracht voor de ontvangst van het met inachtneming van artikel 22e uitgezonden aantal programma's.

Artikel 22g

  • 1. Onze Minister kan aan de houders van een machtiging voor een draadomroepinrichting als bedoeld in artikel 21 of degenen die met toestemming van een houder de machtiging exploiteren, geheel of gedeeltelijk vrijstelling verlenen van de verplichtingen, bedoeld in artikel 22e, indien het gaat om draadomroepinrichtingen die van zeer geringe omvang zijn of uitsluitend worden gebruikt voor één bijzonder doel.

  • 2. Onze Minister kan aan de houder van een machtiging voor een draadomroepinrichting als bedoeld in artikel 21 of degene die met toestemming van de houder de machtiging exploiteert, desgevraagd geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in artikel 22e, voor zover het betreft de programma's, genoemd in artikel 82i, onderdelen d en e, van de Mediawet, indien het voldoen aan deze verplichtingen onevenredig hoge kosten voor de beheerder zou meebrengen.

I

Aan artikel 41, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid door een puntkomma, een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

k. kosten in verband met deelname aan een veiling welke gehouden wordt in het kader van de totstandkoming van besluiten tot verlening van een machtiging voor een telecommunicatie-inrichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, voor het verspreiden van programma's van een commerciële omroepinstelling.

J

In artikel 50, vierde lid, onderdeel a, wordt na «21, eerste lid,» ingevoegd: 22e,.

ARTIKEL III

Artikel 2 van de Radio-Omroep-Zender-Wet 19353 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

De NOZEMA behoeft voor de aanleg en exploitatie van de zendinrichtingen, bedoeld in artikel 1, sub a, geen machtiging als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen.

2. Het tweede, derde en vierde lid vervallen.

ARTIKEL IV

Het koninklijk besluit van 17 december 1996 (Stb. 635) tot vaststelling van het tijdstip waarop artikel 69 van de Mediawet vervalt, wordt met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geacht betrekking te hebben op artikel 82l van de Mediawet.

ARTIKEL V

Artikel 82f van de Mediawet is niet van toepassing op het gebruik van frequenties krachtens vóór het tijdstip van inwerkingtreding van genoemd artikel verleende machtigingen als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen.

ARTIKEL VI

  • 1. De toestemmingen die zijn verleend krachtens artikel 167, eerste lid, van de Mediawet, zoals deze bepaling luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, worden met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet geacht te zijn verleend krachtens artikel 72, eerste lid, van de Mediawet.

  • 2. De toestemmingen die zijn verleend krachtens artikel 167, tweede lid, van de Mediawet, zoals deze bepaling luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, worden met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet geacht te zijn verleend krachtens artikel 71a, eerste lid, van de Mediawet.

ARTIKEL VII

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, maakt binnen drie weken na inwerkingtreding van artikel II, onderdelen A, E, F, G en I van deze wet in de Staatscourant voor de eerste keer bekend van welke frequenties, bestemd voor het verspreiden van programma's van een commerciële omroepinstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel hh, van de Mediawet, alsmede van een natuurlijke of rechtspersoon die een omroepprogramma verzorgt, daartoe gerechtigd krachtens de op die persoon van toepassing zijnde buitenlandse regelgeving, het gebruiksrecht via een veiling zal worden toegekend.

ARTIKEL VIII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Bij koninklijk besluit kan een ander tijdstip worden vastgesteld waarop artikel II, onderdelen A, E, F, G en I, in werking treedt.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 5 juli 1997

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

A. Nuis

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de negenentwintigste juli 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Stb. 1994, 386, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 april 1997, Stb. 189.

XNoot
2

Stb. 1996, 321, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 juli 1997, Stb. 320.

XNoot
3

Stb. 1935, 403, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 maart 1996, Stb. 320.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1995/96, 1996/97, 24 808.

Handelingen II 1996/97, blz. 4561–4599; 4726–4729.

Kamerstukken I 1996/97, 24 808 (227, 227a, 227b, 227c).

Handelingen I 1996/97, blz. 1974–1993.

Naar boven