Besluit van 5 juli 1997, houdende wijziging van het Besluit politieregisters

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 20 februari 1997, nr 608935/97/6, gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

Gelet op artikel 18, derde lid, van de Wet politieregisters;

Gezien het advies van de Registratiekamer van 9 juli 1996, nr 95 A.014.02;

De Raad van State gehoord op 28 april 1997, nr. WO3.97.0117;

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 16 juni 1997, nr. 634051, mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

Het >Besluit politieregisters1 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 14, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

A Onderdeel g komt te luiden:

g. de directeuren van de inrichtingen, bedoeld in artikel 6 van de Beginselenwet gevangeniswezen, de directeuren van de inrichtingen, bedoeld in artikel 37d van het Wetboek van Strafrecht, en directeuren van de voorzieningen, bedoeld in artikel 65 van de Wet op de jeugdhulpverlening, voor zover zij deze behoeven voor het nemen van beslissingen inzake hetzij de aanstelling of het ontslag van personeel, hetzij voor de toelating tot de inrichting van personen die niet worden ingesloten in de inrichting voor zover dat noodzakelijk is voor de orde of de veiligheid van de inrichting respectievelijk de voorziening;

B De onderdelen h en i vervallen, onder verlettering van de onderdelen j tot en met s tot h tot en met q.

C De punt aan het slot van onderdeel q wordt vervangen door een puntkomma en de volgende onderdelen worden toegevoegd:

r. ambtenaren aan wie bevoegdheden zijn toegekend met het oog op het toezicht op de naleving van de regels die zijn gesteld bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, de Wet Gevaarlijke Stoffen, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet inzake de luchtverontreiniging, de Wet chemische afvalstoffen, de Afvalstoffenwet, de Wet bodembescherming en de Meststoffenwet, voor zover het gegevens over overtredingen van deze wetten betreft en zij deze behoeven voor de goede uitoefening hun toezichthoudende bevoegdheden;

s. de raad voor de kinderbescherming, voor zover het de strafrechtelijke uitoefening van zijn taak betreft, alsmede zijn bevoegdheden ter uitvoering van de ondertoezichtstelling van minderjarigen, bedoeld in de artikelen 254 en volgende van Boek I van het Burgerlijk Wetboek en de in het kader daarvan te treffen voorlopige voorzieningen en voor zover het gegevens betreft die uitsluitend zijn vastgelegd met het oog op de hulpverleningstaak van de politie;

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte in het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 5 juli 1997

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de tweeëntwintigste juli 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

De wijziging van het Besluit politieregisters voorziet in enige verruiming van de mogelijkheden tot benutting van persoonsgegevens uit politieregisters waaraan in de loop der tijd een gerechtvaardigde behoefte is gebleken.

I

Onderdeel g

In onderdeel g van artikel 14, eerste lid, zijn de oude onderdelen g, h en i samengevoegd en aangevuld met een gemeenschappelijke kwalificatie. Onzeker was of voorheen ook de gegevens uit een politieregister konden worden verstrekt met het oog op de screening van personeel van de penitentiaire inrichtingen, de TBS-klinieken of de voorzieningen voor jeugdhulpverlening bestemd voor de tenuitvoerlegging van de straffen of maatregelen die zijn uitgesproken krachtens het jeugdstrafrecht dan wel krachtens artikel 254 en volgende van boek I van het Burgerlijk Wetboek. De tekst is in dit opzicht verduidelijkt waarbij tegelijkertijd het Besluit politieregisters op één lijn is gebracht met het vergelijkbare artikel 2, onder k, van het Besluit inlichtingen justitiële documentatie. De bevoegdheid om inlichtingen te verkrijgen is beperkt tot de sollicitanten zelf. Zij omvat niet de mogelijkheid informatie in te winnen omtrent andere personen, bij voorbeeld uit de omgeving van de betrokkene. In tegenstelling tot wat de Registratiekamer meent in haar advies van 9 juli 1996 over de wettelijke basis van de regeling, zijn ondergetekenden van mening dat artikel 18 , derde lid, van de Wet politieregisters voldoende basis biedt voor de onderhavige verstrekkingenregeling. Het is immers niet alleen een intern, maar ook een publiek belang om de orde of de veiligheid in de inrichtingen te garanderen. De bevoegdheid tot het screenen van zowel degenen die in justitiële inrichtingen werken als de personen die op bezoek komen, is hiervoor onontbeerlijk. De wettelijke grondslag voor het uitvoeren van een antecedentenonderzoek is , voor zover het personeel van de rijksinrichtingen betreft, neergelegd in artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet, juncto artikel 9, zesde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement. Het Besluit politieregisters bevat de complementaire regeling voor de verstrekking van de gegevens ten behoeve van dit onderzoek.

II

Onderdeel r

Deze bepaling komt tegemoet aan de behoefte die is gebleken in de samenwerking tussen toezichthoudende en opsporende instanties op het gebied van de milieuwetgeving. De wetten zijn opgesomd bij de handhaving waarvan deze instanties daadwerkelijk en structureel samenwerken.

Hoewel het hier vooral gaat om gegevens die voor strafvorderlijke doeleinden zijn verkregen en niet zonder meer voor andere doeleinden kunnen worden ingezet, is het voor een goede taakuitvoering door de toezichthoudende instanties, mede met het oog op de planning van hun werkzaamheden, doeltreffend wanneer zij op de hoogte zijn van het feit of bepaalde bedrijven ook recent met de politie in aanraking zijn geweest. Wanneer bij voorbeeld recent proces-verbaal is opgemaakt wegens de overtreding van bepaalde voorschriften, dan ligt het in de rede en is het dienstig voor een goede uitoefening van de toezichthoudende taak, dat de naleving van die voorschriften in het bijzonder wordt gecontroleerd. Het gaat dus om gegevens betreffende overtredingen van de wetten waarop de desbetreffende toezichthouder bevoegd is en om een verstrekking van gegevens die voor de uitoefening van zijn toezichthoudende taak nodig zijn. De aldus van de politie verkregen strafrechtelijke gegevens kunnen ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet persoonsregistraties door de toezichthouder worden bewaard zolang als nodig is voor het doel waarvoor zij zijn verkregen. Wanneer de bepaalde controle met het oog waarop de gegevens zijn verkregen, is uitgevoerd, zal in de regel de rechtvaardigingsgrondslag voor het bewaren van de gegevens zijn komen te ontvallen. Voor een eventuele volgende controle zullen immers opnieuw de dan recente en eventueel geactualiseerde gegevens kunnen worden opgevraagd. Aldus wordt een dubbele opslag van gegevens voorkomen en beschikt de toezichthouder steeds over de meest recente en nauwkeurige gegevens.

De grenzen die aan de verstrekking van gegevens uit politieregisters gesteld moeten worden, zullen hun grondslag dienen te vinden in de voor het verstrekken en het gebruik van de informatie geldende regelgeving. Zo zal de politiële informatie op grond van de huidige regelgeving niet gebruikt kunnen worden bij een beslissing omtrent vergunningverlening.

Kernelement hierbij is de invulling die aan het begrip «politietaak» wordt gegeven, en de uitwerking daarvan in de praktijk. De invulling van dit begrip kan onderhevig zijn aan veranderingen van inzicht in de rol die de politie al dan niet in samenwerking met anderen vervult in het maatschappelijk leven. Getuige de rol die in de milieubeleidsplannen in samenhang met de rechtshandhaving aan de politie wordt toegekend, is de invulling van de politietaak de laatste jaren op dit punt aan veranderingen onderhevig. Zo lijkt algemeen aanvaard dat preventief optreden als onderdeel van de rechtshandhaving een nauwe relatie heeft met de opsporing van milieudelicten.

Daar waar de reguliere politietaak er toe leidt dat regelmatig gegevens worden uitgewisseld met personen of instanties die niet reeds onder het gesloten verstrekkingenregime vallen, is het dienstig deze vorm van gegevensverkeer te regelen. Wijzigingen in de opvattingen over de rol van de politie, dienen derhalve hun vertaling te vinden in een aanvulling van het verstrekkingenregime.

Onderdeel s

Artikel 16, eerste lid, onder c, van de wet, in verband met artikel 10, onder b, van het besluit openen de mogelijkheid dat antecedenten in de zin van artikel 2 van het besluit worden verstrekt aan ambtenaren van de raad voor de kinderbescherming voor zover zij deze behoeven met het oog op de strafrechtelijke uitoefening van hun taak, alsmede hun bevoegdheden ter uitvoering van de ondertoezichtstelling van minderjarigen, bedoeld in de artikelen 254 en volgende van Boek I van het Burgerlijk Wetboek en de in het kader daarvan te treffen voorlopige voorzieningen. In de praktijk gaat het daarbij om informatie die aan de betrokkene zelf bekend is. In de praktijk is gebleken dat daarnaast behoefte bestaat aan verstrekking van gegevens uit de registers van de politie die zijn aangelegd met het oog op de uitoefening van de hulpverleningstaak. Gedacht moet worden aan bij voorbeeld dagrapporten waaruit blijkt van bemoeienis van de politie met problematische situaties in een gezin.

Het gebruik van strafrechtelijke informatie die aan de betrokkene niet bekend is, bij voorbeeld omdat hij voorwerp is van een opsporingsonderzoek waarvan hij in het belang van dat onderzoek onkundig moet blijven, kunnen niet aan de raden worden verstrekt. Het zou onjuist zijn dat de raden hun taakuitoefening zouden baseren op informatie omtrent de juistheid waarvan de betrokkene niet de gelegenheid heeft gehad zich uit te spreken of deze aan te vechten voor de bevoegde instanties.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal


XNoot
1

Stb. 1991, 56, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 juni 1996, Stb. 349.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 augustus 1997, nr. 152.

Naar boven